Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/6.4.1.5
6.4.1.5 Toezicht op de medewerking van partijen
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS449903:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 12 juni 1953, NJ 1954, 61, m.nt. DJV (Bloedproef). In vergelijkbare zin: Rb. Utrecht 21 januari 1914, NJ 1914, p. 239-241; HR 7 mei 1920, W 10589, m.nt. H. de Jong, NJ 1920, p. 602-605; HR 28 april 1978, NJ 1979, 104. Impliciet: HR 9 januari 1998, NJ 1998, 456, m.nt. F.C.B. van Wijmen. Na 1 januari 2002 bijv.: HR 26 maart 2004, LJN A01330, JBPr 2004, 37, m.nt. C.J.M. Klaassen, TvGR 2004, 33, m.nt. J. Van der Burg. Zie m.b.t. medewerking aan een plaatsopneming door de rechter: Hof Den Bosch 14 december 2004, LJN AS6385, JBPr 2005, 26, m.nt. J.G.A. Linssen.
Bijv. conclusie A-G Langemeijer onder 2.21 bij HR 15 februari 2008, NJ 2008, 106. Zie m.b.t. een niet door de rechter gelast deskundigenonderzoek bijv. Vzr. Rb. Den Bosch 5 juni 2007, LJN BA6557.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart 2002, p. 372, MvT.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart 2002, p. 147, MvT.
Kamerstukken II 2006/07, 30 951, nr. 1, p. 11.
Voordat de benoeming is aanvaard, kan de rechter er ook op toezien dat een partij meewerkt aan de totstandkoming van een aansprakelijkheidsbeperking aan de zijde van de deskundige. Zie par. 3.2.4.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart 2002, p. 370, NvW 1.
In deze zin reeds De Pinto 1857,11-1, p. 355.
Bijv.: Hof Den Haag 14 december 1984, NJ 1986, 372; Rb. Arnhem 25 januari 2006, LJN AV7885; Rb. Rotterdam 1 maart 2006, LJN AV3940, JBPr 2006, 58, m.nt. E.E. Groot; Hof Leeuwarden 24 januari 2007, LJN AZ7479.
HR 20 december 2002, NJ 2004, 4 m.nt. JBMV, (Lightning Casino/Nederlandse Antillen), r.o. 4.4.6 onder iv. Toepassing bijv: Rb. Utrecht 12 december 2007, LJN BC1934, r.o. 2.10; Rb. Utrecht 16 januari 2008, LJN BC1934.
Bijv. Rb. Rotterdam 25 juni 2008, LJN BE9358.
Conclusie A-G Eggens bij HR 12 juni 1953, NJ 1954, 61, m.nt. DJV (Bloedproef). Zie over het Bloedproefarrest bijv.: Van den Reek 1997, nr. 22.
Zie over het begrip rechtsplicht bijv. Van der Wiel 2004, p. 8-11.
HR 12 juni 1953, NJ 1954, 61, m.nt. DJV (Bloedproef). In vergelijkbare zin bijv. HR 28 april 1978, NJ 1979, 104; HR 22 september 2000, NJ 2001, 647, m.nt. JdB.
Zie over het inzage- en blokkeringsrecht bijv.: Elferink 2003a; Elferink 2004; Jansen 2004; Leenen/Gevers & Legemaate 2007, p. 260; Wervelman & De Jong 2005.
HR 26 maart 2004, LJN A01330, JBPr 2004, 37, m.nt. C.J.M. Klaassen, TvGR 2004, 33, m.nt. J. van der Burg; HR 12 augustus 2005, LJN AT3477.
