Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.7.4
6.7.4 Ondeugdelijke ontbindingsbeschikkingen
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS353511:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Voetnoten
Voetnoten
HR 24 april 1992, NJ 1992, 672 (Woesthoff/Intershow).
Een ontslag wegens de zwangerschap is in strijd met Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking), PB 2006, L 204. Vgl. ook HvJ EG 11 november 2010, C-232/09, RvdW 2011/109 (Danosa). Een ontslag wegens afwezigheid gedurende zwangerschaps- en bevallingsverlof is eveneens in strijd met Europees recht. Zie HvJ EG 8 november 1990, C-179/88 (Hertz); HvJ EG 30 juni 1998, C-394/96, NJ 1999, 476 (Brown). Vgl. Roozendaal 2011, p. 219.
De kantonrechter is in casu te beschouwen als de hoogste rechter, aangezien er geen gewoon rechtsmiddel openstaat. Zie Krans 2004b, p. 828.
HvJ EG 30 september 2003, nr. C-224/01, NJ 2004, 160 (Köbler).
HR 26 november 1999, NJ 2000, 210; HR 9 oktober 1992, NJ 1992, 771; Ktr. Amsterdam 7 februari 1997, JAR 1997/220; Ktr. Amsterdam 16 juli 1997, JAR 1997/177; Rb. Alkmaar 7 augustus 1997, JAR 1997/224.
HR 26 mei 1966, NJ 1966, 345; HR 15 oktober 1982, NJ 1983, 79. Vgl. Rasquin 1998.
Vgl. Spier 1990, p. 65. Spier verdedigde reeds dat het niet op voorhand aannemelijk lijkt dat de Hoge Raad een vordering, gebaseerd op onmiskenbare wetschending door een rechter, zonder meer zou laten stranden.
Tenzij ‘herstel’ uitkomst kan bieden.
Ktr. Arnhem 24 december 1996, zoals weergegeven bij HR 27 maart 1998, NJ 1998, 553.
Tenzij ‘herstel’ uitkomst kan bieden.
Ktr. Almelo 22 december 2006, zoals weergegeven bij hof Arnhem 21 augustus 2007, JOR 2007, 285.
Hof Arnhem 21 augustus 2007, JOR 2007, 285.
Ktr. Bergen op Zoom 11 maart 1992, zoals weergegeven bij HR 24 september 1993, NJ 1993, 758. Volgens de Hoge Raad kon de uitleg die de kantonrechter aan de woorden 'dadelijk of na korte tijd' heeft gegeven, ondanks of zij juist is, niet worden gezegd dat zij het toepassingsgebied van art. 7:685 BW te buiten gaat. Voor doorbreking komt de uitspraak derhalve niet in aanmerking.
Vgl. concl. A-G Huydecoper noot 5, bij HR 9 juli 2010, JAR 2010/198.
Tenzij hoger beroep mogelijk is. Vgl. Smits 2008, p. 155.
Er zijn verscheidene ontbindingsbeschikkingen in de jurisprudentie te vinden die mijns inziens, ingevolge het nieuwe criterium voor onrechtmatige rechtspraak, tot staatsaansprakelijkheid (hadden) kunnen leiden. Allereerst wil ik de zaak Woesthoff/Intershow1 in herinnering roepen. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst met een werkneemster ontbonden vanwege het feit dat zij zeventien dagen na haar indiensttreding meldde dat zij zwanger was, zonder enige vergoeding. Deze, naar haar inhoud discriminatoire beslissing, bracht volgens de Hoge Raad niet mee dat het rechtsmiddelenverbod doorbroken moest worden. Ik meen dat deze beslissing thans tot aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatige rechtspraak zou moeten leiden. Deze ontbinding is in strijd met de Europese richtlijn die gelijke behandeling van mannen en vrouwen voorschrijft.2 Het Köbler arrest brengt mee dat een dergelijke ontbindingsbeschikking, die evident in strijd is met het materiële EU-recht, tot aansprakelijkheid van de Staat moet leiden. Er is sprake van een gekwalificeerde schending van EU-recht door een hoogste rechterlijke instantie.3 Ook ingevolge de nationale maatstaf uit het Greenworld/Arbiters-arrest moet mijns inziens bovenstaande beschikking tot aansprakelijkheid leiden. Schadevergoeding is te claimen op de grond dat de kantonrechter heeft gehandeld met kennelijke grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling met zich meebrengt. Ik zou ter invulling van dit nationale criterium aansluiting willen zoeken bij het Europese criterium van 'een voldoende gekwalificeerde schending'. Voor het onderscheid tussen een 'miskenning van een behoorlijke taakvervulling' en 'een kennelijk grove miskenning van een behoorlijke taakvervulling' kan mijns inziens aangeknoopt worden bij de gezichtspunten die het Hof van Justitie in het Köblerarrest geeft. Gekeken moet worden naar de mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid van de geschonden regel, de vraag of de schending opzettelijk is begaan en de vraag of de rechtsdwaling verschoonbaar is.4 Wanneer er een duidelijke regel uit de wet of vaste jurisprudentie volgt en de rechter desondanks die regel miskent, wil ik aannemen dat er sprake is van een kennelijke grove miskenning door de rechter van hetgeen een behoorlijke taakvervulling meebrengt.
