Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1303/2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij
Artikel 92 Middelen voor de doelen ‘investeren in groei en werkgelegenheid’ en ‘Europese territoriale samenwerking’
Geldend
Geldend vanaf 18-07-2020
- Bronpublicatie:
15-07-2020, PbEU 2020, L 231 (uitgifte: 17-07-2020, regelingnummer: 2020/1041)
- Inwerkingtreding
18-07-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-07-2020, PbEU 2020, L 231 (uitgifte: 17-07-2020, regelingnummer: 2020/1041)
- Vakgebied(en)
Overheidsfinanciën / EU-financiën
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De middelen voor de doelstelling ‘investeren in groei en werkgelegenheid’ bedragen 96,09 % van de totale middelen (d.w.z. in totaal 317 073 545 392 EUR) en worden als volgt verdeeld:
- a)
51,52 % (d.w.z. in totaal 163 359 380 738 EUR) voor de minder ontwikkelde regio’s;
- b)
10,82 % (d.w.z. in totaal 34 319 221 039 EUR) voor de overgangsregio’s;
- c)
16,33 % (d.w.z. in totaal 51 773 321 432 EUR) voor de meer ontwikkelde regio’s;
- d)
20,89 % (d.w.z. in totaal 66 236 030 665 EUR) voor de door het Cohesiefonds ondersteunde lidstaten;
- e)
0,44 % (d.w.z. in totaal 1 385 591 518 EUR) als aanvullende financiering voor de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en de regio’s van NUTS-niveau 2 die aan de criteria in artikel 2 van Protocol nr. 6 bij de Toetredingsakte van 1994 voldoen.
2.
Bovenop de bedragen in artikel 91 en in lid 1 van dit artikel, wordt voor de jaren 2014 en 2015 een bijkomend bedrag van respectievelijk 94 200 000 EUR en 92 400 000 EUR beschikbaar gemaakt, overeenkomstig de ‘Aanvullende aanpassingen’ zoals uiteengezet in bijlage VII. Deze bedragen worden vastgelegd in het in artikel 91, lid 2, bedoelde besluit van de Commissie.
3.
In 2016 voert de Commissie, in haar technische aanpassing voor het jaar 2017 overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013, een herziening uit van de totale toewijzingen die elke lidstaat in het kader van de doelstelling ‘investeren in groei en werkgelegenheid’ voor 2017–2020 heeft verricht, met toepassing van de toewijzingsmethode in de punten 1 tot en met 16 van bijlage VII, op basis van de meest recente statistieken die beschikbaar zijn en van een vergelijking, voor de lidstaten met een maximum, tussen het gecumuleerde nationale bbp dat voor de jaren 2014–2015 is vastgesteld en het gecumuleerde nationale bbp voor dezelfde periode dat in 2012 is geraamd, overeenkomstig punt 10 van bijlage VII. Als het gecumuleerde verschil tussen de herziene toewijzingen en de totale toewijzingen meer bedraagt dan +/−5 %, worden de totale toewijzingen dienovereenkomstig aangepast. Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 worden de aanpassingen in gelijke delen over de jaren 2017–2020 gespreid, en worden de betrokken maxima van het financieel kader dienovereenkomstig gewijzigd. Het totale netto-effect van de aanpassingen bedraagt, noch in positieve, noch in negatieve zin, meer dan 4 000 000 EUR. Na de technische aanpassing keurt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit goed tot vaststelling van een herziene jaarlijkse verdeling van de totale middelen per lidstaat.
4.
Om ervoor te zorgen dat er voldoende investeringen gericht zijn op de jeugdwerkgelegenheid, arbeidsmobiliteit, kennis, sociale insluiting en bestrijding van de armoede, mag het aandeel middelen uit structuurfondsen dat beschikbaar is voor de programmering van operationele programma's in het kader van de doelstelling ‘Investeren in groei en werkgelegenheid’ per lidstaat toegewezen aan het ESF, niet lager zijn dan het overeenkomstige ESF-aandeel van de lidstaat in kwestie zoals vastgelegd in de operationele programma' s voor de convergentiedoelstellingen en de doelstelling ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ voor de programmeringsperiode 2007–2013. Bij dit aandeel wordt er voor elke lidstaat een bijkomend bedrag opgeteld dat wordt vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IX uiteengezette methode, teneinde te waarborgen dat het aandeel van het ESF als percentage van de totale gecombineerde middelen voor de Fondsen op Unieniveau, met uitsluiting van de steun van het Cohesiefonds voor transportinfrastructuur in het kader van de in lid 6 bedoelde Connecting Europe Facility en de steun van de structuurfondsen voor de hulp voor de meest hulpbehoevenden bedoeld in lid 7, in de lidstaten minimaal 23,1 % bedraagt Voor de toepassing van dit lid worden investeringen voor het YEI uit het ESF geacht deel uit te maken van de toewijzing uit de structuurfondsen aan het ESF.
5.
De middelen voor het YEI bedragen 4 166 933 076 EUR, waarvan 23,7 miljoen EUR extra middelen voor 2020 zijn. Deze middelen worden aangevuld met gerichte investeringen van het ESF overeenkomstig artikel 22 van de ESF-Verordening.
