HR, 24-04-2018, nr. 16/03951
ECLI:NL:HR:2018:655
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-04-2018
- Zaaknummer
16/03951
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:655, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑04‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:379
ECLI:NL:PHR:2018:379, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑02‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:655
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0201
Uitspraak 24‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit Opiumwetdelicten. Het Hof is a.g.v. een kennelijke misslag bij de berekening van het voordeel v.zv. verkregen uit elf verkooptransacties van telkens twee gram verdovende middelen aan A, uitgegaan van een winstmarge van € 16,- per gram i.p.v. de – kennelijk door het Hof beoogde – voor betrokkene gunstiger winstmarge van € 9,50 per gram. HR corrigeert deze misslag. HR merkt op dat een kennelijke misslag als de onderhavige zich bij uitstek leent voor herstel door het Hof zelf (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en ECLI:NL:HR:2012:BW1478). Samenhang met 16/03950 en 16/03952.
Partij(en)
24 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/03951 P
ES/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 juli 2016, nummer 20/001060-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene 2] , geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1962.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof als gevolg van een misslag het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist heeft berekend.
2.2.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld. Het Hof is bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als gevolg van een kennelijke misslag bij de berekening van het voordeel voor zover dat is verkregen uit elf verkooptransacties van telkens twee gram verdovende middelen aan [A], uitgegaan van een winstmarge van € 16,- per gram in plaats van de - kennelijk door het Hof beoogde - voor de betrokkene gunstiger winstmarge van € 9,50 per gram. Na correctie van deze misslag leidt de totaaltelling van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 81.118,40. Blijkens de bestreden uitspraak dient op dit bedrag € 8.130,- in mindering te worden gebracht wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Dit leidt tot een betalingsverplichting van € 72.988,40.
2.3.
Opmerking verdient het volgende. Een kennelijke misslag als de onderhavige leent zich bij uitstek voor herstel door het Hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243, NJ 2012/248 en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478, NJ 2012/490. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig - en op kortere termijn - duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing.
2.4.
Voor het overige faalt het middel. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de onder 2.2 vermelde betalingsverplichting van € 72.988,40.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting;
stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 81.118,40;
legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 69.338,98;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers enA.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2018.
Conclusie 06‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit Opiumwetdelicten. Het Hof is a.g.v. een kennelijke misslag bij de berekening van het voordeel v.zv. verkregen uit elf verkooptransacties van telkens twee gram verdovende middelen aan A, uitgegaan van een winstmarge van € 16,- per gram i.p.v. de – kennelijk door het Hof beoogde – voor betrokkene gunstiger winstmarge van € 9,50 per gram. HR corrigeert deze misslag. HR merkt op dat een kennelijke misslag als de onderhavige zich bij uitstek leent voor herstel door het Hof zelf (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en ECLI:NL:HR:2012:BW1478). Samenhang met 16/03950 en 16/03952.
Nr. 16/03951 P Zitting: 6 februari 2018 (bij vervroeging) | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [betrokkene 2] |
1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 25 juli 2016 het door de betrokkene behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 81.261,40 en hem de verplichting opgelegd om een bedrag van € 73.131,40 aan de Staat te betalen.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 16/03950 P en 16/03952 P. In die zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel valt uiteen in twee klachten.
5. Het argument waarop de eerste klacht steunt houdt in dat het hof gebruik heeft gemaakt van een rapport waarin wordt gesproken over verdachten (meervoud), terwijl er in dit rapport ook telefoongesprekken of deals aan de berekening ten grondslag liggen die niet door deze betrokkene, maar door (een) andere betrokkene(n) moet(en) zijn gevoerd c.q. zijn gesloten.
6. Dit argument wordt echter weerlegd door ‘s hofs selectie van de gebezigde bewijsmiddelen. Daarin zijn alleen de tapgesprekken die de onderhavige betrokkene heeft gevoerd in aanmerking genomen. De bewijsmiddelen zijn dus toegespitst op deze betrokkene. Kortom, het rapport dat bij de berekening is gebruikt, maakt (inderdaad) melding van meer verdachten/veroordeelden en ziet dan ook op meer verdachten/veroordeelden, maar dat betekent niet dat het hof het totale voordeel dat door de betrokkenen tezamen is behaald in de schoenen van deze betrokkene heeft geschoven. Ter onderbouwing van mijn opvatting wijs ik erop dat in de samenhangende zaken waarvan Uw Raad ook kennis neemt aan ’s hofs berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel andere bewijsmiddelen ten grondslag zijn gelegd.
7. De tweede klacht houdt in dat bij de berekening van het voordeel uit een drugsdeal met afnemer/koper [A] niet – zoals overwogen – “in het voordeel” van de betrokkene, doch feitelijk ten nadele van de betrokkene is uitgegaan van de verkoop van heroïne in plaats van cocaïne.
8. De steller van het middel heeft een punt. Het hof is in de hier bedoelde berekeningen (vanwege onbekendheid met de aard van het verhandelde middel) uitgegaan van heroïne in plaats van cocaïne, terwijl het hof overweegt dat zulks in het voordeel van de betrokkene zou zijn. Uit het bestreden arrest kan echter worden opgemaakt dat de winstmarge op de verkoop van een gram cocaïne is geschat op € 9,50 en die op de verkoop van een gram heroïne op € 16,-. Aangezien het hof is uitgegaan van elf telefonische afspraken waarin deze gebruiker telkens twee gram bestelde, zou, “in het voordeel” van de betrokkene uitgaande van de lagere winstmarge, de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel met € 143,- naar beneden moeten worden bijgesteld. In zoverre slaagt de klacht. Het komt mij voor dat de Hoge Raad de betalingsverplichting om redenen van doelmatigheid ambtshalve kan corrigeren.
9. Het tweede middel klaagt over schending van de inzendtermijn. Cassatie is ingesteld op 29 juli 2016 en blijkens een daartoe geplaatste stempel is het dossier binnengekomen ter griffie van de Hoge Raad op 19 mei 2017. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden overschreden.
10. Het middel is terecht voorgesteld. Een en ander zal moeten leiden tot matiging van de maatregel.
11. Het eerste en het tweede middel zijn (ten dele) terecht voorgesteld.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG