HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478, NJ 2012/490 m.nt. M.J. Borgers, rov 2.3..
HR, 05-10-2021, nr. 20/02165
ECLI:NL:HR:2021:1266
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-10-2021
- Zaaknummer
20/02165
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1266, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑10‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:693
ECLI:NL:PHR:2021:693, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑07‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1266
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02165 B
Datum 5 oktober 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 juli 2020, nummer RK 20/576, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft N.M. Fakiri, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de klager heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2021.
Conclusie 06‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Falende klachten over het herstellen van een misslag in een beschikking en motivering ongegrondverklaring beklag ex art. 552a Sv. Algemene overwegingen over de vraag of een verschrijving in een kopje van de beslissing, zich leent voor een herstelbeslissing. Volgens de AG kan de jurisprudentie van de Hoge Raad over herstelbeslissingen zo worden opgevat dat ook verbeteringen in andere onderdelen van de beslissing dan het dictum zijn toegelaten.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02165 B
Zitting 6 juli 2021
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de klager.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De rechtbank Den Haag, heeft bij beschikking van 7 juli 2020 het klaagschrift ex artikel art. 552a Sv van de klager voor zover dat strekt tot opheffing van het beslag op een navigatiesysteem en een geldbedrag van € 3.300,-, ongegrond verklaard.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. N.M. Fakiri, advocaat te Den Haag heeft drie middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste en derde middel zien op een misslag in de beschikking en de in dat verband opgemaakte herstelbeslissing. Het derde middel keert zich tegen de motivering van de beslissing tot gedeeltelijke ongegrondverklaring van het beklag. Voordat ik de middelen bespreek, geef ik eerst de procesgang en de beslissing van de rechtbank op het klaagschrift weer.
2. De procesgang en de beslissing van de rechtbank
2.1.
Uit de gedingstukken blijkt dat het in deze zaak gaat om het volgende. De klager wordt verdacht van handel in gestolen auto-onderdelen en witwassen. Op grond van deze verdenkingen is onder de klager een navigatiesysteem en een geldbedrag van € 3.300,- in beslag genomen ex art. 94 Sv.
2.2.
Op 25 februari 2020 is namens de klager een klaagschrift ingediend, gericht tegen het uitblijven van een last tot teruggave met betrekking tot hetgeen onder hem in beslag genomen is. Het klaagschrift is op 23 juni 2020 in raadkamer behandeld. Tijdens die behandeling heeft de raadsman van de klager het beklag uitgebreid met betrekking tot twee onder de klager in beslag genomen laptops en twee telefoons.
2.3.
De rechtbank heeft op 7 juli 2020 het klaagschrift ten aanzien van het navigatiesysteem en het geldbedrag ongegrond verklaard. Voor het overige is de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. In de beschikking is de volgende overweging opgenomen:
“Het oordeel van de rechtbank (visie juridisch medewerker)Op 11 februari 2020 heeft de politie onder klager voornoemd geldbedrag en navigatiesysteem in beslag genomen. Uit het dossier en hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht, blijkt dat klager wordt verdacht van handel in (gestolen) auto-onderdelen en witwassen. In de woning van klager en zijn vriendin [betrokkene 1] is een geldbedrag aangetroffen dat volgens de verklaring van [betrokkene 1] van klager is. Uit de stukken die door klager zijn overgelegd, is onvoldoende gebleken dat hij het geldbedrag, dat in beslag genomen is, op legale wijze heeft verkregen. Het geldbedrag is in beginsel vatbaar voor verbeurdverklaring, nu er aanwijzingen zijn dat dit geheel of grotendeels door middel van een strafbaar feit, te weten - kort gezegd - de verkoop van gestolen auto-onderdelen is verkregen. Uit onderzoek is gebleken dat het navigatiesysteem dat in de auto van klager is aangetroffen uit de auto van [betrokkene 2] gestolen is. [betrokkene 2] heeft aangifte van diefstal gedaan.
