Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 1303/2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij
Bijlage VII Toewijzingsmethode
Geldend
Geldend vanaf 21-12-2013
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2016, L 200).
- Bronpublicatie:
17-12-2013, PbEU 2013, L 347 (uitgifte: 20-12-2013, regelingnummer: 1303/2013)
- Inwerkingtreding
21-12-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2013, PbEU 2013, L 347 (uitgifte: 20-12-2013, regelingnummer: 1303/2013)
- Vakgebied(en)
Overheidsfinanciën / EU-financiën
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Toewijzingsmethode voor de minder ontwikkelde regio's die onder de doelstelling ‘investeren in groei en werkgelegenheid’ vallen als bedoeld in artikel 90, lid 2, eerste alinea, onder a)
1
De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor zijn afzonderlijke in aanmerking komende regio's van NUTS-niveau 2, die wordt berekend volgens de hiernavolgende stappen:
- a)
er wordt een absoluut bedrag (in EUR) bepaald door vermenigvuldiging van de bevolking van de betrokken regio met het verschil tussen het bbp per inwoner van die regio, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, en het gemiddelde bbp per inwoner van de EU-27 (in koopkrachtpariteit);
- b)
op het bovengenoemde absolute bedrag wordt een percentage toegepast om de financiële toewijzing voor de betrokken regio te bepalen; dat percentage wordt naar gelang van de relatieve welvaart, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, ten opzichte van het gemiddelde van de EU-27, van de lidstaat waar de in aanmerking komende regio ligt, als volgt gedifferentieerd:
- i)
3,15 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het bni per inwoner minder dan 82 % van het gemiddelde van de EU-27 bedraagt;
- ii)
2,70 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het bni per inwoner tussen de 82 % en 99 % van het gemiddelde van de EU-27 ligt;
- iii)
1,65 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het bni per inwoner meer dan 99 % van het gemiddelde van de EU-27 bedraagt;
- c)
aan het overeenkomstig punt b) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 1 300 EUR per werkloze per jaar, die geldt voor het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle minder ontwikkelde regio's van de EU zou hebben.
Toewijzingsmethode voor de overgangsregio's die in aanmerking komen uit hoofde van de doelstelling ‘investeren in groei en werkgelegenheid’ als bedoeld in artikel 90, lid 2, eerste alinea, onder b)
2
De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor zijn afzonderlijke in aanmerking komende regio's van NUTS-niveau 2, die wordt berekend volgens de hiernavolgende stappen:
- a)
voor elke in aanmerking komende overgangsregio wordt de minimale en maximale theoretische steunintensiteit bepaald. Het minimumniveau van de steun wordt bepaald door de gemiddelde steunintensiteit per inwoner per lidstaat voor de toepassing van het regionale veiligheidsnet die wordt toegewezen aan de meer ontwikkelde regio's van die lidstaat. Indien de lidstaat geen meer ontwikkelde regio's heeft, komt het minimumniveau van de steun overeen met de initiële gemiddelde steunintensiteit per inwoner van alle meer ontwikkelde regio's, d.w.z. 19,80 EUR per inwoner en per jaar. Het maximumniveau van de steun heeft betrekking op een theoretische regio met een bbp per inwoner van 75 % van het gemiddelde van de EU-27 en wordt berekend volgens de in punt 1, onder a) en b), beschreven methode. Van het volgens die methode verkregen bedrag wordt 40 % meegeteld;
- b)
er worden initiële regionale toewijzingen berekend, rekening houdend met het regionale bbp per inwoner (uitgedrukt in koopkrachtpariteit) door een lineaire interpolatie van het relatieve bbp per inwoner van de regio ten opzichte van de EU-27;
- c)
aan het overeenkomstig punt b) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd dat resulteert uit de toewijzing van een premie van 1 100 EUR per werkloze per jaar, die geldt voor het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle minder ontwikkelde regio's zou hebben.
Toewijzingsmethode voor de meer ontwikkelde regio's die onder de doelstelling ‘investeren in groei en werkgelegenheid’ vallen als bedoeld in artikel 90, lid 2, eerste alinea, onder c)
3
De totale initiële theoretische toewijzing wordt verkregen door de steunintensiteit per inwoner en per jaar van 19,80 EUR te vermenigvuldigen met de in aanmerking komende bevolking.
