Het deskundigenadvies in de civiele procedure
Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/6.4.1.2:6.4.1.2 Toezicht van de rechter op het feitenonderzoek van een deskundige in het verleden
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/6.4.1.2
6.4.1.2 Toezicht van de rechter op het feitenonderzoek van een deskundige in het verleden
Documentgegevens:
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS447471:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Zoals ik aan het begin van deze paragraaf vermeldde, was het voorschrift dat de deskundige het onderzoek 'zelfstandig' verricht of 'onder leiding van de rechter' in 1988 nieuw. De vorige keren dat het deskundigenbewijs wettelijk werd geregeld, in 1811 en 1838, werden alle zaken nog meervoudig behandeld, ook in eerste aanleg. Dat was bij een deskundigenonderzoek weinig praktisch, bijvoorbeeld omdat de deskundige dan door de meervoudige kamer zou moeten worden beëdigd. In art. 305 Rv 1811, de vertaalde Code de procédure civile van 1806, en in diens voorganger art. 8 van titel XXI van de Code Louis uit 1667, was dan ook voorgeschreven dat een rechter-commissaris werd benoemd in de uitspraak waarin het deskundigenadvies werd gelast. Een soortgelijk voorschrift ontbrak in het wetboek van 1838, bij zowel het deskundigenbewijs als de plaatsopneming. Met betrekking tot de plaatsopneming heeft Van Rossem/Cleveringa opgemerkt dat er geen twijfel was dat een rechter-commissaris kon worden benoemd.1 Bij de parlementaire behandeling van het wetboek van 1838 is de noodzaak van de beschikbaarheid van een rechter-commissaris bij deskundigenonderzoek wel ter sprake gekomen. In art. 317 Rv 1811 was geregeld dat partijen voordrachten en vorderingen bij de deskundige mochten doen. In art. 230 Rv 1838 werd ten opzichte van Rv 1811 toegevoegd dat partijen dit recht bij het onderzoek hadden. Tijdens de parlementaire behandeling van dit herzieningsvoorstel werd opgemerkt dat de toevoeging bij het onderzoek het noodzakelijk maakte dat bij het deskundigenonderzoek een rechter-commissaris en een griffier aanwezig waren. Deze opmerking heeft echter niet tot wijziging van het wetsvoorstel geleid.2
Ongeacht of uit een meervoudige kamer voor de duur van het deskundigenonderzoek een rechter-commissaris werd benoemd, is er geen twijfel over dat het deskundigenonderzoek in het verleden onder leiding van de rechter stond. Dat was weliswaar niet met zoveel woorden geregeld in de wettelijke regeling van deskundigenbewijs van Rv 1811 en Rv 1838, maar de gehele procedure werd onder leiding van de rechter gevoerd en de rechter had niet de bevoegdheid van art. 198 lid 2 Rv om het onderzoek zelfstandig door de deskundige te doen verrichten. Evenals tegenwoordig was in het verleden niet erg duidelijk wat het voor de deskundige betekende om het onderzoek onder leiding van de rechter te moeten verrichten.
In de negentiende eeuw, nadat de Franse regeling van deskundigenbewijs in Nederland was ingevoerd, moest de deskundige partijen volgens Berriat-Saint Prix/Van der Linden naar de rechter verwijzen wanneer tussen de deskundige en partijen een geschil ontstond en het deskundigenonderzoek daardoor werd belemmerd. Dat vloeide voort uit het feit dat de deskundigen geen rechters waren, maar ingezet werden om de rechter inlichtingen te verschaffen.3 Of de rechter de deskundige en partijen dan hoorde alvorens te beslissen, vertelt het verhaal niet.