Van Dorst, Cassatie in strafzaken, (achtste druk), Deventer: Kluwer 2015, p. 310.
HR, 07-03-2017, nr. 15/03319
ECLI:NL:HR:2017:381, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-03-2017
- Zaaknummer
15/03319
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:381, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑03‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:4463, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:127, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:127, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑01‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:381, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0136
NbSr 2017/113
Uitspraak 07‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Proeftijd. Art. 14b (oud) en 14c (oud) Sr. Verdachte is t.z.v. grootschalige oplichting van de gemeente Tiel, gepleegd in de periode van 1 december 2010 t/m 3 augustus 2011, veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het Hof heeft ten onrechte een proeftijd van drie jaren vastgesteld v.w.b. de naleving van de algemene voorwaarde nu deze gelet op het in deze zaak nog geldende art. 14b.2 (oud) Sr jo. 14c.1 (oud) Sr ten hoogste twee jaren kon bedragen. HR herstelt deze misslag en bepaalt de proeftijd op twee jaren. Samenhang met 15/02894, 15/02971, 15/03321 en 15/03322.
Partij(en)
7 maart 2017
Strafkamer
nr. S 15/03319
LBS/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 juni 2015, nummer 21/001858-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de proeftijd van drie jaren, tot het vaststellen van de proeftijd op twee jaren en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte een proeftijd van drie jaren heeft vastgesteld.
3.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van - kort gezegd - medeplegen van valsheid in geschrift, medeplegen van oplichting, medeplegen van witwassen en medeplegen van verduistering in dienstbetrekking, begaan in de periode van 1 december 2010 tot en met 3 augustus 2011, telkens meermalen gepleegd. Het dictum van het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt."
3.3.
Blijkens hetgeen hiervoor is weergegeven heeft het Hof een proeftijd van drie jaren vastgesteld wat betreft de naleving van de algemene voorwaarde. Het Hof heeft deze proeftijd ten onrechte aldus vastgesteld nu deze - gelet op het in deze zaak nog geldende art. 14b, tweede lid (oud), in verbinding met art. 14c, eerste lid (oud), Sr - ten hoogste twee jaren kon bedragen.
3.4.
Het middel is gegrond. De Hoge Raad zal deze misslag herstellen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend ten aanzien van de vastgestelde proeftijd van drie jaren;
bepaalt de proeftijd op twee jaren;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2017.
Conclusie 17‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Proeftijd. Art. 14b (oud) en 14c (oud) Sr. Verdachte is t.z.v. grootschalige oplichting van de gemeente Tiel, gepleegd in de periode van 1 december 2010 t/m 3 augustus 2011, veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Het Hof heeft ten onrechte een proeftijd van drie jaren vastgesteld v.w.b. de naleving van de algemene voorwaarde nu deze gelet op het in deze zaak nog geldende art. 14b.2 (oud) Sr jo. 14c.1 (oud) Sr ten hoogste twee jaren kon bedragen. HR herstelt deze misslag en bepaalt de proeftijd op twee jaren. Samenhang met 15/02894, 15/02971, 15/03321 en 15/03322.
Nr. 15/03319 Zitting: 17 januari 2017 (bij vervroeging) | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 17 juni 2015 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd”, 2. “medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd”, 3. “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd” en 4. “medeplegen van verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld, en de teruggave gelast van inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld op de aan het arrest gehechte beslaglijst.
Er bestaat samenhang met de zaken 15/02894, 15/02971, 15/03321 en 15/03322. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over de motivering van de opgelegde straf, mede gezien in het licht van een ter terechtzitting in hoger beroep ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De verdachte verklaart, nadat zij in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als getuige is gehoord - zakelijk weergegeven - als volgt:
(…)
Over mijn persoonlijke omstandigheden kan ik het volgende vertellen. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis ga ik naar de reclassering. Het gaat nu goed met mij. Ik werk als grondstewardess. Ik doe sindsdien ook vrijwilligerswerk. Ik heb het dames- en meidenvoetbal bij de club opgezet. Ik heb een aanbieding gekregen van de KNVB om vanaf september voor het Jeugdplan Nederland meisjes te gaan scouten in de regio [Q]. Ik heb aan de hogeschool te Leiden een opleiding mediation afgerond. Ik wil graag mediation in de sport en onderwijs gaan doen. Ik heb ook een dienstverband gekregen bij de gemeente [R], onderdeel sport. Dit betreft het begeleiden van de naschoolse opvang en dan ook weer in het kader van het meidenvoetbal. Ik ben een alleenstaande moeder. Ik zorg alleen voor mijn zoontje. Wij zijn bezig met het afronden van [D]. Via school heeft hij een emotietraining gehad. Ik ben wel erg geschrokken van het telefoontje van afgelopen donderdag. Ik was eigenlijk van plan om vandaag niet te komen. Ik heb begrepen dat de Albanees mogelijk niet meer in leven is. Hij is in ieder geval niet meer in mijn leven.