4
Het aandeel van elke betrokken lidstaat is de som van de aandelen van zijn in aanmerking komende regio's van NUTS-niveau2, die worden bepaald volgens de onderstaande criteria, gewogen zoals vermeld:
- a)
totale regionale bevolking (weging 25 %);
- b)
aantal werklozen in regio's van NUTS-niveau 2 met een werkloosheidspercentage boven het gemiddelde van alle meer ontwikkelde regio's (weging 20 %);
- c)
toe te voegen werkgelegenheid om het streefdoel van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei van 75 % voor het regionale werkgelegenheidspeil (leeftijdsgroep 20–64) te halen (weging 20 %);
- d)
aantal mensen in de leeftijdsgroep 30–34 met een tertiaire opleiding dat erbij moet komen om het streefdoel van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei van 40 % te halen (weging 12,5 %);
- e)
aantal vroegtijdige schoolverlaters (in de leeftijdsgroep 18–24) waarmee het totale aantal moet verminderen om het streefdoel van de Uniestrategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei van 10 % te halen (weging 12,5 %);
- f)
verschil tussen het waargenomen bbp van de regio (uitgedrukt in koopkrachtpariteit) en het theoretische regionale bbp indien de regio hetzelfde bbp per inwoner zou hebben als de meest welvarende regio van NUTS-niveau 2 (weging 7,5 %);
- g)
bevolking van regio's van NUTS-niveau 3 met een bevolkingsdichtheid onder 12,5 inwoners per km2 (weging 2,5 %).
Toewijzingsmethode voor de lidstaten die in aanmerking komen voor de in artikel 90, lid 3, bedoelde steun uit het Cohesiefonds
5
De totale theoretische toewijzing wordt verkregen door de gemiddelde steunintensiteit per inwoner en per jaar van 48 EUR te vermenigvuldigen met de in aanmerking komende bevolking. De toewijzing uit deze theoretische totale toewijzing waarop iedere in aanmerking komende lidstaat a priori recht heeft, komt overeen met een percentage dat is gebaseerd op zijn bevolking, oppervlakte en nationale welvaart, en dat is verkregen door toepassing van de volgende stappen:
- a)
Er wordt een rekenkundig gemiddelde berekend van het aandeel van de bevolking en de oppervlakte van de betrokken lidstaat in de totale bevolking en oppervlakte van alle in aanmerking komende lidstaten. Indien evenwel het aandeel van een lidstaat in de totale bevolking zijn aandeel in de totale oppervlakte met een factor vijf of meer overschrijdt, dat wil zeggen indien die lidstaat een uiterst hoge bevolkingsdichtheid heeft, wordt voor deze stap alleen het aandeel in de totale bevolking gebruikt;
- b)
Op de aldus verkregen percentages wordt een coëfficiënt toegepast gelijk aan een derde van het percentage waarmee het bni per inwoner (uitgedrukt in koopkrachtpariteit) van de betrokken lidstaat voor de periode 2008–2010 boven of onder het gemiddelde bni per inwoner van alle in aanmerking komende lidstaten ligt (welk gemiddelde wordt weergegeven als 100 %).
6
Gezien de aanzienlijke behoeften op het gebied van vervoer en milieu van de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden, wordt hun aandeel in het Cohesiefonds bepaald op minimaal een derde van de gemiddeld gedurende die periode ontvangen totale uiteindelijke financiële toewijzing na de in de punten 10 tot en met 13 omschreven plafonnering.
7
De toewijzing uit het Cohesiefonds voor de in artikel 90, lid 3, tweede alinea, omschreven lidstaten neemt in de loop van zeven jaar af. Deze overgangssteun bedraagt 48 EUR per inwoner in 2014, toegepast op de totale bevolking van de lidstaat. De bedragen tijdens de volgende jaren zullen worden uitgedrukt als percentage van het voor 2014 bepaalde bedrag. Dit percentage bedraagt 71 % in 2015, 42 % in 2016, 21 % in 2017, 17 % in 2018, 13 % in 2019 en 8 % in 2020.