In de beschikking Woesthoff/Intershow ging het om schending van het Europese recht door de kantonrechter. De ontbindingspraktijk kent echter ook diverse misslagen alleen betrekking hebbend op het nationale recht. Voor deze beschikkingen kan alleen het nationale criterium voor onrechtmatige rechtspraak uitkomst bieden.
Allereerst zijn er in de jurisprudentie diverse ontbindingsbeschikkingen te vinden waarin de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden met terugwerkende kracht.5 Nu dit in strijd is met een duidelijke wettekst (art. 7:685 lid 2 BW) en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad6 handelt de kantonrechter in die gevallen mijns inziens met een kennelijke grove miskenning van hetgeen een behoorlijke taakvervulling met zich meebrengt.7 De werknemer kan op grond van de Greenworld/Arbitersmaatstaf de Staat aanspreken tot vergoeding van de schade geleden door de onjuiste ontbindingsbeschikking.8
Een ander voorbeeld in de jurisprudentie van een inhoudelijk onjuiste ontbindingsbeschikking is de uitspraak van de kantonrechter Arnhem van 24 december 1996.9 In die zaak had de kantonrechter nagelaten een termijn te stellen voor het intrekken van het ontbindingsverzoek, hetgeen een schadepost voor de werkgever met zich meebracht. Hij diende ƒ 1765,86 aan ontbindingsvergoeding te betalen. Toepassing van de maatstaf uit het Greenworld/Arbitersarrest moet tot de conclusie leiden dat ook hier sprake is van onrechtmatige rechtspraak waarvoor de Staat thans aansprakelijk zou zijn.10 De plicht om een termijn te stellen voor het intrekken van het ontbindingsverzoek volgt duidelijk uit art. 7:685 lid 9 BW. De kantonrechter die dit nalaat handelt mijns inziens met kennelijke grove miskenning van een behoorlijke taakvervulling.
Ook in de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter Almelo van 22 december 200611 is het één en ander misgegaan. De kantonrechter heeft een met art. 29 Faillissementswet strijdige ontbindingsbeschikking gegeven. De werkgever is tijdens de ontbindingsprocedure in staat van faillissement verklaard, waardoor die procedure op grond van art. 29 Faillissementswet van rechtswege is geschorst. Desondanks heeft de kantonrechter de procedure voortgezet en de ontbinding uitgesproken. Hoewel in casu doorbreking van het rechtsmiddelenverbod werd aangenomen,12 meen ik dat, wanneer de schade niet volledig hersteld is door het hoger beroep, een vordering uit onrechtmatige rechtspraak voor de werknemer tot de mogelijkheden behoort. Ook hier heeft de kantonrechter in strijd met een duidelijke wettekst gehandeld en derhalve zijn taakvervulling grovelijk miskend.
Ten slotte wil ik de uitspraak van de kantonrechter te Bergen op Zoom van 11 maart 1992 noemen.13 De kantonrechter ontbond in deze zaak de arbeidsovereenkomst op een termijn van bijna 14 maanden. Deze ontbinding valt mijns inziens buiten de omschrijving 'dadelijk of na korte tijd' zoals gesteld door art. 7:685 lid 2 BW.14 Hoewel deze beschikking minder evident in strijd is met de wet als bovenstaande beschikkingen, aangezien de omschrijving 'dadelijk of na korte tijd' nog enige interpretatie behoeft, valt mijns inziens ook hier te betogen dat de kantonrechter heeft gehandeld met een kennelijke grove miskenning van een behoorlijke taakvervulling. Een termijn van 14 maanden valt niet onder de term 'dadelijk of na korte tijd', hoe ruim je de wet op dit punt ook zou willen interpreteren.
De verruiming van de maatstaf voor onrechtmatige rechtspraak levert mogelijk ook iets op voor de ontbindingsbeschikking met een motiveringsgebrek. Nu art. 30 Rv bepaalt dat vonnissen, arresten en beschikkingen de gronden inhouden waarop zij rusten,15 valt te verdedigen dat de kantonrechter die een ontbindingsbeschikking geeft zonder motivering of weliswaar met een motivering, maar zo ondeugdelijk dat deze gelijk gesteld kan worden aan het ontbreken daarvan, met kennelijke grove miskenning van een behoorlijke taakvervulling handelt. Mijn voorkeur gaat in het kader van voornoemde motiveringsgebreken echter uit naar de maatstaf van het Bezorgde procuratiehoudsterarrest. De Hoge Raad verwijst in dit arrest ter beoordeling van staatsaansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak expliciet naar het uit art. 6 EVRM voortvloeiende recht op een eerlijke behandeling. Nu het EHRM een ongemotiveerde uitspraak of een zo ondeugdelijk gemotiveerde uitspraak die hiermee gelijk gesteld kan worden, erkent als een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel waardoor niet meer van een eerlijke behandeling in de zin van art. 6 EVRM kan worden gesproken, kan de Hoge Raad er mijns inziens niet omheen om een motiveringsgebrek als voornoemd als een zo fundamenteel rechtsbeginsel te erkennen dat bij veronachtzaming tot staatsaansprakelijkheid uit onrechtmatige rechtspraak kan leiden.16 Voor wat betreft de vereiste aanwezigheid van causaal verband tussen het motiveringsgebrek en de schade, zij verwezen naar hetgeen daarover opgemerkt in paragraaf 6.7.1.1.