Hof 's-Hertogenbosch, 14-12-2004, nr. C0301085-BR
ECLI:NL:GHSHE:2004:AS6385
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-12-2004
- Zaaknummer
C0301085-BR
- LJN
AS6385
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2004:AS6385, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑12‑2004; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBPr 2005/26 met annotatie van J.G.A. Linssen
Uitspraak 14‑12‑2004
Inhoudsindicatie
De weigering om mee te werken aan de bezichtiging op niet ter zake doende en ongeloofwaardige gronden (het hof onderschrijft dit oordeel van de kantonrechter) levert een ernstige inbreuk van de goede procesorde op, die zich bovendien niet leent voor herstel, ook niet in hoger beroep. Onherstelbaar onmogelijk gemaakt is immers dat de kantonrechter, die het - alleszins gerechtvaardigd en relevant - vond om de situatie ter plaatse op het moment van de comparitie in ogenschouw te nemen teneinde de feitelijke situatie op waarde te schatten, die situatie bij zijn oordeelsvorming betrekt. Bewijslevering achteraf kan deze belemmering niet wegnemen, noch herstel daarvan bewerkstelligen. Bovendien moet voor ogen worden gehouden dat de plaatsopneming en bezichtiging van artikel 201 Rv bewijs kan opleveren. Voorshands valt niet uit te sluiten dat [appellante] zal slagen in het eventueel aan haar op te dragen (tegen)bewijs. In dat geval moet worden geconstateerd dat door de onterechte weigering van [appellante] Volksbelang de mogelijkheid is onthouden om daartegen harerzijds tegenbewijs te leveren, te putten uit de bezichtiging en daaraan te ontlenen argumenten. [appellante] heeft mitsdien Volksbelang onherstelbaar in haar bewijspositie geschaad. Tegen deze achtergrond is de sanctie, die insluit dat [appellante] haar recht op bewijslevering verloren ziet gaan, gerechtvaardigd.
Partij(en)
typ. AvL
rolnr. C0301085/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 14 december 2004,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende, althans gewoond hebbende te [woonplaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 17 juni 2004,
verder te noemen: [appellante],
procureur: mr. J.E. Benner,
tegen:
de stichting WONINGSTICHTING VOLKSBELANG,
gevestigd te Made, gemeente Drimmelen,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
verder te noemen: Volksbelang,
procureur: mr. J.M.G.A. Sengers,
op het hoger beroep tegen het door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda, onder zaaknummer 249134/ CV/02-6287 gewezen vonnis van 14 mei 2003 tussen Volksbelang als eiseres en [appellante] als gedaagde.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het comparitievonnis van 26 februari 2003.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] 4 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van Volksbelang met nevenvorderingen en veroordeling van Volksbelang in de kosten.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft Volksbelang de grieven bestreden.
2.3.
Partijen hebben daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1.
Volksbelang heeft de ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst en de ontruiming van de door haar aan [appellante] verhuurde woning gevorderd stellende, kort gezegd, dat [appellante] het gehuurde niet overeenkomstig de bestemming van woonruimte (heeft) gebruikt door deze niet meer te bewonen maar als opslagruimte te gebruiken en, als gevolg van de onbeheerde toestand, stankoverlast en overlast wegens vandalisme doet ontstaan.
Na verweer van de zijde van [appellante] heeft de kantonrechter een comparitie gelast. Van het verhandelde ter comparitie is blijkbaar geen proces-verbaal opgemaakt. Dat is althans niet overgelegd.
4.1.2.
In het eindvonnis zijn de vorderingen van Volksbelang toegewezen. In dat vonnis wordt ten aanzien van hetgeen zich ter zitting heeft voorgedaan het volgende - in hoger beroep onweersproken - vastgesteld, overwogen en beslist :
Desgevraagd heeft zij [hof: [appellante]] verklaard dat de woning zodanig is ingericht dat deze haar ook daadwerkelijk tot woning kan dienen. Dat omwonenden haar niet vaak zien komt omdat zij bang is geworden om rechtstreeks naar de woning te gaan. Zij parkeert haar auto elders en gaat dan langs een zoveel mogelijk onopvallende route naar huis.
De kantonrechter heeft voorgesteld om de zitting te verplaatsen naar en voort te zetten in de woning (..)
De eerste reactie van [appellante] was dat zij daarvoor geen tijd had vanwege haar werk. Nadat de kantonrechter had doen weten dat dit geen reden voor aanhouding van de zitting was, heeft zij medegedeeld dat zij de sleutels van de woning niet bij zich had. Deze lagen op het bedrijf in Enschede [hof: waar [appellante] werkt]. Desgevraagd heeft zij gezegd dat er waarschijnlijk (omdat het nog geen 12.00 uur was) nog iemand op kantoor bereikbaar was. Toen de kantonrechter voorstelde om deze persoon te bellen, heeft [appellante] gezegd dat dit weinig zin had omdat haar sleutels in de kluis lagen en de betreffende persoon deze niet kon openen. De kantonrechter heeft vervolgens voorgesteld dat zij Volksbelang toestemming zou verlenen het slot van de woning "te forceren" en dat Volksbelang zich zou verplichten om dadelijk een nieuw slot aan te brengen. Volksbelang heeft dit toegezegd. Na schorsing van de zitting, op voorstel van haar gemachtigde, heeft [appellante] medegedeeld dat zij er geen vertrouwen in had dat Volksbelang dit zou doen. Zij heeft dit herhaald nadat de kantonrechter had doen weten dat hij er op zou toezien dat Volksbelang zich aan haar toezegging zou houden. [appellante] heeft voorgesteld om een afspraak te maken voor een vervolgzitting in haar woning in [woonplaats]. Daarop heeft de kantonrechter besloten om van een voortzetting van de zitting in de woning in [woonplaats] af te zien en vonnis te wijzen.
De weerstand van [appellante] tegen een voortzetting van de comparitie in de woning en de ongeloofwaardige argumenten die zij daartegen aanvoert hebben de kennelijke strekking om te verbergen dat de feitelijke toestand in en om de woning zodanig is als door Volksbelang gesteld en om tijd te maken om daarin verandering te brengen.
Onder die omstandigheden en mede gelet op het belang dat Volksbelang er bij heeft dat zij de woning aan een van de vele woningzoekenden in haar bestand kan aanbieden, ligt de vordering van Volksbelang voor toewijzing gereed.
4.1.3.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De woning is inmiddels ontruimd. Een executiekort geding heeft [appellante] niet mogen baten.
4.1.4.
De inleidende dagvaarding is uitgebracht op
- 26.
november 2002. Ingevolge artikel 205 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek is dan het huurrecht zoals dat vóór 1 augustus 2003 gold van toepassing.
4.2.
Grief 1 luidt:
Ten onrechte heeft de Kantonrechter enkel en alleen op basis van de weigering tot medewerking aan een onmiddellijke bezichtiging van het gehuurde door [appellante] de huurovereenkomst ontbonden en de ontruiming gelast.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
4.2.1.
Het hof neemt eerst in overweging dat in artikel 88 lid 4 Rv (betrekkelijk tot de comparitie van partijen) is bepaald dat de rechter reeds uit de afgelegde verklaring de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen.
4.2.2.
In nog andere bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is partijen de verplichting opgelegd om - kort gezegd - aan het onderzoek naar de waarheid mee te werken op straffe van te maken gevolgtrekkingen die de rechter geraden voorkomen, zo bijvoorbeeld de artikelen 21, 22, 162 lid 2, 164 lid 3, 179 lid 4, 196 lid 2 en 198 lid 3 Rv.
In de bepaling over de plaatsopneming en bezichtiging, artikel 201 Rv, ontbreekt echter een overeenkomstige verplichting en een sanctie, met name op de weigering om de rechter toe te laten. Voor het opnemen van een verplichting tot medewerking lijkt geen plaats omdat de rechter deze plaatsopneming en bezichtiging ambtshalve kan gelasten en de rechter daartoe toegang tot elke plaats wordt verleend.
Zulks sluit, naar het oordeel van hof, niet uit dat ook voor de weigering van der partijen om medewerking te ver-lenen aan een plaatsopneming en bezichtiging deze sanctie - het maken van de gevolgtrekking die de rechter geraden voorkomt - geldt. Dit volgt uit het feit dat de artikelen 21 en 22 ruim geïnterpreteerd dienen te worden en, als geplaatst in Boek I, ook van toepassing zijn op de plaatsopneming en de bezichtiging.
De woorden in artikel 22 Rv 'bepaalde stellingen toe te lichten of (...) bescheiden over te leggen' zijn bovendien niet limitatief bedoeld. De wetgever heeft bedoeld een algemene medewerkingsplicht te formuleren. Dit volgt uit de wetsgeschiedenis en uit de samenhang met de andere genoemde bepalingen. In artikel 88 lid 4 Rv heet het: 'uit de afgelegde verklaring, uit een niet-verschijnen ter terechtzitting of uit te weigeren om te antwoorden of het proces-verbaal te ondertekenen'; in artikel 198 lid 3 Rv: 'mee te werken aan een onderzoek'.
4.2.3.
