Deels ontleend aan de zaak met griffienr. 14/05610 die bij de Hoge Raad aanhangig is en in welke zaak ik op 3 januari 2017 heb geconcludeerd. In die zaak deed zich in mijn optiek een aanvullende complicatie voor: het ging niet alleen over het bewijs van de diefstal ‘sec’ maar ook over het bewijs van het medeplegen daarvan. Dat maakte dat ik in dat geval concludeerde tot vernietiging van het veroordelende arrest van het hof.
HR, 11-04-2017, nr. 15/03755
ECLI:NL:HR:2017:644
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-04-2017
- Zaaknummer
15/03755
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:644, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑04‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:240, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:240, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑02‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:644, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑02‑2016
- Wetingang
art. 416 Wetboek van Strafrecht; art. 417bis Wetboek van Strafrecht; art. 420bis Wetboek van Strafrecht; art. 420quater Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2017/277 met annotatie van T. Kooijmans
SR-Updates.nl 2017-0182 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2017/189 met annotatie van mr. S.R. Bakker
Uitspraak 11‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft de buit afkomstig van een woninginbraak voorhanden. Bewezenverklaarde diefstal toereikend gemotiveerd? De HR geeft – met verwijzing naar eerdere arresten – algemene beschouwingen over de bewezenverklaring van diefstal van een gestolen goed dat de verdachte voorhanden heeft, dan wel de kwalificatie van een dergelijk feit als heling (en de hieraan in de weg staande heler-steler-regel), dan wel als (schuld)witwassen (en de hiervoor geldende nadere motiveringseisen in geval het goed "onmiddellijk" uit eigen misdrijf afkomstig is). I.c. heeft het hof uit de bewijsvoering kunnen afleiden dat het verdachte is geweest die de in de bewezenverklaring omschreven diefstal heeft gepleegd. Samenhang met 14/05827.
Partij(en)
11 april 2017
Strafkamer
nr. S 15/03755
KD/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 augustus 2015, nummer 22/004114-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser , advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Aan de beoordeling van de middelen voorafgaande beschouwing
2.1.
Bij een vermogensdelict als diefstal kan de rechter door de in de tenlastelegging aangebrachte keuzes voor de vraag worden gesteld of de verdachte zelf dat vermogensdelict heeft gepleegd dan wel of hij nadien daarbij (ook) op een strafbare wijze betrokken is geweest. Die vraag rijst in het bijzonder in die gevallen waarin de bewijsmiddelen vooral duiden op het voorhanden hebben van een voorwerp (kort) nadat met betrekking tot dit voorwerp een vermogensdelict is gepleegd.
2.2.
Bij de beantwoording van de vraag of iemand zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van diefstal kan aan het enkele voorhanden hebben van een gestolen voorwerp niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene dat voorwerp ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475). Bij die beoordeling kan een rol spelen of de betrokkene een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat hij weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van het voorwerp, kan op zichzelf - mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv - niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal niet zou mogen betrekken dat de verdachte voor zo'n omstandigheid als het voorhanden hebben van het voorwerp - welke omstandigheid op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan zijn voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit - geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).
2.3.1.
In geval van betrokkenheid van de verdachte na het vermogensdelict kan heling in beeld komen. Daarbij geldt wel dat krachtens het begrip van heling - een begunstigingsmisdrijf - moet worden aangenomen dat de omstandigheid dat iemand een helingshandeling als genoemd in art. 416 of art. 417bis Sr verricht ten aanzien van een voorwerp dat hij zelf als pleger of als medepleger door enig misdrijf heeft verkregen, aan de kwalificatie heling in de weg staat. Indien dit laatste met voldoende concretisering ten verwere is aangevoerd en uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk wordt, is kwalificatie als heling uitgesloten.
