CBb, 29-08-2017, nr. 15/589
ECLI:NL:CBB:2017:352
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
29-08-2017
- Zaaknummer
15/589
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2017:352, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29‑08‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NTE 2017/71, UDH:NTE/14677 met annotatie van mr. I. Brinkman, mr. E.A. de Vries en mr. drs. C. van der Woude
Uitspraak 29‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Geschilbesluit, Elektriciteitswet 1998
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 15/589
18050
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 augustus 2017 in de zaak tussen
Stedin Netbeheer B.V. (Stedin), te Rotterdam, appellante
(gemachtigde: R.W. de Vlam),
en
Autoriteit Consument & Markt (ACM), verweerster
(gemachtigde: mr. A.M. van Dijk).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Chemours Netherlands B.V. (Chemours), te Dordrecht
(gemachtigde: mr. I. Brinkman).
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft ACM beslist op de aanvraag tot geschilbeslechting van 22 januari 2015 (klacht) van Chemours op grond van artikel 51 van de Elektriciteitswet 1998 (EW) over een geschil tussen Dordrecht Energy Supply Company C.V. (Desco) en Stedin.
Stedin heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
ACM heeft een verweerschrift ingediend.
Ten aanzien van een stuk dat ACM verplicht is over te leggen heeft zij medegedeeld dat uitsluitend het College daarvan kennis zal mogen nemen. Bij beslissing van 12 oktober 2016 heeft het College de gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. Stedin heeft het College toestemming verleend om mede op grondslag van dit stuk uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor Stedin zijn voorts verschenen [naam 1] en [naam 2] , voor ACM [naam 3] en voor Desco [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en mr. [naam 7] .
Overwegingen
1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Chemours heeft een fabriek op het bedrijfsterrein aan [adres] te [plaats] . Op dit bedrijventerrein staan twee 50/12,5 kV‑transformatoren. De transformatoren zijn aan de 50 kV-zijde verbonden met het openbare 50 kV-net van Stedin. Aan de 12,5 kV-zijde zijn de transformatoren via rails verbonden met het op het bedrijventerrein gelegen Power Purchase Station (PPS) van Desco. Op dit PPS zijn de elektriciteit verbruikende fabrieken van Chemours en van Perstorp aangesloten.
1.2
Aan Desco is bij besluit van 12 juli 2000 op grond van artikel 15, tweede lid, van de EW ontheffing verleend van de plicht tot het aanwijzen van een netbeheerder.
1.3
Op 6 september 2001 hebben Eneco Netbeheer B.V., de rechtsvoorganger van Stedin en Essent Energy Trading B.V. een aansluit- en transportovereenkomst gesloten.
1.4
De rechtsvoorganger van Chemours, Du Pont de Nemours (Nederland) B.V. en Stedin hebben ten aanzien van de transformatoren een verhuurovereenkomst gesloten, inhoudende dat Stedin de transformatoren aan Chemours verhuurt. Ook hebben zij een overeenkomst inzake aansluiting en transport van elektriciteit (ATO) gesloten. De overeenkomsten zijn in 2011 opgesteld en door Chemours op 6 februari 2013 en door Stedin op 15 april 2013 ondertekend. De verhuurovereenkomst is met terugwerkende kracht per 1 januari 2000 aangegaan en geldt tot uiterlijk 1 januari 2025. De ATO is eveneens met terugwerkende kracht per 1 januari 2000 aangegaan en geldt voor onbepaalde tijd.
1.5
De rechtsvoorganger van Chemours, Desco en Stedin hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze is door de rechtsvoorganger van Chemours op 6 februari 2013 getekend, door Desco op 15 februari 2013 en door Stedin op 15 april 2013. De vaststellingsovereenkomst bepaalt onder meer dat de ATO door Desco per 1 januari 2011 met terugwerkende kracht wordt overgedragen aan de rechtsvoorganger van Chemours.
1.6
Over de periode van 1 januari 2002 tot 1 juli 2011 heeft Stedin bij Desco tarieven in rekening gebracht voor systeemdiensten die zijn verricht door TenneT TSA B.V. ACM heeft op de door Desco ingediende klacht geoordeeld dat de systeemtarieven ten onrechte in rekening zijn gebracht. Het door Stedin hiertegen ingediende bezwaar heeft ACM ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 april 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:149) heeft het College het hiertegen door Stedin ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.7
Stedin heeft vervolgens op 1 mei 2014 de rechtsvoorganger van Chemours gesommeerd het systeemtarief over de periode 1 januari 2002 tot 1 juli 2011 te voldoen. Deze heeft laten weten niet hieraan te zullen voldoen.
1.8
Bij arrest van 5 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:828, heeft het gerechtshof Den Haag geoordeeld dat de ATO en de verhuurovereenkomst niet in strijd zijn met de wet. Chemours heeft voor haar stelling dat de vaststellingsovereenkomst in strijd is met de wet, geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Omdat de ATO en de verhuurovereenkomst niet in strijd zijn met de wet, is er voor het gerechtshof ook geen grond voor het oordeel dat de vaststellingsovereenkomst in strijd is met de wet.