De rechtbank acht het niet hoogst onwaarschijnlijk, dat de strafrechter, later oordelend, het geldbedrag verbeurd zal verklaren respectievelijk opdracht zal geven het navigatiesysteem terug te geven aan de rechtmatige eigenaar. Het belang van strafvordering verzet zich derhalve tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard.”
2.4.
Op 9 juli 2020 heeft de rechtbank een ‘beslissing tot herstel’ van voornoemde beschikking gegeven. Deze beslissing houdt in:
“Het onderdeel van het vonnis dat moet worden hersteld.In de beslissing is abusievelijk achter de kop ‘het oordeel van de rechtbank’ de tekst ‘(visie juridisch medewerker)’ opgenomen. De rechtbank zal deze fout herstellen door verbetering van dit onderdeel van de beslissing, waartoe de onderhavige beslissing strekt.
Beslissing
De rechtbank:
- herstelt de beslissing met betrekking tot de kop ‘het oordeel van de rechtbank’ als volgt:
Het oordeel van de rechtbank “
2.5.
Bij nadere controle van het dossier is gebleken dat voornoemde herstelbeslissing niet in het digitale dossier was geplaatst. Dit is alsnog gebeurd, waarop de rolraadsheer de steller van het middel een nadere termijn heeft verleend teneinde de eerder ingediende schriftuur te wijzigen, aan te vullen dan wel één of meer middelen in te trekken. De steller van het middel heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. In zijn aanvullende schriftuur heeft hij de reeds ingediende middelen gehandhaafd en een derde middel toegevoegd.
3. Het eerste en derde middel
3.1.
Het eerste middel klaagt dat uit de overwegingen van de rechtbank onder het kopje “Het oordeel van de rechtbank (visie juridisch medewerker)” niet blijkt dat het oordeel van de rechter afkomstig is. Het derde middel komt op tegen de beslissing tot herstel van de beschikking van 7 juli 2020. De steller van het middel meent dat de beschikking in strijd is met artikel 6 EVRM omdat zonder nadere inzage in wat de overwegingen van de juridisch medewerker zijn geweest of zonder nadere toelichting hoe de tekst “visie juridisch medewerker” in de beslissing terecht is gekomen, de beslissing gewijzigd is en dat de uitleg van de rechtbank dat dit per abuis gebeurd is, niet volstaat. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.2.
Uit de herstelbeslissing blijkt dat in de beschikking abusievelijk achter de kop “Het oordeel van de rechtbank” tussen haakjes de tekst “visie juridisch medewerker” opgenomen is. Ik zie geen aanleiding eraan te twijfelen dat deze tekst abusievelijk is opgenomen. De meest voor de hand liggende verklaring hiervoor is dat deze tekst uit een conceptversie afkomstig is en per ongeluk in de uiteindelijke beschikking is blijven staan. Duidelijk is dat de beschikking is gegeven door de rechtbank en niet door de juridisch medewerker, ook al zou het best wel kunnen dat de rechtbank overeenkomstig de visie van de juridisch medewerker heeft beslist. Dat juridisch medewerkers meeschrijven aan conceptversies van beschikkingen lijkt mij geen probleem, als de rechtbank de uiteindelijke versie maar vaststelt. Het lijkt me niet tot de waarborgen van art. 6 EVRM te behoren dat de rechtbank inzage moet verschaffen in wat die visie van de juridisch medewerker inhield. Dat betekent dat het eerste middel in zoverre faalt.
3.3.
Wel heb ik mij afgevraagd of deze misslag zich leent voor een herstelbeslissing, nu het niet gaat om een omissie in het dictum van de beschikking.
3.4.
In zijn overzichtsarrest van 12 juni 2012 heeft de Hoge Raad aangegeven dat het bij een herstelbeslissing gaat om:
“een zelfstandige, niet in de wet verankerde en beperkte mogelijkheid voor de feitenrechter om een in zijn uitspraak voorkomende kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent te verbeteren. Dat brengt mee dat de feitenrechter slechts in evidente gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid het dictum te verbeteren, mede met het oog op de richtige executie van de uitspraak”.1.
