Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1303/2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij
Bijlage I Gemeenschappelijk strategisch kader
Geldend
Geldend vanaf 21-12-2013
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2016, L 200).
- Bronpublicatie:
17-12-2013, PbEU 2013, L 347 (uitgifte: 20-12-2013, regelingnummer: 1303/2013)
- Inwerkingtreding
21-12-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2013, PbEU 2013, L 347 (uitgifte: 20-12-2013, regelingnummer: 1303/2013)
- Vakgebied(en)
Overheidsfinanciën / EU-financiën
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1. Inleiding
Teneinde een harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de Unie te bevorderen en de bijdrage van de ESI-fondsen aan de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, alsook van de fondsspecifieke opdrachten van de ESI-fondsen, waaronder economische, sociale en territoriale cohesie, zo groot mogelijk te maken, moet gegarandeerd worden dat de in het kader van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei aangegane beleidsverbintenissen door investeringen via de ESI-fondsen en andere instrumenten van de Unie worden ondersteund. Het gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) moet daarom overeenkomstig artikel 10 en met inachtneming van de prioriteiten en doelstellingen zoals in de fondsenspecifieke verordeningen gesteld, strategische richtsnoeren uitvaardigen met het oog op een geïntegreerde ontwikkelingsaanpak, door inzet van de ESI-fondsen in combinatie met andere instrumenten en beleidsvelden van de Unie, in aansluiting op de beleidsdoelstellingen en de kerndoelen van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en, in voorkomend geval, de vlaggenschipinitiatieven, waarbij rekening wordt gehouden met de belangrijkste territoriale uitdagingen en de specifieke nationale, regionale en lokale achtergrond.
2. Bijdrage van de ESI-fondsen aan de strategie van de unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en samenhang met het economisch bestuur van de Unie
1
Teneinde te ondersteunen dat de partnerschapsovereenkomsten en -programma's doeltreffend worden gebruikt om slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen, worden in deze verordening elf met de prioriteiten van de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei strokende thematische doelstellingen vastgesteld, bepaald in artikel 9, eerste alinea, die in aanmerking komen voor steun uit de ESI-fondsen.
2
Conform de thematische doelstellingen bepaald in artikel 9, eerste alinea, concentreren de lidstaten de steun overeenkomstig artikel 18 van deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften betreffende thematische concentratie, teneinde de kritische massa te bereiken die nodig is om groei en banen te creëren en zorgen zij ervoor dat de uitgaven doeltreffend zijn. De lidstaten besteden bijzondere aandacht aan het toekennen van prioriteit aan groeivriendelijke uitgaven, met inbegrip van uitgaven voor onderwijs, onderzoek, innovatie en energie-efficiëntie en uitgaven om de toegang van het mkb tot financiering te vergemakkelijken, om de ecologische duurzaamheid en het beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie te waarborgen en om het openbaar bestuur te moderniseren. Zij zien tevens toe op het in stand houden of versterken van de geografische dekking en de doeltreffendheid van de diensten voor arbeidsvoorziening en actief arbeidsmarktbeleid om de werkloosheid te bestrijden, met de nadruk op de jeugd, en om de sociale gevolgen van de crisis aan te pakken en sociale integratie te bevorderen.
3
Teneinde te zorgen voor samenhang met de in het kader van het Europees Semester vastgestelde prioriteiten, plannen de lidstaten bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten het gebruik van de ESI-fondsen op basis van de nationale hervormingsprogramma's, in voorkomend geval, en van de meest recente relevante specifieke aanbevelingen per land die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en relevante aanbevelingen die de Raad heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU, in overeenstemming met hun respectieve rollen en verplichtingen. De lidstaten houden in voorkomend geval tevens rekening met de desbetreffende aanbevelingen van de Raad die zijn gebaseerd op het stabiliteits- en groeipact en de economische aanpassingsprogramma's.
4
Teneinde vast te stellen hoe de ESI-fondsen optimaal kunnen bijdragen aan de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, en om rekening te houden met de doelstellingen van het Verdrag, met inbegrip van economische, sociale en territoriale cohesie, kiezen de lidstaten de thematische doelstellingen voor het gepland gebruik van de ESI-fondsen binnen de passende nationale, regionale en lokale context.
3. Geïntegreerde aanpak van en regelingen voor het gebruik van de ESI-fondsen
3.1. Inleiding
- 1.
Overeenkomstig artikel 15, lid 2, onder a), geeft de partnerschapsovereenkomst een geïntegreerde aanpak van de territoriale ontwikkeling weer. De lidstaten zien erop toe dat bij de keuze van de thematische doelstellingen, de investeringen en de prioriteiten van de Unie op een geïntegreerde wijze rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsbehoeften en de territoriale problemen, conform de analyse van afdeling 6.4. De lidstaten proberen maximaal de mogelijkheden te benutten om een gecoördineerde en geïntegreerde tenuitvoerlegging van de ESI-fondsen te waarborgen.
- 2.
De lidstaten en, indien van toepassing overeenkomstig artikel 4, lid 4, de regio's zien erop toe dat de steunmaatregelen uit de ESI-fondsen complementair zijn en op gecoördineerde wijze worden uitgevoerd om synergie tot stand te brengen, om de administratieve kosten en lasten te verminderen voor de beheersorganen en de begunstigden in overeenstemming met de artikelen 4, 15 en 27.
3.2. Coördinatie en complementariteit
- 1.
