Rechtbank Gelderland 28 maart 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:1578.
HR, 24-03-2023, nr. 21/03063
ECLI:NL:HR:2023:452
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-03-2023
- Zaaknummer
21/03063
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:452, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑03‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:3783, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:587, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2022:587, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑06‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:452, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑07‑2021
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Overeenkomstenrecht. Energierecht. Terugvordering van bedragen die partij heeft betaald aan netbeheerder op grond van aansluit- en transportovereenkomst. Afnemer in zin van de Elektriciteitswet 1998. Art. 28 en 29 Elektriciteitswet 1998. Non-discriminatiebeginsel. Art. 3:40 BW.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/03063
Datum 24 maart 2023
ARREST
In de zaak van
NYRSTAR BUDEL B.V.,gevestigd te Budel-Dorplein, gemeente Cranendonck,
EISERES tot cassatie,
hierna: Nyrstar,
advocaat: D. Rijpma,
tegen
TENNET TSO B.V.,gevestigd te Arnhem,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: TenneT,
advocaten: J.W.M.K. Meijer en M.H.K. Jansen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/05/325834 / HA ZA 17-464 van de rechtbank Gelderland van 8 november 2017 en 28 maart 2018;
de arresten in de zaak 200.243.618 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 november 2019 en 20 april 2021.
Nyrstar heeft tegen het arrest van het hof van 20 april 2021 beroep in cassatie ingesteld.
TenneT heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Nyrstar mede door M.R. het Lam en voor TenneT mede door A.A. Kleinhout en T.M.J. van den Meijdenberg.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Nyrstar heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Nyrstar is een producent van metalen, waaronder zink, tin en lood. Nyrstar exploiteert hiertoe een zinkfabriek en andere bedrijfsgebouwen op een fabrieksterrein.
(ii) Op het fabrieksterrein bevindt zich een elektrische installatie, die loopt van de aansluiting op het landelijk hoogspanningsnet naar de zinkfabriek en de andere bedrijfsgebouwen. De elektrische installatie dient voor de elektriciteitsvoorziening van de zinkfabriek en de andere bedrijfsgebouwen.
(iii) Gedurende de periode waarop dit geschil ziet, was Buzifac B.V. (hierna: Buzifac) eigenaar van de grond van het fabrieksterrein, de zinkfabriek en de andere bedrijfsgebouwen. De WOZ-beschikking staat op naam van Buzifac. Nyrstar leaset (huurt) van Buzifac de zinkfabriek en de bedrijfsgebouwen, waaronder de elektrische installatie. Buzifac is een 100%-dochtervennootschap van Nyrstar en vormt daarmee een fiscale eenheid.
(iv) TenneT is de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet in de zin van art. 10 lid 2 Elektriciteitswet 1998.
(v) Voor de benodigde aansluit- en transportdiensten had Nyrstar sinds 1 januari 2008 een aansluit- en transportovereenkomst (hierna: ATO) met TenneT. In 2011 heeft Nyrstar een nieuwe ATO afgesloten met TenneT (hierna: de ATO 2011).
(vi) In art. 1.2 van de ATO 2011 is bepaald:
“Bij tegenstrijdigheid tussen de bepalingen van enerzijds de Wet en de Codes en van anderzijds de Overeenkomst, prevaleren de bepalingen van de Wet en de Codes.”
(vii) In art. 5 van de ATO 2011 is bepaald dat Nyrstar een vergoeding conform het Tarievenblad dan wel in overeenstemming met het Tarievenbesluit verschuldigd is voor onder meer, kort gezegd, aansluitdiensten en transportdiensten.
(viii) Op 11 september 2017 is een ATO tussen Buzifac en TenneT tot stand gekomen, met terugwerkende kracht per 1 juni 2017. De ATO 2011 is per die datum beëindigd.
(ix) Over de periode 1 januari 2008 tot 25 augustus 2017 heeft Nyrstar in totaal € 29.155.933,30 met btw aan aansluit- en transporttarieven aan TenneT betaald.
(x) Omdat met ingang van 1 juni 2017 een ATO tussen TenneT en Buzifac is tot stand gekomen, heeft TenneT over de periode 1 juni 2017 tot 1 september 2017 een bedrag van € 184.669,03 exclusief btw aan Nyrstar gecrediteerd en terugbetaald.
2.2
In deze procedure vordert Nyrstar onder meer, primair, dat TenneT wordt veroordeeld tot betaling aan Nyrstar van een bedrag gelijk aan het bedrag dat door TenneT over de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2017 (hierna: de contractperiode) aan aansluit- en transporttarieven bij Nyrstar in rekening is gebracht en, subsidiair, een verklaring voor recht dat TenneT onrechtmatig heeft gehandeld door over de contractperiode aansluit- en transporttarieven bij Nyrstar in rekening te brengen, met veroordeling van TenneT tot betaling aan Nyrstar van een bedrag gelijk aan het bedrag dat door TenneT over de contractperiode aan aansluit- en transporttarieven bij Nyrstar in rekening is gebracht.
2.3
De rechtbank1.heeft de vorderingen afgewezen.
2.4
Het hof2.heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe, samengevat, onder meer als volgt overwogen.
In het midden kan blijven of Nyrstar in de contractperiode te kwalificeren was als afnemer in de zin van de Elektriciteitswet 1998. Ook als dat niet zo was, maakt dat niet dat de ATO 2011 in strijd is met de Elektriciteitswet 1998 met als gevolg dat hetzij art. 1 lid 2 van de ATO 2011 dan meebrengt dat de Elektriciteitswet 1998 prevaleert, hetzij dat de overeenkomst onverbindend zou zijn omdat deze nietig zou zijn op grond van art. 3:40 BW. (rov. 4.6)
In de Elektriciteitswet 1998 is niet te lezen dat anderen dan de afnemer zich contractueel niet kunnen verbinden tot betaling van de (wettelijk gereguleerde) kosten voor aansluiting en transport die een afnemer verschuldigd is vanwege een aansluiting op en transport over het net. Er is geen bepaling die netbeheerders verbiedt dergelijke overeenkomsten met die ‘anderen’ aan te gaan. Ook in de art. 16, 23, 24, 28 en 29 Elektriciteitswet 1998 valt dat niet te lezen. (rov. 4.7)
Ook valt niet in te zien dat in het onderhavige geval het aangaan van een zodanige overeenkomst in strijd zou zijn met het in de Elektriciteitswet 1998 verankerde non-discriminatiebeginsel dat ertoe strekt derden te beschermen tegen de monopolistische netbeheerder. Binnen het Nyrstar-concern is ervoor gekozen het onroerend goed onder te brengen in een 100% dochter van Nyrstar, te weten Buzifac. De grond en de gebouwen worden door Nyrstar van Buzifac geleased en ook de elektriciteit wordt voor het overgrote deel door Nyrstar (en voor een klein deel: haar onderhuurders) verbruikt. Buzifac verbruikt zelf nauwelijks energie en Nyrstar ongeveer 1% van het totale verbruik in Nederland. Volgens de toelichting van de advocaat van Nyrstar ter zitting van het hof is ook geen sprake geweest van een situatie dat TenneT zich aan Nyrstar heeft opgedrongen met de eis dat zij met TenneT een ATO diende te sluiten. Nyrstar heeft dat vrijwillig gedaan. Gesteld noch gebleken is dat TenneT door Nyrstar is geïnformeerd over het gegeven dat de onroerende zaak is ondergebracht in Buzifac en Nyrstar de grond en gebouwen leaset, of dat TenneT daarvan op de hoogte had moeten zijn. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat door TenneT is gehandeld in strijd met het non-discriminatiebeginsel. Van een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of openbare orde (art. 3:40 lid 1 BW) is geen sprake en ook niet van strijd met een dwingende wetsbepaling in de zin van art. 3:40 lid 2 BW. (rov. 4.8)
TenneT heeft niet onrechtmatig gehandeld. Zij mocht Nyrstar houden aan haar contractuele verplichtingen. Van handelen in strijd met het discriminatieverbod is geen sprake. (rov. 4.12)
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel 1.1 van het middel neemt tot uitgangspunt dat Nyrstar geen afnemer is in de zin van de Elektriciteitswet 1998. Geklaagd wordt onder meer dat het hof heeft miskend dat Tennet niet de aansluit- en transporttarieven van de art. 28 en 29 Elektriciteitswet 1998 aan Nystar (als derde) in rekening mocht brengen. Het bestaan van een ATO maakt dat volgens het onderdeel niet anders, omdat een dergelijke ATO niet als rechtsgrond kan dienen voor het aan een derde in rekening brengen van aansluit- en transporttarieven die de derde volgens de wet niet verschuldigd is. Niet de ATO maar de feitelijke situatie is immers bepalend voor het antwoord op de vraag of de derde de bedoelde tarieven verschuldigd is, aldus het onderdeel. Volgens het onderdeel heeft het hof daarnaast miskend dat het aangaan van een ATO tussen een netbeheerder en een derde in strijd is met de dwingende wetsbepalingen (van openbare orde) van de art. 28 en 29 Elektriciteitswet 1998 (art. 3:40 lid 2 BW), althans dat de inhoud en/of de strekking van een dergelijke ATO in strijd is met de openbare orde en/of de goede zeden (art. 3:40 lid 1 BW) en daarmee nietig. Althans is het oordeel van het hof zonder nadere motivering onbegrijpelijk, aldus het onderdeel.
Onderdeel 1.2 klaagt onder meer dat het hof ten onrechte, althans zonder begrijpelijke motivering, heeft geoordeeld dat geen sprake is van schending van het in de Elektriciteitswet 1998 verankerde non-discriminatiebeginsel.
3.2.1
Op grond van de Elektriciteitswet 1998 heeft een netbeheerder onder meer tot taak derden te voorzien van een aansluiting op de netten en ten behoeve van derden transport van elektriciteit uit te voeren (art. 16 lid 1, aanhef en onder e en f, Elektriciteitswet 1998, in verbinding met de art. 23 en 24 Elektriciteitswet 1998).
De netbeheerder brengt het daarvoor geldende aansluit- en transporttarief in rekening bij iedere afnemer die door de netbeheerder wordt aangesloten op een net dat wordt beheerd door de netbeheerder, respectievelijk elektriciteit ontvangt op een aansluiting op een net dat wordt beheerd door de netbeheerder (art. 28 lid 2 Elektriciteitswet 1998 en art. 29 lid 2 Elektriciteitswet 1998).
Onder afnemer wordt verstaan: een ieder (…) die beschikt over een aansluiting op een net (art. 1 lid 1, aanhef en onder c, Elektriciteitswet 1998). Onder aansluiting wordt, voor zover hier van belang, verstaan: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in art. 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken (art. 1 lid 1, aanhef en onder b, Elektriciteitswet 1998). Een aansluiting wordt operationeel door het afsluiten van een ATO.3.Een ATO is volgens de Begrippencode elektriciteit van de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) een overeenkomst tussen een aangeslotene en een netbeheerder betreffende de aansluiting op een net en het transport van elektriciteit over dat net.4.
3.2.2
In de ATO 2011 – een civielrechtelijke overeenkomst – heeft Nyrstar zich verbonden tot het voldoen van de vergoeding aan TenneT voor aansluit- en transportdiensten die op grond van art. 28 en 29 van de Elektriciteitswet 1998 door TenneT in rekening worden gebracht. Nyrstar heeft belang bij de elektriciteitslevering door TenneT, nu zij onder meer de zinkfabriek en bijbehorende elektrische installatie leaset (huurt) van haar 100% dochtervennootschap Buzifac – waarmee zij een fiscale eenheid vormt – en de geleverde elektriciteit voor het overgrote deel zelf verbruikt. De bepalingen van de Elektriciteitswet 1998 en het in de Elektriciteitswet 1998 verankerde non-discriminatiebeginsel verzetten zich niet ertegen dat een netbeheerder afspraken met betrekking tot de vergoeding voor aansluit- en transportdiensten maakt met een zodanige partij die niet de eigenaar is van de onroerende zaak waar de aansluiting zich bevindt.
Gelet op dit een en ander getuigt het oordeel van het hof dat de ATO 2011 niet in strijd is met de Elektriciteitswet 1998 en het daarin verankerde non-discriminatiebeginsel en dat geen sprake is van een rechtshandeling als bedoeld in art. 3:40 lid 1 BW dan wel van strijd met een dwingende wetsbepaling in de zin van art. 3:40 lid 2 BW, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten falen.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Nyrstar in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van TenneT begroot op € 7.015,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Nyrstar deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron, S.J. Schaafsma, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 24 maart 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑03‑2023
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3783.
Vgl. ACM-besluit van 13 juni 2014, zaaknummer 13.0718.12.1.01, onder 32.
ACM-besluit van 21 april 2016, Stcrt. 2016, 21418, laatstelijk gewijzigd bij ACM-besluit van 24 mei 2022, Stcrt. 2022, 14201.
Conclusie 17‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Energierecht. Overeenkomstenrecht. Is grootverbruiker van elektriciteit gehouden voor netbeheer te betalen als niet hij, maar een dochtervennootschap, beschikt over aansluiting op het hoogspanningsnet? Art. 1 lid 1 sub b en c Elektriciteitswet 1998.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03063
Zitting 17 juni 2022
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
Nyrstar Budel B.V.,
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma
tegen
TenneT TSO B.V.,
verweerster in cassatie,
advocaten: mrs. J.W.M.K. Meijer en M.H.K. Jansen.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als Nyrstar respectievelijk TenneT.
1. Inleiding en samenvatting
1.1
Deze zaak betreft de verschuldigdheid van ruim € 29 miljoen aan aansluit- en transportkosten die TenneT, de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet, tussen 2008 en 2017 aan Nyrstar in rekening heeft gebracht op grond van een tussen partijen afgesloten aansluit- en transportovereenkomst (hierna: ATO). Nyrstar vordert de integrale terugbetaling van deze kosten. Zij meent dat zij niet tot betaling aan TenneT gehouden was omdat de ATO daar niet een rechtsgeldige grondslag voor zou bieden. De ATO zou namelijk strijdig zijn met de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet).
1.2
Uitgangspunt in het betoog van Nyrstar is dat een netbeheerder alleen kosten in rekening mag brengen aan een ‘afnemer’ in de zin van de E-wet. Afnemer is een partij die beschikt over een ‘aansluiting’ op het openbare elektriciteitsnet. Een ‘aansluiting’ is een verbinding tussen het publieke net en een onroerende zaak in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Volgens Nyrstar kan alleen een entiteit waaraan een WOZ-beschikking wordt afgegeven ‘afnemer’ in de zin van de E-wet zijn. In dit geval ontvangt, Buzifac B.V. (hierna: Buzifac), een 100% dochtervennootschap van Nyrstar, als eigenaar van het fabrieksterrein en de elektrische installatie de WOZ-beschikkingen. Alleen Buzifac (en niet Nyrstar) beschikt over een aansluiting op het net van TenneT. Het betoog van Nyrstar heeft tot gevolg dat TenneT noch aan de ene noch aan de andere vennootschap kosten in rekening mag brengen. Nyrstar heeft een ATO, maar geen aansluiting; Buzifac heeft wel een aansluiting, maar geen ATO.1.
1.3
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft het vonnis, met wijziging van gronden, bekrachtigd. Deze uitkomst lijkt wellicht niet verrassend. Nyrstar heeft zich echter in uitvoerig gedocumenteerde processtukken beroepen op besluiten van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de toezichthouder op naleving van de E-wet, en op uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), de bevoegde bestuursrechter voor beroepen tegen besluiten van de ACM. Het hof heeft in het midden gelaten of Nyrstar als afnemer in de zin van de E-wet valt te kwalificeren omdat ook als dat niet het geval is, dat nog niet maakt dat haar ATO met TenneT in strijd zou zijn met de E-wet en om die reden nietig zou zijn. Nyrstar komt tegen dit oordeel op, m.i. tevergeefs.
2. Feiten
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.2.
2.2
Nyrstar is een producent van metalen, waaronder zink en lood. Nyrstar exploiteert hiertoe een zinksmelterij en andere bedrijfsgebouwen op een fabrieksterrein te Budel-Dorplein, gemeente Cranendonck.
2.3
Nyrstar is goed voor circa 1% van het totale elektriciteitsverbruik in Nederland.3.
2.4
Op het fabrieksterrein bevindt zich een elektrische installatie die loopt van de aansluiting op het landelijk hoogspanningsnet naar de zinkfabriek en de andere bedrijfsgebouwen.
2.5
Gedurende de periode waarop dit geschil ziet, is Buzifac juridisch eigenaar van de grond van het fabrieksterrein, de zinkfabriek en, andere bedrijfsgebouwen. Nyrstar least van Buzifac de zinkfabriek en de betreffende bedrijfsgebouwen, waaronder de elektrische installatie. WOZ-beschikkingen staan op naam van Buzifac.
2.6
TenneT is de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet in de zin van art. 10 lid 2 E-wet. Voorheen had Nyrstar voor de benodigde aansluit- en transportdiensten een ATO met Enexis Netwerk Zuid (hierna: Enexis), de regionale netbeheerder in dat deel van het land. Op 1 januari 2008 heeft Enexis in verband met een wijziging van de E-wet het 150-kV-net in Noord-Brabant overgedragen aan TenneT, die de plaats van Enexis onder de toen lopende ATO heeft overgenomen.
2.7
TenneT heeft met Nyrstar een nieuwe ATO afgesloten, die met ingang van 1 januari 2011 van kracht is geworden.4.Deze overeenkomst duid ik verder aan als ‘de ATO’.
2.8
In artikel 1.2 van de ATO is bepaald:
“Bij tegenstrijdigheid tussen de bepalingen van enerzijds de Wet en de Codes en van anderzijds de Overeenkomst, prevaleren de bepalingen van de Wet en de Codes.”5.
2.9
In artikel 5 van de ATO is bepaald dat Nyrstar een vergoeding conform het Tarievenblad dan wel in overeenstemming met het Tarievenbesluit6.verschuldigd is voor, samengevat, (i) aansluitingsdiensten, (ii) transportdiensten en (iii) systeemdiensten.7.
2.10
Op 11 september 2017 is een ATO tussen TenneT en Buzifac tot stand gekomen, met terugwerkende kracht per 1 juni 2017. De ATO (met Nyrstar) is per die datum beëindigd.
2.11
Over de periode 1 januari 2008 tot 25 augustus 2017 heeft Nyrstar aan TenneT in het totaal € 29.155.933,30 vermeerderd met btw, betaald.
2.12
TenneT heeft het over de periode 1 juni 2017 tot 1 september 2017 door Nyrstar betaalde bedrag van € 184.669,03 exclusief btw aan haar gecrediteerd en terugbetaald.
3. Procesverloop
Eerste aanleg
3.1
Op 25 augustus 2017 heeft Nyrstar TenneT gedagvaard voor de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem. Nyrstar heeft, na wijziging van eis, onder meer gevorderd:8.
- primair dat TenneT wordt veroordeeld tot betaling aan Nyrstar van een bedrag gelijk aan het bedrag dat door TenneT over de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2017 aan aansluit- en transporttarieven bij Nyrstar in rekening is gebracht, te vermeerderen met btw en vermeerderd met rente;
- subsidiair dat voor recht wordt verklaard dat TenneT onrechtmatig heeft gehandeld door over de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2017 aansluit- en transporttarieven bij Nyrstar in rekening te brengen, met veroordeling van TenneT tot betaling aan Nyrstar van een bedrag gelijk aan het bedrag dat door TenneT over de periode van 1 januari 2008 tot 1 juni 2017 aan aansluit- en transporttarieven bij Nyrstar in rekening is gebracht, te vermeerderen met btw en rente.
3.2
Nyrstar heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat het TenneT op grond van de E-wet alleen is toegestaan aansluit- en transporttarieven in rekening te brengen aan een derde die kwalificeert als afnemer in de zin van art. 1 lid 1, aanhef en onder c, E-wet, te weten een ieder die beschikt over een aansluiting op het door de netbeheerder beheerde net, en dat niet zij, maar Buzifac als afnemer in de zin van de E-wet kwalificeert.9.
3.3
Bij vonnis van 28 maart 2018 heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen, met veroordeling van Nyrstar in de proceskosten.10.De rechtbank heeft TenneT gevolgd in haar primaire standpunt dat Nyrstar in de bewuste periode als afnemer had te gelden.
Hoger beroep
3.4
Bij exploot van 8 juni 2018 is Nyrstar van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (hierna: het hof). Nyrstar heeft, onder aanvoering van vijftien grieven, vernietiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd en toewijzing van haar vorderingen in eerste aanleg.
3.5
Het hof heeft bij tussenarrest van 12 november 2019 een comparitie van partijen gelast, die op 4 maart 2021 heeft plaatsgevonden.
3.6
Bij arrest van 20 april 2021 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, Nyrstar veroordeeld in de kosten en het meer of anders gevorderde afgewezen.11.
3.7
Het hof heeft – anders dan de rechtbank – in het midden gelaten of Nyrstar in de betrokken periode kwalificeerde als afnemer in de zin van de E-wet. In de kern overweegt het hof dat de E-wet zich er niet tegen verzet dat een netbeheerder een ATO afsluit met een andere partij dan de rechtspersoon die beschikt over de aansluiting, en op grond daarvan aan deze partij aansluit- en transportkosten in rekening brengt.
3.8
Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“4.6 Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of Nyrstar in de bewuste periode kwalificeerde als afnemer in de zin van de E-wet. Ook als dat niet zo was, dan maakt dat niet dat de overeenkomst (ATO) tussen TenneT en Nyrstar in strijd is met de E-wet met als gevolg dat hetzij artikel 1 lid 2 van de ATO dan meebrengt dat de E-wet prevaleert, hetzij dat de overeenkomst onverbindend zou zijn omdat deze nietig zou zijn op grond van artikel 3:40 BW.
4.7 Het hof leest in de E-wet niet dat anderen dan de afnemer zich contractueel niet kunnen verbinden tot betaling van de (wettelijk gereguleerde) kosten voor aansluiting en transport die een afnemer verschuldigd is vanwege een aansluiting op en transport over het net. Er is geen bepaling die netbeheerders verbiedt dergelijke overeenkomsten met die ‘anderen’ aan te gaan. Ook in de artikelen 16, 23, 24, 28 en 29 E-wet, waar Nyrstar zich op beroept, valt dat niet te lezen.
4.8 Ook valt niet in te zien dat in het onderhavige geval het aangaan van een zodanige overeenkomst in strijd zou zijn met het in de E-wet verankerde anti-discriminatiebeginsel dat ertoe strekt derden te beschermen tegen de monopolistische netbeheerder, zoals door Nyrstar is gesteld. Binnen het Nyrstar concern is ervoor gekozen het onroerend goed onder te brengen in een 100% dochter van Nyrstar, te weten Buzifac. De grond en de gebouwen worden door Nyrstar van Buzifac geleased en ook de elektriciteit wordt voor het overgrote deel door Nyrstar (en voor een klein deel: haar onderhuurders) verbruikt. Buzifac verbruikt zelf nauwelijks energie en Nyrstar ongeveer 1% van het totale verbruik in Nederland. Volgens de toelichting van de advocaat van Nyrstar ter zitting van het hof is ook geen sprake geweest van een situatie dat TenneT zich aan Nyrstar heeft opgedrongen met de eis dat zij met TenneT een ATO diende te sluiten. Nyrstar heeft dat vrijwillig gedaan. Gesteld noch gebleken is dat TenneT door Nyrstar is geïnformeerd over het gegeven dat de onroerende zaak is ondergebracht in Buzifac en Nyrstar de grond en gebouwen leaset, of dat TenneT daarvan op de hoogte had moeten zijn. Gelet op alle hiervoor geschetste feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat door TenneT is gehandeld in strijd met het anti-discriminatiebeginsel. Van een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of openbare orde (artikel 3:40 lid 1 BW) is geen sprake en ook niet van strijd met een dwingende wetsbepaling in de zin van artikel 3:40 lid 2 BW. Het hof verwijst nog naar de zaak Chemours/Stedin waarin het Hof Den Haag in een vergelijkbare zaak tot een zelfde oordeel is gekomen, wat in cassatie bij gebrek aan een daartegen gericht middel in stand is gebleven.12.
4.9 Volgens Nyrstar zou een beslissing in haar nadeel betekenen dat sprake is van ‘overwinsten’ aan de zijde van TenneT (onder andere: memorie van grieven randnummer 22 en 86). Het hof kan dat niet volgen, omdat betaald is voor diensten die daadwerkelijk zijn afgenomen en ook niet dubbel is betaald. Als de opvatting van Nyrstar zou worden gevolgd leidt dat juist tot het ongerijmde en maatschappelijk ongewenste resultaat dat er voor miljoenen niet hoeft te worden betaald voor diensten die wel zijn afgenomen. Nyrstar ontkent weliswaar dat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat over de bewuste periode noch Nyrstar noch Buzifac kan worden aangesproken tot betaling van aansluit- en transportkosten (memorie van grieven randnummer 276) maar haar standpunt impliceert dat wel degelijk. Onder randnummer 73 van de memorie van grieven stelt zij immers dat de netbeheerder bedoelde kosten alleen in rekening mag brengen aan een derde die kwalificeert als afnemer in de zin van de E-wet én met wie een ATO is afgesloten. In een situatie waarin geen derde valt aan te wijzen die aan beide vereisten voldoet, en volgens Nyrstar is dat hier het geval, moeten de kosten maar worden ‘gesocialiseerd’ (memorie van grieven randnummer 282 en spreekaantekeningen onder 39), dat wil zeggen: afgewenteld op anderen, dan wel door TenneT zelf gedragen moeten worden.
4.10 Indien Nyrstar heeft willen betogen dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat zij zich daarin alleen tot betaling verplichtte voor zover zij heeft te gelden als afnemer van de elektriciteit in de zin van de E-wet, volgt het hof haar daarin niet. Artikel 1 lid 2 van de ATO uit 2011 biedt onvoldoende steun voor die uitleg (in de eerdere ATO stond een dergelijke bepaling overigens niet, aldus Nyrstar memorie van grieven, randnummer 392). Van tegenstrijdigheid met de E-wet is immers geen sprake (zie hiervoor). Verder wordt Nyrstar in de ATO ook geen ‘afnemer’ genoemd. Wel staat onder A dat Nyrstar haar installatie heeft doen aansluiten op het Landelijk Hoogspanningsnet. Uit het gebruik van de woorden “haar installatie” en “doen aansluiten” volgt niet noodzakelijkerwijs dat Nyrstar de verplichting alleen aanging voor het geval zij zelf afnemer was in de zin van de E-wet. Voor een andersluidende uitleg overeenkomstig de hier toepasselijke Haviltexmaatstaf heeft Nyrstar onvoldoende gesteld.
4.11 Nyrstar heeft zich erop beroepen dat sprake was van rechtsdwaling omdat zij en Tennet uitgingen van een onjuiste uitleg van de E-wet (memorie van grieven randnummer 23), althans dat zij er beiden onterecht van uitgingen dat Nyrstar afnemer was in de zin van de E-wet (memorie van grieven randnummers 492 e.v.). Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat een beroep op rechtsdwaling, dat wil zeggen: dwaling over het objectieve recht, niet kan worden aanvaard13.. Het hof ziet geen reden daar in dit geval anders over te denken, nog daargelaten dat Nyrstar ook niet voldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat partijen daadwerkelijk van een voorstelling van zaken uitgingen die onjuist was en waarvan TenneT heeft moeten begrijpen dat deze Nyrstar, als zij die onjuistheid kende, van het sluiten van de overeenkomst had afgehouden. Nyrstar geeft bovendien niet duidelijk aan tot welke rechtsgevolgen het beroep op rechtsdwaling in dit geval zou moeten leiden. De stelling van Nyrstar dat de wederzijdse rechtsdwaling ‘voor risico van TenneT moet komen’ (memorie van grieven randnummer 501) is wat dat betreft vaag. Als daarmee is bedoeld dat TenneT zich niet mag beroepen op de rechtsgevolgen van de (niet nietige en ook niet vernietigde) overeenkomst kan dat in het licht van het voorgaande niet worden aanvaard.
4.12 Uit het voorgaande volgt tevens dat TenneT niet onrechtmatig heeft gehandeld. Zij mocht Nyrstar houden aan haar contractuele verplichtingen. Van handelen in strijd met het discriminatieverbod is geen sprake.”
Cassatie
3.9
Nyrstar heeft – tijdig – cassatieberoep ingesteld. TenneT heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten mede door hun advocaten in feitelijke instantie. Nyrstar heeft gerepliceerd en TenneT heeft gedupliceerd.
4. Juridisch kader
Inleiding
4.1
Alvorens toe te komen aan het middel, zet ik hieronder het juridisch kader uiteen.
Bepalingen en begrippen uit de E-wet
4.2
De Europese regelgeving met betrekking tot de elektriciteitsmarkt bestaat uit richtlijnen en verordeningen. De Eerste Elektriciteitsrichtlijn dateert uit 1996.14.Daarbij is de liberalisering van de nationale elektriciteitsmarkten doorgevoerd. Deze richtlijn is enkele malen herzien. De Tweede Elektriciteitsrichtlijn (2003),15.de Derde Elektriciteitsrichtlijn (2009)16.en de herschikking van die richtlijn (2019)17.bevatten verfijndere en uitvoeriger regelgeving.
4.3
4.4
Een netbeheerder beschikt over een natuurlijk monopolie. In verband met deze positie van de netbeheerder voorziet de E-wet in bijzondere verplichtingen waaraan netbeheerders moeten voldoen, zoals niet discrimineren bij de toelating tot de netten, een transportplicht en het berekenen van billijke tarieven.20.
4.5
Ingevolge art. 16 lid 1, aanhef en onder e en f, E-wet heeft de netbeheerder onder meer tot taak op de grondslag van art. 23 derden te voorzien van een aansluiting op de netten en op de grondslag van art. 24 ten behoeve van derden transport van elektriciteit uit te voeren. Dit geldt zowel voor de beheerder van het hoogspanningsnet (TenneT) als voor de zogenoemde regionale netbeheerders (zoals Enexis, Liander en Stedin). De aansluit- respectievelijk transportplicht staat in de artikelen 23 en 24 van de E-wet:
Artikel 23
“1. De netbeheerder is verplicht degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van dit hoofdstuk. (...)
(…)
3. De netbeheerder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt.”
Artikel 24
“1. De netbeheerder is verplicht aan degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om met gebruikmaking van het door hem beheerde net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van dit hoofdstuk.(…)3. De netbeheerder onthoudt zich van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt.”
In de systematiek van de E-wet gelden de aansluit- en transportverplichting alleen ten aanzien van ‘afnemers’ in de zin van die wet. Alleen zij kunnen daar een beroep op doen.
4.6
De artikelen 28 en 29 van de E-wet zien op de tarieven voor aansluit- en transportdiensten. Zij luiden, voor zover hier van belang, als volgt (mijn onderstrepingen):
Artikel 28
“1. Het tarief waarvoor afnemers zullen worden aangesloten op een net heeft uitsluitend betrekking op:
a. het verbreken van het net van de desbetreffende netbeheerder om een fysieke verbinding van de installatie van een afnemer met dat net tot stand te brengen,
b. het installeren van voorzieningen om het net van de desbetreffende netbeheerder te beveiligen en beveiligd te houden en
c. het tot stand brengen en in stand houden van een verbinding tussen de plaats waar het net verbroken is en de voorzieningen om het net te beveiligen.
2. Het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt in rekening gebracht bij iedere afnemer die door een netbeheerder wordt aangesloten op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder.
(…)” Artikel 29 “1. Het tarief waarvoor transport van elektriciteit zal worden uitgevoerd heeft betrekking op de ontvangst en het invoeden van elektriciteit door afnemers, ongeacht de plaats van ontvangst of invoeding van de elektriciteit en ongeacht de plaats van de aansluiting waar de elektriciteit op het Nederlandse net is ontvangen of ingevoed en op systeemdiensten. 2. Het tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt in rekening gebracht bij iedere afnemer die elektriciteit ontvangt op een aansluiting op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder. Het tarief kan verschillen voor verschillende afnemers, afhankelijk van het spanningsniveau van het net waarop de afnemer is aangesloten. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het tarief tevens in rekening wordt gebracht bij iedere afnemer die elektriciteit invoedt op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder. In dat geval kan het tarief tevens verschillen voor het ontvangen of het invoeden van elektriciteit. (…).”
Ingevolge lid 2 van de artikelen 28 en 29 E-wet wordt het aansluit- respectievelijk transporttarief dus in rekening gebracht aan een ‘afnemer’.