In artikel 88 lid 4 Rv wordt, anders dan in artikel 22 Rv, aan de bevoegdheid tot het maken van gevolgtrekkingen geen beperkingen gesteld. In het bijzonder wordt niet bepaald dat deze sanctie niet mag worden opgelegd in het geval de weigering, naar het oordeel van de rechter gerechtvaardigd is wanneer sprake is van gewichtige redenen. Het hof is van oordeel - artikel 22 Rv staat in Boek I Rv en beheerst derhalve het hele geding - dat deze beperking algemeen geldt, dus ook in de onderhavige situatie (vgl. HR 20 december 2002, NJ 2004/4 en de noot van J.B.M. Vranken). Met betrekking tot de gegrondheid van de weigering overweegt het hof als volgt.
4.2.4.
[appellante] doet (in punt 9 MvG) kennelijk een beroep op de gerechtvaardigdheid van haar weigering stellende dat zij met recht geen vertrouwen mocht hebben in Volksbelang. Zij voert daartoe aan dat Volksbelang in het verleden de meterkast had geforceerd teneinde de meterstand op te nemen, maar het slot toen niet heeft hersteld.
Het hof verwerpt dit beroep en is van oordeel dat de weigering, alle omstandigheden in aanmerking nemende, ongerechtvaardigd was. De situaties zijn onvergelijkbaar en de opgegeven grond om de kantonrechter de toegang te weigeren is van onvoldoende gewicht. De kwesties zijn onvergelijkbaar omdat de onderhavige bezichtiging zou gaan plaatsvinden onder leiding van de kantonrechter, die [appellante] de toegang niet kan weigeren (artikel 201 lid 3 Rv). Er bestond bovendien geen enkele aanleiding om de kantonrechter niet te vertrouwen (gronden daartoe worden niet aangevoerd) waarbij overigens het ontbreken van dat vertrouwen in het licht van genoemde wetsbepaling geen grond voor een gerechtvaardigde weigering kan opleveren.
Bovendien heeft [appellante] toereikende zekerheid voor eventueel door haar te maken kosten voor het herstel van het slot, in het geval Volksbelang daartoe niet zou overgaan, in de vorm van verrekening met de huurpenningen.
4.2.5.
Voor zover in de toelichting op de grief (in de punten 7, 8 en 12 MvG) wordt beoogd te stellen dat de kantonrechter de gemaakte gevolgtrekking niet mocht maken omdat Volksbelang, op wie de bewijslast rust, geen (begin van) bewijs had bijgebracht, faalt de grief omdat voor het maken van de gewraakte gevolgtrekking deze eis niet wordt gesteld.
4.2.6.
Voorts wordt door [appellante] kennelijk betoogd (punten 10 en 14 MvG) dat het door de kantonrechter verwoorde vermoeden (dat [appellante] iets te verbergen had) niet, althans niet rechtstreeks, kan leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. De gevolgtrekking die kan worden gemaakt is dat slechts plaats is voor nadere bewijslevering.
De stelling van [appellante] is in zoverre juist dat de kantonrechter in beginsel ook andere gevolgtrekkingen had kunnen maken. Zo had hij kunnen oordelen dat als gevolg van de weigering tot medewerking aan de bezichtiging de stellingen van Volksbelang voorshands - dus behoudens tegenbewijs - voor waar moeten worden gehouden.
Naar het oordeel van hof sluit de wet - in de woorden de gevolgtrekking maken die de rechter geraden voorkomt - in het algemeen niet uit dat, onder omstandigheden, aanstonds vonnis kan worden gewezen, dus zonder de weigeraar tot bewijslevering toe te laten. Het hof verwijst naar de volgende passages uit de parlementaire geschiedenis waaruit blijkt dat de rechter in dit opzicht grote vrijheid wordt gelaten: artikel 21 Rv (Van Mierlo-Bart, 2002, p. 149, Nota):
Wel is het natuurlijk zo dat de nalatige partij ook processueel moet kunnen worden 'afgerekend' op zijn gedrag. Artikel 21 (...) biedt daartoe ook ruimte. Zo zal de rechter de bewijslast van de nalatige partij kunnen verzwaren, of die partij bij de beslissing over de proceskosten de rekening voor zijn gedrag kunnen presenteren. Ook kan de rechter, wanneer de onjuistheid of onvolledigheid van de stelling is gebleken en de nalatige partij zijn stellingen wenst uit te breiden met nieuwe feiten, deze buiten beschouwing laten wegens strijd met de goede procesorde.
en artikel 22 Rv (Van Mierlo-Bart, 2002, p. 156, Nota):
Aan de orde kwam reeds dat in het voorgestelde stelsel de naleving van de processuele plichten van partijen niet voornamelijk door middel van strikte en scherpe sancties geschiedt. Evenzo menen wij dat de nieuwe procesregels met betrekking tot de taken en bevoegdheden van de rechter niet in hoofdzaak uit scherpe normen kunnen bestaan. Wat ten aanzien van het sanctiestelsel is opgemerkt, geldt ook hier: het voorgestelde stelsel biedt ruimte voor de flexibiliteit die nodig is om rekening te houden met, bijvoorbeeld, de aard van de zaak en de hoedanigheid van procespartijen. (...).