De voor de uitvoering van de ESI-fondsen verantwoordelijke lidstaten en managementautoriteiten werken nauw samen bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van de partnerschapsovereenkomst en de programma's. Zij zien erop toe dat met name de volgende activiteiten worden uitgevoerd:
- a)
de vaststelling van de steungebieden waar de ESI-fondsen op aanvullende wijze kunnen worden gecombineerd om de in deze verordening vastgestelde thematische doelstellingen te verwezenlijken;
- b)
overeenkomstig artikel 4, lid 6, het waarborgen van het bestaan van regelingen voor de doeltreffende coördinatie van de ESI-fondsen om de impact en de doeltreffendheid van de Fondsen te vergroten, in voorkomend geval onder meer via programma's die door meerdere fondsen gefinancierd worden voor de Fondsen;
- c)
de bevordering van de betrokkenheid van voor andere ESI-fondsen verantwoordelijke managementautoriteiten en van de desbetreffende ministeries bij de ontwikkeling van steunregelingen om de coördinatie te waarborgen en overlappingen te voorkomen;
- d)
de instelling, waar nodig, van gezamenlijke toezichtcomités voor programma's ter uitvoering van de ESI-fondsen en de opstelling van andere regelingen voor gezamenlijk beheer en controle ter vergemakkelijking van de coördinatie tussen de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de ESI-fondsen;
- e)
het gebruik van beschikbare gemeenschappelijke e-governance-oplossingen die aanvragers en begunstigden kunnen helpen, en het gebruik van ‘one-stop-shops’, onder meer voor advies inzake de steunmogelijkheden die elk van de onder de ESI-fondsen vallende fondsen biedt;
- f)
het instellen van mechanismen voor de coördinatie van samenwerkingsactiviteiten die worden gefinancierd uit het EFRO en het ESF met investeringen waarvoor steun wordt verstrekt via de programma's in het kader van de doelstelling ‘investeren in groei en werkgelegenheid’;
- g)
het bevorderen van een voor de ESI-fondsen gezamenlijke aanpak ten aanzien van richtsnoeren voor het opzetten van concrete acties, de oproepen tot het indienen van voorstellen en de selectieprocessen of van andere mechanismen om ervoor te zorgen dat geïntegreerde projecten gemakkelijker toegang hebben tot de Fondsen;
- h)
het aanmoedigen van samenwerking tussen managementautoriteiten van verschillende ESI-fondsen op het gebied van monitoring, evaluatie, beheer, controle en audit.
3.3. Bevordering van een geïntegreerde aanpak
- 1.
De lidstaten combineren, waar nodig, de ESI-fondsen in geïntegreerde, op de aanpak van specifieke territoriale uitdagingen toegesneden pakketten op lokaal, regionaal of nationaal niveau om bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de partnerschapsovereenkomst en -programma's. Dit kan door gebruik te maken van geïntegreerde territoriale investeringen, geïntegreerde concrete acties, gezamenlijke actieplannen en vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.
- 2.
Om tot een geïntegreerd gebruik van de thematische doelstellingen te komen, kan de financiering van verschillende prioriteitsassen of operationele programma's waarvoor steun uit het ESF, het EFRO of het Cohesiefonds wordt verleend, overeenkomstig artikel 36 worden gecombineerd in het kader van een geïntegreerde territoriale investering. Acties in het kader van een geïntegreerde territoriale investering kunnen worden aangevuld met financiële steun uit de respectieve programma's van respectievelijk het ELFPO of het EFMZV.
- 3.
Teneinde de impact en de doeltreffendheid via een thematisch coherente geïntegreerde aanpak te verhogen, kan een prioriteitsas, overeenkomstig de relevante bepalingen van de fondsspecifieke voorschriften, betrekking hebben op meerdere regiocategorieën, een of meer complementaire investeringsprioriteiten van het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF onder één thematische doelstelling combineren, en in naar behoren gemotiveerde gevallen een of meer complementaire investeringsprioriteiten van verschillende thematische doelstellingen combineren met het oog op een maximale bijdrage aan die prioriteitsas.
- 4.
De lidstaten stimuleren, overeenkomstig hun institutionele en juridische kader en artikel 32, de ontwikkeling van een lokale en subregionale aanpak. Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling wordt uitgevoerd in de context van een strategische aanpak om ervoor te zorgen dat bij de ‘bottom-up’-definitie van de lokale behoeften rekening wordt gehouden met de op een hoger niveau bepaalde prioriteiten. Daarom bepalen de lidstaten de aanpak van de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling in het ELFPO en, in voorkomend geval, in het EFRO, het ESF of het EFMZV overeenkomstig artikel 15, lid 2, en geven zij in de partnerschapsovereenkomst de belangrijkste problemen aan die op die manier moeten worden aangepakt, de hoofddoelstellingen en de prioriteiten van de vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling, de soorten gebieden die moeten worden gedekt, de specifieke rol die bij de verwezenlijking van de strategie wordt toegekend aan plaatselijke actiegroepen, de rol die het ELFPO en, in voorkomend geval, voor het EFRO, het ESF of het EFMZV is toegedacht bij de uitvoering van strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling in verschillende soorten gebieden zoals plattelands-, stads- en kustgebieden, en de overeenkomstige coördinatiemechanismen.
4. Coördinatie en synergie tussen de ESI-fondsen en ander beleid en andere instrumenten van de Unie
De op grond van deze afdeling beoogde coördinatie door de lidstaten geldt voor zover de lidstaten voornemens zijn een beroep te doen op steun van de ESI-fondsen en van andere instrumenten van de Unie op het betrokken beleidsgebied. De in dit deel beschreven programma's van de Unie vormen geen limitatieve lijst.
4.1. Inleiding
- 1.
De lidstaten en de Commissie houden overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden rekening met het effect van het beleid van de Unie op nationaal en regionaal niveau en op de sociale, economische en territoriale samenhang, met het oog op het bevorderen van synergie en een doeltreffende coördinatie en het bepalen en stimuleren van de meest geschikte middelen om Uniefondsen ter ondersteuning van lokale, regionale en nationale investeringen in te zetten. De lidstaten zien er tevens op toe dat het beleid en de instrumenten van de Unie en nationale, regionale en lokale steunmaatregelen elkaar aanvullen.
- 2.
De lidstaten en de Commissie zorgen, overeenkomstig artikel 4, lid 6, en hun respectieve verantwoordelijkheden, voor coördinatie tussen de ESI-fondsen en andere relevante instrumenten van de Unie op Unie- en lidstaatniveau. Zij ondernemen passende stappen om in de programmerings- en uitvoeringsfase de samenhang te verzekeren tussen de steunmaatregelen uit de ESI-fondsen en de doelstellingen van ander beleid van de Unie. Daartoe houden zij rekening met de volgende aspecten:
- a)
het vergroten van de complementariteit en de synergie tussen verschillende instrumenten van de Unie op Unie-, nationaal en regionaal niveau, zowel in de planningsfase als tijdens de uitvoering;
- b)
het optimaliseren van bestaande structuren en, waar nodig, het instellen van nieuwe structuren om de strategische identificatie van prioriteiten voor de verschillende instrumenten en structuren voor de coördinatie op Unie- en nationaal niveau te vergemakkelijken, om dubbel werk te vermijden en om de gebieden te identificeren waar aanvullende financiële steun noodzakelijk is;
- c)
het benutten van de mogelijkheid om steun uit verschillende instrumenten te combineren ter ondersteuning van individuele concrete acties en het nauw samenwerken met de verantwoordelijken voor de uitvoering op Unie- en nationaal niveau teneinde de begunstigden coherente en gestroomlijnde financieringsmogelijkheden te bieden.