Toewijzingsmethode voor de in artikel 4 van de ETS-verordening bedoelde doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’
8
De toewijzing van middelen per lidstaat voor grensoverschrijdende en transnationale samenwerking, met inbegrip van de bijdrage van het EFRO aan de financiering van het Europees Nabuurschapsinstrument en van het Pre-toetredingsinstrument, is gelijk aan de gewogen som van het aandeel in de bevolking van de grensregio's en van het aandeel in de totale bevolking van elke lidstaat. Het gewicht wordt bepaald door de respectieve aandelen van de grensoverschrijdende en de transnationale dimensie. Het aandeel van de grensoverschrijdende en de transnationale samenwerking is respectievelijk 77,9 % en 22,1 %.
Toewijzingsmethode van de aanvullende financiering voor de in artikel 92, lid 1, onder e), bedoelde regio's
9
Aan de ultraperifere regio's en noordelijke dunbevolkte regio's van NUTS-niveau 2 wordt een extra speciale toewijzing met een steunintensiteit van 30 EUR per inwoner per jaar toegekend. Deze toewijzing zal per regio en per lidstaat evenredig aan de totale bevolking van die regio's worden verstrekt.
Plafond voor overdrachten van middelen ter ondersteuning van de cohesie
10
In een streven naar passende concentratie van middelen uit het Cohesiefonds op de minst ontwikkelde regio's en lidstaten, en naar verkleining van de verschillen in de gemiddelde steunintensiteit per inwoner, wordt het plafond voor overdrachten (plafonnering) uit de Fondsen aan elke afzonderlijke lidstaat bepaald op 2,35 % van het bbp van de lidstaat. De plafonnering wordt op jaarbasis toegepast, afgezien van de aanpassingen die nodig zijn om rekening te houden met de vroegtijdige financiering van het YEI, en alle overdrachten aan de betrokken lidstaat (behalve die voor de meer ontwikkelde regio's en voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’) worden er in voorkomend geval op evenredige wijze mee verminderd, om uit te komen op de maximumoverdracht. Voor de lidstaten die vóór 2013 tot de Unie zijn toegetreden en waarvan de gemiddelde reële bbp-groei in 2008–2010 kleiner was dan -1 %, zal het plafond voor overdrachten 2,59 % bedragen.
11
Tot de in punt 10 genoemde maxima behoren de bijdrage uit het EFRO voor de financiering van het onderdeel ‘grensoverschrijdende samenwerking’ van het Europees Nabuurschapsinstrument en het Pre-toetredingsinstrument. Deze maxima omvatten niet de specifieke toewijzing van 3 000 000 000 EUR voor het YEI.
12
De berekeningen van het bbp door de Commissie zullen worden gebaseerd op de statistieken die in mei 2012 beschikbaar waren. Voor elke lidstaat wordt, uitgaande van de ramingen van de Commissie van mei 2012, een individueel nationaal groeipercentage van het bbp voor 2014–2020 toegepast.
13
De in punt 10 beschreven regels mogen er niet toe leiden dat de toewijzingen per lidstaat hoger zijn dan 110 % van hun niveau in reële termen voor de programmeringsperiode 2007–2013.
Aanvullende bepalingen
14
Voor alle regio's met een voor de periode 2007–2013 als subsidiabiliteitscriterium gebruikt bbp per inwoner (uitgedrukt in koopkrachtpariteit) van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 en met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde van de EU-27, komt het minimumsteunniveau in 2014–2020 in het kader van de doelstelling ‘investeren in groei en werkgelegenheid’ elk jaar overeen met 60 % van hun vroegere indicatieve gemiddelde jaarlijkse toewijzing in het kader van de convergentietoewijzing, zoals berekend door de Commissie binnen het meerjarig financieel kader 2007–2013.
15
Geen overgangsregio mag minder ontvangen dan zij ontvangen zou hebben als zij een meer ontwikkelde regio zou zijn geweest. Voor het bepalen van het niveau van deze minimumtoewijzing zal de toewijzingsmethode voor meer ontwikkelde regio's worden toegepast op alle regio's met een bbp per inwoner van ten minste 75 % van het gemiddelde van de EU-27.
