HR, 20-09-2011, nr. 09/01882
ECLI:NL:HR:2011:BQ5709
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-09-2011
- Zaaknummer
09/01882
- LJN
BQ5709
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ5709, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ5709
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑09‑2011
Inhoudsindicatie
1. Art. 14b.2 jo. art. 14c.1 Sr. Duur proeftijd. Het Hof had de proeftijd niet op een langere periode dan twee jaren mogen bepalen (vgl. HR LJN BB3999). HR herstelt deze misslag. 2. Art. 36d Sr. Onttrekking aan het verkeer. Soortgelijke feiten (vgl. HR NJ 1997/655). ’s Hofs oordeel dat de aan verdachte toebehorende zakjes weed kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven als de bewezenverklaarde feiten is niet zonder meer begrijpelijk.
20 september 2011
Strafkamer
nr. 09/01882
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 april 2009, nummer 20/003955-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 22 oktober 2008, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van "poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", "diefstal", "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels", "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en "schuldheling" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met de bijzondere voorwaarden en met onttrekking aan het verkeer en teruggave aan de verdachte zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de proeftijd heeft vastgesteld op drie jaren.
4.2. Het dictum van het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van de Reclassering Nederland, afdeling Roermond en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte, ook als dat inhoudt dat verdachte zich heeft te houden aan het Exodusprogramma van de Stichting Exodus te 's-Hertogenbosch gedurende de periode dat deze instelling zulks (gedurende maximaal de periode van de proeftijd) nodig acht.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen."
4.3. Uit de bestreden uitspraak volgt dat de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde gedragingen hebben plaatsgevonden op 26 juni 2008, 19 juni 2008, 27 mei 2008 en in de periode van 21 mei 2008 tot en met 23 mei 2008. Gelet op art. 14b, tweede lid, Sr in verbinding met art. 14c, eerste lid, Sr zoals deze bepalingen luidden ten tijde van de bewezenverklaarde feiten had het Hof de proeftijd niet op een langere periode dan twee jaren mogen bepalen (vgl. HR 30 oktober 2007, LJN BB3999, NJ 2008/146).
Het middel klaagt hierover terecht.
5. Beoordeling van het vierde middel
5.1. Het middel komt op tegen 's Hofs beslissing tot onttrekking aan het verkeer van twee zakjes weed.
5.2. Het dictum van het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werden aangetroffen en deze aan verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet."
5.3.1. Onder soortgelijke feiten in de zin van art. 36d Sr dienen te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht (vgl. HR 6 mei 1997, NJ 1997/655).
5.3.2. 's Hofs oordeel dat de aan de verdachte toebehorende zakjes weed kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven als de bewezenverklaarde feiten is niet zonder meer begrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht.
6. Beoordeling van het eerste middel
6.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
6.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde straf.
7. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover daarbij de proeftijd is bepaald op drie jaren, alsmede wat betreft de beslissing tot onttrekking aan het verkeer;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze zestien maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk beloopt;
bepaalt de proeftijd op twee jaren;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak wat betreft de ten aanzien van de inbeslaggenomen zakjes weed te nemen beslissing op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 20 september 2011.