4.2. Coördinatie met het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid
- 1.
Het ELFPO is een integrerend onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en vormt een aanvulling op de maatregelen in het kader van het Europees Garantiefonds voor de landbouw, die rechtstreekse steun aan landbouwers bieden en marktmaatregelen ondersteunen. De lidstaten beheren deze steunmaatregelen dan ook samen om zo veel mogelijk synergieën tot stand te brengen en de toegevoegde waarde van de steun van de Unie zo groot mogelijk te maken.
- 2.
Het EFMZV is gericht op de verwezenlijking van de doelstellingen van het hervormde gemeenschappelijk visserijbeleid en het geïntegreerd maritiem beleid. De lidstaten maken daarom gebruik van het EFMZV om de inspanningen ter verbetering van de gegevensvergaring en ter versterking van de controle te ondersteunen en zien erop toe dat tevens gestreefd wordt naar synergieën ter ondersteuning van de prioriteiten van het geïntegreerd maritiem beleid, zoals mariene kennis, maritieme ruimtelijke ordening, geïntegreerd beheer van kustzones, geïntegreerd maritiem toezicht, bescherming van het mariene milieu en de biodiversiteit alsmede aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering voor de kustgebieden.
4.3. Horizon 2020 en andere centraal beheerde Unieprogramma's op het gebied van onderzoek en innovatie
- 1.
De lidstaten en de Commissie houden naar behoren rekening met het versterken van de coördinatie, de synergie en de complementariteit tussen de ESI-fondsen en Horizon 2020, het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme) volgens Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) en andere relevante centraal beheerde financieringsprogramma's van de Unie waarbij zij tegelijkertijd een duidelijke verdeling van de steungebieden tussen deze programma's aanbrengen.
- 2.
De lidstaten ontwikkelen, waar nodig, nationale en/of regionale strategieën voor ‘slimme specialisatie’ in overeenstemming met het nationale hervormingsprogramma. Deze strategieën kunnen de vorm aannemen van of opgenomen worden in een nationaal of regionaal strategisch beleidskader inzake onderzoek en innovatie voor ‘slimme specialisatie’. De strategieën voor ‘slimme specialisatie’ worden ontwikkeld door nationale of regionale managementautoriteiten en belanghebbenden zoals universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs, het bedrijfsleven en de sociale partners bij een ondernemingsgezind ontdekkingsproces te betrekken. De rechtstreeks bij Horizon 2020 betrokken autoriteiten worden nauw aan dit proces verbonden. Strategieën voor ‘slimme specialisatie’ omvatten:
- a)
‘stroomopwaartse acties’ om de regionale O&I-spelers voor te bereiden op deelname aan Horizon 2020-projecten (‘weg naar topkwaliteit’), die in voorkomend geval via capaciteitsopbouw moeten worden ontwikkeld; communicatie en samenwerking tussen nationale Horizon 2020-contactpunten en managementautoriteiten van de onder de ESI-fondsen vallende fondsen moeten worden versterkt;
- b)
‘stroomafwaartse acties’ die de middelen opleveren om de uit Horizon 2020 en uit voorgaande programma's voortkomende O&I-resultaten te exploiteren en op de markt te verspreiden, met bijzondere nadruk op het scheppen van een innovatievriendelijk klimaat voor het bedrijfsleven en de industrie, met inbegrip van het mkb, en in overeenstemming met de voor de gebieden in de desbetreffende strategie voor slimme specialisatie vastgestelde prioriteiten.
- 3.
De lidstaten moedigen de toepassing aan van de bepalingen van deze verordening die het mogelijk maken in de desbetreffende programma's voor de uitvoering van onderdelen van de strategieën bedoeld in punt 2, de ESI-fondsen te combineren met middelen uit Horizon 2020. Nationale en regionale autoriteiten krijgen gezamenlijke steun voor het ontwerp en de tenuitvoerlegging van zulke strategieën, het opsporen van mogelijkheden voor gezamenlijke financiering van O&I-infrastructuur van Europees belang, het stimuleren van internationale samenwerking, methodologische steun via peer reviews, uitwisselingen van goede werkmethoden en regio-overschrijdende opleiding.
- 4.
De lidstaten en, indien van toepassing op grond van artikel 4, lid 4, de regio's overwegen aanvullende maatregelen die gericht zijn op het ontsluiten van hun potentieel voor excellentie in onderzoek en innovatie, op een manier die aansluit op en synergieën schept met Horizon 2020, in het bijzonder door gezamenlijke financiering. Deze maatregelen bestaan uit:
- a)
het met elkaar verbinden van uitmuntende onderzoeksinstellingen en minder ontwikkelde regio's alsook lidstaten en regio's die zwak presteren op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OOI) om nieuwe uitmuntendheidscentra tot stand te brengen of bestaande te verbeteren in minder ontwikkelde regio's en in lidstaten en regio's die zwak presteren op het gebied van OOI;
- b)
het opbouwen van koppelingen tussen innovatieclusters met een erkende excellentie in minder ontwikkelde regio's en in lidstaten en regio's die zwak presteren op het gebied van OOI;
- c)
het oprichten van EOR-leerstoelen om vooraanstaande academici aan te trekken, met name in minder ontwikkelde regio's en lidstaten en regio's die zwak presteren op het gebied van OOI;
- d)
het ondersteunen van toegang tot internationale netwerken voor onderzoekers en innovatoren die onvoldoende bij de Europese onderzoeksruimte (EOR) betrokken zijn of afkomstig zijn uit minder ontwikkelde regio's of uit lidstaten en regio's die zwak presteren op het gebied van OOI;
- e)
waar van toepassing, het bijdragen aan de Europese innovatiepartnerschappen;
- f)
het voorbereiden van nationale instellingen en/of clusters van excellentie voor deelname aan kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het Europese Instituut voor innovatie en technologie (EIT); alsmede
- g)
het organiseren van kwalitatief hoogstaande internationale programma's voor de mobiliteit van onderzoekers met medefinanciering uit de ‘Marie Sklodowska-Curie-acties’.
