Zie HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:667 (rov. 4.1 en 9), HR 7 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:381 (rov. 3.4), HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2658 (rov. 2.4 en 5), HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1755 (rov. 2.4 en 6), HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3379, NJ 2015/8 (rov. 4.3 en 7), HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8680 (rov. 2.3 en 3), HR 24 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5319 (rov. 2.3 en 6), HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5709 (rov. 4.3 en 8), HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN9210 (rov. 2.3).
HR, 26-06-2018, nr. 17/01148
ECLI:NL:HR:2018:999
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-06-2018
- Zaaknummer
17/01148
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:999, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑06‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:445
ECLI:NL:PHR:2018:445, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:999
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0274
Uitspraak 26‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Duur proeftijd van voorwaardelijk deel van opgelegde gevangenisstraf 3 jaar bij veroordeling t.z.v. valsheid in geschrift (meermalen gepleegd) en deelneming aan criminele organisatie, art. 14b.2 (oud) Sr en 14c.1 (oud) Sr. Het Hof heeft ten onrechte een proeftijd van drie jaren vastgesteld wat betreft de naleving van de algemene voorwaarde, nu deze - gelet op het in deze zaak nog geldende art. 14b.2 (oud) jo. art. 14c.1 (oud), Sr - ten hoogste twee jaren kon bedragen. HR herstelt deze misslag en bepaalt de proeftijd op twee jaren. HR merkt op dat een kennelijke misslag als de onderhavige zich bij uitstek leent voor herstel door het Hof zelf (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en ECLI:NL:HR:2012:BW1478). Samenhang met 17/00500 P en 17/00760 P.
Partij(en)
26 juni 2018
Strafkamer
nr. S 17/01148
JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 1 februari 2017, nummer 24/000125-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de proeftijd van drie jaren, onder bepaling dat de proeftijd wordt vastgesteld op twee jaren, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 14b (oud) Sr de duur van de proeftijd heeft bepaald op drie jaren.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" en "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, meermalen gepleegd". Het dictum van het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Beslissing
Het hof:
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
(...)"
2.3.
Blijkens hetgeen hiervoor onder 2.2 is weergegeven, heeft het Hof een proeftijd van drie jaren vastgesteld wat betreft de naleving van de algemene voorwaarde. Het Hof heeft deze proeftijd ten onrechte aldus vastgesteld nu deze - gelet op het in deze zaak nog geldende art. 14b, tweede lid (oud), in verbinding met art. 14c, eerste lid (oud), Sr - ten hoogste twee jaren kon bedragen.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal deze misslag herstellen.
2.5.
Opmerking verdient nog het volgende. Een kennelijke misslag als de onderhavige leent zich bij uitstek voor herstel door het Hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243, NJ 2012/248 en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478, NJ 2012/490. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig - en op kortere termijn - duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de vastgestelde proeftijd van drie jaren;
bepaalt de proeftijd op twee jaren;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2018.
Conclusie 15‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over de door het hof vastgestelde duur van de proeftijd o.g.v. art. 14b.2 (oud) Sr en art. 14c.1 (oud) Sr.
Nr. 17/01148 Zitting: 15 mei 2018 (bij vervroeging) | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 1 februari 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens 1. “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” en 2. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
De onderhavige zaak hangt samen met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (17/00500) en [medeverdachte 2] (17/00760), waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het hof in strijd met art. 14b (oud) Sr de duur van de proeftijd heeft bepaald op drie jaren.
De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de opgelegde straf het volgende in:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan flessentrekkerij en valsheid in geschrifte in georganiseerd verband.Verdachte heeft een cruciale rol gespeeld in de opgezette constructies rondom een drietal rechtspersonen om het vertrouwen te wekken van leveranciers, goederen te bestellen op rekening en deze vervolgens niet te betalen. Zodra de schuldeisers verhaal probeerden te halen bij de rechtspersonen werden deze overdragen aan verdachte en vervolgens failliet verklaard, zodat de schuldeisers met lege handen achterbleven.Door deze handelwijze is het vertrouwen in het handelsverkeer ernstig geschaad en is grote schade ontstaan voor de gedupeerde bedrijven.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 januari 2017 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor fraude/vermogensdelicten, waarbij ook onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten, de recidive door verdachte en de omstandigheid, zoals door verdachte ter terechtzitting van het hof is verklaard, dat hij zich nog steeds bezig houdt met de in- en verkoop van B.V.’s, is het hof van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Echter is de redelijke termijn in hoger beroep fors, te weten met vijf jaren, overschreden. Anders dan de advocaat-generaal heeft geëist zal het hof om die reden geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar een taakstraf. Daarnaast zal, mede om te trachten recidive door verdachte te voorkomen, een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
BeslissingHet hof:(…)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.(…)”
6. De bewezen verklaarde feiten zijn (alles tezamen genomen) gepleegd in de periode van 1 januari 2006 tot en met 4 februari 2007.
7. Het hof heeft in de bestreden uitspraak onder de aanhef “Toepasselijke wettelijke voorschriften” overwogen dat het toepassing heeft gegeven aan onder meer de artikelen 14b Sr en 14c Sr, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. Ten tijde van de aanvang van de bewezen verklaarde feiten luidde art. 14b, tweede lid, Sr als volgt:
“De proeftijd bedraagt in de gevallen bedoeld in artikel 14c, eerste lid, en tweede lid, onder 3° en 4°, ten hoogste twee jaren en in de overige gevallen ten hoogste drie jaren.”
9. Art. 14c, eerste lid, Sr luidde in de bedoelde periode:
“Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.”
10. In het licht van het voorafgaande, heeft het hof de proeftijd ten onrechte vastgesteld op drie jaren. Nu het hof heeft volstaan met de toepassing van de algemene voorwaarde, inhoudende dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, kon de proeftijd ingevolge art. 14b, tweede lid, (oud) Sr immers ten hoogste twee jaren bedragen.
11. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan deze misslag zelf herstellen en de proeftijd bepalen op twee jaren.1.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de proeftijd van drie jaren, onder bepaling dat de proeftijd wordt vastgesteld op twee jaren. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑05‑2018