4.2.7.
Naar het oordeel van het hof is de door de kantonrechter toegepaste sanctie in casu proportioneel, passend en geboden.
Daartoe wordt in overweging genomen dat de weigering om mee te werken aan de bezichtiging op niet ter zake doende en ongeloofwaardige gronden (het hof onderschrijft dit oordeel van de kantonrechter) een ernstige inbreuk van de goede procesorde oplevert, die zich bovendien niet leent voor herstel, ook niet in hoger beroep.
Onherstelbaar onmogelijk gemaakt is immers dat de kantonrechter, die het - alleszins gerechtvaardigd en relevant
- -
vond om de situatie ter plaatse op het moment van de comparitie in ogenschouw te nemen teneinde de feitelijke situatie op waarde te schatten, die situatie bij zijn oordeelsvorming betrekt. Bewijslevering achteraf kan deze belemmering niet wegnemen, noch herstel daarvan bewerkstelligen.
Bovendien moet voor ogen worden gehouden dat de plaatsopneming en bezichtiging van artikel 201 Rv bewijs kan opleveren. Voorshands valt niet uit te sluiten dat [appellante] zal slagen in het eventueel aan haar op te dragen (tegen)bewijs. In dat geval moet worden geconstateerd dat door de onterechte weigering van [appellante] Volksbelang de mogelijkheid is onthouden om daartegen harerzijds tegenbewijs te leveren, te putten uit de bezichtiging en daaraan te ontlenen argumenten. [appellante] heeft mitsdien Volksbelang onherstelbaar in haar bewijspositie geschaad.
Tegen deze achtergrond is de sanctie, die insluit dat [appellante] haar recht op bewijslevering verloren ziet gaan, gerechtvaardigd.
4.2.8.
De conclusie is dan dat de grief faalt. De kantonrechter kon in het onderhavige geval, en het hof maakt dit oordeel tot het zijne, enkel en alleen op basis van de weigering tot medewerking aan een onmiddellijke bezichtiging van het gehuurde de vordering van Volksbelang toewijzen. Het aanbod voor bewijslevering dient te worden gepasseerd.
4.3.
Grief 2 luidt:
Ten onrechte heeft de Kantonrechter nagelaten om aan [appellante] een 'terme de grace' toe te staan om de woning wel te gebruiken overeenkomstig de bestemming.
4.3.1.
De grief faalt. De kantonrechter heeft, ook naar het oordeel van het hof, terecht geen 'terme de grace' verleend. Daarbij wordt in overweging genomen dat nu grief 1 is verworpen tussen partijen als vaststaand moet worden aangenomen het door Volksbelang gestelde feit dat [appellante] in de periode tussen juni 2001 en de inleidende dagvaarding van 26 november 2002, een periode van anderhalf jaar, de woning niet als zodanig heeft gebruikt. [appellante] heeft voor haar handelwijze geen verklaring gegeven, noch heeft zij uiteengezet waar zij wel woonde, althans verbleef in die periode. Daartegenover staat het belang van Volksbelang om bij haar ingeschreven woningzoekenden woonruimte te bieden, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat er bij woningcorporaties een grotere vraag naar woonruimte bestaat dan aanbod, in het bijzonder in de sector sociale woningbouw waarvan de betreffende woning deel uitmaakt. Deze belangen van Volksbelang en haar toekomstige huurders heeft [appellante] om haar moverende redenen langdurig genegeerd. Naar haar aard lenen deze tekortkomingen zich niet voor herstel.
Ook naar het oordeel van het hof bestaat er dan ook geen reden om [appellante] een terme de grace toe te staan.
4.4.
Grief 3 (gericht tegen het dictum) en grief 4 (gericht tegen de proceskostenveroordeling) bouwen voort op de vorige grieven en dienen derhalve het lot van die grieven te delen.
4.5.
De conclusie is dat het vonnis waarvan beroep bekrachtigd dient te worden en dat [appellante] als de in het ongelijk gestelde procespartij in de kosten dient te worden verwezen.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten aan de zijde van Volksbelang gevallen, tot op heden begroot op € 205,- ter zake van vast recht en op € 894,- ter zake van kosten procureur en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door de mrs. Aarts, Drijkoningen en Den Hartog Jager en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 december 2004.