Waar mogelijk streven de lidstaten er overeenkomstig artikel 70 naar gebruik te maken van de flexibiliteit om concrete acties buiten het programmagebied te steunen, met voldoende investeringen om een kritische massa te bereiken, teneinde de in de eerste alinea bedoelde maatregelen zo doeltreffend mogelijk uit te voeren.
4.4. Financiering van demonstratieprojecten in het kader van het NER300-programma (2)
- 1.
De lidstaten zien erop toe dat financiering uit de ESI-fondsen wordt gecoördineerd met steun uit het NER300-programma, waarbij de inkomsten van de veiling van 300 miljoen emissierechten uit de nieuwkomersreserve van de EU-regeling voor de handel in emissierechten worden gebruikt.
4.5. Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) (3) en het milieuacquis
- 1.
De lidstaten en de Commissie streven ernaar om, via een sterkere thematische focus in de programma's en door toepassing van het duurzaamheidsbeginsel zoals bedoeld in artikel 8, gebruik te maken van synergieën met beleidsinstrumenten van de Unie (zowel met financieringsinstrumenten als met andere instrumenten) gericht op de matiging van en de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering, milieubescherming en een efficiënt gebruik van hulpbronnen.
- 2.
De lidstaten bevorderen en zorgen, waar nodig en overeenkomstig artikel 4, voor complementariteit en coördinatie met LIFE, in het bijzonder met geïntegreerde projecten op het gebied van natuur, biodiversiteit, water, afval, lucht, matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering. Deze coördinatie dient te worden gerealiseerd door maatregelen zoals het bevorderen van de financiering via de ESI-fondsen van activiteiten die een aanvulling vormen op de geïntegreerde projecten in het kader van LIFE, en door het bevorderen van het gebruik van uit hoofde van LIFE gevalideerde oplossingen, methoden en benaderingen zoals investeringen in groene infrastructuur, energie-efficiëntie, ecologische innovatie, op het ecosysteem gebaseerde oplossingen en de toepassing van desbetreffende innovatieve technologieën.
- 3.
De relevante sectorale plannen, programma's of strategieën (waaronder het prioritaire actiekader, het stroomgebiedbeheersplan, het afvalbeheersplan, het risicobeperkingsplan of de aanpassingsstrategie) kunnen dienen als coördinatiekader ingeval in steun voor de betrokken gebieden wordt gepland.
4.6. Erasmus+ (4)
- 1.
De lidstaten streven ernaar de ESI-fondsen in te zetten om het gebruik van instrumenten en methodes die in het kader van ‘Erasmus+’ werden ontwikkeld en met succes zijn getest te veralgemeniseren, teneinde de sociale en economische impact van investeringen in mensen te maximaliseren en onder meer impulsen te geven aan jongereninitiatieven en burgeracties.
- 2.
De lidstaten bevorderen en zorgen overeenkomstig artikel 4 voor een doeltreffende coördinatie op nationaal niveau tussen de ESI-fondsen en ‘Erasmus+’ door een duidelijk onderscheid te maken bij de soorten investeringen en de ondersteunde doelgroepen. De lidstaten streven naar complementariteit bij de financiering van mobiliteitsacties.
- 3.
De coördinatie wordt gerealiseerd door passende mechanismen in te voeren voor de samenwerking tussen de managementautoriteiten en de in het kader van ‘Erasmus+’ opgerichte nationale agentschappen, wat transparante en toegankelijke communicatie met de burgers op Unie-, nationaal en regionaal niveau kan bevorderen.
4.7. Programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) (5)
- 1.
De lidstaten bevorderen en zorgen overeenkomstig artikel 4, lid 6, voor doeltreffende coördinatie tussen het programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) en de steunmaatregelen uit de ESI-fondsen in het kader van de thematische doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid en sociale inclusie. Deze doeltreffende coördinatie omvat de coördinatie van steun die wordt verleend uit de EURES-pijler van het EaSI via door het EFS gesteunde acties om de transnationale arbeidsmobiliteit te bevorderen en de arbeidskansen te vergroten, alsook de coördinatie van enerzijds de steunmaatregelen uit de ESI-fondsen voor zelfstandigen, ondernemerschap, de oprichting van een eigen bedrijf en sociale ondernemingen en anderzijds de steunmaatregelen uit de pijler microfinanciering en sociaal ondernemerschap van het EaSI.
- 2.
De lidstaten streven naar schaalvergroting van de meest succesvolle maatregelen die binnen de Progress-pijler van het EaSI werden ontwikkeld, met name op het gebied van sociale innovatie en sociale beleidsexperimenten met steun uit het EFS.
4.8. Connecting Europe Facility (6)
- 1.
Teneinde de Europese meerwaarde op het gebied van vervoer, telecommunicatie en energie te maximaliseren, zien de lidstaten en de Commissie erop toe dat voor de planning van de steunmaatregelen uit het EFRO en het Cohesiefonds nauw wordt samengewerkt met de steun uit de Connecting Europe Facility om te zorgen voor complementariteit, dubbel werk te voorkomen en om ervoor te zorgen dat op lokaal, regionaal en nationaal niveau alsmede in de gehele Unie de verschillende soorten infrastructuur optimaal aan elkaar gekoppeld worden. De verschillende financieringsinstrumenten moeten een maximale hefboomwerking hebben voor projecten met een Unie- en interne markt-dimensie, die de grootste Europese toegevoegde waarde bieden en sociale, economische en territoriale cohesie bevorderen, met name voor de in de desbetreffende beleidskaders van het trans-Europese netwerk bedoelde projecten voor de uitvoering van de prioritaire netwerken voor transport, energie en digitale infrastructuur, teneinde nieuwe infrastructuur te bouwen en bestaande infrastructuur substantieel te verbeteren.
- 2.
Op het gebied van vervoer wordt de planning van investeringen gebaseerd op de daadwerkelijke en verwachte vraag naar vervoer en geeft zij de ontbrekende schakels en de knelpunten aan, waarbij via een coherente aanpak rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling van de grensoverschrijdende verbindingen in de Unie en regio-overschrijdende verbindingen binnen een lidstaat moeten worden ontwikkeld. Investeringen in regionale aansluitingen op het uitgebreide trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T) en op het TEN-T-kernnetwerk dienen ervoor te zorgen dat stedelijke en plattelandsgebieden profijt hebben van de mogelijkheden die grote netwerken bieden.
- 3.
Prioritering van investeringen waarvan het effect verder reikt dan de grenzen van een bepaalde lidstaat, met name die welke deel uitmaken van de corridors van het TEN-T-kernnetwerk, wordt gecoördineerd met de TEN-T-planning en de uitvoeringsplannen voor de corridors van het kernnetwerk, zodat de investeringen in vervoersinfrastructuur door het EFRO en het Cohesiefonds volledig in overeenstemming zijn met de TEN-T-richtsnoeren.
- 4.
De lidstaten concentreren zich op duurzame vormen van vervoer en duurzame stedelijke mobiliteit, en op het investeren in gebieden met de grootste Europese meerwaarde, waarbij ze rekening houden met het feit dat de kwaliteit, de toegankelijkheid en de betrouwbaarheid van vervoersdiensten moeten worden verbeterd om het openbaar vervoer te bevorderen. Zodra de investeringen zijn bepaald, krijgen zij prioriteit naargelang de bijdrage ervan aan de mobiliteit, de duurzaamheid, de lagere broeikasgasemissies en de interne Europese vervoersruimte, overeenkomstig de visie die is beschreven in het Witboek met als titel ‘Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem’, waarbij de noodzaak van een significante reductie van de broeikasgasemissies in de vervoerssector wordt onderstreept. De bijdrage van projecten aan duurzame Europese vrachtvervoersnetwerken via de ontwikkeling van de binnenwateren moet worden bevorderd op grond van een voorafgaande beoordeling van hun milieu-impact.
- 5.
De ESI-fondsen worden ingezet voor de realisatie van lokale en regionale infrastructuur en voor de aansluiting daarvan op de prioritaire EU-infrastructuur op het gebied van energie- en telecommunicatie.
- 6.
De lidstaten en de Commissie zorgen voor passende mechanismen voor coördinatie en technische ondersteuning om de complementariteit en de doeltreffende planning van ICT-maatregelen te waarborgen met het doel de verschillende instrumenten van de Unie (ESI-fondsen, Connecting Europe Facility, trans-Europese netwerken, Horizon 2020) ten volle voor de financiering van breedbandnetwerken en infrastructuur voor digitale diensten te benutten. Bij de keuze van het meest geschikte financieringsinstrument wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van de concrete actie om inkomsten te genereren en met het risiconiveau ervan, teneinde de overheidsmiddelen optimaal te besteden. Bij de beoordeling van aanvragen voor steun uit de ESI-fondsen moeten de lidstaten rekening houden met de beoordelingen betreffende concrete acties die betrekking hebben op aanvragen waarvoor Connecting Europe Facility-financiering is aangevraagd maar niet verkregen zonder dat daarmee vooruit wordt gelopen op het definitieve selectiebesluit van de managementautoriteit.
4.9. Pre-toetredingsinstrument, Europees Nabuurschapsinstrument en Europees Ontwikkelingsfonds
- 1.
De lidstaten en de Commissie streven, gelet op hun respectieve verantwoordelijkheden, naar verbetering van de coördinatie tussen de externe instrumenten en de ESI-fondsen om verschillende beleidsdoelstellingen van de Unie efficiënter te realiseren. Met name coördinatie en complementariteit met het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het Pre-toetredingsinstrument (IPA) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI) zijn belangrijk.
- 2.
Om een diepgaandere territoriale integratie te steunen, proberen de lidstaten te profiteren van de synergieën tussen territoriale samenwerkingsactiviteiten in het kader van het cohesiebeleid en de Europese Nabuurschaps-instrumenten, met name voor grensoverschrijdende samenwerkingsactiviteiten, waarbij rekening wordt gehouden met het potentieel van EGTS'en.
5. Horizontale beginselen bedoeld in de artikelen 5, 7 en 8 en transversale beleidsdoelstellingen
5.1. Partnerschap en meerlagig bestuur
- 1.
Overeenkomstig artikel 5 dienen de lidstaten het beginsel van partnerschap en meerlagig bestuur te respecteren om de totstandbrenging van sociale, economische en territoriale samenhang en de verwezenlijking van de EU-prioriteiten van slimme, duurzame en inclusieve groei te vergemakkelijken. Om deze beginselen te respecteren is een gecoördineerd optreden vereist, met name tussen de verschillende bestuursniveaus, uitgevoerd in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, ook door middel van operationele en institutionele samenwerking, op het gebied van de voorbereiding en uitvoering van de partnerschapsovereenkomst en -programma's.
- 2.
De lidstaten onderzoeken of het nodig is de institutionele capaciteit van partners te versterken teneinde hun potentieel om bij te dragen aan de doeltreffendheid van het partnerschap te ontwikkelen.
5.2. Duurzame ontwikkeling
- 1.
De lidstaten en de managementautoriteiten verzekeren in alle uitvoeringsfases de volledige mainstreaming van duurzame ontwikkeling in de ESI-fondsen, waarbij wordt voldaan aan het beginsel van duurzame ontwikkeling als bedoeld in artikel 3, lid 3, VEU, alsook aan de verplichting om de eisen inzake milieubescherming te integreren ingevolge artikel 11WEU[lees: VWEU] en aan het beginsel dat de vervuiler betaalt als bepaald in artikel 191, lid 2, VWEU.
De managementautoriteiten treffen gedurende de volledige levenscyclus van het programma maatregelen om schadelijke effecten van acties op het milieu te voorkomen of te beperken en om nettovoordelen op maatschappelijk vlak, voor het milieu en voor het klimaat te bewerkstelligen. Deze maatregelen kunnen het volgende omvatten:
- a)
investeringen naar de meest hulpbronnenefficiënte en duurzame opties doen vloeien;
- b)
investeringen die aanzienlijke schadelijke effecten op het milieu of het klimaat kunnen hebben vermijden en acties ter beperking van eventuele overige effecten steunen;
- c)
een langetermijnperspectief hanteren bij het vergelijken van de levenscycluskosten van de verschillende alternatieve investeringsopties;
- d)
het gebruik van groene overheidsopdrachten bevorderen.