Kwalificatie als heling is tevens uitgesloten indien de in de bestreden uitspraak gebezigde bewijsvoering dwingt tot de gevolgtrekking dat het de verdachte zelf is geweest die als pleger of als medepleger het desbetreffende voorwerp door misdrijf heeft verkregen. Indien zij niet dwingt tot die gevolgtrekking - ook al laat zij die mogelijkheid wel open -, heeft de rechter de mogelijkheid dat het de verdachte zelf is geweest die als pleger of als medepleger het desbetreffende voorwerp door misdrijf heeft verkregen, kennelijk niet aannemelijk geoordeeld. Dat is een feitelijk oordeel dat in cassatie niet snel onbegrijpelijk zal worden geoordeeld. In dat verband kan van belang zijn of door of namens de verdachte in feitelijke aanleg op die - aan een veroordeling ter zake van heling in de weg staande - omstandigheid een voldoende geconcretiseerd beroep is gedaan. (Vgl. bijvoorbeeld HR 1 november 2005, ECLI:NL:HR: 2005:AT8800, NJ 2006/424.)
Van belang is ook dat voor een bewezenverklaring van opzet- of schuldheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte "ten tijde van" bijvoorbeeld het voorhanden "krijgen" wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een "door misdrijf verkregen goed" betrof. Daarbij kan onder omstandigheden een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van het voorwerp.
2.3.2.
In geval van betrokkenheid na het vermogensdelict kan ook witwassen in beeld komen. Daar geldt de voor heling bestaande kwalificatie-uitsluitingsgrond ten aanzien van een eigen misdrijf niet (vgl. HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007: BA7923, NJ 2008/16), terwijl opzet en schuld niet zijn gekoppeld aan het moment van het voorhanden krijgen van het voorwerp. Wel is van belang dat niet elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, ongeacht de omstandigheden, de kwalificatie (schuld)witwassen rechtvaardigt. In het bijzonder indien een verdachte een "onmiddellijk" uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp heeft "verworven" of "voorhanden heeft gehad", worden bepaaldelijk eisen gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet dan kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing omtrent de kwalificeerbaarheid als (schuld)witwassen in verband met in het bijzonder de "onmiddellijke" afkomst uit eigen misdrijf, kan onder meer van belang zijn hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf. (Vgl. met verdere verwijzingen HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:888, rov. 3.3.1 en 3.3.2 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3028, NJ 2016/82).
Deze kwalificatie-uitsluitingsgrond geldt niet voor het "eenvoudig (schuld)witwassen" als bedoeld in de - op 1 januari 2017 in werking getreden - art. 420bis.1 en 420quater.1 Sr (vgl. HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016: 2842).
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over de motivering van de in de bewezenverklaring omschreven diefstal.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 juli 2013 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) heeft weggenomen
- een hoeveelheid (gouden) sieraden waaronder meerdere horloges, oorbellen, kettinkjes, hangertjes, armbandjes en ringen en
- een sieradendoosje en
- twee flatscreen-televisies (merk: Samsung) en
- een portemonnee met inhoud (merk: Pall Mall, met inhoud: pasjes en geld) en
- een fotocamera (merk: Sony Cybershot) en
- een dekbedovertrek en
- een pedicureset en
in elk geval enig goed, toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] , zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door over een muur met metalen punten te klimmen en vervolgens een schuifpui van die woning uit het slot te lichten."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden d.d. 13 juli 2013, nr. PL1524-2013137466-1, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 42-46):
Als verklaring van de aangever [betrokkene 1] :
Adres : [a-straat 1]
Postcode plaats : [postcode] 's-Gravenhage
Ik ben eigenaar van de woning [a-straat 1] te 's-Gravenhage. Hierbij doe ik aangifte van een gekwal. diefstal uit woning. Het incident vond plaats tussen zaterdag 13 juli 2013 te 11:00 uur en zaterdag 13 juli 2013 te 13:00 uur.
Aangever heeft de woning als laatste verlaten. De woning was deugdelijk afgesloten.
De vrouw van aangever ontdekte de inbraak. Bij binnenkomst in de woning zag zij dat de kasten en laden waren doorzocht en de goederen op het bed waren gedeponeerd. Daarbij constateerde zij dat de afgesloten schuifpui van de slaapkamer was geopend.
Tussen bovengenoemde tijdstippen heeft iemand via de achterzijde van de woning zich toegang verschaft tot de woning. De dader is binnengekomen door middel van de schuifpui.
De woning was afgesloten door: meerdere sloten, nachtslot op de voordeur, schuifpui afgesloten.
Ik zag dat de afgesloten schuifpui openstond en uit het slot was gelicht.