Na mijn detentie was het heel moeilijk voor mijn zoontje. Ik had het advies om hem op sport te doen. Daarom ben ik ook vrijwilligerswerk op de club gaan doen. Mijn zoontje heeft een ongeluk gehad. Hij heeft daardoor contact gehad met de politie. Hij staat nog onder medische behandeling. In maart 2015 ben ik aangenomen als grondstewardess. Ik heb veel moeite moeten doen om deze baan te krijgen. Het is ook moeilijk om een baan te vinden waarbij je ook voor je kunt kind zorgen. Een gevangenisstraf zou alles doorkruisen. Ik sta positief tegenover een werkstraf.
(…)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsman onder meer aanvoert:
Ik wil beginnen met het noemen van één van de grootste fraude zaken van de laatste tijd in Nederland. Daarvan werd gezegd dat de interne organisatie niet goed op orde was en daardoor konden de misdragingen plaatsvinden. Onze minister van financiën, de heer Dijsselbloem heeft dit een schaamteloze vorm van fraude genoemd. Het betrof de fraude van de Rabobank in de Libor affaire. De Rabobank heeft met het openbaar ministerie in Nederland een schikking getroffen voor 70 miljoen euro. In die zaak is in ieder geval niemand in Nederland voor de rechtbank gebracht.
Een andere zaak is die van KPMG, die jaarrekeningen moet controleren en ervoor moet zorgen dat cijfers en getallen kloppen. KPMG moest de boeken van Ballast Nedam controleren. KPMG heeft de fraude bij Ballast Nedam gewoon laten plaatsvinden. KPMG heeft de zaak voor 7 miljoen geschikt. Uiteindelijk heeft er geen vervolging plaatsgevonden van de personen die daarbij betrokken zijn geweest.
Cliënte wordt verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en valsheid in geschrifte. Hetgeen cliënte heeft gedaan is verwijtbaar en er is geen enkele rechtvaardiging voor dat cliënte zo heeft gehandeld. Dat cliënt van alle verdachten het langst in voorarrest heeft gezeten, vind ik begrijpelijk. De vraag die vandaag wel moet worden gesteld is of cliënte nog terug het gevang in moet. Zij heeft reeds een halfjaar in voorarrest doorgebracht. Ik denk dat dit het laatste incident is geweest waar cliënte bij betrokken is geweest.
Cliënte werkte vroeger als stewardess. Zij heeft dat werk tot 11 september 2001 gedaan. Op die datum vond de beruchte aanslag in New York plaats. Cliënte was destijds in New York. Zij is daarop gestopt met het werken als stewardess. Daarna heeft zij verschillende baantjes gehad, totdat zij bij de gemeente Tiel terecht kwam. Het eerste jaar dat cliënte bij de gemeente Tiel werkte verliep zonder noemenswaardige incidenten. Zij had nog ideeën naar voren gebracht hoe het werk beter zou kunnen worden gestructureerd, maar daar werd niets meegedaan. Cliënte raakte daardoor gedesillusioneerd. Zij kreeg een verkeerde vriend. Die vriend heeft haar op het idee gebracht en zelfs aangestuurd om dit te gaan doen. Er heeft een uitgebreid onderzoek plaatsgevonden. Cliënte heeft de facturen in het systeem van de gemeente ingebracht, maar er is geen enkele indicatie dat zij de facturen heeft opgesteld. Mocht er iets misgaan dan was cliënte de eerste persoon die daar op aangesproken zou worden. Cliënte is niet degene geweest die het geheel heeft aangestuurd, in ieder geval is daarvan niets gebleken. De spin in het web zijn meestal de personen die buitenschot blijven. Zij had juist de grootste pakkans. In het algemeen zijn dat in het strafrecht juist de personen die iets minder hard worden aangepakt. Het gaat om zeer grote geldbedragen. Cliënte heeft ook voordeel genoten. Het is echter niet zo dat zij het grootste deel heeft genoten.
Ik ben blij dat er in het dossier een rapportage van de reclassering en een rapportage van een psycholoog liggen. Ik verwijs naar pagina 6 van het reclasseringsrapport waaruit blijkt dat cliënte vaak aan anderen denkt en veel meer moet leren aan zichzelf te denken. Zij heeft als kind al voor haar jongere broertjes en zusjes moeten zorgen. Zij heeft hen moeten “pleasen”. Net zoals zij in deze zaak haar vriend ook heeft willen “pleasen”. Dit is volgens mij de basis voor de problemen van cliënte. Ik vind het van belang om te vermelden dat cliënte tijdens haar detentie al trainingen is gaan volgen om steviger in haar schoenen te staan, met name op dit gebied. Na de detentie is cliënte daarmee doorgegaan. Zij heeft na de schorsing van de voorlopige hechtenis veelvuldig contact met de reclassering onderhouden. Ik heb van de reclassering een e-mail ontvangen waarin wordt aangegeven dat zij zich voorbeeldig heeft gehouden aan de opgelegde schorsingsvoorwaarden en inzicht heeft gegeven in haar sociaalmaatschappelijke positie en geambieerde ontwikkelingen alsook in haar financiële handel en wandel. Op geen enkel moment is er sprake geweest van obstructie of onwelwillendheid. De meldplicht is afgeschaald van een keer per twee weken naar één keer per vier weken. Ik krijg hieruit het beeld dat cliënte keihard aan zichzelf heeft gewerkt. Het openbaar ministerie vraagt u cliënte terug het gevang in te plaatsen. Hoe gaan wij dan om met de positieve ontwikkelingen die cliënte de afgelopen tijd heeft bereikt. Door haar terug het gevang in te sturen, wordt cliënte gelijk weer teruggezet in een criminele sfeer.
Cliënte heeft met veel moeite een arbeidscontract afgesloten met een nieuwe werkgever. De maatschappij heeft er heel veel belang bij dat cliënte met haar achtergrond haar baan behoudt. Het behouden van de baan is van belang bij de afbetaling van de schade aan de gemeente. Zij heeft schade veroorzaakt en wil die schade ook vergoeden.
Cliënte heeft de afgelopen periode zelf contact gezocht en onderhouden met een psycholoog voor haar en haar zoontje bij [D]. Ook van de psycholoog heb ik een e-mail ontvangen, welke ik aan het hof zal overleggen. Uit de e-mail blijkt dat cliënte pedagogisch gezien onmachtig was waardoor een intensieve gezinsbehandeling geïndiceerd was. Ondanks de somberheidsklachten deed cliënte haar uiterste best om het beste voor haar zoontje te kunnen betekenen. De detentie is voor haar een zeer traumatische ervaring geweest en de angstklachten van haar zoontje kunnen daaruit verklaard worden. Door de behandeling is cliënte gegroeid in haar opvoedvaardigheden en kan zij beter vanuit haar zoontje denken. Hierdoor is er een stabiel opvoedingsklimaat ontstaan. Ik hecht er waarde aan nog op te merken dat de psycholoog stelt dat [betrokkene 5], het zoontje van cliënte, de hulp van cliënte nodig heeft om zich de komende periode adequaat te kunnen blijven ontwikkelen. Vanuit een detentiesituatie kan dat niet. Het opleggen van een gevangenisstraf heeft als onbedoeld neveneffect dat ook andere personen worden gestraft. Er dient in deze zaak rekening te worden gehouden met dat effect.
Het zoontje van cliënte heeft door een vuurwerkincident opnieuw een trauma opgelopen. Hij heeft oog- en oor- en handbeschadiging opgelopen. Ook hiervoor is het zoontje onder behandeling. Cliënte speelt als moeder daarin een belangrijke rol om dit trauma te kunnen verwerken. Mocht u cliënte terugsturen het gevang in dan kan zij haar zoontje hierin niet ondersteunen.
Cliënte probeert op het maatschappelijk vlak ook het een en ander te doen. Zo werkt zij als vrijwilliger bij de voetbalclub [E], de voetbalscouting en nog veel meer. Vraag is wat je met het opleggen van een straf wilt bereiken en wat bereik je daar feitelijk mee. Cliënte heeft aangegeven dat zij wil veranderen en heeft daarin ook al stappen ondernomen. Uit het speciaal preventief oogpunt is het maar de vraag of u zou moeten opleggen wat het openbaar ministerie heeft geëist. Het openbaar ministerie verwijst daarbij naar de oriëntatiepunten en geeft dan aan dat dit de straf is die normaal zou moeten worden opgelegd. Mijn standpunt is dat het openbaar ministerie u veel minder ruimte geeft dan u daadwerkelijk heeft. Als eerste is het zo dat er bij cliënte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens. Op basis daarvan dient er minder snel te worden overgegaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verder vind ik van belang dat zij als jong kind na de scheiding van haar ouders hele nare ervaringen heeft gehad. Zij is in die periode misbruikt. Het is voor haar daarom extra moeilijk om van haar kind gescheiden te zijn. Zij heeft daarom tijdens haar detentie veelvuldig contact gehad met een psycholoog en met Humanitas. Ik denk dat je bij iemand die tijdens het voorarrest al heeft laten zien aan zichzelf te willen werken en na die detentie daarmee is doorgegaan, kunt afvragen of het opleggen van een straf aan de hand van het benadelingsbedrag wel juist is. Ik heb op Google gezocht naar vergelijkbare zaken. Ik kwam daar de zaak van [...] tegen die hypotheekfraude heeft gepleegd waarbij het benadelingsbedrag rond de 1,3 miljoen euro lag. Hij heeft van het openbaar ministerie een strafbeschikking gekregen, waarin hem een geldboete van € 4.000,- is opgelegd. Iemand die door het volk gekozen is en heeft gefraudeerd krijgt een geldboete van € 4.000,-. Een veel oudere zaak betreft de zaak tegen Van der Valk. In die zaak bedroeg het benadelingsbedrag tientallen miljoenen. In hoger beroep werd aan hem een werkstraf opgelegd. Een collega-advocaat van mij heeft voor vele tonnen gefraudeerd en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opgelegd. Deze zaak is gepubliceerd onder nummer BA4593.
Een andere zaak betreft een accountant die voor zes ton had gefraudeerd. Hij kreeg bij het gerechtshof Amsterdam een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het parketnummer van die zaak is 23-004035-12. Zoals u ziet zit er een groot verschil in de uitspraken. Een verschil dat ik op basis van de cijfers alleen niet kan verklaren. Er is lang niet altijd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Cliënte heeft vandaag enige opening van zaken gegeven. Zij vond het moeilijk om in deze zaak te verklaren. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat cliënte meermalen samen was met een man toen zij het geld kwam ophalen. U kunt de verklaring van cliënte als basis voor de bewezenverklaring gebruiken.
Alles overwegende denk ik dat u de zaak anders kunt afdoen dan de rechtbank heeft gedaan. U kunt tegenwoordig tot twee jaren gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen Ik stel voor om aan cliënte een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daarnaast een taakstraf op te leggen. Het is dan aan cliënte om te bewijzen dat zij op het goede pad blijft. In mijn ogen is een taakstraf een prachtige straf voor cliënte en kan zij tevens nog iets terug doen voor de maatschappij. Mocht u toch menen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd dan vraag ik mij af op welke manier dat zou moeten. Als bijzondere voorwaarde kan bij een voorwaardelijke straf ook een elektronisch toezicht worden opgelegd. Voor zover u van mening bent dat daartoe een reclasseringsrapport aanwezig moet zijn vraag ik u om het onderzoek te onderbreken, de reclassering een rapportage op te laten maken en de zitting van vrijdag a.s. daarvoor te gebruiken.
(…)
Op pagina 18 onder punt 1 van de door de psycholoog opgemaakte rapportage wordt cliënte wel met een geestesstoornis gekwalificeerd. Het kan niet zo zijn dat bij de strafmaatoverweging het benadelingsbedrag het allerbelangrijkste is. Ook de persoonlijke omstandigheden van cliënte dienen daarbij mee te worden gewogen. Ik verzoek u uitdrukkelijk elektronisch toezicht te overwegen. Het CJIB is een logge organisatie. Onderhandelen met het CJIB is heel erg moeilijk. Ik verzoek u niet standaard de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partijen hebben zich goed laten vertegenwoordigen en kunnen heel goed zelf de schade innen.”
6. Het hof heeft de op te leggen straf als volgt gemotiveerd:
“Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met anderen gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan oplichting, valsheid in geschrift en witwassen en heeft zich daarnaast nog schuldig gemaakt aan verduistering van 9 laptops. Als werkcoach bij de gemeente Tiel heeft verdachte valse facturen ingevoerd in het digitale systeem van de gemeente Tiel. De op deze facturen genoemde werkprocessen zijn echter nooit door de diverse bedrijven verricht of aangeboden. De gemeente Tiel en haar buurgemeenten zijn door deze valsheid opgelicht en hebben aan de bedrijven waarop de valse facturen betrekking hebben in totaal bijna € 700.000,- betaald. Van dit bedrag is een aanzienlijk deel bij verdachte terechtgekomen.
Verdachte heeft op een zeer intensieve en geraffineerde wijze de delicten gepleegd. Ze heeft door zo te handelen op grove wijze misbruik gemaakt van haar positie binnen de gemeente Tiel. Het hof rekent haar dit zwaar aan.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren gevorderd.
Gelet op de ernst van de feiten en de hoogte van het benadelingsbedrag zijn de door de rechtbank opgelegde straf en de door de advocaat-generaal geëiste straffen passend.
Het hof overweegt echter dat verdachte ter terechtzitting van het hof voor het eerst openheid van zaken heeft gegeven, hetgeen zij bij de politie en de rechtbank niet heeft gedaan.
Daaruit is duidelijk geworden wat de rol van verdachte en wat de rol van de mededaders is geweest. Verdachte is een instrument geweest die door anderen werd aangestuurd. Zij is niet de initiatiefnemer voor deze omvangrijke fraude geweest. Het hof leidt dit mede af uit het feit dat verdachte al meer dan één jaar bij de gemeente Tiel werkte zonder dat er door haar bij de gemeente werd gefraudeerd. Ook heeft zij niet van het totaal gefraudeerde bedrag geprofiteerd.
Bovenstaande geeft het hof aanleiding om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf behoorlijk te matigen, echter gaat het hof niet zover dat verdachte er helemaal zonder gevangenisstraf afkomt. Het hof zal dan ook een gevangenisstraf opleggen van hierna te noemen duur, met een voorwaardelijk strafdeel, teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens zal het hof daarbij een proeftijd voor de duur van 3 (drie) jaren opleggen. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht. Het hof gaat er van uit dat in het kader van de detentiefasering de executie van het nog te ondergane deel van de onvoorwaardelijke straf op een voor verdachte minst bezwarende manier ten uitvoer zal worden gelegd.”
7. Voor de beoordeling van het gewicht van het middel is, voor zover het betreft de duur van de vrijheidsbeneming, het volgende van belang. Het voorarrest van verdachte is na het ondergaan van vijf maanden en vijftien dagen geschorst. In eerste aanleg is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk. Omdat art. 15, derde lid onder a, Sr in een dergelijk geval VI uitsluit, zou dit betekenen dat verdachte nog achttien maanden en vijftien dagen vrijheidsbeneming moet ondergaan. Volledige toewijzing van de van de advocaat-generaal in hoger beroep tot het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, zou de te ondergane vrijheidsbeneming niet wijzigen. Het hof legde echter achttien maanden waarvan negen maanden voorwaardelijk op. Dan resteert nog een vrijheidsbeneming van drie maanden en vijftien dagen. Dit strafappel was daarmee uiterst profijtelijk voor verdachte. Niet alleen was er sprake van enige mitigatie van de opgelegde straf, maar de reductie van de nog te ondergane vrijheidsbeneming springt direct in het oog; verdachte hoeft niet meer ruim anderhalf jaar te zitten, maar ‘slechts’ drieënhalve maand. Reeds in het licht hiervan lijkt mij, anders dan de steller van het middel, niet vol te houden dat met de door de verdediging van verdachte in hoger beroep naar voren gebrachte belangen geen rekening is gehouden. Ik zal de neiging bedwingen hiermee te volstaan.
