Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1303/2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij
Artikel 5 Partnerschap en meerlagig bestuur
Geldend
Geldend vanaf 21-12-2013
- Bronpublicatie:
17-12-2013, PbEU 2013, L 347 (uitgifte: 20-12-2013, regelingnummer: 1303/2013)
- Inwerkingtreding
21-12-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2013, PbEU 2013, L 347 (uitgifte: 20-12-2013, regelingnummer: 1303/2013)
- Vakgebied(en)
Overheidsfinanciën / EU-financiën
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elke lidstaat organiseert voor de partnerschapsovereenkomst en voor elk programma, in overeenstemming met zijn institutionele en juridische kader, een partnerschap met de bevoegde regionale en plaatselijke instanties. Het partnerschap omvat tevens de volgende partners:
- a)
de bevoegde stedelijke en andere overheden;
- b)
de economische en sociale partners; en
- c)
relevante instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, waaronder milieupartners, niet-gouvernementele organisaties en instanties die tot taak hebben sociale inclusie, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen.
2.
De lidstaten betrekken de in lid 1 bedoelde partners volgens de aanpak van meerlagig bestuur bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomsten en voortgangsverslagen alsook gedurende de voorbereiding en de uitvoering van programma's, onder meer door middel van deelname aan de toezichtcomités voor programma's, in overeenstemming met artikel 48.
3.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 149 een gedelegeerde handeling vast te stellen om te voorzien in een Europese gedragscode over partnerschap (de ‘gedragscode’) teneinde lidstaten te steunen en te helpen partnerschap te organiseren in overeenstemming met de leden 1 en 2 van dit artikel. De gedragscode schept het kader waarin de lidstaten zich inzetten voor de uitvoering van partnerschappen in overeenstemming met hun institutionele en juridische kader en hun nationale en regionale bevoegdheden. In de gedragscode worden de volgende elementen vastgelegd, met volledige inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid:
- a)
de voornaamste beginselen betreffende transparante procedures die moeten worden gevolgd voor de identificatie van de partners in kwestie, waaronder in voorkomend geval hun overkoepelende organisaties, om de lidstaten te helpen de meest representatieve relevante partners in kwestie aan te wijzen, in overeenstemming met hun institutionele en juridische kader;
- b)
de voornaamste beginselen en goede werkmethoden op het vlak van de betrokkenheid van de verschillende categorieën relevante partners vastgelegd in lid 1, bij de voorbereiding van de partnerschapsovereenkomst en de programma's, evenals de informatie die wordt verschaft over hun betrokkenheid en de diverse uitvoeringsstadia;
- c)
de goede werkmethoden betreffende het formuleren van de regels van lidmaatschap en de interne procedures van toezichtcomité's waarover in voorkomend geval moet worden besloten door de lidstaten, of de commissies die toezicht houden op de programma's, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften;
- d)
de voornaamste doelstellingen en goede werkmethoden in gevallen waarin de managementautoriteit de partners in kwestie betrekt bij de voorbereiding van oproepen tot het indienen van voorstellen en met name de goede werkmethoden om mogelijke belangenconflicten te voorkomen in gevallen waarin er een mogelijkheid is dat de relevante partners ook mogelijke begunstigden zijn, en wat betreft de betrokkenheid van de relevante partners bij de voorbereiding van voortgangsverslagen en in verband met het toezicht op en de evaluatie van programma's in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen in deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften;
- e)
de indicatieve gebieden, thema's en goede werkmethoden betreffende de wijze waarop de bevoegde instanties van de lidstaten gebruik kunnen maken van de ESI-fondsen met inbegrip van technische bijstand met het oog op de versterking van de institutionele capaciteit van de betrokken partners in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van deze verordening en de fondsspecifieke voorschriften;
- f)
de rol van de Commissie in de verspreiding van goede werkmethoden;
- g)
de voornaamste beginselen en goede werkmethoden waarmee het de lidstaten gemakkelijker kan worden gemaakt om de uitvoering van de partnerschappen en de meerwaarde daarvan te beoordelen.
De bepalingen van de gedragscode druisen op geen enkele manier in tegen de desbetreffende bepalingen van deze verordening of de fondsspecifieke voorschriften.
4.
De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk 18 april 2014 gelijktijdig op de hoogte van de gedelegeerde handeling, bedoeld in lid 3 van dit artikel, inzake de Europese gedragscode voor partnerschappen. In die gedelegeerde handeling wordt geen datum voor de toepassing gespecificeerd die vroeger is dan de datum waarop ze wordt vastgesteld.
5.
Een schending van een verplichting die aan een lidstaat is opgelegd hetzij door dit artikel hetzij door de gedelegeerde handeling die is vastgesteld krachtens lid 3 van dit artikel, vormt geen onregelmatigheid die leidt tot een financiële correctie op grond van artikel 85.
6.
Ten minste een keer per jaar raadpleegt de Commissie voor elk ESI-fonds de organisaties die de partners op het niveau van de Unie vertegenwoordigen over de uitvoering van de steun uit die ESI-fondsen en brengt verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over het resultaat daarvan.