4.7
In art. 1 lid 1, aanhef en onder c, E-wet is een ‘afnemer’ als volgt gedefinieerd:
“afnemer: een ieder (…) die beschikt over een aansluiting op een net.”
Deze omschrijving veronderstelt dat er een aansluiting op een (openbaar) net is.21.
4.8
Onder ‘aansluiting’ wordt ingevolge art. 1 lid 1, aanhef en onder b, E-wet verstaan:22.
“één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken (…)”.
4.9
Een aansluiting is dus een (fysieke) verbinding tussen het (openbare) net en een onroerende zaak. Voor de vraag wat de relevante onroerende zaak is en hoe die moet worden afgebakend, verwijst de E-wet naar art. 16 Wet WOZ. In die bepaling worden vijf categorieën van eigendommen onderscheiden die voor de toepassing van de Wet WOZ als één onroerende zaak worden aangemerkt.
4.10
Door het afsluiten van een ATO wordt een aansluiting operationeel.23.De aanvrager van een aansluiting kan daardoor in feitelijke zin afnemer van elektriciteit worden. Het begrip ‘aansluit- en transportovereenkomst’ wordt in de E-wet niet gedefinieerd. Volgens de Begrippencode elektriciteit24.van de ACM wordt daaronder verstaan een overeenkomst “tussen een aangeslotene en een netbeheerder betreffende de aansluiting op een net en het transport van elektriciteit over dat net”.
4.11
Ik wijs er tot slot op dat de aansluit- en transporttarieven van TenneT (en van de regionale netbeheerders) door de ACM worden gereguleerd op basis van efficiënte kosten plus redelijk rendement, zoals te bepalen op grond van een door de ACM periodiek vast te stellen reguleringsmethode.25.Met deze tariefregulering wordt beoogd afnemers van de diensten van een netbeheerder te beschermen tegen misbruik van machtspositie door het in rekening brengen van supracompetitieve kosten. Tariefregulering stelt anderzijds een netbeheerder in staat om zijn efficiënte kosten met een redelijke winst terug te verdienen. Kosten die een bepaalde afnemer onbetaald laat, kunnen in deze systematiek in beginsel worden afgewenteld op alle afnemers (het ‘socialiseren’ van kosten).
Bestuursrechtelijke besluiten en uitspraken over het begrip ‘afnemer’
4.12
De ACM is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de E-wet (art. 5 lid 1 E-wet). Zij neemt onder andere besluiten op de voet van art. 51 E-wet ten aanzien van geschillen met netbeheerders (hierna: geschillenbeslechtingsprocedure). De beslissing van de ACM is bindend (art. 51 lid 4), met dien verstande dat tegen de beslissing bezwaar en vervolgens beroep bij het CBb openstaat.26.Het indienen van een klacht bij de ACM laat de mogelijkheid van een vordering bij de burgerlijke rechter onverlet (art. 51 lid 5). De ACM beslist ook op verzoeken voor een ontheffing van de verplichting van een eigenaar van een particulier met om een netbeheerder aan te wijzen. Het gaat daarbij om een zogenoemd gesloten distributienet (zie art. 15 lid 1 E-wet).
4.13
In het hiernavolgende onderzoek ik besluiten van de ACM en uitspraken van het CBb, waarin de begrippen ‘aansluiting’ en ‘afnemer’ worden uitgelegd en toegepast.27.
4.14
Als startpunt neem ik de uitspraak van het CBb van 13 april 2011 in de zaak K./Westland. Die zaak betrof een geschilbesluit van de ACM over de hoogte van het door netbeheerder Westland gehanteerde tarief voor een nieuwe aansluiting. Vraag was of de verzochte aansluiting tot hetzelfde WOZ-object behoorde als een andere locatie die al van een aansluiting was voorzien. Het CBb overweegt:
“5.2 Uit de verwijzing in de definitiebepaling van het begrip ‘aansluiting’ in de Wet naar artikel 16 van de Wet WOZ volgt dat voor de afbakening van het WOZ-object bepalend is de (WOZ-)beschikking daarover van (het bevoegde orgaan of de bevoegde ambtenaar van) de gemeente en niet de feitelijke situatie.”28.
De ‘objectafbakening’ in de WOZ-beschikking leek aldus bepalend voor het bestaan (en de reikwijdte) van een aansluitplicht van een netbeheerder op de voet van art. 23 E-wet.
4.15
Als volgende zaak noem ik het ontheffingsbesluit van de ACM van 26 juni 2014 op een ontheffingsverzoek van Buzifac,29.de reeds genoemde dochter van Nyrstar, die stelde eigenaar te zijn van een (particulier) net op het fabrieksterrein.30.Voor het antwoord op de vraag of sprake was van een ‘net’ als bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder i, E-wet was van belang of er andere afnemers dan Buzifac waren aangesloten op het stelsel van elektriciteitsverbindingen. Naar het oordeel van de ACM was dat niet het geval omdat, kort gezegd, Buzifac door de gemeente als enige gebruiker van het gehele industrieterrein is aangemerkt en (o.a.) Nyrstar om die reden niet als ‘afnemer’ was aan te merken:
“27. Om vast te stellen of er sprake is van een elektriciteitsnet beoordeelt ACM vervolgens of er andere afnemers dan aanvrager zijn aangesloten op het stelsel van elektriciteitsverbindingen. Een afnemer is een ieder die beschikt over een aansluiting op een elektriciteitsnet, blijkens artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de E-wet. In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de E-wet is een aansluiting gedefinieerd als één of meer verbindingen tussen een elektriciteitsnet en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wwoz. Uit de verstrekte informatie en de in (…) dit besluit beschreven feiten en omstandigheden blijkt dat er op het stelsel van elektriciteitsverbindingen geen afnemers zijn aangesloten via een aansluiting zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de E-wet. (…).
28. Blijkens het uittreksel uit het Kadaster en de leaseovereenkomst is aanvrager de juridische eigenaar van het industrieterrein inclusief de opstallen en het stelsel van elektriciteitsverbindingen. Aanvrager wordt door de gemeente vanuit de Wwoz en de onroerende zaak belasting als zakelijk gerechtigde en gebruiker aangeslagen voor het volledige industrieterrein. Dit blijkt uit het feit dat de gemeente voor de vaststelling van de OZB-beschikking voor de eigendom en het gebruik dezelfde waarde als grondslag hanteert. (…). Er zijn dus geen perceeldelen en opstallen als afzonderlijke woz-objecten aangemerkt en voor het gebruik hiervan toegerekend aan de bedrijven die op het industrieterrein actief zijn.
29. ACM stelt vast dat blijkens de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 4 mei 2011 de OZB-beschikking van de gemeente bepalend is voor de afbakening van het woz-object. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, stelt ACM vast dat er sprake is van één eigenaar en gebruiker van één woz-object, zijnde het gehele industrieterrein inclusief alle opstallen. ACM concludeert derhalve dat aanvrager door de gemeente als enige gebruiker van het gehele industrieterrein aan de Hoofdstraat 1 te Budel-Dorplein is aangemerkt.
30. (…) Er zijn daarom geen andere afnemers met een aansluiting in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de E-wet op het stelsel van elektriciteitsverbindingen van aanvrager, zodat dit stelsel in zijn geheel de installatie van aanvrager vormt. ACM concludeert daarom dat er geen sprake is van een elektriciteitsnet in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de E-wet. Het feit dat het stelsel van elektriciteitsverbindingen wordt beheerd en geëxploiteerd door Nyrstar en dat Nedzink en e-Water Group hiervan gebruik maken om in hun elektriciteitsbehoefte te voorzien, zoals aanvrager stelt in zijn zienswijze, kan niet tot een ander oordeel leiden gezien de wettelijke definities van de begrippen ‘aansluiting’, ‘afnemer’ en ‘net’ in de E-wet.”31.
4.16
Als derde zaak vermeld ik het geschilbesluit Century Aluminium Vlissingen/TenneT,32.welke zaak feitelijke overeenkomsten vertoont met onderhavige zaak.33.Century had een anodefabriek overgenomen uit de failliete boedel van aluminiumsmelter Zalco N.V. te Vlissingen. Century stelde dat zij niet rechtstreeks was aangesloten op het door TenneT beheerde 150 kV-net (maar via een tussenliggend net van een andere rechtspersoon, ZSP) en dat zij bovendien niet beschikte over een op haar naam gestelde OZB-beschikking voor het object dat wél aangesloten was op het 150 kV-net. Century meende daarom dat zij niet als ‘afnemer’ was aan te merken en om die reden de door TenneT op grond van een ATO in rekening gebrachte aansluit- en transportkosten niet verschuldigd was. In haar besluit van 4 februari 2016 ging ACM mee in dit betoog:
“17. In het midden kan blijven of Century via een tussenliggend net van ZSP is aangesloten op het 150 kV-net van TenneT. Tevens kan in het midden blijven of de hoogspanningsinstallatie een hulpmiddel is van de installatie van Century. Naar het oordeel van ACM kwalificeert Century namelijk als afnemer noch als aangeslotene op het 150 kV-net van TenneT. (…)
18. (…) Op de percelen A, B en C is sprake van meerdere WOZ-objecten. De beschikking voor de onroerend zaakbelasting voor gebruikers (hierna: OZB-beschikking) op naam van Century heeft alleen betrekking op de aan haar toebehorende anodefabriek en hetgeen daarbij hoort. De OZB-beschikking voor Century heeft geen betrekking op perceel C waar zich de aansluiting op 150 kV-net van TenneT bevindt. In deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat Century beschikt over de aansluiting op het 150 kV-net van TenneT.”
De ACM volgde dus de door Century voorgestane uitleg van de E-wet, maar maakte daarbij wel een uitdrukkelijk voorbehoud voor de ATO tussen TenneT en Century:
“19. (…) Verder neemt ACM in aanmerking dat niet uitgesloten is dat de civielrechtelijke situatie in het onderhavige geval afwijkt van de feitelijke situatie. Aanknopingspunt hiervoor is dat Century eerst bij brief van 1 februari 2013 zich op het standpunt heeft gesteld dat zij – achteraf bezien – niet heeft beschikt over een aansluiting op het 150 kV-net van TenneT en dat om deze reden volgens haar geen betekenis (meer) toekomt aan de ATO. Voor ACM is echter niet de civielrechtelijke, maar de feitelijke situatie leidend bij beslechting van een geschil op basis van artikel 51 van de E-wet.”
TenneT is niet in beroep gegaan tegen dit besluit van de ACM.
4.17
Vervolgens wijs ik op de zaak Chemours (Desco)/Stedin, feitelijk een complex van zaken. In een door Chemours aan de ACM voorgelegd geschil met Stedin over de verschuldigdheid van het (toenmalige) systeemdienstentarief, heeft de ACM Chemours in het gelijk gesteld, onder meer op de grond dat Chemours haar elektriciteit aangeleverd kreeg via het particuliere net van Desco en niet via het openbare net van Stedin.34.De ACM heeft hierbij voorts overwogen dat de vraag of een netbeheerder handelt in overeenstemming met de E-wet feitelijk van aard is en in beginsel los staat van de vraag wat partijen civielrechtelijk hebben afgesproken (zie randnr. 34). Stedin is van dit ACM-besluit in beroep gegaan. Het CBb heeft het besluit bekrachtigd.35.
4.18
Voorts is er een geschilbesluit uit begin 2018 in de zaak Van Putten/Liander. Daarin hield de ACM vast aan het uitgangspunt dat de WOZ-objectafbakening leidend is om te constateren of sprake is van een aansluiting en in het verlengde daarvan, van een afnemer. Voor de beantwoording van de vraag wie ‘beschikt’ over een aansluiting op een net (en daarmee voldoet aan de definitie van het begrip ‘afnemer’ in de zin van de E-wet), knoopte de ACM aan bij de tenaamstelling van de WOZ-beschikking.36.
4.19
Ik noem ook nog twee uitspraken van het CBb in beroep tegen geschilbesluiten die specifiek betrekking hebben op de aansluitplicht van de netbeheerder (art. 23 lid 1 E-wet).
4.20
Friesland Campina (ZFC) had Liander gevraagd om een extra aansluiting op naam van haar dochtervennootschap FCN, die een kaasfabriek exploiteert. ACM stelde vast dat ZFC al beschikte over een aansluiting op het net van Liander, waarbij zij opmerkte dat die verbinding niet ‘rechtstreeks’ hoeft te zijn en dat de E-wet in de eerste plaats uit van de feitelijke fysieke werkelijkheid en niet van contractuele afspraken.37.FCN kon geen aanspraak maken op een tweede aansluiting.38.
4.21
Het beroep van ZFC tegen dit besluit werd door het CBb ongegrond verklaard.39.Ik citeer:
“6.2 (…) het College [is] van oordeel dat ACM zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het stelsel van verbindingen dat ligt op het bedrijfsterrein kwalificeert als een net in de zin van artikel 1, aanhef en onder i, van de E-wet. Immers, er is sprake van één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit, waarop meerdere afnemers - naast ZFC als eigenaar ook FCN [als afnemer] - zijn aangesloten.
6.3
6.3 Dat FCN een ATO heeft afgesloten met Liander en FCN daarom als afnemer dient te worden beschouwd en als degene die feitelijk de beschikking heeft over de aansluiting van 2MVA (en ZFC kennelijk niet contractueel is aangesloten op het net van Liander), kan aan het vorenstaande geen afbreuk doen. Uit de wetsgeschiedenis bij de E-wet (Kamerstukken II 1998-1999, 26 303, nr. 7, p. 20), blijkt zonder meer dat met de term aansluiting in de E-wet de fysieke verbinding met het netwerk wordt bedoeld. Tussen partijen is niet in geschil dat het net op het bedrijfsterrein, waarvan ZFC eigenaar is, via een AC5-aansluiting is aangesloten op het openbare net van Liander. Hiermee staat dus vast dat ZFC over een aansluiting beschikt. Dat deze aansluiting volgens ZFC primair dient om de door FCN geëxploiteerde kaasfabriek op het bedrijfsterrein van elektriciteit te voorzien maakt dit niet anders.”
4.22
Deze uitspraak kan de lezer wel met de vraag achterlaten wie nu de afnemer is in de zin van art. 1.1, aanhef en onder c, E-wet. De woorden “FCN als afnemer dient te worden beschouwd” aan het begin van rov. 6.3 zien namelijk, zo lees ik het althans, op art. 1.1, aanhef en onder i, E-wet (de definitie van ‘net’, in dit geval: een particulier net). In geschil was immers of op het terrein van ZFC sprake was van een ‘net’, waarvoor vereist is dat er een of meer afnemers zijn. FCN beschikte ‘feitelijk’ over de aansluiting, maar de aansluiting verbond het openbare net met een net dat op een fabrieksterrein van ZFC lag.
4.23
De laatste te noemen uitspraak, eveneens van 2 juni 2020, gaat opnieuw over de reikwijdte van de aansluitplicht van de netbeheerder. NAEN, een coöperatie, had opstalrechten gevestigd op een in drieën gedeeld dak van een loods dat bestemd was voor zonnepanelen. Zij wilde voor elk gedeelte een aparte (kleinverbruikers-)aansluiting. De netbeheerder, Liander, weigerde dat en bood NAEN één grootverbruikersaansluiting voor de drie WOZ-objecten samen, wat duurder zou zijn. De ACM stelde zich in een geschilbesluit van 12 september 2018 op het standpunt dat Liander daarmee in strijd met haar aansluitplicht heeft gehandeld.40.
4.24
In het daartegen gerichte beroep van NAEN bracht het CBb een nuancering aan op zijn eerdere rechtspraak over het belang van de WOZ-beschikking voor de afbakening van het (aan te sluiten) object.41.De WOZ-beschikking was niet langer zonder meer bepalend voor de vraag of de netbeheerder een aansluiting moet realiseren, maar levert daarvan slechts een (weerlegbaar) bewijsvermoeden op. Deze bijstelling van de eerdere rechtspraak is in belangrijke mate gebaseerd op de conclusie die raadsheer advocaat-generaal P.J. Wattel in die zaak op verzoek van het CBb heeft genomen42.Het CBb oordeelde als volgt:
“4.3 Het College is, in navolging van de conclusie van de advocaat-generaal, van oordeel dat om vast te stellen of een verplichting bestaat te voorzien in een aansluiting op een elektriciteitsnetwerk onder artikel 23, eerste lid, van de E-wet, niet in alle gevallen zonder meer moet worden aangesloten bij de objectafbakening zoals deze blijkt uit een door het college van burgemeester en wethouders afgegeven WOZ-beschikking. Daarmee wijkt het College dus af van zijn oordeel als neergelegd in uitspraak van 13 april 2011 (ECLI:NL:CBB:2011:BQ3485).
(…)
4.5 Dit betekent dat ACM zich bij het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de objectafbakening zoals deze blijkt uit de WOZ-beschikkingen zonder meer bepalend is voor de vraag of Liander de door NAEN verzochte aansluiting moet realiseren. (…)
4.6 In overeenstemming met de conclusie van de advocaat-generaal, stelt het College zich op het standpunt dat aan de WOZ-beschikking een weerlegbaar bewijsvermoeden kan worden ontleend voor de aansluitplicht van netbeheerders. Dat wil zeggen dat de partij die meent dat bij de objectafbakening voor de netaansluiting de WOZ-beschikking niet moet worden gevolgd omdat die niet strookt met artikel 16 van de Wet WOZ, de bewijslast draagt aannemelijk te maken dat het college van burgemeester en wethouders artikel 16 Wet van de WOZ verkeerd heeft toegepast door het object verkeerd af te bakenen.”
4.25
In dat geval rustte de bewijslast op Liander omdat zij had gesteld dat de objectafbakening die bleek uit de WOZ-beschikkingen niet strookte met de toetsing van de situatie aan art. 16 Wet WOZ. Volgens het CBb was Liander in dat bewijs geslaagd. Bij gevolg rustte op haar niet de plicht om voor NAEN meer dan één aansluiting tot stand te brengen.
Tussenconclusie: betekenis voor de onderhavige zaak
4.26
Het aanvankelijke betoog van Nyrstar komt erop neer dat (i) zij niet beschikt over een aansluiting omdat zij niet een WOZ-beschikking ontvangt, (ii) zij daarom geen ‘afnemer’ is in de zin van art. 1.1, aanhef en onder c, E-wet en (iii) TenneT om die reden aan haar geen kosten in rekening mocht brengen. Naar aanleiding van de koerswijziging in de CBb-rechtspraak (NAEN) heeft Nyrstar gesteld dat ook wanneer van de feitelijke situatie wordt uitgegaan, Nyrstar niet een afnemer is die beschikt over een aansluiting op het net van TenneT.43.
4.27
In de zaak NAEN (net als in de zaak ZFC) ging het om de uitleg van de aansluitplicht van de netbeheerder en – in dat kader – de afbakening van het WOZ-object, en niet om de vraag of de verbruiker die een ATO heeft afgesloten is aan te merken als ‘afnemer’. Ik acht echter aannemelijk dat de in de zaak NAEN aangebrachte nuancering ten aanzien van de betekenis van de WOZ-beschikking voor de objectafbakening, kan worden doorgetrokken naar de vraag wie over een aansluiting beschikt en aldus ‘afnemer’ is.44.Zekerheid bestaat daarover niet. Duidelijk is echter wel dat naast de WOZ-beschikking feitelijke omstandigheden een (toenemende) rol spelen. Dat vergroot de kans dat een partij die is verbonden aan een particulier net, beschikt over een aansluiting op het openbare net.
4.28
Voor de in 4.26 genoemde stap (iii) lijkt alleen de Century-zaak mogelijk relevant, omdat de ACM daarin het standpunt heeft ingenomen dat Century zonder (eigen) aansluiting op het hoogspanningsnet aan TenneT geen tarieven hoefde te betalen over de betrokken periode. De ACM maakte echter het voorbehoud dat de ‘civielrechtelijke situatie’ anders kan zijn, wat erop wijst dat de ACM geen uitleg heeft willen geven aan de ATO tussen de partijen in die zaak. Een dergelijk voorbehoud werd ook gemaakt in de zaak Chemours.45.
4.29
Uit geen van de hiervoor besproken beslissingen kan worden afgeleid dat de E-wet eraan in de weg zou staan dat een partij die niet zelf een aansluiting op het net openbare net heeft maar wel stroom verbruikt, die zij via de aansluiting van een andere rechtspersoon ontvangt, een privaatrechtelijke overeenkomst sluit met de netbeheerder, zolang zo’n overeenkomst de doelstellingen van de E-wet maar niet doorkruist.46.
4.30
Dit brengt mij op enkele civielrechtelijke beslissingen.
Civielrechtelijke beslissingen
4.31
De situatie waarin – uit hoofde van een ATO – bepaalde tarieven in rekening worden gebracht aan een partij die (mogelijk) niet als afnemer in de zin van de E-wet kan worden aangemerkt, is in verschillende civielrechtelijke procedures aan de orde geweest.
4.32
In de eerste plaats noem ik opnieuw het dossier Chemours/Stedin, waar ook het hof naar verwijst (rov. 4.8 van het bestreden arrest). Deze zaak speelde tegen de achtergrond van een geschil tussen Chemours (en Desco) enerzijds en netbeheerder Stedin anderzijds met betrekking tot twee transformatoren die waren geplaatst op aan Chemours in eigendom toebehorende grond. Chemours (en Desco) stelden dat de transformatoren als gevolg van natrekking aan Chemours toebehoren. Partijen hebben vervolgens drie overeenkomsten gesloten: een huurovereenkomst over twee transformatoren, een ATO tussen Stedin en Chemours en een vaststellingsovereenkomst over de eigendom van de transformatoren.
4.33
Chemours trok naderhand de geldigheid van die overeenkomsten in twijfel en vorderde een verklaring voor recht dat de overeenkomsten in strijd zijn met onder andere de E-wet. De rechtbank Rotterdam wees de vordering af47.en het hof Den Haag heeft dat vonnis bekrachtigd.48.Met betrekking tot de stelling van Chemours dat de overeenkomsten in strijd zijn met de wet omdat daarin er ten onrechte van wordt uitgegaan dat Chemours de afnemer van geleverde elektriciteit is, heeft het hof Den Haag het volgende overwogen (mijn onderstrepingen):
“9. (…) Ook als het zo zou zijn dat niet Chemours, maar Desco de afnemer is van de elektriciteit, dan staat dat aan de geldigheid van de overeenkomsten niet in de weg. Over het algemeen staat het BW er niet aan in de weg dat partijen een overeenkomst sluiten met betrekking tot een zaak waarover zij niet zelf de beschikking hebben, of een verbintenis aangaan die betrekking heeft op zaken die aan een ander worden geleverd. Ter zake van de Aansluitovereenkomst, die, naar uit het in zoverre onweersproken vonnis van de rechtbank blijkt, op initiatief van Chemours op haar naam is gesteld, geldt dat daarin weliswaar Chemours als afnemer is aangemerkt, maar dat nergens is bepaald dat dat begrip is gebruikt in de betekenis die daaraan in de Ew is gegeven. Chemours heeft zich verbonden ervoor te zorgen dat de verplichtingen die uit de overeenkomst voor de afnemer voortvloeien, zoals het betalen van vergoedingen voor de aansluiting, het transport en de systeemdiensten in verband met de levering van elektriciteit aan de afnemer in de zin van de Ew, worden nagekomen. (…) Het BW verbiedt het aangaan van dergelijke verbintenissen niet en ook de Ew verbiedt Chemours niet zich te verbinden tot het nakomen van de ingevolge die wet toegelaten betalingen voor door die wet geregelde diensten. Ook in de in rechtsoverweging 7.16 van het vonnis van de rechtbank genoemde bepalingen van de Ew [artikelen 10 lid 9, 16 lid 1 onder a, b, c, e, f en j, 27 lid 2 onder e, 28 leden 1 en 2 en artikel 29 E-wet en de artikelen 2.2.1, 2.3.1, 2.4.1 en 3.2.1 TC in onderlinge samenhang bezien, A-G] waarmee volgens Chemours de Aansluitovereenkomst in strijd zou zijn, kan het hof dat niet lezen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat Chemours de verbintenissen moet nakomen die zij op zich heeft genomen.
10. Chemours heeft weliswaar aangevoerd dat Stedin haar contractuele verplichtingen jegens Chemours per definitie niet kan nakomen, maar zij heeft niet gesteld dat Stedin feitelijk niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Dat Stedin niet rechtstreeks aan Chemours kan leveren, is het gevolg van de omstandigheid dat het concern waartoe Chemours en Desco beide behoren, ervoor heeft gekozen een deel van het elektriciteitsvoorzieningsstelsel van de onderhavige vestiging in een afzonderlijke rechtspersoon onder te brengen, en dat dat concern er eveneens voor heeft gekozen de Aansluitovereenkomst en de Verhuurovereenkomst op naam van Chemours aan te gaan. Dat kan in redelijkheid aan Stedin niet worden tegengeworpen.”49.
4.34
Chemours heeft cassatieberoep ingesteld, maar tegen de hiervoor geciteerde overwegingen geen klacht gericht. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen.50.
4.35
Voorts noem ik de civiele procedure in de zaak Century Aluminium Vlissingen/TenneT. Met het voor haar gunstige ACM-besluit (zie hiervoor, 4.16) in de hand heeft Century in een civiele procedure vorderingen tegen TenneT ingesteld, zowel op grond van onverschuldigde betaling als op grond van onrechtmatige daad. Ik wees er reeds op dat de ACM een voorbehoud had gemaakt voor de ‘civielrechtelijke situatie’ (waarmee zij heeft willen abstraheren van de ATO tussen TenneT en Century).
4.36
De rechtbank Gelderland wees deze vorderingen af.51.Met betrekking tot de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking heeft zij het volgende overwogen:
“4.9. De conclusie is dat partijen met de ATO hebben beoogd een leemte in de E-wet op te vullen, waarbij partijen in de geest van de Elektriciteitsrichtlijnen en daarmee ook in de geest van de E-wet hebben gehandeld. Daarbij heeft Century zich bewust verbonden de in de ATO genoemde tarieven – die gebaseerd zijn op de tarievenstructuur die geldt voor hoogspanningsnetwerken omdat TenneT vanaf dat netwerk leverde – te vergoeden. (…) Door de ATO werd voor Century een aansluiting op het elektriciteitsnetwerk op korte termijn mogelijk. Het alternatief was dat Century’s onderneming langere tijd van elektriciteit verstoken zou blijven. Er is verder ook niet gebleken dat TenneT gedurende de uitvoering van de overeenkomst op enigerlei wijze haar positie heeft misbruikt. Bij die stand van zaken kan niet geoordeeld worden dat de ATO op zichzelf of in haar uitvoering op enig moment strijdig is geweest met de E-wet en daarom nietig of vernietigbaar zou moeten zijn.”
4.37
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd bij arrest van 12 mei 2020.52.Het oordeelde dat er wel degelijk een rechtsgrond was voor de betaling van de aansluit- en transporttarieven. Daartoe geeft het hof een uitleg aan de tussen Century en TenneT gesloten ATO, om vervolgens te overwegen:
“4.7 Anders dan Century aanvoert brengt het enkele feit dat partijen zich er ten tijde van het sluiten van deze overeenkomst niet van bewust waren dat Century mogelijk niet als afnemer in de zin van de E-wet kwalificeerde ten aanzien van de aansluiting op het net van TenneT, niet met zich dat de verplichting van TenneT om Century energie te leveren en de verplichting van Century om hiervoor te betalen (als bepaald in de ATO), waren komen te vervallen. De ATO strekte er juist toe dat Century van energie werd voorzien (…).”
Century’s beroep op (partiële) nietigheid van de ATO wordt eveneens van de hand gewezen. Het hof oordeelt verder dat in de omstandigheden van het geval de onrechtmatige daad van TenneT, die volgt uit de door de ACM bindend vastgestelde schending van de E-wet, haar niet kan worden toegekend. Daarop strandt Century’s onrechtmatige daad-vordering.
4.38
Tegen dit arrest is geen cassatieberoep ingesteld.
4.39
Dat voert mij naar de zaak NXP/TenneT: opnieuw een sterk vergelijkbaar betoog in een net iets andere feitelijke context. Tussen het net van TenneT en het eigen net van NXP zat een ander net van Liander. In geschil was of gelet op de feitelijke situatie NXP niet toch geacht moest worden zelf over een aansluiting op het net van TenneT te beschikken. NXP vorderde van TenneT terugbetaling van betaalde bedragen voor aansluit- en transportdiensten (en tot 1 juli 2011 ook systeemdiensten). De rechtbank Gelderland wees de vorderingen af.53.
4.40
NXP ging in beroep. Ten aanzien van het betoog van NXP dat zij niet beschikt over een aansluiting op het net van TenneT begint het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met het volgende op te merken: “Het hof is van oordeel dat NXP met dit betoog haar ogen sluit voor de feiten.”54.Net als de rechtbank oordeelt het hof dat NXP beschikt over een verbinding met het hoogspanningsnet van TenneT en daarom ‘afnemer’ is in de zin van de E-wet. Het hof overweegt onder meer:
“3.10 De feiten laten dus geen andere conclusie toe dan dat NXP ter plaatse van het overdrachtspunt vanaf 2003 beschikt over een verbinding met het hoogspanningsnet dat eerst werd beheerd door Liander en vanaf 1 januari 2008 door TenneT (een aansluiting dus in de zin van artikel 1, lid 1, onder b E-wet). Daarmee is NXP afnemer in de zin van artikel 1, lid 1, onder c E-wet. De 150 kV-10kV installatie is een hulpmiddel in het net danwel de installatie van NXP als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en onder i E-wet. Dat, in weerwil van deze feiten, tot een andere conclusie moet worden gekomen baseert NXP vooral op formele gronden, die het hof verwerpt. ( …).”
4.41
Het hof gaat vervolgens, ten overvloede, in op het geval waarin moet worden aangenomen dat NXP niet als afnemer is aan te merken. Het hof overweegt daarover, met verwijzing (in voetnoot 6) naar het bestreden arrest in de onderhavige zaak, dat NXP ook dan tot betaling gehouden is:
“3.20 (…) Een overeenkomst waarbij een ander dan de afnemer in de zin van de E-wet zich verbindt tot betaling van de netwerkkosten is, anders dan NXP stelt, niet reeds om die reden nietig. De E-wet biedt geen aanknopingspunten voor die opvatting,55.evenmin als het discriminatieverbod dat aan de Elektriciteitswet ten grondslag ligt, of de Europese richtlijnen waarop NXP zich beroept. Zeker niet in de hier gegeven omstandigheden die er dan (aannemende dus dat NXP gevolgd zou worden in haar standpunt dat er een tussenliggend net is) hierop neerkomen dat:- i) tussen NXP en TenneT een ATO bestaat die inhoudt dat het overdrachtspunt is gelegen achter de 150 kV GIS installatie die deel uitmaakt van het hoogspanningsnet dat door TenneT wordt beheerd;
- -
ii) de ATO NXP verplicht tot betaling van door TenneT geleverde netwerkdiensten;
- -
iii) NXP via het net van Liander (dat slechts als doorgeefluik functioneert) toegang heeft tot het hoogspanningsnet van TenneT en profiteert van de door TenneT geleverde netwerkdiensten;
- -
iv) het tussenliggende zeer kleine net van Liander (enkel de 150 kV-10 kV installatie) vanuit Liander gezien geen enkele functie vervult en niet is verbonden met het (verdere) net van Liander;
- -
v) Liander feitelijk geen netwerkdiensten verricht en die aan NXP ook niet in rekening heeft gebracht;
- -
vi) (…).”
Hieruit leid ik af dat naar het oordeel van het hof in deze zaak een ATO met een partij die niet zelf beschikt over de aansluiting op het openbare net niet per se nietig is wegens (vermeende) strijd met de E-wet.
4.42
Tot slot vermeld ik het vonnis van de rechtbank Gelderland van 23 december 2019 in een procedure tussen TenneT en Buzifac. In die zaak had TenneT een vordering ingesteld tot betaling van aansluit- en transporttarieven over de periode vanaf medio 2017 (dus nadat TenneT een ATO had gesloten met Buzifac en de ATO met Nyrstar had beëindigd; vgl. hiervoor, 2.10). Dit keer was TenneT de eisende partij. Buzifac had namelijk slechts 10% van de factuurbedragen van TenneT betaald. Uit het vonnis van de rechtbank in de onderhavige procedure, waarin werd geoordeeld dat Nyrstar moet worden aangemerkt als afnemer in de zin van de E-wet, leidde Buzifac af dat zij kennelijk niet afnemer was en niet hoefde te betalen. De procedure vormde het spiegelbeeld van de onderhavige zaak.