8. Vooropgesteld dient te worden dat de feitenrechter vrij is in de bepaling van de straf en de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. In cassatie kan derhalve niet worden onderzocht of de juiste straf is opgelegd en evenmin of de straf beantwoordt aan alle daarvoor in aanmerking komende factoren, zoals de ernst van het feit of de persoon van de verdachte.1.
9. Het hof heeft met zoveel woorden overwogen dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf behoorlijk wordt gematigd, maar dat het hof niet zo ver gaat dat verdachte er helemaal zonder gevangenisstraf afkomt. Daarin ligt besloten dat de door het hof in de eerste alinea’s van de bewijsoverweging nader omschreven ernst van de feiten zodanig is dat, ondanks de al dan niet in de vorm van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, er een onvoorwaardelijk deel van de vrijheidsstraf dat nog vrijheidsontneming meebrengt, gepast en geboden is. Voor zover er dus al sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, is op hetgeen waartoe dat standpunt strekte door het hof niet ontoereikend of onbegrijpelijk gemotiveerd gereageerd.
10. Voor zover het middel beoogt te klagen dat het hof in de strafmotivering niet aangeeft van welke ‘voor verdachte minst bezwarende manier’ van executie het uitgaat, merk ik het volgende op. In zijn arrest van 23 november 2004 overwoog de Hoge Raad:
"Het is aan de feitenrechter voorbehouden de factoren die naar zijn oordeel bij de strafoplegging moeten worden betrokken, te waarderen. Daarbij verplicht geen rechtsregel de strafrechter ertoe om de wijze waarop een tegen de verdachte verleend bevel tot voorlopige hechtenis is tenuitvoergelegd, te verdisconteren in de strafoplegging. Voor een zodanige verplichting is te minder grond nu het voor de strafrechter veelal redelijkerwijze niet mogelijk is om in het concrete geval — relevante — verschillen in de tenuitvoerlegging vast te stellen en de eventuele reden daarvoor te beoordelen. Wat de toekomstige vrijheidsbeneming uit hoofde van een tegen de verdachte gewezen veroordelende beslissing betreft, geldt bovendien dat de strafrechter niet bevoegd is te beslissen over de wijze waarop een door hem opgelegde vrijheidsstraf zal worden tenuitvoergelegd en doorgaans ook niet kan voorzien op welke wijze dat zal geschieden."2.
11. Mede in het licht van deze overweging van de Hoge Raad lees ik in de overweging van het hof niet meer dan een kennelijk door het hof gewenste en terecht slechts in algemene termen geuite benadering: tenuitvoerlegging op de minst bezwarende wijze. De vele woorden die vervolgens in de schriftuur nog worden gewijd aan de (on)mogelijkheid van het tenuitvoerleggen van een kort strafrestant in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting behoeven gelet hierop hier3.geen nadere bespreking.
12. Het eerste middel faalt daarmee in alle onderdelen.
13. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte een proeftijd van drie jaren heeft opgelegd.
14. De bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd in de periode van 1 december 2010 tot en met 3 augustus 2011. Art. 14b, tweede lid, (oud) Sr luidde ten tijde van deze periode als volgt:
“De proeftijd bedraagt in de gevallen bedoeld in artikel 14c, eerste lid en tweede lid, onder 3° en 5°, ten hoogste twee jaren en in de overige gevallen ten hoogste drie jaren. De proeftijd kan ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.”
Art. 14c, eerste lid, Sr luidde in de bedoelde periode:
“Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarden dat:
a. de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
b. de veroordeelde, voor zover aan de toepassing van artikel 14a bijzondere voorwaarden als bedoeld in het tweede lid, onder 5°, zijn gesteld, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.”
15. Het hof heeft de proeftijd ten onrechte vastgesteld op drie jaren, nu deze ten tijde van de bewezenverklaarde feiten ten aanzien van de algemene voorwaarden ten hoogste twee jaren kon bedragen.
16. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan deze misslag van het hof zelf herstellen en de proeftijd bepalen op twee jaren.4.
17. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de proeftijd van drie jaren. De proeftijd van drie jaren dient te worden gesteld op twee jaren en het beroep dient voor het overige te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑01‑2017
HR 23 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2435, NJ 2005/108, r.o. 3.6.
Zie F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2017, onderdelen 4.7 en 6.2.
Vgl. HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2658 en HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1755.