- 2.
De lidstaten houden overeenkomstig artikel 8 rekening met het potentieel inzake matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering van de investeringen met steun uit de ESI-fondsen, en zien erop toe dat die investeringen bestand zijn tegen de gevolgen van klimaatverandering en natuurrampen zoals toegenomen gevaar voor overstromingen, droogte, hittegolven, bosbranden en extreme weersomstandigheden.
- 3.
De investeringen moeten in overeenstemming zijn met de waterbeheerhiërarchie in lijn met Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (7), met het accent op opties voor het beheer van de watervraag. Alternatieve opties met betrekking tot de watervoorziening worden slechts in aanmerking genomen wanneer de mogelijkheden voor waterbesparing en -efficiëntie zijn uitgeput. Overheidsoptreden in de sector afvalbeheer vormt een aanvulling op de inspanningen van de private sector, met name wat de producentenverantwoordelijkheid betreft. De investeringen stimuleren innovatieve benaderingen die streven naar een hoog recyclingsrendement. De investeringen moeten stroken met de bij Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) vastgestelde hiërarchie inzake afvalbeheer. De uitgaven met betrekking tot biodiversiteit en de bescherming van natuurlijke hulpbronnen moeten stroken met Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (9).
5.3. Bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie
- 1.
Overeenkomstig artikel 7 streven de lidstaten en de Commissie de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen na en ondernemen zij de nodige stappen om discriminatie te voorkomen bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring en evaluatie van de activiteiten in de door de ESI-fondsen medegefinancierde programma's. Wanneer de lidstaten de doelstelling van artikel 7 nastreven, geven zij een beschrijving van de maatregelen die moeten worden getroffen, in het bijzonder met betrekking tot de selectie van concrete acties, de vaststelling van doelstellingen voor steunmaatregelen en de regelingen voor toezicht en verslaglegging. Indien van toepassing voeren de lidstaten ook genderanalyses uit. Via het ESF worden met name specifieke gerichte acties gesteund.
- 2.
De lidstaten zien er overeenkomstig de artikelen 5 en 7 op toe dat de deelname van de betrokken instanties die zijn belast met de bevordering van de gendergelijkheid en non-discriminatie in het partnerschap is gewaarborgd en dat in overeenstemming met de nationale praktijken wordt gezorgd voor adequate structuren voor het verstrekken van adviezen over gendergelijkheid, non-discriminatie en toegankelijkheid om de nodige deskundigheid te bieden bij de voorbereiding en de evaluatie van de ESI-fondsen en bij het toezicht daarop.
- 3.
De managementautoriteiten verrichten evaluaties of zelfevaluaties in samenspraak met de toezichtcomités, waarbij aandacht wordt besteed aan de toepassing van het beginsel van de integratie van de genderdimensie.
- 4.
De lidstaten voorzien op passende wijze in de behoeften van kansarme groepen om hen beter te laten integreren in de arbeidsmarkt en daardoor hun volwaardige participatie in de samenleving te faciliteren.
5.4. Toegankelijkheid
- 1.
De lidstaten en de Commissie nemen overeenkomstig artikel 7 passende maatregelen om discriminatie op grond van een handicap te voorkomen. De managementautoriteiten zien er via maatregelen gedurende de volledige levenscyclus van het programma op toe dat alle producten, goederen, diensten en infrastructuurvoorzieningen die openstaan voor of verleend worden aan het publiek en waarvoor medefinanciering uit de ESI-fondsen wordt verstrekt, toegankelijk zijn voor alle burgers, ook voor burgers met een handicap, dit overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, waarbij wordt bijgedragen aan een hindernisvrije omgeving voor personen met een handicap en ouderen. Voorts moet de toegankelijkheid van de fysieke omgeving, het vervoer en de informatie- en communicatietechnologieën worden gewaarborgd om de integratie van kansarme groepen, met inbegrip van personen met een handicap, te bevorderen. Deze maatregelen kunnen het volgende omvatten: investeringen gericht op de toegankelijkheid van bestaande gebouwen en gevestigde diensten.
5.5. Aanpak van de demografische verandering
- 1.
Met de uitdagingen die voortvloeien uit de demografische verandering, met name een krimpende actieve bevolking, een groeiend aandeel gepensioneerden in de totale bevolking en ontvolking, wordt op alle niveaus rekening gehouden. De lidstaten maken gebruik van de ESI-fondsen om, conform de betrokken nationale of regionale strategieën indien deze voorhanden zijn, demografische problemen aan te pakken en om aan een vergrijzende samenleving gerelateerde groei te creëren.
- 2.
De lidstaten maken gebruik van de ESI-fondsen om, conform de betrokken nationale of regionale strategieën, de integratie van alle leeftijdsgroepen te vergemakkelijken, onder meer via betere toegang tot onderwijs en sociale ondersteuning, teneinde de werkgelegenheidskansen voor jongeren en ouderen te vergroten, waarbij met name aandacht wordt besteed aan regio's met een zeer hoog jeugdwerkloosheidspercentage in vergelijking met het EU-gemiddelde. Investeringen in gezondheidsinfrastructuur hebben tot doel te zorgen voor een lang en gezond beroepsleven voor alle burgers van de Unie.
- 3.
Teneinde de problemen in de sterkst door demografische verandering getroffen regio's aan te pakken, stellen de lidstaten in het bijzonder maatregelen vast om:
- a)
de demografische vernieuwing te ondersteunen door betere omstandigheden voor gezinnen en een betere afstemming van werk en gezinsleven;
- b)
de werkgelegenheid te vergroten en de productiviteit en de economische resultaten te verbeteren door te investeren in onderwijs, ICT en onderzoek en innovatie;
- c)
de nadruk te leggen op de toereikendheid en de kwaliteit van onderwijs, opleiding en structuren voor sociale ondersteuning, alsook, waar nodig, op de efficiëntie van socialebeschermingsstelsels;
- d)
kosteneffectieve verlening van gezondheidszorg en langdurige zorg te bevorderen, met inbegrip van investeringen in e-gezondheid, e-zorg en infrastructuur.