De lidstaten die in aanmerking komen voor extra middelen voor de specifieke toewijzing voor het YEI, mogen verzoeken tot 50 % van deze extra middelen over te dragen naar het ESF om de overeenkomstige doelgerichte ESF-investeringen te vormen zoals voorgeschreven door artikel 22, lid 1, van de ESF-Verordening. Een dergelijke overdracht wordt gedaan naar de respectieve regiocategorieën die overeenkomen met de indeling van de regio’s die in aanmerking komen voor de verhoging van de specifieke toewijzing voor het YEI. De lidstaten verzoeken om overdracht in het verzoek tot wijziging van het programma overeenkomstig artikel 30, lid 1, van onderhavige verordening. Aan vorige jaren toegewezen bedragen mogen niet worden overgedragen.
De tweede alinea van dit lid is van toepassing op alle in 2019 en 2020 toegewezen extra middelen voor specifieke toewijzing voor het YEI.
6.
De steun uit het Cohesiefonds die moet worden overgedragen naar de Connecting Europe Facility bedraagt 10 000 000 EUR. Zij wordt besteed aan vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad, uitsluitend in de lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen.
De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot vaststelling van het uit de toewijzing van het Cohesiefonds voor elke lidstaat aan de Connecting Europe Facility over te schrijven bedrag, welk bedrag pro rata wordt vastgesteld voor de hele periode.
De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de in de eerste alinea vermelde steun uit het Cohesiefonds, worden vanaf begrotingsjaar 2014 opgenomen in de betrokken begrotingsonderdelen van de Connecting Europe Facility.
Het in de eerste alinea bedoelde bedrag dat uit het Cohesiefonds moet worden overgedragen naar de Connecting Europe Facility, wordt ten uitvoer gelegd door middel van het lanceren van specifieke oproepen voor projecten voor de tenuitvoerlegging van de kernnetwerken of voor de projecten en horizontale activiteiten die worden genoemd in deel I van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1316/2013.
Op de in de vierde alinea bedoelde specifieke oproepen zijn de regels van toepassing die in het kader van Verordening (EU) nr. 1316/2013 gelden voor de vervoerssector. Tot en met 31 december 2016 worden bij de selectie van financierbare projecten de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds geëerbiedigd. Vanaf 1 januari 2017 worden de naar de Connecting Europe Facility overgedragen middelen die niet voor een vervoersinfrastructuurproject zijn vastgelegd, beschikbaar gemaakt voor alle lidstaten die voor steun uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, voor de financiering van vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1316/2013.
Ter ondersteuning van de lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, die moeilijkheden kunnen ondervinden om projecten aan te wijzen die voldoende maturiteit, kwaliteit of beide hebben en die voldoende meerwaarde voor de Unie hebben, wordt bijzondere aandacht besteed aan programmaondersteunende acties die gericht zijn op het vergroten van de institutionele capaciteit en de doeltreffendheid van overheidsinstellingen en overheidsdiensten met betrekking tot de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de projecten die worden genoemd in deel I van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1316/2013. Om een zo hoog mogelijke absorptie te waarborgen van de overgedragen middelen in alle lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, kan de Commissie bijkomende oproepen organiseren.
7.
De steun uit de structuurfondsen voor hulp aan de meest hulpbehoevenden in het kader van de doelstelling ‘investeren in groei en werkgelegenheid’ bedraagt niet minder dan 2 500 000 000 EUR en kan met maximum 1 000 000 00 EUR worden verhoogd met bijkomende steun waartoe de lidstaten vrijwillig besluiten.
De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast tot vaststelling van het uit de toewijzing uit de structuurfondsen van elke lidstaat voor de hele periode over te schrijven bedrag voor hulp aan de meest hulpbehoevenden. Dit bedrag wordt afgetrokken van de toewijzing van de structuurfondsen voor elke lidstaat, volgens een pro rata-verlaging per regiocategorie.
De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de in de eerste alinea vermelde steun uit de structuurfondsen, worden vanaf begrotingsjaar 2014 in de betrokken begrotingsonderdelen van het instrument voor hulp aan de meest hulpbehoevenden opgenomen.
8.
330 000 000 EUR van de middelen van de structuurfondsen voor de doelstelling ‘investeren in groei en werkgelegenheid’ wordt toegewezen aan innovatieve acties in het kader van direct of indirect beheer door de Commissie op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling.
9.
De middelen voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ bedragen 2,69 % van de totale middelen die beschikbaar zijn voor vastleggingen uit de Fondsen voor de periode 2014–2020 (d.w.z. in totaal 8 865 148 841 EUR).
10.
Voor de toepassing van dit artikel, van de artikelen 18, 91, 93, 95, 99 en 120, van bijlage I en bijlage X van deze verordening, artikel 4 van de EFRO-verordening, de artikelen 4 en 16 tot en met 23 van de ESF-verordening en artikel 3, lid 3, van de ETS-verordening, wordt de ultraperifere regio Mayotte beschouwd als een regio van NUTS-niveau 2 die onder de categorie van de minder ontwikkelde regio's valt. Voor de toepassing van artikel 3, leden 1 en 2, van de ETS-verordening worden Mayotte en Saint-Martin beschouwd als regio's van NUTS-niveau 3.