16
De minimale totale toewijzing uit de Fondsen voor een lidstaat komt overeen met 55 % van zijn individuele totale toewijzing voor 2007–2013. De aanpassingen die nodig zijn om aan dit voorschrift te voldoen, worden evenredig toegepast op de toewijzingen van de Fondsen, met uitzondering van de toewijzingen in het kader van de doelstelling Europese territoriale samenwerking.
17
Om de gevolgen van de economische crisis voor het welvaartsniveau in lidstaten binnen de eurozone te verhelpen en in die lidstaten groei en werkgelegenheid te bevorderen, zullen de structuurfondsen in de volgende extra toewijzingen voorzien:
- a)
1 375 000 000 EUR voor de meer ontwikkelde regio's van Griekenland;
- b)
1 000 000 000 EUR voor Portugal, als volgt verdeeld: 450 000 000 EUR voor de meer ontwikkelde regio's, waarvan 150 000 000 EUR voor Madeira, 75 000 000 EUR voor de overgangsregio en 475 000 000 EUR voor de minder ontwikkelde regio's;
- c)
100 000 000 EUR voor de Ierse regio Border, Midland and Western;
- d)
1 824 000 000 EUR voor Spanje, waarvan 500 000 000 EUR voor Extremadura, 1 051 000 000 EUR voor de overgangsregio's en 273 000 000 EUR voor de meer ontwikkelde regio's;
- e)
1 500 000 000 EUR voor de minder ontwikkelde regio's van Italië, waarvan EUR 500 000 000 EUR voor de niet-stedelijke gebieden.
18
Om rekening te houden met de moeilijke situatie van eiland-lidstaten en van bepaalde perifeer gelegen delen van de Unie, ontvangen Malta en Cyprus na toepassing van de in punt 16 bedoelde berekeningsmethode een bijkomend bedrag van respectievelijk 200 000 000 EUR en 150 000 000 EUR in het kader van de doelstelling ‘investeren in groei en werkgelegenheid’, dat als volgt wordt verdeeld: een derde voor het Cohesiefonds en twee derde voor de structuurfondsen.
De Spaanse regio's Ceuta en Melilla krijgen een bijkomend totaal bedrag van 50 000 000 EUR uit de structuurfondsen toegewezen.
De perifere regio Mayotte krijgt een totaal bedrag van 200 000 000 EUR uit de structuurfondsen toegewezen.
19
Om het bepaalde regio's gemakkelijker te maken zich aan te passen aan hetzij veranderingen in hun subsidiabiliteitsstatus, hetzij de langdurige gevolgen van recente ontwikkelingen in hun economie worden de volgende aanvullende bedragen toegewezen:
- a)
133 000 000 EUR voor België, waarvan 66 500 000 EUR voor Limburg en 66 500 000 EUR voor de overgangsregio's van het Waalse Gewest;
- b)
710 000 000 EUR voor Duitsland, waarvan 510 000 000 EUR voor de vroegere convergentieregio's in de categorie ‘overgangsregio's’ en 200 000 000 EUR voor de regio Leipzig;
- c)
onverminderd punt 10 krijgen de minder ontwikkelde regio's van Hongarije een extra bedrag van 1 560 000 000 EUR, de minder ontwikkelde regio's van Tsjechië een extra bedrag van 900 000 000 EUR en de minder ontwikkelde regio van Slovenië een extra bedrag van 75 000 000 EUR uit de structuurfondsen.
20
Aan het PEACE-programma wordt in totaal 150 000 000 EUR toegewezen, waarvan 106 500 000 EUR voor het Verenigd Koninkrijk en 435 000 000 EUR voor Ierland. Dit programma zal ten uitvoer worden gelegd als een grensoverschrijdend samenwerkingsprogramma waaraan Noord-Ierland en Ierland deelnemen.
Aanvullende aanpassingen overeenkomstig artikel 92, lid 2
21
In aanvulling op de in de artikelen 91 en 92 bedoelde bedragen ontvangt Cyprus een extra bedrag van 94 200 000 EUR in 2014 en 92 400 000 EUR in 2015 boven op zijn toewijzing uit de structuurfondsen.