De woning is bereikbaar via een achterom. Deze toegang is normaal gesproken afgesloten middels een afgesloten brandgang en blinde deurknop. De woning is bereikbaar via een afgesloten binnenterrein.
De dader heeft beide slaapkamers en de woonkamer doorzocht.
Uit de woning is weggenomen:
- Horloge-horloges/klokken (woonkamer)
- Flatscreen-televisie, Samsung, wit (woonkamer)
- Flatscreen-televisie, Samsung, zwart (slaapkamer 1)
- Armband-Sieraden (slaapkamer 1)
- Portemonnee zwart, Pall Mall, met geld circa 220 euro en diverse pasjes (woonkamer).
- Dekbed met print paarse bloemen en groene bladeren (slaapkamer 2)
Deze goederen behoren mij geheel in eigendom toe. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden van 29 augustus 2013, nr. PL1513-2013137469-31, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 246- 248):
Als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ten behoeve van het onderzoek naar de woninginbraak [a-straat 1] te Den Haag, gepleegd op 13 juli 2013, heb ik verbalisant extra foto's ontvangen van collega [verbalisant 2] . De foto's betreffen:
(4) De muur en de toegangsdeur naar de tuin van perceel 175.
3. De eigen waarneming van het hof ter zake van de foto's welke als bijlagen zijn gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden van 29 augustus 2013, nr. PL1513-2013137469-31, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 248):
Foto 4 (onderste foto op de pagina):
Op de muur bevinden zich metalen punten.
4. Het proces-verbaal van aanhouding van de politie Haaglanden d.d. 13 juli 2013, nr. PL1513-2013137503-2, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 13-14):
Als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 13 juli 2013 bevond ik mij belast met een actie op het terugdringen van woninginbraken op het Hoflandplein in Den Haag. Omstreeks 14:54 uur zag ik de voor mij ambtshalve bekende [verdachte] op het Hoflandplein lopen. Ik zag dat [verdachte] vanaf het Hoflandplein in de richting van [A] liep. Ik zag vervolgens dat [verdachte] het inkoopgedeelte van de juwelier inging.
Omstreeks 15:00 uur zag ik dat [verdachte] de juwelier verliet en vervolgens de Marktweg inliep. Ik zag dat [verdachte] in de richting van een geparkeerd voertuig liep en aan de voorzijde als passagier instapte. Ik ben vervolgens in versnelde pas naar het voertuig toegelopen en heb de passagiersdeur geopend. Ik heb vervolgens [verdachte] aangesproken en hem om 15:05 uur aangehouden.
Ik zag dat in zijn kleding een geel briefje zat. Ik zag dat het briefje een verkoopbewijs betrof van [A] . Ik zag dat op het verkoopbewijs een bedrag van 82,09 euro stond. Ik zag dat tussen de goederen van [verdachte] wat briefgeld zat.
5. Het proces-verbaal van aanhouding van de politie Haaglanden d.d. 13 juli 2013, nr. PL1524-2013137469-3, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 26-28):
Als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 13 juli 2013 zag ik dat [verdachte] in een rood klein voertuig stapte en op de bijrijdersstoel plaatsnam. Ik zag dat de rode auto dubbel geparkeerd was. Ik zag dat op de bestuurdersstoel een manspersoon zat met een hindoestaans uiterlijk. Gezien de omstandigheden wachtte kennelijk de hindoestaanse man op [verdachte] .
Ik zag en hoorde dat [verdachte] werd aangehouden door collega [verbalisant 3] .
De hindoestaanse man bleek te zijn [betrokkene 3] .
Via het bureaukanaal heb ik gevraagd of zij bovenstaande persoon door ons politie bedrijfssystemen Integraal Bevragen konden navragen. Ik kreeg vervolgens te horen dat [betrokkene 3] vandaag omstreeks 13:30 uur is gecontroleerd door wijkagent [verbalisant 4] op de Abraham van Beyerenstraat ter hoogte van perceel 60 samen met [verdachte] met betrekking tot een verdachte situatie. Uit de registratie opgemaakt door de wijkagent [verbalisant 4] bleek dat hij had gezien dat er een dekbedovertrek op de achterbank lag van de rode Toyota waar de bovengenoemde personen in zaten. Het was hem bekend dat deze dekbedden zoals door hem aangetroffen door inbrekers worden gebruikt om spullen te verbergen of te vervoeren. Tevens hoorde ik dat zij samen in een rode Toyota zaten voorzien van het kenteken [AA-00-BB] . Ik zag dat de auto waar [betrokkene 3] en [verdachte] nu in zaten hetzelfde kenteken had.
6. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden d.d. 18 juli 2013, nr. PL1513-2013137466-10, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 139- 140):
Als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 13 juli 2013 omstreeks 13:30 uur was ik in uniform gekleed en belast met fietssurveillance en zag ik dat een rode Toyota Starlett met kenteken [AA-00-BB] voetgangers hinderde.
Ik ben hierna achter genoemd voertuig aangereden om de bestuurder aan te spreken op zijn rijgedrag. Terwijl ik achter het voertuig aan rij, zie ik dat twee mannen ter hoogte van de Marktweg 25 uitstappen en hierna in versnelde pas weglopen.
Hierop heb ik het voertuig staande gehouden en heb ik de bestuurder aangesproken op zijn rijgedrag. Hij gaf op te zijn: [betrokkene 3] .
Ik zag dat er op de achterbank beddengoed lag, ik zag dat het lichtgekleurd was met een bloemmotief in zacht roze kleuren als opdruk.
Even later op de middag hoorde ik via de portofoon dat er moeilijkheden waren in de Frans Halsstraat/Gabriel Metsusstraat. Ter plaatse zag ik een man staan die ik direct herkende als een van de weggelopen mannen uit de rode Toyota. Hierop heb ik hem naar zijn gegevens gevraagd. Hij gaf op te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] .
7. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden d.d. 18 juli 2013, nr. PL1513-2013137466-11, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 141):
Als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] :
Naar aanleiding van de bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] met betrekking tot de controle van het voertuig [AA-00-BB] heb ik, verbalisant [verbalisant 2] , de foto getoond aan [verbalisant 4] met het kussensloop. Aangever had aan mij verklaard dat een bijbehorend dekbedovertrek was weggenomen bij de inbraak.
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , herken het motief en kleur van het laken dat ik tijdens mijn waarneming op de achterbank van de rode Toyota Starlett voorzien van kenteken [AA-00-BB] zag liggen. Ik herken het motief en kleur op dit kussensloop op de foto. Ik kan zeggen dat het motief en kleur voor 100% overeenkomen met mijn waarneming van het laken in het voertuig.
8. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden d.d. 13 juli 2013, nr. PL1513-2013137503-9, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 73):
Als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op zaterdag 13 juli 2013 om 15:30 uur heb ik een onderzoek ingesteld naar het verkoopbewijs van [A] , welke verdachte [verdachte] bij zich droeg.
Om 15:35 heb ik een bezoek gebracht aan [A] , gevestigd aan het Hoflandplein te 's-Gravenhage. Daar heb ik gesproken met [betrokkene 4] , eigenaar van de betreffende juwelier. Ik heb gevraagd naar het verkoopbewijs van [verdachte] en naar de juwelen welke [verdachte] bij hem had verkocht.
Ik zag dat [betrokkene 4] het verkoopbewijs en een zakje met juwelen op de toonbank legde. Ik zag dat op het verkoopbewijs een bedrag stond van 82,09 euro. Ik zag dat het verkoopbewijs overeenkwam met de kopie van het verkoopbewijs welke de verdachte [verdachte] ten tijde van de aanhouding in zijn bezit had.
Ik zag dat op het verkoopbewijs dat verdachte [verdachte] zojuist de volgende juwelen had verkocht:
- Een (1) gouden armbandje en vier gouden hangertjes van een olifant, een kameel, een eend en een hond.
Ik heb vervolgens bovengenoemde juwelen in beslag genomen.
9. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden d.d. 13 juli 2013, nr. PL1513-2013137469-16, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 70-72):
Als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 13 juli 2013 omstreeks 20:00 uur stelde ik een onderzoek in naar het zojuist inbeslaggenomen voertuig, Toyota Starlett, rood van kleur en voorzien van het kenteken [AA-00-BB] .