4.43
De rechtbank volgde het standpunt van Buzifac niet.56.Onder verwijzing naar het arrest van hof Den Haag in Chemours/Stedin overweegt zij het volgende (mijn onderstrepingen):
“4.3 (…) Partijen hebben in de ATO vastgelegd dat Buzifac het aansluit- en transporttarief over de betreffende aansluiting voor haar rekening neemt. Daarvoor is geen vereiste dat Buzifac afnemer is in de zin van artikel 1 lid 1 onder c van de Ew. Ingevolge artikel 28 lid 2 en 29 lid 2 van de Ew wordt het aansluit- en transporttarief in rekening gebracht aan de afnemer, maar dat laat onverlet dat partijen kunnen afspreken dat een andere partij dat tarief zal betalen in een situatie dat de afnemer daarmee kennelijk heeft ingestemd. Dat partijen die afspraak rechtens toelaatbaar kunnen maken, volgt uit het arrest van het gerechtshof Den Haag van 5 april 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:828 rov 9 en 10).
(…).
Buzifac stelt dat een betalingsafspraak als hier aan de orde in strijd is met het aan de Ew ten grondslag liggende non-discriminatiebeginsel, dat erop neerkomt dat de beheerder van het hoogspanningsnet (TenneT) moet zorgen voor aansluitingen op voor afnemers gelijke voorwaarden. De ATO zou daarom in zoverre in strijd zijn met de openbare orde in de zin van artikel 3:40 lid 1 BW. Daarvoor wijst zij op ECLI:NL:RBROT:2016:3943 (Desco/Stedin)
(…)
“Van ongelijkheid tussen afnemers zoals in voorgaand vonnis omschreven is echter geen sprake. Ook met de ATO met Buzifac is voorzien in de levering van aansluit- en transportdiensten op een aansluitpunt tegen een overeenkomstig de Ew bepaald tarief. Niet valt in te zien in welke zin daarmee een ongelijkheid tussen verschillende afnemers kan ontstaan. Gesteld noch gebleken is dat een andere partij een verzoek heeft gedaan voor een ATO met betrekking tot dezelfde aansluiting. Alle bij die aansluiting betrokken partijen, waaronder Nyrstar, hebben kennelijk met een op naam van Buzifac te sluiten ATO ingestemd.”
4.44
Buzifac werd in zoverre dus in het ongelijk gesteld. Wel kon zij op grond van art. 29 lid 7 E-wet, en in afwijking van de toepasselijke ATO, in aanmerking komen voor de (maximale) volumekorting van 90% op het TenneT-tarief.57.Daarmee leek de zaak tussen partijen te zijn geschikt. Er is dan ook geen hoger beroep ingesteld.
Tussenconclusie: betekenis voor d onderhavige zaak
4.45
Samengevat volgt uit bovenstaande civielrechtelijke uitspraken dat de contractspartij bij een ATO niet noodzakelijkerwijs dezelfde entiteit hoeft te zijn als de entiteit die voldoet aan het begrip ‘afnemer’ in de zin van art. 1.1, aanhef en onder c, E-wet. Dit betekent dat die contractspartij niet onder haar betalingsverplichtingen uit kan door te stellen dat niet zij maar een andere entiteit als ‘afnemer’ is aan te merken. Dit lijkt mij een volledig juiste benadering. In zijn algemeenheid kunnen hierdoor constructies worden ontmoedigd waarbij met onroerende zaken wordt geschoven om er voor te zorgen dat de ‘afnemer’ en de ozb-plichtige niet dezelfde entiteiten zijn.
4.46
Daarmee ben ik toegekomen aan de bespreking van het middel.
5. Bespreking van het cassatiemiddel
5.1
Het middel valt uiteen in vier onderdelen met diverse subonderdelen.
Onderdeel 1
5.2
Onderdeel 1 is gericht tegen de – in de inleiding van het onderdeel weergegeven delen van de – rov. 4.6, 4.7, 4.8, 4.10 en 4.12 van het bestreden arrest.
5.3
Subonderdeel 1.1 neemt tot uitgangspunt dat er in cassatie van moet worden uitgegaan dat Nyrstar geen afnemer is in de zin van de E-wet omdat het hof, anders dan de rechtbank, dit in het midden heeft gelaten. Nyrstar klaagt in het verlengde daarvan dat het hof heeft miskend dat TenneT niet de aansluit- en transporttarieven van de artikelen 28 en 29 van de E-wet en evenmin een vergoeding buiten het reguleringstarief aan Nyrstar in rekening mocht brengen. Het bestaan van een ATO tussen een netbeheerder en een derde maakt dat volgens het subonderdeel niet anders. Voorts zou het hof hebben miskend dat het aangaan van een ATO met een derde, waarbij die derde zich jegens de netbeheerder verbindt tot het betalen van aansluit- en transporttarieven die de derde volgens de wet niet verschuldigd is (of kan zijn), in strijd is met de dwingende bepalingen van de artikelen 28 en 29 van de E-wet, althans dat de inhoud en/of de strekking van zo’n ATO in strijd zijn met de openbare orde en/of de goede zeden. Althans is de motivering volgens het subonderdeel niet begrijpelijk.
5.4
Of in cassatie bij wijze van hypothetische feitelijke grondslag ervan moet worden uitgegaan dat Nyrstar geen afnemer is in de zin van de E-wet zou ik willen betwijfelen omdat mij dit een juridische kwalificatie lijkt.58.Voor de beoordeling van het middel maakt dit overigens niet uit. Duidelijk is immers dat aan de door het middel voorgestane rechtsopvatting het uitgangspunt ten grondslag ligt dat Nyrstar geen afnemer is in de zin van art. 1 lid 1, aanhef en onder c, E-wet, nu zij zelf geen aansluiting heeft op het hoogspanningsnet en daarom niet rechtstreeks toegang heeft tot dat net.59.
5.5
De klacht dat het hof zou hebben miskend dat TenneT niet een vergoeding buiten het reguleringstarief in rekening mag brengen, mist feitelijke grondslag. Het hof heeft dat niet geoordeeld. TenneT heeft het gereguleerde tarief in rekening gebracht. Dat Nyrstar van oordeel is dat TenneT helemaal geen tarief in rekening mocht brengen, betekent niet dat het bedrag dát door TenneT in rekening is gebracht, zou zijn gebaseerd op een ander tarief dan het gereguleerde tarief.
5.6
De klacht dat het aangaan van een ATO met, en het op grond daarvan in rekening brengen van aansluit- en transportkosten aan, een derde die niet kwalificeert als afnemer in de zin van de E-wet in strijd is met de wet, komt terug in subonderdeel 1.2. Dat klaagt dat het hof in zijn oordeel niet heeft betrokken welke belangen door de artikelen 28 en 29 van de E-wet worden beschermd en ten onrechte, althans zonder begrijpelijke redengeving, heeft geoordeeld dat van schending van het in de E-wet verankerde anti-discriminatiebeginsel geen sprake is. Subonderdeel 1.3 richt zich vervolgens tegen de overweging in rov. 4.8 dat is gesteld noch gebleken dat TenneT door Nyrstar erover is geïnformeerd dat de onroerende zaak is ondergebracht in Buzifac en Nyrstar de grond en de gebouwen leaset, of dat TenneT daarvan op de hoogte had moeten zijn. Voor het oordeel dat een rechtshandeling nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling is namelijk niet relevant of partijen zich van dit laatste bewust waren, aldus de klacht. Subonderdeel 1.4 bouwt hier op voort met een motiveringsklacht.
5.7
Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Dat de netbeheerder beschikt over een economische machtspositie (wat verklaart dat hij een aansluitplicht heeft en dat zijn tarieven worden gereguleerd; zie hiervoor, 4.4) betekent niet dat een netbeheerder niet een ATO zou mogen afsluiten met een andere partij dan de afnemer, waarin deze laatste zich verbindt tot het voldoen van de tarieven die op grond van de E-wet voor het verbruik van elektriciteit zijn verschuldigd. Een netbeheerder moet met zo’n derde partij een ATO kunnen afsluiten, temeer als deze partij een onmiskenbaar belang heeft bij elektriciteitslevering omdat zij de installatie exploiteert die de meeste elektriciteit verbruikt. Voor de opvatting dat dit niet zou zijn toegestaan, biedt het in de E-wet neergelegde discriminatieverbod geen steun. Artikelen 28 en 29 van de E-wet staan er evenmin aan in de weg dat een overeenkomst naar civiel recht – de ATO – wordt afgesloten met een partij die niet kwalificeert als afnemer in de zin van de E-wet. Het hof heeft de door art. 29 en 29 E-wet beschermde belangen in zijn oordeel betrokken en mede op basis daarvan geoordeeld dat het verbod van discriminatie niet is geschonden.
5.8
Dit alles klemt temeer als de partij die de ATO vrijwillig is aangegaan en de partij die over de aansluiting op het openbare net beschikt, tot hetzelfde concern behoren (wat hier het geval is). Aanvaarding van de in het middel verdedigde opvatting zou bovendien meebrengen dat Nyrstar geen vergoeding verschuldigd is, maar andere verbruikers wel. Juist dát zou discriminerend en daarom in strijd met de E-wet zijn.
5.9
Subonderdeel 1.5 tot slot richt een klacht tegen de overweging in rov. 4.9 dat, als de opvatting van Nyrstar zou worden gevolgd, dit leidt tot het ongerijmde en maatschappelijk ongewenste resultaat dat er voor miljoenen niet hoeft te worden betaald voor diensten die wel zijn afgenomen. Het subonderdeel klaagt dat het arrest hiermee blijk geeft van een verkeerde rechtsopvatting en/of niet (voldoende) begrijpelijk is gemotiveerd omdat Nyrstar geen afnemer is, zodat zij de bedoelde diensten niet van TenneT heeft afgenomen. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onbegrijpelijk omdat het hof er dan ten onrechte van uit is gegaan dat Nyrstar diensten heeft afgenomen, terwijl dat volgens de E-wet niet het geval kan zijn en/of Nyrstar heeft betwist dat dit het geval is. In ieder geval kan de overweging dat sprake zou zijn van een ongerijmd en maatschappelijk ongewenst resultaat volgens het subonderdeel zonder (relevante) nadere of andere motivering het oordeel dat TenneT aansluit- en transporttarieven in rekening kan brengen bij Nyrstar niet rechtvaardigen of onderbouwen. In de inleiding van haar schriftelijke toelichting zet Nyrstar dit betoog kracht bij met de stelling dat het juist de opvatting van het hof is die leidt tot maatschappelijk ongewenste gevolgen. Ik citeer wat Nyrstar hier doet zeggen:
“Met zijn arrest van 20 april 2021 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een bom tot ontploffing gebracht, waarmee - als in cassatie de klok niet wordt teruggedraaid - het hele systeem van de gereguleerde toegang tot het elektriciteitsnet zoals vervat in de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de 'E-wet') en de daarop gebaseerde lagere regelgeving is vernietigd. Daarmee is de publiekrechtelijke regulering van de hoogte van de door netbeheerders in rekening te brengen aansluit- en transporttarieven van de baan, alsmede de bescherming tegen de netbeheerders-monopolisten van alle soorten van afnemers, ongeacht of zij zijn aangesloten op openbare of particuliere netten. En daarmee is de implementatie van Europees dwingend recht in essentie ongedaan gemaakt.”
5.10
Deze krachtige taal60.vermag mij er niet van te overtuigen dat het betoog van Nyrstar gegrond is. Onmiskenbaar komt dit betoog erop neer dat een vrijwillig aangegane overeenkomst eenzijdig kan worden teruggedraaid, met als gevolg dat een grote industriële partij die jaren lang elektriciteit heeft verbruikt niet voor het transport daarvan zou hoeven te betalen. Dit leidt tot niet alleen tot concurrentievervalsing (andere zinkproducenten moeten wel voor netbeheer betalen)61., maar ook tot de situatie dat kosten die een netbeheerder voor een bepaalde verbruiker heeft gemaakt, door de gezamenlijkheid van afnemers moeten worden gedragen. Dat het hof dit een ongerijmd gevolg vindt, getuigt zeker niet van een onjuiste rechtsopvatting.
5.11
Overigens dient dit subonderdeel reeds te falen bij gebrek aan feitelijke grondslag, voor zover het ervan uitgaat dat de aangevallen rov. 4.9 impliceert dat Nyrstar afnemer in de zin van de E-wet is. Genoemde overweging draait niet om de positie van Nyrstar, maar om die van de netbeheerder, die diensten heeft geleverd en die, wanneer het standpunt van Nyrstar wordt gevolgd, de (gereguleerde) tarieven niet dubbel maar juist in het geheel niet in rekening kan brengen aan de partij die de kosten heeft veroorzaakt.
5.12
Alle klachten van onderdeel 2 zijn tevergeefs voorgesteld.
Onderdeel 2
5.13
Onderdeel 2 is gericht tegen de – in de inleiding van het onderdeel weergegeven delen van de – rov. 4.6, 4.7, 4.8 en 4.10.
5.14
Subonderdeel 2.1 klaagt dat genoemde rechtsoverwegingen uitgaan van een verkeerde rechtsopvatting aangaande de (on)verenigbaarheid van de ATO met de E-wet. Indien het hof niet is uitgegaan van een verkeerde rechtsopvatting, is zijn oordeel volgens het subonderdeel niet (voldoende) begrijpelijk, omdat zonder nadere of andere motivering niet valt in te zien dat de ATO als rechtsgrond kan dienen voor het in rekening brengen van aansluit- en transporttarieven die Nyrstar volgens de wet niet verschuldigd kan zijn.
5.15
De klacht ontbeert zelfstandige betekenis naast onderdeel 1 en behoeft daarom geen bespreking.
5.16
Subonderdeel 2.2 klaagt dat het oordeel van het hof dat Nyrstar voor een andersluidende uitleg overeenkomstig de hier toepasselijke Haviltexmaatstaf onvoldoende heeft gesteld (rov. 4.10), blijk geeft van een verkeerde rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is. Het subonderdeel betoogt dat het hof eraan voorbijgaat dat het gaat om een op het punt van het aansluit- en het transporttarief wettelijk (publiekrechtelijk) gereguleerde overeenkomst met een monopolist, over de inhoud waarvan op het punt van de genoemde tarieven niet kan worden onderhandeld, en klaagt dat het hof heeft miskend dat de CAO-norm van toepassing is op de uitleg van de ATO, althans dat de uitleg naar objectieve maatstaven dient plaats te vinden. Dat klemt volgens het subonderdeel eens temeer nu in de ATO termen worden gehanteerd waarvan in de ATO uitdrukkelijk wordt bepaald dat iedere term de betekenis heeft zoals die is gedefinieerd in de E-wet en daarop gebaseerde regelingen. Het is in ieder geval, mede gelet op art. 1.2 ATO en hetgeen Nyrstar daaromtrent heeft aangevoerd, evident dat de ATO (althans op het punt van het aansluit- en het transporttarief) volledig moet aansluiten op (het systeem van) de E-wet. Van contractsvrijheid is op het punt van het aansluit- en het transporttarief geen sprake.
5.17
Het onderdeel ziet eraan voorbij dat het oordeel van het hof in rov. 4.10 respondeert op het – door het hof in de stellingen van Nyrstar gelezen – betoog dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat zij zich daarin alleen tot betaling verplichtte voor zover zij heeft te gelden als afnemer in de zin van de E-wet. Het gaat daarbij kennelijk om een (veronderstelde) bedoeling, of voorwaarde, van Nyrstar als partij bij de overeenkomst. Verder berust het gehanteerde uitgangspunt dat de ATO volledig moet aansluiten op de E-wet en dat van contractsvrijheid geen sprake is in wezen op dezelfde – onjuiste – opvatting als de klachten van onderdeel 1 en faalt het subonderdeel in het voetspoor daarvan. Ik voeg daar aan toe dat de zinsnede in het onderdeel’ dat een ATO volledig ‘publiekrechtelijk is gereguleerd’ de onjuiste indruk kan wekken dat er een geschil zou bestaan over de inhoud van de overeenkomst, in het bijzonder over de verschuldigde tarieven. Daar gaat het in deze zaak echter niet om: het standpunt van Nyrstar houdt in dat zij niet de juiste partij was om de ATO mee aan te gaan en zij daarom niets hoeft te betalen. Met de uitleg van de (inhoud van de) overeenkomst heeft dat niet van doen.
5.18
Subonderdeel 2.3 klaagt dat de overweging dat Nyrstar in de ATO geen ‘afnemer’ wordt genoemd onbegrijpelijk is, omdat die overweging het oordeel van het hof dat de ATO kan dienen als rechtsgrond voor het aan Nyrstar in rekening brengen van aansluit- en transporttarieven niet (mede) kan dragen. Het subonderdeel betoogt daartoe dat uit de ATO geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat Nyrstar daarin – zij het ten onrechte – figureert als afnemer in de zin van de E-wet.
5.19
Ook hier miskent het middel de context van rov. 4.10 van het bestreden arrest. De bestreden overweging dient klaarblijkelijk (slechts) ter motivering van het oordeel dat de uitleg dat Nyrstar zich alleen tot betaling verplichtte voor zover zij heeft te gelden als afnemer, niet wordt gevolgd. Anders dan het subonderdeel veronderstelt, dient de bestreden overweging dan ook niet (rechtstreeks) ter motivering van het oordeel dat de ATO kan dienen als rechtsgrond voor het aan Nyrstar in rekening brengen van aansluit- en transporttarieven.
5.20
Onderdeel 2.4 richt zich tegen de overweging dat uit het gebruik van de woorden ‘haar installatie’ en ’doen aansluiten’ in de ATO niet noodzakelijkerwijs volgt dat Nyrstar de verplichting alleen aanging voor het geval zij zelf afnemer in de zin van de E-wet was (rov. 4.10). Het middel klaagt erover dat deze overweging onbegrijpelijk is, omdat de aangehaalde begrippen zijn ontleend aan de E-wet en uit de E-wet volgt, dat het een netbeheerder niet is toegestaan aansluit- en transporttarieven in rekening te brengen bij een derde die geen afnemer is in de zin van de E-wet, zodat de woorden ‘haar installatie’ en ‘doen aansluiten’ geen andere uitleg toelaten dan dat het moet gaan om een installatie in de zin van de E-wet van iemand die afnemer in de zin van de E-wet kan zijn.
5.21
Onderdeel 2.5 klaagt dat, indien het hof bedoelt te oordelen dat Nyrstar zich contractueel heeft verbonden tot het betalen van de (wettelijk gereguleerde) kosten voor aansluiting en transport die een afnemer verschuldigd is, niet alleen voor het geval zij zelf afnemer was in de zin van de E-wet maar óók voor het geval een ander (Buzifac) dat was, dat oordeel blijk geeft van een verkeerde rechtsopvatting, omdat (i) het hof miskent dat (het systeem van) de E-wet meebrengt dat Nyrstar niet op haar eigen naam een ATO kan sluiten met TenneT ten behoeve van Buzifac als afnemer; en/of (ii) het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd treedt, nu TenneT niet heeft gesteld dat Nyrstar zich contractueel heeft verbonden tot het betalen van genoemde kosten voor het geval een ander afnemer was in de zin van de E-wet en evenmin heeft gesteld dat Nyrstar de wettelijke en/of contractuele betalingsverplichtingen van Buzifac nakwam. In ieder geval levert rov. 4.10 volgens het subonderdeel in dit opzicht geen begrijpelijke uitleg van de ATO op, en is het oordeel van het hof ook overigens zonder nadere of andere motivering niet (voldoende) begrijpelijk.
5.22
Ik stel vast dat de klachten van de subonderdelen 2.4 en 2.5 (i) opnieuw uitgaan van de hiervoor verworpen opvatting dat de E-wet niet toestaat dat een ATO wordt gesloten met, en op grond daarvan tarieven in rekening worden gebracht aan, een partij die niet is aan te merken als een afnemer in de zin van de E-wet. De klachten van de hier genoemde subonderdelen falen daarom om dezelfde reden als de klachten van onderdeel 1.
5.23
De klacht van subonderdeel 2.5 (ii) faalt in het licht van het feit dat TenneT in eerste aanleg naar voren heeft gebracht dat zelfs als Nyrstar geen ‘afnemer’ zou zijn in de zin van de E-wet, dit aan de geldigheid van de ATO niet in de weg staat.62.Ik verwijs ook naar rov. 4.2 van het bestreden arrest (waartegen het middel geen klacht richt).
5.24
Subonderdeel 2.6 klaagt langs verschillende lijnen dat indien het hof bedoelt te oordelen dat Nyrstar zich contractueel heeft verbonden en kon verbinden, omdat Nyrstar en Buzifac met elkaar kunnen worden vereenzelvigd, dit oordeel blijk geeft van een verkeerde rechtsopvatting dan wel niet (voldoende) begrijpelijk is gemotiveerd. In de schriftelijke toelichting (onder 3.3) spreekt Nyrstar van de ‘naar vereenzelviging riekende argumenten’ van TenneT, die het hof zou hebben gevolgd.
5.25
In het bestreden arrest is een oordeel over vereenzelviging van Nyrstar en Buzifac evenwel niet te lezen. De klachten van subonderdeel 2.6 gaan daarom uit van een verkeerde lezing en falen.
5.26
Alle klachten van onderdeel 2 zijn tevergeefs voorgesteld.
Onderdeel 3
5.27
Onderdeel 3 richt zich tegen de – in de inleiding van het onderdeel geciteerde passages in de – rov. 4.8, 4.9 en 4.11 van het bestreden arrest.
5.28
Subonderdeel 3.1 stelt dat het hof er klaarblijkelijk van uitgaat dat (vooral) op Nyrstar de verantwoordelijkheid rust om een antwoord te geven op de vraag wie voor een aansluiting in de zin van de E-wet in aanmerking komt en (dus) afnemer in de zin van de E-wet kan zijn, en klaagt in de kern dat het hof miskent dat die verantwoordelijkheid in de eerste plaats op TenneT rust. Het subonderdeel betoogt dat indien een netbeheerder aansluit- en transporttarieven in rekening brengt bij een derde/niet-afnemer, dat neerkomt op een verkeerde toepassing van de E-wet, welke op grond van de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening en risico van de netbeheerder moet komen.
5.29
Subonderdeel 3.2 klaagt dat het hof in rov. 4.11 uitgaat van een onbegrijpelijke uitleg van het standpunt van Nyrstar dat TenneT en zij ter zake van de verschuldigdheid van aansluit- en transporttarieven zijn uitgegaan van een onjuiste uitleg van de E-wet, alsmede dat dit naar verkeersopvattingen voor rekening en risico van TenneT moet komen. Volgens het subonderdeel kan aan die stelling, mede gelet op de verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 201563.redelijkerwijs geen andere betekenis worden toegekend dan dat de omstandigheid dat in strijd is gehandeld met de E-wet, ook al deden partijen dat niet opzettelijk, voor rekening en risico moet komen van TenneT, met als gevolg dat TenneT noch op grond van de E-wet noch op grond van de ATO aansluit- en transporttarieven bij Nyrstar in rekening kan brengen.
5.30
Ook de klachten van onderdeel 3 steunen op de in onderdeel 1 verdedigde opvatting dat de E-wet niet toestaat dat een ATO wordt gesloten met, en op grond daarvan tarieven in rekening worden gebracht aan, een partij die niet is aan te merken als een afnemer in de zin van die wet, dat de ATO is gebaseerd op het (foutieve) uitgangspunt dat Nyrstar de afnemer is van de diensten van TenneT en dat de ATO daarom in strijd is met de E-wet. Dienaangaande volstaat het te verwijzen naar hetgeen onder 5.3-5.8 is opgemerkt. Hierop stuiten ook de klachten van onderdeel 3 af.
5.31
Onderdeel 4 behelst een voortbouwklacht en behoeft geen afzonderlijke bespreking.
5.32
De slotsom is dat alle aangevoerde klachten falen.
6. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑06‑2022
Nyrstar heeft in hoger beroep opgemerkt: “Er is een ATO nodig voor een betalingsverplichting en die heeft Buzifac niet gehad.” Zie het proces-verbaal van de comparitie van 4 maart 2021, p. 6.
Ontleend aan rov. 2.2-2.11 van het bestreden arrest.
Zie o.a. rov. 4.8 van het bestreden arrest.
Productie 5 bij inleidende dagvaarding.
Met ‘Tarievenbesluit’ is bedoeld het (jaarlijkse) besluit van de ACM waarin de (maximale) tarieven zijn vastgesteld die TenneT aan de afnemers van voor haar diensten in rekening mag brengen. Stelling van Nyrstar is dat zij gene afnemer is en haar daarom niet in rekening mag worde gebracht.
Systeemdiensten worden sinds 1 januari 2015 niet langer als afzonderlijke categorie netbeheerdiensten onderscheiden. Zie Kamerstukken II 2013/14, 33 777, nr. 3, p. 5 en Stb. 2013/575 (in werking getreden op 1 januari 2015).
Ontleend aan rov. 3.1 van het bestreden arrest.
Zie uitgebreider rov. 4.1 van het bestreden arrest.
ECLI:NL:GHARL:2021:3783. Het arrest is (instemmend) geannoteerd door R. de Vlam, NTE 2021, nr. 3, p. 121-128.
Voetnoot 1 in geciteerde tekst: “Gerechtshof Den Haag 5 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:828, rov. 9 en Hoge Raad 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:1”.
Voetnoot 2 in geciteerde tekst: “HR 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1739, rov. 3.4.”
Richtlijn 96/92/EG, Pb EG 1996, L 27/20.
Richtlijn 2003/54/EG, Pb EU 2003, L 176/37.
Richtlijn 2009/72/EG, Pb EU 2009, L 211/55.
Richtlijn (EU) 2019/944, Pb EU 2019, L 158/125.
Wet van 2 juli 1998, houdende regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit, Stb. 1998, 427.
In deze conclusie wordt de huidige wettekst tot uitgangspunt genomen, en wordt alleen verwezen naar een oudere versie van de wet indien die in de betrokken context van toepassing is.
Kamerstukken II 1997/98, 25 621, nr. 3, p. 6 en 8-9 (MvT).
Zie Kamerstukken II 1997/98, 25 621, nr. 3, p. 22 (MvT). De MvT biedt verder geen aanknopingspunten voor de uitleg van dit begrip.
Sinds de invoering van de E-wet is de definitie van het begrip ‘aansluiting’ drie maal licht gewijzigd: i) per 1 januari 2005 n.a.v. het toevoegen van een letter e) in art. 16 Wet WOZ (Stb. 2004/656); ii) per 1 januari 2014 met een verduidelijking van het zinsdeel aan het slot n.a.v. de uitspraak van het CBb van 30 december 2010, ECLI:NL:CBB:2010:BP1763 (Dobbestroom I) - zie Kamerstukken II 2012/13, 33 493, nr. 3, p. 9-10 (Stb. 2013/ 573); en (iii) per 1 april 2016 in verband met windparken op zee, Kamerstukken II 2015/16, 34 401, nr. 3, p. 15 (Stb. 2016/116). Zie ook W. Wolbers, M.E. Brinkman en J.E. Jansen, ‘De aansluiting deel drie: bijna tien jaar verder’, NTE 2018, nr. 5, p. 172-173. Geen van deze wijzigingen is relevant voor de onderhavige zaak.
Zie het ACM-besluit van 13 juni 2014, zaaknr. 13.0718.12.1.01 (Wärtsila), randnummer 32.
ACM-besluit van 21 april 2016, kenmerk ACM/DE/2016/202149, houdende de vaststelling van de voorwaarden als bedoeld in artikel 27, 31 en 54, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 (Begrippencode elektriciteit), Stcrt. 2016, 21418, laatstelijk gewijzigd bij besluit van de ACM van 24 mei 2022, kenmerk ACM/UIT/577139, Stcrt. 2022, 14201 (inw.tr. 25 november 2022).
Vgl. HR 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1750, NJ 2016/275, m.nt. J.S. Kortmann, rov. 3.5.1 (Windpark Zeeland/Delta). De Hoge Raad overweegt ook (in rov. 3.8.2) dat dit stelsel van bindende geschilbeslechting mede strekt ter bescherming van afnemers.
Zie uitgebreid hierover: J.E. Janssen, ‘De aansluiting revisited’, NTE 2009, nr. 3/4, p. 155-163 en W. Wolbers, M.E. Brinkman en J.E. Jansen, ‘De aansluiting deel drie: bijna tien jaar verder’, NTE 2018, nr. 5, p. 172-182. Zie ook de noot van R. de Vlam bij het bestreden arrest.
CBb 13 april 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BQ3485 (K./Westland).
Zie het ACM-besluit van 26 juni 2014, zaaknr. 12.0306.30 (Buzifac).
Een ‘net’ is in art. 1 lid 1, aanhef en onder i, E-wet gedefinieerd als “één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen onderdeel uitmaken van een directe lijn of liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer.”
Gevolg van het ontbreken van een net is dat de verplichting een netbeheerder aan te wijzen niet van toepassing is en aan ontheffing van die verplichting niet wordt toegekomen. ACM nam op 21 juli 2014 een vergelijkbaar besluit op het ontheffingsverzoek van Century Aluminium Vlissingen; zie het ACM-besluit van 21 juli 2014, zaaknr. 13.0265.30..
Zie het ACM-besluit van 4 februari 2016, zaaknr. 15.0995.12 (Century Aluminium Vlissingen/TenneT).
Mogelijk wordt dit mede verklaard door het feit dat Century (net als andere grootverbruikers) in die procedure werd vertegenwoordigd door de advocaat die in feitelijke instanties voor Nyrstar is opgetreden.
Geschilbesluit van 18 juni 2015, zaaknr. 15.0104.12.
CBb 29 augustus 2017, ECLI:NL:CBB:2017:352, NTE 2017/71 (Stedin/ACM).
ACM-besluit van 9 januari 2018, zaaknr. 17.0637.12 (JWM Putten BV/Liander), onder 39 e.v.
Geschilbesluit van 26 juni 2018, zaaknr. ACM/18/030725 (Friesland Campina/Liander), randnr. 26, onder verwijzing naar CBb 30 april 2014, ECLI:NL:CBB:2014:167, punt 5.4.1-5.4.4 en Kamerstukken II 2012/13, 33 493, nr. 7, p. 5–6.
Daarmee paste ACM het uitgangspunt toe dat er geen recht bestaat op meer dan één aansluiting per onroerende zaak (zie randnr. 27), een beginsel dat al aan de orde was in de in voetnoot 28 genoemde uitspraak K/Westland, rov. 5.2.
CBb 2 juni 2020, ECLI:NL:CBB:2020:383 (Friesland Campina/ACM).
Geschilbesluit zaaknr. ACM/18/032734 (NAEN/Liander).
CBb 2 juni 2020, ECLI:NL:CBB:2020:364 (NAEN/ACM).
ECLI:NL:CBB:2019:658. A-G Wattel wijst (in § 9) op het risico van misbruik en in dat verband op het fiscale leerstuk fraus legis als er met behulp van constructies meer Woz-objecten worden gecreëerd.
Zie pleitaantekeningen Nyrstar in hoger beroep onder 8-17 en rov. 4.1 van het bestreden arrest.
Naar mijn indruk heeft Nyrstar een dergelijk standpunt ingenomen: “Voor juni 2020 was de OZB beschikking bepalend en daarna is met name de feitelijke situatie relevant geworden.” Zie p. 3 van het p-v van de comparitie van 4 maart 2021 waar Nyrstar reageert op het bezwaar van TenneT tegen haar standpuntwijziging.
Zie hiervoor, onder 4.16 (Century) en 4.17 (Chemours).
In die zin ook de schriftelijke toelichting van TenneT, onder 19.
Rechtbank Rotterdam 10 september 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:7537 (Stedin/Dupont Nemours).
Gerechtshof Den Haag 5 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:828, NTE 2016/34 (Chemours/Stedin).
Ik merk op dat rov. 10 van het arrest van het hof in het voorwaardelijk incidenteel cassatiemiddel van Stedin werd bestreden, uitgaande van de – m.i. verkeerde – lezing dat het hof op die plaats zou hebben geoordeeld dat Stedin niet rechtstreeks aan Chemours kan leveren en niet enkel in het verlengde van wat de rechtbank in rov. 9 veronderstellenderwijs heeft aangenomen, namelijk dat niet Chemours, maar Desco afnemer was.