3.5.
De Hoge Raad heeft dit op 15 juni 2021 onder verwijzing naar het arrest uit 2012 nog eens herhaald.2.
3.6.
Het lijkt erop dat herstelbeslissingen vooral bedoeld zijn om evidente fouten in het dictum te verbeteren. Voorbeelden van kennelijke fouten die zich volgens de Hoge Raad lenen voor een herstelbeslissing zijn onder meer gevallen waarbij is verzuimd om toepassing te geven aan art. 27 Sr (aftrek van voorarrest)3., het verzuim om in het dictum de reclassering opdracht te geven toezicht te houden en begeleiding te bieden bij de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden bijzondere voorwaarden4., misslagen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel5., rekenfouten bij de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel6., het verbinden van een volgens de wet te lange proeftijd aan een voorwaardelijke straf7., een misslag waarbij in het kader van een vordering tenuitvoerlegging de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf was omgezet in een taakstraf en de vervangende hechtenis hoger was dan de oorspronkelijk opgelegde gevangenisstraf8.en het verzuim om een werkstraf op te nemen in het dictum.9.
3.7.
Ook Borgers merkt in zijn noot bij het arrest van 12 juni 2012 op dat de Hoge Raad spreekt over de bevoegdheid ‘het dictum te verbeteren’. Daarnaast heeft de Hoge Raad benadrukt dat door een herstelbeslissing “ondubbelzinnig duidelijkheid komt te ontstaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing”.10.In de literatuur zijn sommigen11.dan ook de mening toegedaan dat gelet op dit tenuitvoerleggingsperspectief alleen het dictum vatbaar is voor herstel. Ook de door de Hoge Raad gebruikte bewoordingen in het arrest van 2012 ”met het oog op de richtige executie van uitspraak’ wijzen in die richting.
3.8.
Ik ben echter met Borgers van mening dat de overweging van de Hoge Raad zoals hiervoor weergegeven onder 3.4 niet dwingt tot deze interpretatie, maar zo kan worden opgevat dat ook verbeteringen in andere onderdelen van de uitspraak dan het dictum zijn toegelaten.12.
3.9.
Over het antwoord op de vraag of in de onderhavige zaak de in de “herstelbeslissing” van 9 juli 2020 opgenomen verbetering in het kopje boven de overwegingen van de rechtbank – die bestaat uit het verwijderen van de woorden “visie juridisch medewerker” – een verbetering is zoals bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad kan getwijfeld worden. Het gaat hier om een stukje tekst dat niet in het kopje van de beschikking thuis hoort en niet om een evidente inhoudelijke fout in enige door de rechtbank genomen beslissing. De klacht is dat het erop lijkt alsof de juridisch medewerker de beslissing heeft genomen. Hiervoor heb ik onder 3.2. al aangegeven dat het mijns inziens evident is dat dat niet het geval is. Daarom ben ik ook geneigd het standpunt in te nemen dat deze misslag met een herstelbeslissing kan worden gecorrigeerd, zoals de rechtbank heeft gedaan.
3.10.
Overigens had de misslag in mijn visie ook zonder herstelbeslissing niet tot cassatie geleid, omdat deze in cassatie verbeterd, te weten met weglating van de woorden “visie juridisch medewerker” had kunnen worden gelezen.
3.11.
Het eerste en derde middel falen.
4. Het tweede middel
4.1.
Het tweede middel bevat twee klachten. In de eerste plaats wordt geklaagd dat de rechtbank alleen heeft gekeken naar de stukken in het dossier en geen acht heeft geslagen op het verhandelde in raadkamer, meer in het bijzonder hetgeen de klager in raadkamer naar voren heeft gebracht. Daarnaast wordt geklaagd dat de rechtbank bij haar oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het onder de klager in beslaggenomen navigatiesysteem, te ver vooruit is gelopen op het latere oordeel van de strafrechter in de strafzaak tegen de klager.