Ik zag dat onder de bijrijdersstoel een wit plastic tasje lag. Ik zag dat er in dit witte plastic tasje een grote scheur zat. Ik zag dat er door deze scheur diverse sieraden zichtbaar waren waaronder kettinkjes, hangertjes, horloges en armbandjes. Ik zag dat er tussen de diverse sieraden een kinderarmbandje lag met de naam "Denise" erop.
Tevens zag ik dat naast dit plastic tasje ook een wit sieradendoosje lag van het merk Ti Sento.
Na het openen van de kofferbak zag ik dat er diverse tasjes in de kofferbak lagen. Ik zag dat er in een wit plastic zakje, welke zich aan de linkerkant van de kofferbak bevond, een witte Samsung afstandsbediening lag en een portemonnee met diverse pasjes. Ik zag dat dit een zwarte portemonnee betrof van het merk "Pall Mall". Nadat ik de portemonnee openvouwde, zag ik dat hier diverse pasjes inzaten. Ik zag dat hier een Sligro en een Makro pas inzaten op naam van " [betrokkene 1] ". Tevens zag ik dat er ook een Platinumcard ING pas op naam van [betrokkene 1] in de portemonnee zat.
In het midden van de kofferbak zag ik dat hier een zwart plastic tasje lag met hierin een Sony Cybershot fotocamera.
De bovenstaande goederen zijn fotografisch vastgelegd en bijgevoegd bij dit proces-verbaal.
Naar aanleiding van de portemonnee met pasjes heb ik een onderzoek ingesteld naar de herkomst van deze goederen.
Ik zag dat op zaterdag 13 juli 2013 om 14:10 uur aangifte was gedaan van een woninginbraak op de [a-straat 1] te 's-Gravenhage door [betrokkene 1] .
10. Het proces-verbaal van verhoor aangeefster van de politie Haaglanden d.d. 17 juli 2013, nr. PL1513-2013137466-6, met de daarbij behorende 22 fotobijlagen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 104-128):
Als verklaring van aangeefster [betrokkene 2] :
Adres : [a-straat 1]
Postcode plaats : [postcode] 's-Gravenhage
Ik kan u het volgende verklaren over goederen die ik nu nog mis:
- Sony Cybershot, zilver van kleur.
- Twee gouden trouwringen.
- Swarovski oorbellen.
- Wit doosje van het merk Ti Sento. Hier zat een ring in. Dit was een zilveren ring met diamantjes en met een witte parel erop.
- Diesel horloge.
- Een bruin leren doosje van het merk Michael Kors. Hierin zat een goudkleurig horloge met diamantjes in de schakel en op het klokje.
- Ice Watch horloge.
- Een dekbed overtrek. Deze was gebroken wit met als motief bloemen.
Ook ben ik sieraden van mijn moeder kwijt. Deze hebben een zeer emotionele waarde voor mij. Dit zijn:
- Een gouden dames horloge.
- Een gouden ring met vier diamantjes.
- Een ketting.
- Een armband.
Ik ben ook mijn doos met oorbellen kwijt.
Mijn man is een wit plastic tasje kwijt. Dit tasje lag in onze slaapkamer en hier zaten voorkantjes in voor stopcontacten. Doordat deze voorkantjes scherp zijn was het plastic tasje helemaal gescheurd aan een kant.
U laat mij foto's zien. Ik kan u vertellen dat op de foto's 1 tot en met 5, 7 t/m 12, 14, 15, 17, 18, 20, 21 en 22 mijn sieraden staan.
Het kinderarmbandje dat op foto 4 staat met de naam " [naam] " is van mijn dochter.
Op foto 17 zie ik mijn pedicuresetje.
11. De eigen waarneming van het hof ter zake van de foto's welke als bijlagen zijn gevoegd bij het proces-verbaal van verhoor aangeefster van de politie Haaglanden d.d. 16 juli 2013, nr. PL1524-2013137466-6, met de daarbij behorende bijlagen, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 108):
Foto 2, onderste foto:
Vier gouden hangertjes, te weten van een olifant, een kameel, een eend en een hond.
Foto 4 onderste foto: deel van een ketting met naamplaatje met de naam " [naam] ".
12. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Haaglanden d.d. 19 juli 2013, nr. PL1513-2013137503-15, voor zover inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - (p. 155- 157):
Als verklaring van de verdachte [betrokkene 3] :
Op 13 juli 2013 ben ik omstreeks 13:00 uur gecontroleerd op de Marktweg. Ik was daar met [verdachte] . Hij is toen uit de auto gesprongen.
[verdachte] heeft de spullen in mijn auto gedaan. Ik bedoel dan een joekel van een tv. En een witte plastic tas."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft op gronden als vermeld in zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. De verdachte heeft verklaard dat hij voor het eerst in de middag na zijn bezoek aan de [A] omstreeks 15:00 uur in de auto van de medeverdachte [betrokkene 3] is gestapt. Er zit te veel tijd en afstand tussen de inbraak gepleegd tussen 11:00 en 13:00 aan de [a-straat 1] en het aantreffen van de verdachte in de auto van de medeverdachte [betrokkene 3] op de Marktweg om 15:00 uur, in welke auto een deel van de bij de inbraak gestolen goederen zijn aangetroffen, om aan te nemen dat de verdachte bij de inbraak betrokken is geweest.
Het hof overweegt als volgt.
Op 13 juli 2013 tussen 11:00 uur en 13:00 uur is een inbraak gepleegd in een woning aan de [a-straat 1] te Den Haag. Hierbij zijn een groot aantal sieraden weggenomen, alsmede twee flatscreentelevisies en een dekbedovertrek. Diezelfde dag omstreeks 14:54 uur wordt gezien dat de verdachte de inkoopingang van [A] aan het Hofplein te Den Haag binnengaat en enkele minuten later weer naar buiten komt. Gebleken is dat de verdachte een gouden armbandje en vier gouden hangertjes (te weten van een olifant, een kameel, een eend en een hond) voor een bedrag van € 82,09 aan de juwelier heeft verkocht. Aangeefster [betrokkene 2] heeft deze hangertjes herkend als zijnde haar sieraden die bij de inbraak zijn gestolen.
Kort hierop, omstreeks 15:05 uur, is de verdachte aangehouden terwijl hij aan de passagierszijde de rode Toyota Starlett van de medeverdachte [betrokkene 3] wilde instappen. Tijdens de doorzoeking van deze auto is onder de bijrijdersstoel aangetroffen een witte plastic tas met daarin diverse sieraden, waaronder een kinderarmbandje met de naam " [naam] ", en in de kofferbak een portemonnee met daarin meerdere pasjes op naam van de aangever [betrokkene 1] . Aangeefster [betrokkene 2] heeft een deel van de sieraden, waaronder ook het kinderarmbandje, herkend als dat van haar of één van haar gezinsleden.
Verder is gebleken dat eerder die dag om 13:30 uur de rode Toyota Starlett met als bestuurder de medeverdachte [betrokkene 3] door de wijkagent staande is gehouden bij de Marktweg in Den Haag, omdat de wijkagent de bestuurder wilde aanspreken op zijn rijgedrag. De wijkagent heeft tijdens de staandehouding op de achterbank van de Toyota Starlett een dekbedovertrek zien liggen, welk dekbedovertrek hij naderhand aan de hand van een kussensloop heeft herkend als het dekbedovertrek dat is weggenomen bij de inbraak aan de [a-straat 1] . Daar komt bij dat de wijkagent vlak voor de staandehouding van de Toyota twee mannen uit de auto heeft zien springen en met versnelde pas heeft zien weglopen. Eén van deze twee mannen heeft hij later herkend als zijnde de verdachte.