Zie HR 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:1, NJ 2018/420, m.nt. H.J. Snijders onder NJ 2018/421, JOR 2018/114, m.nt. S.E. Bartels en AB 2019/130, m.nt. M.A.M. Dieperink (Chemours/Stedin), rov. 3.6.2. Een klacht gericht tegen het oordeel van het hof dat de transformatoren geen bestanddeel zijn van een net van kabels en leidingen als bedoeld in art. 5:20 lid 2 BW werd gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze klacht niet tot cassatie kon leiden omdat “de rov. 8 en 9 (…) zelfstandig het oordeel van het hof in rov. 11 [dragen] dat de Aansluit/Transportovereenkomst en de Verhuurovereenkomst niet in strijd met de wet zijn”, zie rov. 3.5.4-3.6.3.
Rechtbank Gelderland 5 juli 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5711, NTE 2017/70, rov. 4.9. Zie over de feitelijke context van de zaak – die er op neerkwam dat Century en TenneT een ATO hadden gesloten met betrekking tot een aansluiting op een niet aan Century toebehorend perceel teneinde te voorkomen dat Century verstoken zou blijven van de elektriciteitsvoorziening die zij nodig had voor haar bedrijfsvoering – het hiervoor genoemde ACM-besluit onder 5-7 en het vonnis van de rechtbank, rov. 2.1-2.18.
ECLI:NL:GHARL:2020:3719 (Century/TenneT).
Rechtbank Gelderland 22 januari 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1395 (NXP/TenneT).
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3010 (NXP/TenneT), rov. 3.4.
Voetnoot 6 in geciteerde tekst: Zie ook de uitspraak van dit hof van 22 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3783.
Rechtbank Gelderland 23 december 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:6254 (Buzifac/TenneT), rov. 4.3.
Zie rov. 4.7 e.v. van het vonnis van de rechtbank. In de onderhavige zaak speelt deze volumekorting geen rol.
Vgl. Cassatie (Van der Wiel, red.), BBP nr. 20, 2019/55.
In punt 2.3 van haar (uitvoerige) nota van repliek schrijft Nyrstar dat zij niet beweert “dat zij geen afnemer is in de zin van de E-wet”. Zie ik het goed, dan bedoelt Nyrstar hiermee te zeggen dat zij afnemer is, omdat zij is aangesloten op het particuliere net van Buzifac. M.i. blijft dan toch de feitelijke situatie zo dat Nyrstar dankzij de transportdiensten van TenneT stroom kan afnemen en verbruiken.
Zie ook de nota van repliek, punt 2.1.1: “Rechtbank en hof hebben (…) de door de Elektriciteitsrichtlijnen voorgeschreven toegang tot het net teniet gedaan.” Dat is ook daarom een opmerkelijke uitlating omdat Nyrstar, zonder naar eigen zeggen over een aansluiting op het net te beschikken, toegang had tot het net want via het net door TenneT getransporteerde stroom ontving.
Althans alle producenten die niet rechtstreeks een verbinding hebben met het openbare elektriciteitsnet.
Zie de conclusie van antwoord. onder 64. Doordat het hof, anders dan de rechtbank, niet heeft geoordeeld dat Nyrstar als afnemer in de zin van de E-wet kwalificeert maar dit in het midden heeft gelaten (en dus ook niet heeft geoordeeld dat Nyrstar níet als afnemer moet worden aangemerkt), kwam dit in eerste aanleg door TenneT gevoerde, niet verworpen en niet prijsgegeven verweer in hoger beroep weer aan de orde.
HR 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1750, NJ 2016/275, m.nt. J.S. Kortmann (Windpark Zeeland/Delta).
Beroepschrift 20‑07‑2021
PROCESINLEIDING
VORDERINGSPROCEDURE IN CASSATIE (art. 407 Rv)
Partijen
Eiseres
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nyrstar Budel B.V., gevestigd te Budel-Dorplein, te dezer zake woonplaats kiezende te Den Haag aan het Prinses Margrietplantsoen 33 (WTC The Hague Business Center) ten kantore van Rijpma Cassatie & Litigation, van wie de advocaat bij de Hoge Raad mr. D. Rijpma als zodanig voor eiseres tot cassatie optreedt en namens haar deze procesinleiding ondertekent en indient.
Verweerster
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V., gevestigd te Arnhem, in vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende te (1082MD) Amsterdam aan de Claude Debussylaan 80, ten kantore van de advocaat mr. A.A. Kleinhout (De Brauw Blackstone Westbroek);
Definities
Eiseres tot cassatie: ‘Nyrstar’;
Verweerster in cassatie: ‘TenneT’.
Cassatieberoep
Nyrstar stelt bij dezen beroep in cassatie in tegen het arrest van 20 april 2021 in de zaak met zaaknummer 200.243.618, gewezen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tussen Nyrstar als appellante enerzijds, en TenneT als geïntimeerde anderzijds (gepubliceerd als ECLI:NL:GHARL:2021:3783).
Bevoegde rechter
De Hoge Raad der Nederlanden, gevestigd te (2511 EK) Den Haag aan het Korte Voorhout 8, is de bevoegde rechter die kennisneemt van het cassatieberoep.
Verschijnen verweerders
Verweerders kunnen, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, ten laatste als verweerder in cassatie verschijnen op woensdag 25 augustus 2021. De enkelvoudige civiele kamer behandelt de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op vrijdagen zoals vermeld in hoofdstuk 1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden om 10.00 uur.
Middel van cassatie
Schending van het recht, en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het hof heeft overwogen en beslist als vermeld in het arrest waarvan beroep, ten onrechte, om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang te beschouwen redenen.
Onderdeel 1: inleiding
In rov. 4.6 oordeelt het hof dat ook als Nyrstar in de bewuste periode niet kwalificeerde als afnemer in de zin van de E-wet, dat niet maakt dat de ATO tussen TenneT en Nyrstar in strijd is met de E-wet (met als gevolg dat art. 1 lid 2 van de ATO dan meebrengt dat de E-wet prevaleert, of dat de overeenkomst onverbindend zou zijn omdat deze nietig zou zijn op grond van artikel 3:40 BW).
In rov. 4.7 overweegt het hof dat het in de E-wet niet leest dat anderen dan de afnemer zich contractueel niet kunnen verbinden tot betaling van de (wettelijk gereguleerde) kosten voor aansluiting en transport die een afnemer verschuldigd is vanwege een aansluiting op en transport over het net. Er is volgens het hof geen bepaling die netbeheerders verbiedt dergelijke overeenkomsten met die ‘anderen’ aan te gaan.
In rov. 4.8 overweegt het hof onder meer dat TenneT niet heeft gehandeld in strijd met het in de E-wet verankerde anti-discriminatiebeginsel (dat ertoe strekt derden te beschermen tegen de monopolistische netbeheerder), alsmede dat geen sprake is van een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of openbare orde (art. 3:40 lid 1 BW) of die in strijd is met een dwingende wetsbepaling (art. 3:40 lid 2 BW).
In rov. 4.10 overweegt het hof dat van tegenstrijdigheid van de ATO met de E-wet geen sprake is.
In rov. 4.12 overweegt het of dat TenneT Nyrstar mocht houden aan haar contractuele verplichtingen, en dat van handelen in strijd met het discriminatieverbod geen sprake is.
Onderdeel 1: klachten
1.1
Het oordeel van het hof dat in de rov. 4.6, 4.7, 4.8, 4.10 en 4.12 van zijn arrest d.d. 20 april 2021 (min of meer) expliciet en in de rov. 4.9, 4.11 en 4.13 (min of meer) impliciet tot uitdrukking komt, geeft om de volgende redenen blijk van een verkeerde rechtsopvatting. Nu het hof in het midden laat of Nyrstar in de bewuste periode kwalificeerde als afnemer in de zin van de E-wet moet er in cassatie van worden uitgegaan dat Nyrstar geen afnemer in de zin van de E-wet is. Art. 28 Elektriciteitswet 1998 (hierna: ‘E-wet’) bepaalt dat het aansluittarief in rekening wordt gebracht bij iedere afnemer die door een netbeheerder wordt aangesloten op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder, en art. 29 E-wet bepaalt dat het transporttarief in rekening wordt gebracht bij iedere afnemer die elektriciteit ontvangt op een aansluiting op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder. Iedere aansluiting op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder en alle transport van elektriciteit valt onder de wettelijke regulering. Een netbeheerder mag alleen de aansluit- en transporttarieven in rekening brengen waarin de wet voorziet. Nu er van moet worden uitgegaan dat Nyrstar geen afnemer in de zin van de E-wet is (met een aansluiting op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder), heeft het hof miskend dat TenneT niet de aansluit- en transporttarieven van de artt. 28 en 29 E-wet aan Nyrstar in rekening mocht brengen. Voorts heeft het hof miskend dat TenneT evenmin een vergoeding buiten het reguleringstarief aan Nyrstar in rekening mocht brengen. Het bestaan van een ATO tussen een netbeheerder (als TenneT) en een derde (als Nyrstar) maakt dat niet anders. Een dergelijke ATO kan immers op zichzelf genomen niet als rechtsgrond dienen voor het aan een derde in rekening brengen van aansluit- en transporttarieven die de derde volgens de wet niet verschuldigd is (of kan zijn), omdat niet de ATO maar de feitelijke situatie bepalend is voor het antwoord op de vraag of de derde de bedoelde tarieven verschuldigd is. Ook dat heeft het hof miskend. Het hof heeft (verder) miskend dat het aangaan van een ATO door een netbeheerder (als TenneT) met een derde (als Nyrstar) die niet kwalificeert als afnemer in de zin van de E-wet (met een aansluiting op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder), waarbij die derde zich jegens de netbeheerder verbindt tot het betalen van aansluit- en transporttarieven die die derde volgens de wet niet verschuldigd is (of kan zijn), in strijd is met de dwingende wetsbepalingen (van openbare orde) van de artt. 28 en 29 E-wet (art. 3:40 lid 2 BW), althans dat de inhoud en/of de strekking van zo'n ATO in strijd is met de openbare orde en/of de goede zeden (art. 3:40 lid 1 BW), des dat zo'n ATO nietig is en (dus) niet kan dienen als rechtsgrond voor het aan een derde in rekening brengen van dergelijke aansluit- en transporttarieven. Een andere opvatting dan waarvan in dit onderdeel wordt uitgegaan zou meebrengen dat het wettelijke systeem van gereguleerde aansluit- en transporttarieven — dat juist is bedoeld om derden (als Nyrstar) rechtsbescherming te bieden tegen machtsmisbruik van monopolistische netbeheerders (als TenneT) — gemakkelijk zou kunnen worden omzeild, en dat de desbetreffende besluiten van de ACM als toezichthouder en van het CBB als bestuursrechter in de praktijk geen (relevante) betekenis meer zouden hebben voor de daadwerkelijke handhaving van dat wettelijke systeem en van de bedoelde rechtsbescherming.
Althans is 's hofs hier aangevallen andersluidende oordeel zonder (relevante) nadere of andere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
1.2
's Hofs oordeel dat geen sprake is van een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of openbare orde (art. 3:40 lid 1 BW) geeft (voorts) blijk van een verkeerde rechtsopvatting en/of is niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, nu het hof:
- (a)
in zijn oordeel niet heeft betrokken welke belangen door de art. 28 en 29 E-wet worden beschermd;
- (b)
ten onrechte, althans zonder begrijpelijke redengeving heeft geoordeeld dat van schending van het in de E-wet verankerde anti-discriminatiebeginsel1. geen sprake is, en verder niet heeft onderzocht of door de inbreuk op die regels (andere) fundamentele beginselen worden geschonden.
1.3
's Hofs arrest en in het bijzonder zijn overweging in rov. 4.8 dat is gesteld noch gebleken dat TenneT door Nyrstar is geïnformeerd over het gegeven dat de onroerende zaak is ondergebracht in Buzifac en Nyrstar de grond en gebouwen leaset, of dat TenneT daarvan op de hoogte had moeten zijn, geven (voorts) blijk van een verkeerde rechtsopvatting en/of is niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, omdat voor het oordeel dat een rechtshandeling nietig is omdat sprake is van het verrichten van een rechtshandeling in strijd met een dwingende wetsbepaling, niet relevant is of partijen zich van dat laatste bewust waren.
1.4.1
's Hofs arrest is (verder) met rov. 4.8 niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, omdat zonder (relevante) nadere of andere motivering, die ontbreekt, niet valt in te zien dat of waarom de door het hof in die rechtsoverweging in aanmerking genomen omstandigheden, te weten:
- (i)
binnen het Nyrstar-concern is ervoor gekozen het onroerend goed onder te brengen in een 100% dochter van Nyrstar, te weten Buzifac;
- (ii)
de grond en de gebouwen worden door Nyrstar van Buzifac geleaset en ook de elektriciteit wordt voor het overgrote deel door Nyrstar (en voor een klein deel: haar onderhuurders) verbruikt;
- (iii)
Buzifac verbruikt zelf nauwelijks energie en Nyrstar ongeveer 1% van het totale verbruik in Nederland;
- (iv)
TenneT heeft zich niet aan Nyrstar opgedrongen met de eis dat zij met TenneT een ATO diende te sluiten, maar Nyrstar heeft dat vrijwillig gedaan;
- (v)
gesteld noch gebleken is dat TenneT door Nyrstar is geïnformeerd over het gegeven dat de onroerende zaak is ondergebracht in Buzifac en Nyrstar de grond en gebouwen leaset, of dat TenneT daarvan op de hoogte had moeten zijn;
1.5
's Hofs arrest en in het bijzonder zijn overweging in rov. 4.9 dat betaald is voor diensten die daadwerkelijk zijn afgenomen, en dat als de opvatting van Nyrstar zou worden gevolgd, dat leidt tot ‘het ongerijmde en maatschappelijk ongewenste resultaat dat er voor miljoenen niet hoeft te worden betaald voor diensten die wel zijn afgenomen’, geeft voorts blijk van een verkeerde rechtsopvatting en/of is niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, omdat Nyrstar geen afnemer is in de zin van de E-wet (met een aansluiting op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder), zodat zij de bedoelde diensten niet van TenneT heeft afgenomen, en niet heeft kúnnen afnemen. Het bestaan van een ATO tussen netbeheerder en derde maakt dat niet anders. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onbegrijpelijk omdat dat oordeel ervan uitgaat dat Nyrstar diensten van TenneT heeft afgenomen, terwijl dat volgens de E-wet niet het geval kan zijn en/of Nyrstar heeft betwist dat dat het geval is.2.
Verder miskent het hof dat de omstandigheid dat TenneT in casu over (een groot gedeelte van) de periode waar het hier om gaat (mogelijk) helemaal geen aansluit- en transporttarieven in rekening kan brengen geen ongerijmd en maatschappelijk ongewenst resultaat is, maar het gevolg van het bewust gekozen systeem van (in het bijzonder de artt. 28, 29 en 31 lid 10 van) de E-wet en het daarin vervatte anti-discriminatiebeginsel.
In ieder geval kan de overweging en/of de omstandigheid dat sprake zou zijn van een ongerijmd en maatschappelijk ongewenst resultaat, het oordeel dat TenneT aansluit- en transporttarieven in rekening kan brengen bij Nyrstar niet rechtvaardigen of onderbouwen zonder (relevante) nadere of andere motivering, die ontbreekt, zodat 's hofs arrest ook in dat opzicht blijk geeft van een verkeerde rechtsopvatting en/of niet (voldoende) begrijpelijk is gemotiveerd.
Onderdeel 2: inleiding
In rov. 4.7 overweegt het hof dat het in de E-wet niet leest dat anderen dan de afnemer zich contractueel niet kunnen verbinden tot betaling van de (wettelijk gereguleerde) kosten voor aansluiting en transport die een afnemer verschuldigd is vanwege een aansluiting op en transport over het net. Er is volgens het hof geen bepaling die netbeheerders verbiedt dergelijke overeenkomsten met die ‘anderen’ aan te gaan.
In rov. 4.8 overweegt het hof onder meer dat geen sprake is geweest van een situatie dat TenneT zich aan Nyrstar heeft opgedrongen met de eis dat zij met TenneT een ATO diende te sluiten, maar dat Nyrstar de ATO vrijwillig met TenneT heeft gesloten.
In rov. 4.10 oordeelt het hof dat art. 1 lid 2 van de ATO onvoldoende steun biedt voor de uitleg dat Nyrstar zich in de ATO alleen tot betaling verplichtte voor zover zij heeft te gelden als afnemer van elektriciteit in de zin van de E-wet. Het hof motiveert dat oordeel als volgt:
- (a)
er is geen sprake van tegenstrijdigheid met de E-wet (met een verwijzing naar wat aan rov. 4.10 voorafgaat);
- (b)
Nyrstar wordt in de ATO geen ‘afnemer’ genoemd;
- (c)
uit het gebruik van de woorden ‘haar installatie’ en ‘doen aansluiten’ onder A van de ATO volgt niet noodzakelijkerwijs dat Nyrstar de verplichting alleen aanging voor het geval zij zelf afnemer was in de zin van de E-wet;
- (d)
voor een andersluidende uitleg overeenkomstig de hier toepasselijke Haviltexmaatstaf heeft Nyrstar onvoldoende gesteld.
Onderdeel 2: klachten
2.1
's Hofs hiervoor weergegeven rechtsoverwegingen gaan uit van een verkeerde rechtsopvatting aangaande de ((on)verenigbaarheid van de onderhavige ATO met de) E-wet: zie onderdeel 1 hiervoor. Indien het hof in de hier aangevallen rechtsoverwegingen niet uitgaat van een verkeerde rechtsopvatting, is zijn arrest niet (voldoende) begrijpelijk, omdat dan zonder (relevante) nadere of andere motivering, die (afgezien van de in de subonderdelen hierna nog te bestrijden ontoereikende overwegingen van het hof) ontbreekt, niet valt in te zien dat de ATO als rechtsgrond kan dienen voor het aan Nyrstar in rekening brengen van aansluit- en transporttarieven die Nyrstar volgens de wet niet verschuldigd is (of kan zijn). De omstandigheid dat Nyrstar de ATO ‘vrijwillig’ is aangegaan, maakt dat niet anders.
2.2
's Hofs oordeel dat Nyrstar voor een andersluidende uitleg overeenkomstig de hier toepasselijke Haviltexmaatstaf onvoldoende heeft gesteld, geeft blijk van een verkeerde rechtsopvatting en/of is zonder (relevante) nadere of andere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
Het hof gaat er immers aan voorbij dat het hier gaat om een op het punt van het aansluit- en het transporttarief (volledig) wettelijk (publiekrechtelijk) gereguleerde overeenkomst met een monopolist, over de inhoud waarvan op het punt van de genoemde tarieven niet kan worden onderhandeld Het hof miskent dan ook dat hier (niet de gewone Haviltexnorm, maar) de CAO-norm van toepassing is, althans dat de uitleg van de ATO naar objectieve maatstaven dient plaats te vinden des dat groot gewicht toekomt aan de wettelijke betekenis van de bewoordingen waarin de ATO is gesteld en/of aan de (taalkundige) betekenis van die woorden tegen de achtergrond van de wettelijke termen en de elders in de ATO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
Het voorgaande klemt eens temeer gelet op de omstandigheid dat in de ATO onder andere wettelijke termen worden gehanteerd waarvan in art. 1.1 van de ATO uitdrukkelijk wordt bepaald dat iedere term de betekenis heeft zoals die is gedefinieerd in (a) art. 1 E-wet, (b) de ‘Begrippenlijst’ behorende bij de voorwaarden als bedoeld in art. 31 lid 1 E-wet, en (c) de tariefstructuren als bedoeld in art. 27 lid 1 E-wet en de voorwaarden als bedoeld in art. 31 lid 1 E-wet. De Begrippenlijst en de voorwaarden zijn nota bene onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de ACM.
Het is in ieder geval — mede gelet op art. 1.2 van de ATO en hetgeen Nyrstar daaromtrent heeft aangevoerd3. — evident dat de ATO (althans op het punt van het aansluit- en het transporttarief) volledig aansluit en móet aansluiten op (het systeem van) de E-wet. Van contractsvrijheid is (op het punt van het aansluit- en het transporttarief) geen sprake, 's Hofs overwegingen in in het bijzonder rov. 4.10 vormen dan ook geen begrijpelijke motivering voor het oordeel dat TenneT op grond van de ATO aansluit- en transporttarieven bij Nyrstar in rekening mag brengen, ook wanneer Nyrstar niet kwalificeert als afnemer in de zin van de E-wet (met een aansluiting op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder).
In ieder geval is 's hofs hier aangevallen andersluidende oordeel zonder (relevante) nadere of andere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.3
's Hofs overweging dat Nyrstar in de ATO geen ‘afnemer’ wordt genoemd, is onbegrijpelijk omdat die overweging zijn oordeel dat de ATO kan dienen als rechtsgrond voor het aan Nyrstar in rekening brengen van aansluit- en transporttarieven niet (mede) kan dragen, nu uit de ATO geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat Nyrstar daarin — zij het ten onrechte — figureert als afnemer in de zin van de E-wet.
2.4
's Hofs overweging dat uit het gebruik van de woorden ‘haar installatie’ en ‘doen aansluiten’ onder A van de ATO niet noodzakelijkerwijs volgt dat Nyrstar de verplichting alleen aanging voor het geval zij zelf afnemer was in de zin van de E-wet, is onbegrijpelijk, omdat die begrippen zijn ontleend aan de E-wet, en uit de (artt. 28 en 29) E-wet, althans uit het systeem van de E-wet volgt dat het een netbeheerder niet is toegestaan aansluit- en transporttarieven in rekening te brengen bij een derde die geen afnemer is in de zin van de E-wet (met een aansluiting op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder), zodat de woorden ‘haar installatie’ en ‘doen aansluiten’ tegen de achtergrond van (het systeem van) de E-wet geen andere uitleg toelaten dan dat het moet gaan om een installatie in de zin van de E-wet van iemand die daadwerkelijk een aansluiting in de zin van de E-wet (op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder) kan verkrijgen en dus afnemer in de zin van de E-wet (met een aansluiting op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder) kan zijn. In de ATO is naast TenneT alleen Nyrstar als partij vermeld.
2.5
Indien het hof bedoelt te oordelen dat Nyrstar zich contractueel heeft verbonden tot het betalen van de (wettelijk gereguleerde) kosten voor aansluiting en transport die een afnemer verschuldigd is vanwege een aansluiting op en transport over het net, niet alleen voor het geval zij zelf afnemer was in de zin van de E-wet maar óók voor het geval een ander (met name Buzifac) dat was, geeft dat oordeel blijk van een verkeerde rechtsopvatting:
- —
- —
omdat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen treedt, nu TenneT niet heeft gesteld dat Nyrstar zich contractueel heeft verbonden tot het betalen van de (wettelijk gereguleerde) kosten voor aansluiting en transport voor het geval een ander (met name Buzifac) afnemer was in de zin van de E-wet, en TenneT evenmin heeft gesteld dat Nyrstar de wettelijke en/of contractuele betalingsverplichtingen van Buzifac nakwam, maar integendeel steeds heeft gesteld dat Nyrstar de afnemer is in de zin van de E-wet (met een aansluiting op een net dat wordt beheerd door TenneT als netbeheerder).
In ieder geval levert 's hofs rov. 4.10 in dit opzicht geen begrijpelijke uitleg van de ATO op, en is 's hofs oordeel ook overigens zonder (relevante) nadere of andere motivering, die ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk.
2.6
Indien het hof bedoelt te oordelen dat Nyrstar zich contractueel heeft verbonden en kon verbinden tot het betalen van de (wettelijk gereguleerde) kosten voor aansluiting en transport die een afnemer verschuldigd is vanwege een aansluiting op en transport over het net, niet alleen voor het geval zij zelf afnemer was in de zin van de E-wet maar óók voor het geval een ander (met name Buzifac) dat was, omdat Nyrstar en Buzifac met elkaar kunnen worden vereenzelvigd, geeft dat oordeel blijk van een verkeerde rechtsopvatting: ten eerste, omdat de omstandigheid dat Buzifac een 100%dochtermaatschappij van Nyrstar is, er in het systeem van de E-wet niet toe leidt dat Buzifac tezamen met Nyrstar moet worden beschouwd als één afnemer; ten tweede, omdat aan de voorwaarden voor een vereenzelviging naar burgerlijk recht niet is voldaan en/of nu het hof niet heeft onderzocht of aan de voorwaarden voor een dergelijke vereenzelviging is voldaan, 's Hofs rov. 4.10 levert in dat opzicht geen begrijpelijke uitleg van de ATO op.
In ieder geval heeft het hof nergens (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd waarom Nyrstar en Buzifac met elkaar zouden kunnen worden vereenzelvigd. De in rov. 4.8 vermelde omstandigheid dat er binnen het Nyrstar-concern voor is gekozen het onroerend goed onder te brengen in Buzifac en/of de omstandigheid dat de grond en de gebouwen door Nyrstar van Buzifac worden geleaset en/of de omstandigheid dat (ook) de elektriciteit voor het overgrote deel door Nyrstar wordt verbruikt en/of de omstandigheid dat Buzifac zelf nauwelijks energie verbruikt en Nyrstar ongeveer 1% van het totale verbruik in Nederland en/of andere door het hof in zijn arrest vermelde omstandigheden vormen voor dat oordeel geen toereikende motivering, en (dus) ook geen toereikende motivering voor de verwerping van grief 5 van Nyrstar.
Onderdeel 3: inleiding
In rov. 4.8 overweegt het hof onder meer dat er binnen het Nyrstar-concern voor is:
‘gekozen het onroerend goed onder te brengen in een 100% dochter van Nyrstar, te weten Buzifac. De grond en de gebouwen worden door Nyrstar van Buzifac geleased en ook de elektriciteit wordt voor het overgrote deel door Nyrstar (en voor een klein deel: haar onderhuurders) verbruikt. Buzifac verbruikt zelf nauwelijks energie en Nyrstar ongeveer 1% van het totale verbruik in Nederland. Volgens de toelichting van de advocaat van Nyrstar ter zitting van het hof is ook geen sprake geweest van een situatie dat TenneT zich aan Nyrstar heeft opgedrongen met de eis dat zij met TenneT een ATO diende te sluiten. Nyrstar heeft dat vrijwillig gedaan. Gesteld noch gebleken is dat TenneT door Nyrstar is geïnformeerd over het gegeven dat de onroerende zaak is ondergebracht in Buzifac en Nyrstar de grond en gebouwen leaset, of dat TenneT daarvan op de hoogte had moeten zijn.’
In rov. 4.9 overweegt het hof:
‘Als de opvatting van Nyrstar zou worden gevolgd leidt dat (…) tot het ongerijmde en maatschappelijk ongewenste resultaat dat er voor miljoenen niet hoeft te worden betaald voor diensten die wel zijn afgenomen. (…) Onder randnummer 73 van de memorie van grieven stelt (…) [Nyrstar] immers dat de netbeheerder bedoelde kosten alleen in rekening mag brengen aan een derde die kwalificeert als afnemer in de zin van de E-wet én met wie een ATO is afgesloten. In een situatie waarin geen derde valt aan te wijzen die aan beide vereisten voldoet (…) moeten de kosten maar worden ‘gesocialiseerd’ (…), dat wil zeggen: afgewenteld op anderen, dan wel door TenneT zelf gedragen moeten worden.’
In rov. 4.11 overweegt het hof, onder verwijzing naar HR 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1739 (ROV. 3.4) als volgt:
‘Uitgangspunt is dat een beroep op rechtsdwaling, dat wil zeggen: dwaling over het objectieve recht, niet kan worden aanvaard. Het hof ziet geen reden daar in dit geval anders over te denken, nog daargelaten dat Nyrstar ook niet voldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat partijen daadwerkelijk van een voorstelling van zaken uitgingen die onjuist was en waarvan TenneT heeft moeten begrijpen dat deze Nyrstar, als zij die onjuistheid kende, van het sluiten van de overeenkomst had afgehouden. Nyrstar geeft bovendien niet duidelijk aan tot welke rechtsgevolgen het beroep op rechtsdwaling in dit geval zou moeten leiden. De stelling van Nyrstar dat de wederzijdse rechtsdwaling ‘voor risico van TenneT moet komen’ (memorie van grieven randnummer 501) is wat dat betreft vaag. Als daarmee is bedoeld dat TenneT zich niet mag beroepen op de rechtsgevolgen van de (niet nietige en ook niet vernietigde) overeenkomst kan dat in het licht van het voorgaande niet worden aanvaard.’
Onderdeel 3: klachten
3.1
Het hof gaat er in zijn arrest en in het bijzonder in de hiervoor geciteerde passages klaarblijkelijk vanuit dat (vooral) op Nyrstar de verantwoordelijkheid rust voor wat betreft het antwoord op de vraag wie voor een aansluiting in de zin van de E-wet in aanmerking komt en (dus) afnemer in de zin van de E-wet kan zijn. Het hof miskent die verantwoordelijkheid in de eerste plaats op TenneT rust. TenneT neemt immers op grond van de wet een monopoliepositie in als (enige) beheerder van het landelijke hoogspanningsnet. Zij moet haar taken en bevoegdheden uitoefenen overeenkomstig de regels van de Electriciteitswet 1998, welke regels mede strekken ter bescherming van afnemers als Nyrstar. TenneT heeft ook bij uitstek de deskundigheid in huis om te beoordelen wie voor een aansluiting in de zin van de E-wet in aanmerking komt en (dus) afnemer in de zin van de E-wet kan zijn. Indien een netbeheerder (als TenneT) aansluit- en transporttarieven in rekening brengt bij een derde (als Nyrstar) die niet kwalificeert als afnemer in de zin van de E-wet (met een aansluiting op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder), komt dat dan ook neer op een verkeerde toepassing van de E-wet die krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening en risico van de netbeheerder behoort te komen (althans in beginsel, namelijk behoudens bijzondere omstandigheden zoals met name misleiding van de netbeheerder door de derde).
Althans is 's hofs hier aangevallen andersluidende oordeel zonder (relevante) nadere of andere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
3.2
's Hofs arrest is (verder) met rov. 4.11 niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, nu het hof daar uitgaat van een onbegrijpelijke uitleg van het standpunt van Nyrstar. Nyrstar heeft — onder verwijzing naar HR 26 juni 2015 (Windpark Zeeland/Delta Netwerkbedrijf), ECLI:NL:HR:2015:1750, NJ 2016/275 (nt Kortmann) gesteld dat TenneT en Nyrstar ter zake van de verschuldigdheid van aansluit- en transporttarieven zijn uitgegaan van een onjuiste uitleg van de E-wet (en dat TenneT in die verkeerde uitleg heeft volhard toen zij daarop door Nyrstar werd attent gemaakt), alsmede dat dat naar verkeersopvattingen voor rekening en risico van TenneT moet komen.4. Mede gelet op de verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 26 juni 2015 kan aan die stelling redelijkerwijs geen andere betekenis worden toegekend dan dat de omstandigheid dat in strijd is gehandeld met de E-wet, ook al deden partijen dat niet opzettelijk, voor rekening en risico moet komen van TenneT, met als gevolg dat TenneT noch op grond van de wet noch op grond vade ATO aansluit- en transporttarieven bij Nyrstar in rekening kan brengen.
Onderdeel 4
4
Indien één of meer van de voorgaande klachten slagen moet dat ook tot vernietiging van de rov. 4.12, 4.13, 4.17 en het dictum van 's hofs arrest leiden.
Eis
Nyrstar vordert dat de Hoge Raad het arrest waartegen bovenstaand middel van cassatie is gericht, vernietigt, met zodanige verdere uitspraak als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, ook omtrent de kosten.
Nyrstar vordert voorts dat de aan haar toekomende proceskostenveroordeling wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover, voor zover TenneT de proceskosten niet heeft voldaan binnen veertien dagen na de datum van het arrest van de Hoge Raad.
Den Haag, 20 juli 2021,
Advocaat bij de Hoge Raad
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 20‑07‑2021
Dit anti-discriminatiebeginsel houdt — voor zover hier van belang — in dat een netbeheerder (als TenneT) bij afnemers die elektriciteit ontvangen op een aansluiting op een net dat wordt beheerd door die netbeheerder, maar ook alléén bij die afnemers, de tarieven van de artt. 28 en 29 E-wet in rekening brengt, en ook móet brengen. Afwijkingen ten nadele maar ook ten voordele van een afnemer of van een (andere) derde zijn op grond van dit anti-discriminatiebeginsel níet toegestaan.
Memorie van grieven, nrs. 434 t/m 438.
Memorie van grieven, nrs. 418 en 450 t/m 452. Zie voorts memorie van grieven, nrs. 392 t/m 394.
Memorie van grieven, nrs. 492 t/m 532.