1.9
Op 22 januari 2015 heeft Chemours bij ACM een aanvraag tot geschilbeslechting als bedoeld in artikel 51 van de EW ingediend in verband met een geschil met Stedin over de gevorderde systeemtarieven voor de periode 1 januari 2002 tot 1 juli 2011. Chemours betwist dat zij deze verschuldigd is, omdat zij geen aansluiting heeft op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder waarop ook verbruik van Chemours plaatsvindt.
2. Bij het bestreden besluit heeft ACM geoordeeld dat Stedin niet op grond van de EW het systeemtarief in rekening mocht brengen bij Chemours en de klacht van Chemours tegen Stedin gegrond verklaard.
3.1
Op grond van artikel 51, eerste lid, van de EW kan een partij die een geschil heeft met een netbeheerder over de wijze waarop deze zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uitoefent, dan wel aan de verplichtingen van deze wet voldoet, een klacht bij de ACM indienen.
3.2
In de periode waarop dit geschil betrekking heeft (van 1 januari 2002 tot 1 juli 2011) bepaalde artikel 30, tweede lid, van de EW dat het systeemdienstentarief in rekening wordt gebracht bij iedere afnemer die elektriciteit verbruikt en een aansluiting heeft op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder.
3.3
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de EW, zoals dat destijds luidde en voor zover van belang, wordt verstaan onder:
…
b. aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d van de Wet waardering onroerende zaken (WWOZ), dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau;
c. afnemer: een ieder (tot 14 juli 2004: een natuurlijke persoon of rechtspersoon) die beschikt over een aansluiting op een net;
…
i. net: één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator- schakel-, verdeel-, en onderstations en andere hulpmiddelen behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer
...
3.4
Op grond van het thans geldende artikel 91 van de EW geldt bij de toepassing van artikel 30, tweede lid, zoals dat luidde voor 1 juli 2011, dat het tarief uitsluitend in rekening wordt gebracht of kon worden gebracht indien op dezelfde aansluiting sprake was van verbruik van elektriciteit en een aansluiting op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder.
4. Stedin stelt zich op het standpunt dat Chemours het systeemtarief verschuldigd is. Volgens Stedin heeft Chemours met een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de WWOZ een aansluiting op haar net. Deze onroerende zaak omvat het gehele complex aan de Baanhoekweg 22 behoudens de gevestigde opstalrechten. Daarmee is Chemours en niet Desco aangesloten op het net van Stedin. In dat verband heeft Stedin aangevoerd dat het railsysteem van Chemours is en dat Chemours de transformatoren huurt van Stedin, zodat deze deel uitmaken van de installatie van Chemours. Het is volgens Stedin niet zo dat zij, zoals ACM aanvoert, betoogt dat het complex aan de Baanhoekweg kwalificeert als installatie. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Stedin gewezen op de ATO, de verhuurovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst en op het oordeel van het gerechtshof Den Haag dienaangaande.
5. Het College overweegt dat het systeemtarief ten tijde van belang alleen in rekening kon worden gebracht bij een eindverbruiker die door eigen verbruik elektriciteit tot ontbinding bracht op een aansluiting op een net van een netbeheerder. Voor de bepaling of systeemtarieven in rekening mogen worden gebracht, is de feitelijke situatie doorslaggevend (zie Kamerstukken II 2012/13, 33 493, nr. 3, p. 5–6 en Kamerstukken II 2012/13, 33 493, nr. 7, p. 5–6). De feitelijke situatie is aldus dat aan de 12,5 Kv zijde van de transformatoren sprake is van een stelsel van verbindingen waarop meerdere afnemers zijn aangesloten. Daaruit volgt dat dit een net is (zie de uitspraak van het College van 23 juli 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BX4120 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI%3aNL%3aCBB%3a2012%3aBX4120)). Gelet op 1.1 en 1.2 is dit een particulier net van Desco. De elektriciteit verbruikende fabriek van Chemours is via dit particuliere net aangesloten op het openbare net van Stedin. Indien een afnemer via een particulier net is aangesloten op een openbaar net, dan kan geen systeemtarief in rekening worden gebracht (zie de uitspraak van het College van 23 juli 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BX4127). Voor zover Chemours als huurder via de rails een directe verbinding zou hebben met het openbare net, bracht Chemours op deze aansluitingen geen elektriciteit tot ontbinding. Op grond van artikel 30, tweede lid, in samenhang met artikel 91 van de EW is dan geen systeemtarief verschuldigd. Gelet op het vorenstaande gaat het College voorbij aan het betoog van Stedin dat Chemours met een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de WWOZ een aansluiting heeft op haar net, aangezien deze stelling, wat er ook zij van de juistheid ervan, niet eraan kan afdoen dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 30, tweede lid, van de EW. Het feit dat Stedin, Chemours en Desco overeenkomsten hebben gesloten en dat het gerechtshof Den Haag heeft geoordeeld dat deze overeenkomsten niet strijdig zijn met de wet, leidt niet tot een ander oordeel, nu, zoals hiervoor is overwogen, de feitelijke situatie doorslaggevend is. ACM heeft dan ook terecht geoordeeld dat Stedin niet op grond van de EW het systeemtarief in rekening mocht brengen bij Chemours
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, mr. J.L. Verbeek en mr. H.B. van Gijn, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. W.M.J.A. Duret