De verplichting van een partij om mee te werken aan een deskundigenonderzoek is per 1 januari 2002 wettelijk vastgelegd (art. 198 lid 3 Rv). In rechtspraak vóór 1 januari 2002 is herhaaldelijk aangenomen dat partijen verplicht zijn om mee te werken aan een door de rechter gelast deskundigenonderzoek.1 Wanneer een partij aan deze verplichting niet voldoet, heeft de rechter die het deskundigenonderzoek heeft gelast, evenals in België, Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk, geen bevoegdheden om de medewerking af te dwingen. De belanghebbende wederpartij kan in kort geding vorderen dat de weigerende partij wordt veroordeeld tot medewerking aan het deskundigenonderzoek op straffe van verbeurte van een dwangsom (art. 611a Rv). Het enkele handelen in strijd met de medewerkingsverplichting van art. 198 lid 3 Rv zal echter niet volstaan om de vordering toe te wijzen. Het toewijsbare gebod tot medewerking zal een rechtsgrond moeten hebben in de verhouding tussen partijen. Het gebrek aan medewerking kan bijvoorbeeld op grond van bepaalde feiten en omstandigheden onrechtmatig zijn jegens de belanghebbende wederpartij.2
De medewerkingsverplichting ligt in het verlengde van de verplichting van partijen om de feiten die voor de beslissing van belang zijn, volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 21 Rv).3 Aan de medewerkingsverplichting ligt echter ook de verantwoordelijkheid van partijen ten grondslag om bij te dragen aan de oplossing van een geschil dat aan de rechter is voorgelegd. Partijen hebben deze verantwoordelijkheid niet alleen — in het private domein — ten opzichte van elkaar, maar ook — in het publieke domein — ten opzichte van de overheid. Bij de herziening van het procesrecht per 1 januari 2002 overwoog de Minister van Justitie:
`(...) vraagt men eenmaal op grond van een bepaalde feitenconstellatie aan de rechter een beslissing over een geschil, dan gaat het niet aan om de rechter de beslissing te bemoeilijken of zelfs onmogelijk te maken, door hem benodigde gegevens (...) te onthouden.'4
De Minister heeft na de 'Fundamentele herbezinning Nederlands burgerlijk procesrecht' het voornemen geuit om in een algemeen beginsel wettelijk vast te leggen 'dat elk der partijen verantwoordelijk is voor het bijdragen aan de oplossing van hun geschillen'5
Als een partij niet meewerkt aan een deskundigenonderzoek, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De rechter ziet erop toe dat een partij voldoet aan haar verplichting om mee te werken aan een deskundigen-onderzoek. Dat begint bij de betaling van het voorschot.6 De rechter bepaalt door welke partij(en) een voorschot moet worden betaald7. Blijft betaling uit, ook na een rappel, dan is er gehandeld in strijd met de verplichting om mee te werken aan het deskundigenonderzoek.8 Het deskundigenonderzoek vindt dan meestal geen doorgang,9 waarna de zaak zonder deskundigenadvies wordt afgewikkeld.10 Nadat het onderzoek van start is gegaan, kunnen in de praktijk zowel de deskundige als de wederpartij zich tot de rechter wenden wanneer een partij onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek. De rechter zal kennisnemen van de klacht en de andere procesdeelnemers gelegenheid geven tot een reactie. Constateert hij vervolgens dat een partij niet voldoet aan haar medewerkingsverplichting, dan behoort hij dat mee te delen aan partijen en de deskundige, de weigerende partij erop te wijzen dat hij daar in de verdere procedure de gevolgen kan verbinden die hij geraden acht en haar de kans te bieden om alsnog mee te werken.11 Blijft een partij bij haar weigering, dan zal zij daarvan meestal nadelige gevolgen ondervinden in de verdeling van de stelplicht en het bewijsrisico en mogelijk ook in de proceskostenveroordeling.12
Gevolgen van handelen in strijd met de medewerkingsverplichting
De wettelijke verplichting van partijen om mee te werken aan een deskundigen-onderzoek is absoluut geformuleerd (art. 198 lid 3 Rv). De vrijheid van een persoon is zo fundamenteel, dat het geen twijfel lijdt dat er gevallen zijn waarin de medewerking aan een deskundigenonderzoek wegens gewichtige redenen kan worden geweigerd. Dat heeft echter zelden tot gevolg dat er niet is gehandeld in strijd met de medewerkingsverplichting van art. 198 lid 3 Rv. Ook de gevolgen van een weigering wegens gewichtige redenen komen vrijwel altijd voor risico van de partij die niet meewerkt. In zijn conclusie bij het Bloedproefarrest uit 1953 schreef advocaat-generaal Eggens dat de vrijheid van de persoon belet dat een partij zonder wettelijke grondslag zou worden gedwongen een bloedonderzoek in het kader van een vaderschapsactie feitelijk te ondergaan.13 Zoals ik in par. 6.2.8.1 heb laten zien, wordt een partij hiertoe zelfs in Zwitserland niet gedwongen, waar in sommige kantons dwangmiddelen kunnen worden toegepast om een partij tot medewerking te bewegen. Desalniettemin meende A-G Eggens dat de vrijheid van de persoon er niet aan in de weg staat dat op een partij een rechtsplicht14 rust om mee te werken aan een bloedonderzoek in het kader van een vaderschapsactie. De partij die deze rechtsplicht niet nakomt, ondervindt daarvan de gevolgen in haar processuele of materieelrechtelijke positie. De Hoge Raad heeft hem in deze opvatting gevolgd.15 Een vergelijkbare situatie heeft zich voorgedaan met betrekking tot het inzage- en blokkeringsrecht in letselschadezaken (art. 7:464 lid 2 onder b BW), het recht om een deskundigenbericht als eerste in te zien en desgewenst te verhinderen dat het aan de wederpartij en de rechter wordt gezonden.16 Wie het deskundigenbericht blokkeert, geeft voorrang aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer boven de rechtsplicht tot medewerking aan een deskundigenonderzoek. Dat mag, maar kwalificeert als handelen in strijd met deze rechtsplicht, waarvan de blokkerende partij de gevolgen behoort te dragen.17 Dat is (alleen) begrijpelijk vanuit het perspectief dat iedere partij eraan moet bijdragen dat geschillen met de wederpartij worden opgelost, partijen verplicht zijn de voor de beslissing relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, en moet worden vermeden dat een partij door de blokkering van een deskundigenbericht in een substantieel betere bewijspositie kan komen te verkeren dan de wederpartij.