Eerste deelklacht – geen acht geslagen op het verhandelde in raadkamer
4.2.
Ik ben van mening dat de eerste deelklacht feitelijke grondslag mist. Uit de overwegingen van de rechtbank, waarin wordt verwezen naar hetgeen de officier van justitie in raadkamer heeft aangevoerd en waarin de inhoud van de door de klager (in raadkamer) overgelegde stukken, die dienden ter onderbouwing van het standpunt van de klager worden besproken, blijkt dat de rechtbank wel acht heeft geslagen op het verhandelde in raadkamer.
4.4.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, ook in een zaak betreffende een ander dan de klager, of indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.13.
4.5.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave van het beslag verzet en heeft daartoe overwogen dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan handel in gestolen auto-onderdelen en witwassen en dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend het in beslag genomen geld verbeurd zal verklaren en opdracht zal geven het navigatiesysteem terug te geven aan de rechtmatige eigenaar. Nu het hier gaat om een beslag op grond van art. 94 Sv heeft de rechtbank in haar beoordeling de juiste maatstaf toegepast.
4.6.
Er wordt in cassatie alleen geklaagd over de motivering van de rechtbank met betrekking tot het inbeslaggenomen navigatiesysteem. Anders dan in de schriftuur wordt gesteld, miskent de rechtbank met deze motivering niet het summiere karakter van de beklagprocedure en is de rechtbank ook niet te ver vooruit gelopen op een mogelijke uitkomst van een nog te voeren strafzaak tegen de klager.14.De rechtbank stelt alleen feitelijk vast dat uit onderzoek is gebleken dat het navigatiesysteem dat in de auto van klager is aangetroffen uit de auto van [betrokkene 2] gestolen is en dat [betrokkene 2] aangifte van diefstal heeft gedaan. Onder verwijzing naar deze omstandigheden en gelet op de verdenking tegen de klager, heeft de rechtbank niet onbegrijpelijk, met inachtneming van de juiste maatstaf het beklag over het navigatiesysteem ongegrond verklaard.
4.7.
Het tweede middel faalt.
5. De conclusie
5.1.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO bedoelde motivering.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑07‑2021
HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:932.
HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4478 (rov. 3.3.). Vgl. in gelijke zin: HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1165 verzuim aftrek uitleveringsdetentie, HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:374 aftrek a.b.i. art. 27 Sv bij geheel voorwaardelijke straf, HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1081 verzuim toepassing te geven aan wettelijk voorgeschreven aftrek a.b.i. art. 179.6 WVW 1994.
HR 5 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:15.
HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2634, NJ 2015/401, HR 11 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2287. Vgl. ook HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:655 en HR 3 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1877.
HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1968, NJ 2014/301 m.nt. Van Kempen. Zie voorts HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:251. Let wel: het alsnog toevoegen van overwegingen t.a.v. de vorderingen van de benadeelde partij en het alsnog opleggen van bijbehorende schadevergoedingsmaatregelen, valt niet onder een kennelijke misslag die zich leent voor herstel. Vgl. HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1217, NJ 2020/420 m.nt. W.H. Vellinga.
HR 26 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:999.
HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2012 en HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:834. Dit is niet altijd een kennelijke fout geweest, Vgl. HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:776, NJ 2014/207 en HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:383.
HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1216, NJ 2020/421 m.nt. W.H. Vellinga.
Vgl. HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.n.t. Van Kempen, rov 2.2. onder c.
Vgl. algemeen J.H.B. Bemelmans, F.C.W. de Graaf en E.M. Moerman, Herstelbeslissingen van de feitenrechter wettelijk geregeld: een verbetering? DD 2019/54.
Zie kantlijnnummer 2 van de noot van M.J. Borgers onder HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478, NJ 2012/490.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, rov. 2.8 en 2.9.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, rov. 2.2, 2.9 en 2.11.