5.6. Matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering
Overeenkomstig artikel 8 worden de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering en risicopreventie geïntegreerd in de voorbereiding en de uitvoering van de partnerschapsovereenkomsten en -programma's.
6. Regelingen om grote territoriale uitdagingen aan te pakken
6.1
De lidstaten houden rekening met geografische en demografische kenmerken en nemen maatregelen met het oog op de specifieke moeilijkheden die elke regio ondervindt bij het ontplooien van haar eigen potentieel en helpen deze regio's tevens om op de meest doeltreffende wijze slimme, duurzame en inclusieve groei te verwezenlijken.
6.2
De keuze en de combinatie van thematische doelstellingen, alsmede de selectie van de betrokken investerings- en EU-prioriteiten en de specifieke doelstellingen weerspiegelen de behoeften en het potentieel van elke lidstaat en elke regio op het vlak van slimme, duurzame en inclusieve groei.
6.3
Bij het opstellen van partnerschapsovereenkomsten en -programma's houden de lidstaten er derhalve rekening mee dat de voornaamste maatschappelijke uitdagingen waarvoor de Unie zich vandaag geplaatst ziet — globalisering, demografische veranderingen, milieuaantasting, migratie, klimaatverandering, energiegebruik, economische en maatschappelijke gevolgen van de crisis — naargelang de regio verschillende gevolgen kunnen hebben.
6.4
Teneinde territoriale uitdagingen via een geïntegreerde territoriale aanpak te benaderen, zorgen de lidstaten ervoor dat programma's in het kader van de ESI-fondsen de diversiteit van de Europese regio's weerspiegelen op het gebied van kenmerken van de arbeidsmarkt, onderlinge afhankelijkheid van verschillende sectoren, veranderende patronen, vergrijzing en demografische verschuivingen, cultuur-, landschaps- en erfgoedkenmerken, gevoeligheid voor en gevolgen van de klimaatverandering, beperkingen inzake landgebruik en hulpbronnen, potentieel voor een duurzamer gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van herbruikbare bronnen, institutionele en bestuursregelingen, verbindingsmogelijkheden en toegankelijkheid, en verbindingen tussen plattelands- en stedelijke gebieden. Daartoe nemen de lidstaten en de regio's overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a), voor de voorbereiding van hun partnerschapsovereenkomsten en programma's de volgende stappen:
- a)
een analyse van de kenmerken, het ontwikkelingspotentieel en de ontwikkelingscapaciteit van de lidstaat of de regio, met name vanuit het oogpunt van de belangrijkste uitdagingen die zijn vastgesteld in de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, de nationale hervormingsprogramma's en, in voorkomend geval, de relevante specifieke aanbevelingen per land die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 121, lid 2, VWEU en in relevante aangenomen aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 148, lid 4, VWEU;
- b)
een beoordeling van de voornaamste uitdagingen die de regio of de lidstaat moet aangaan, het in kaart brengen van de knelpunten en de ontbrekende schakels, alsmede de innovatieachterstanden, met inbegrip van het gebrek aan plannings- en uitvoeringscapaciteit, die een belemmering vormen voor het langetermijnpotentieel voor groei en werkgelegenheid. Op basis hiervan wordt bepaald welke gebieden en activiteiten mogelijk voor beleidsprioriteiten, beleidsmaatregelen en beleidsconcentratie in aanmerking komen;
- c)
een beoordeling van de sectoroverschrijdende, jurisdictie overschrijdende of grensoverschrijdende coördinatie-uitdagingen, met name in de context van macroregionale en zeebekkenstrategieën;
- d)
het identificeren van de stappen die noodzakelijk zijn om te komen tot een betere coördinatie tussen de verschillende territoriale niveaus — waarbij rekening wordt gehouden met de geschikte territoriale schaal en context voor beleidsvorming en met het institutionele en wettelijke kader van de lidstaten — en de financieringsbronnen teneinde een geïntegreerde aanpak te bereiken die de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei aan regionale en lokale actoren koppelt.
6.5
Om rekening te houden met de doelstelling van territoriale samenhang, zorgen de lidstaten en de regio's er in het bijzonder voor dat de algemene aanpak inzake bevordering van slimme, duurzame en inclusieve groei in de betrokken gebieden:
- a)
een afspiegeling vormt van steden, stedelijke en plattelandsgebieden, visserij- en kustgebieden en gebieden die kampen met specifieke geografische of demografische belemmeringen;
- b)
rekening houdt met de specifieke uitdagingen voor de ultraperifere regio's, de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, en insulaire, grensoverschrijdende of berggebieden;
- c)
werk maakt van verbindingen tussen stad en platteland, in de zin van toegang tot betaalbare, kwalitatief hoogwaardige infrastructuur en diensten, en van problemen in regio's met een hoge concentratie van sociale randgroepen.
7. Samenwerkingsactiviteiten
7.1. Coördinatie en complementariteit
1
De lidstaten streven naar complementariteit tussen de samenwerkingsactiviteiten en andere door de ESI-fondsen ondersteunde acties.
2
De lidstaten zien erop toe dat de samenwerkingsactiviteiten een effectieve bijdrage leveren aan de doelstellingen van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groeien dat de samenwerking de ruimere beleidsdoelstellingen ondersteunt. Hiertoe zorgen de lidstaten en de Commissie, gelet op hun respectieve verantwoordelijkheden, voor complementariteit en coördinatie met andere door de Unie gefinancierde programma's of instrumenten.
3
Teneinde de doeltreffendheid van het cohesiebeleid te verbeteren, streven de lidstaten naar coördinatie en complementariteit tussen de programma's in het kader van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ en de programma's in het kader van de doelstelling ‘Investeren in groei en werkgelegenheid’, met name om te zorgen voor coherente planning en om de uitvoering van grootschalige investeringen te vergemakkelijken.
4
Waar nodig zien de lidstaten erop toe dat de doelstellingen van de macroregionale en zeebekkenstrategieën deel uitmaken van de algemene strategische planning in de partnerschapsovereenkomsten overeenkomstig artikel 15, lid 2, van deze verordening, en in programma's in de desbetreffende regio's en lidstaten overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de fondsspecifieke voorschriften. De lidstaten streven er tevens naar dat daar waar macroregionale en zeebekkenstrategieën bestaan, de ESI-fondsen de uitvoering ervan ondersteunen overeenkomstig artikel 15, lid 2, van deze verordening en de desbetreffende bepalingen van de fondsspecifieke voorschriften en naargelang de behoeften van het door de lidstaten aangewezen programmagebied. Teneinde een doeltreffende uitvoering te waarborgen, wordt er tevens gezorgd voor coördinatie met andere door de Unie gefinancierde instrumenten en met andere relevante instrumenten.
5
De lidstaten maken, waar nodig, gebruik van de mogelijkheid om in het kader van de operationele programma's voor de doelstelling ‘Investeren in groei en werkgelegenheid’ interregionale en transnationale acties uit te voeren met begunstigden die in ten minste één andere lidstaat zijn gevestigd, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van relevante onderzoeks- en innovatiemaatregelen uit hun strategieën voor slimme specialisatie.
6
De lidstaten en de regio's maken optimaal gebruik van territorialesamenwerkingsprogramma's om samenwerkingsbelemmeringen die de administratieve grenzen overschrijden weg te werken, waarbij ze bijdragen aan de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en tevens de economische, sociale en territoriale samenhang versterken. In deze context moet bijzondere aandacht worden besteed aan de regio's die onder artikel 349 VWEU vallen.
7.2. Grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking in het kader van het EFRO
1
De lidstaten en de regio's streven naar samenwerking om een kritische massa te bereiken, met name op het gebied van ICT en onderzoek en innovatie, alsook om de ontwikkeling van gezamenlijke slimme specialisatiestrategieën en partnerschappen tussen onderwijsinstellingen te bevorderen. Interregionale samenwerking omvat, in voorkomend geval, het stimuleren van samenwerking tussen innovatieve onderzoeksintensieve clusters en uitwisselingen tussen onderzoeksinstellingen op basis van ‘kennisregio's’ en ‘onderzoekspotentieel in convergentie- en ultraperifere gebieden’ in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek.
2
De lidstaten en de regio's in de betrokken gebieden streven ernaar een beroep te doen op grensoverschrijdende en transnationale samenwerking teneinde:
- a)
te garanderen dat gebieden die belangrijke geografische kenmerken gemeen hebben (eilanden, meren, rivieren, zeebekkens, bergketens) het gezamenlijke beheer en de gezamenlijke bevordering van hun natuurlijke rijkdommen ondersteunen;
- b)
gebruik te maken van de schaalvoordelen die kunnen worden bereikt, in het bijzonder wat investeringen betreft, door het gezamenlijke gebruik van gemeenschappelijke openbare diensten;
- c)
de coherente planning en uitvoering te bevorderen van grensoverschrijdende netwerkinfrastructuur, met name ontbrekende grensoverschrijdende verbindingen en milieuvriendelijke en interoperabele vervoersvormen in grotere geografische gebieden;
- d)
een kritische massa te bereiken, in het bijzonder op het gebied van onderzoek en innovatie en ICT, onderwijs en maatregelen ter verbetering van het concurrentievermogen van het mkb;
- e)
de grensoverschrijdende arbeidsvoorziening te verbeteren om de mobiliteit van werknemers over de grenzen te bevorderen;
- f)
de grensoverschrijdende governance te verbeteren.
3
De lidstaten en de regio's streven naar interregionale samenwerking om de effectiviteit van het cohesiebeleid te vergroten door de uitwisseling van ervaringen tussen regio's en steden aan te moedigen teneinde het ontwerp en de uitvoering van programma's in het kader van de doelstelling ‘investeren in groei en werkgelegenheid’ en de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ te verbeteren.
7.3. Bijdrage van mainstreamprogramma's aan de macroregionale en zeebekkenstrategieën
1
Overeenkomstig artikel 15, lid 2, onder a), punt ii), van deze verordening en de relevante bepalingen van de fondsspecifieke voorschriften streven de lidstaten ernaar dat de middelen van de Unie naargelang de behoeften van het door de lidstaten aangewezen programmagebied doeltreffend worden ingezet voor de macroregionale en zeebekkenstrategieën. Het doeltreffend inzetten van middelen kan onder meer worden verwezenlijkt door prioriteit te verlenen aan concrete acties in het kader van de macroregionale en zeebekkenstrategieën, door voor deze acties specifieke oproepen te organiseren of door in het selectieproces prioriteit te verlenen aan deze acties door acties aan te duiden die in aanmerking komen voor gezamenlijke financiering uit verschillende programma's.
2
De lidstaten overwegen een beroep te doen op de desbetreffende transnationale programma's ter ondersteuning van het gamma van beleidsmaatregelen en middelen die nodig zijn voor de uitvoering van de macroregionale en zeebekkenstrategieën.
3
De lidstaten bevorderen, in voorkomend geval, het gebruik van de ESI-fondsen in het kader van de macroregionale strategieën voor het creëren van Europese transportcorridors, dit onder meer voor de modernisering van het douanewezen, de preventie van, paraatheid voor en reactie op natuurrampen, waterbeheer op stroomgebiedsniveau, groene infrastructuur, geïntegreerde grens- en sectoroverschrijdende maritieme samenwerking, O&I- en ICT-netwerken en het beheer van gedeelde maritieme rijkdommen in een zeebekken en bescherming van mariene biodiversiteit.
7.4. Transnationale samenwerking in het kader van het ESF
1
De lidstaten streven ernaar de in de aanbevelingen van de Raad vermelde beleidsgebieden aan te pakken om zoveel mogelijk van elkaar te leren.
2
De lidstaten kiezen in voorkomend geval de thema's van transnationale activiteiten en stellen passende uitvoeringsmechanismen in naargelang hun specifieke behoeften.
Voetnoten
Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME) (2014 – 2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (Zie bladzijde 33 van dit Publicatieblad).
Besluit 2010/670/EU van de Commissie van 3 november 2010 tot vaststelling van criteria en maatregelen voor de financiering van commerciële demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 290 van 6.11.2010, blz. 39).
Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (Zie bladzijde 185 van dit Publicatieblad).
Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van ‘Erasmus+’:het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (Zie bladzijde 50 van dit Publicatieblad).
Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (‘EaSI’) en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (Zie bladzijde 238 van dit Publicatieblad).
Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013, tot vaststelling van de Connecting Europe Facility, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010(PBL 348 van 20.12.2013, blz. 129).
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).