De staandehouding door de wijkagent en het daarop uit de Toyota springen van twee mannen, waaronder verdachte, worden bevestigd door de medeverdachte [betrokkene 3] . [betrokkene 3] heeft verklaard dat de verdachte eerder die dag een joekel van een televisie en een witte plastic tas bij hem in de auto heeft gelegd.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, te weten dat hij eerst na zijn bezoek aan de [A] omstreeks 15:00 uur bij [betrokkene 3] in de auto is gestapt, dan ook onaannemelijk en gaat ervan uit dat de verdachte al bij [betrokkene 3] in de auto zat ten tijde van de staande houding van de auto omstreeks 13:30 uur. Gelet op het korte tijdsverloop tussen het plegen van de inbraak, te weten tussen 11:00 uur en 13:00 uur, en de aanwezigheid van de verdachte in de auto waarin een deel van de bij deze inbraak gestolen spullen zijn aangetroffen, alsmede op de verklaring van [betrokkene 3] dat de verdachte een televisie en een witte plastic tas met inhoud in de auto heeft gelegd waarvan is gebleken dat die goederen afkomstig zijn uit de woning aan de [a-straat 1] , is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de inbraak aan de [a-straat 1] heeft gepleegd.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman."
3.3.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het Hof, mede gelet op hetgeen onder 2.2 is vooropgesteld, kunnen afleiden dat het de verdachte is geweest die de in de bewezenverklaring omschreven diefstal heeft gepleegd.
3.4.
Het middel faalt.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, Y. Buruma, V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2017.
Conclusie 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft de buit afkomstig van een woninginbraak voorhanden. Bewezenverklaarde diefstal toereikend gemotiveerd? De HR geeft – met verwijzing naar eerdere arresten – algemene beschouwingen over de bewezenverklaring van diefstal van een gestolen goed dat de verdachte voorhanden heeft, dan wel de kwalificatie van een dergelijk feit als heling (en de hieraan in de weg staande heler-steler-regel), dan wel als (schuld)witwassen (en de hiervoor geldende nadere motiveringseisen in geval het goed "onmiddellijk" uit eigen misdrijf afkomstig is). I.c. heeft het hof uit de bewijsvoering kunnen afleiden dat het verdachte is geweest die de in de bewezenverklaring omschreven diefstal heeft gepleegd. Samenhang met 14/05827.
Nr. 15/03755 Zitting: 28 februari 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 11 augustus 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Aangezien de middelen zich alle richten tegen de motivering van de bewezenverklaring geef ik hieronder eerst die bewezenverklaring en de nadere bewijsoverweging van het hof weer.
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op of omstreeks 13 juli 2013 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [a-straat 1]) heeft weggenomen
- een (grote) hoeveelheid (gouden) sieraden (waaronder meerdere horloges, oorbellen, kettinkjes, hangertjes, armbandjes en ringen). en/of
- een sieradendoosje en/of
- twee flatscreen-televisies (merk: Samsung) en/of
- een afstandbediening (merk: Samsung) en/of
- een portemonnee met inhoud (merk: Pall Mall, met inhoud: pasjes en/of geld) en/of
- een fotocamera (merk: Sony Cybershot) en/of
- een dekbedovertrek en/of
- een pedicureset en/of
- een laptop (merk: Dell),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door over een muur (met metalen punten) te klimmen en/of (vervolgens) een schuifpui van die woning uit het slot te lichten.”
3.2. In aansluiting op de bewezenverklaring heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
“Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft op gronden als vermeld in zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. De verdachte heeft verklaard dat hij voor het eerst in de middag na zijn bezoek aan de juwelier [A] omstreeks 15:00 uur in de auto van de medeverdachte [betrokkene 3] is gestapt. Er zit te veel tijd en afstand tussen de inbraak gepleegd tussen 11:00 en 13:00 aan de [a-straat 1] en het aantreffen van de verdachte in de auto van de medeverdachte [betrokkene 3] op de Marktweg om 15:00 uur, in welke auto een deel van de bij de inbraak gestolen goederen zijn aangetroffen, om aan te nemen dat de verdachte bij de inbraak betrokken is geweest.
Het hof overweegt als volgt.
Op 13 juli 2013 tussen 11:00 uur en 13:00 uur is een inbraak gepleegd in een woning aan de [a-straat 1] te Den Haag. Hierbij zijn een groot aantal sieraden weggenomen, alsmede twee flatscreentelevisies en een dekbedovertrek. Diezelfde dag omstreeks 14:54 uur wordt gezien dat de verdachte de inkoopingang van juwelier [A] aan het Hofplein te Den Haag binnengaat en enkele minuten later weer naar buiten komt. Gebleken is dat de verdachte een gouden armbandje en vier gouden hangertjes (te weten van een olifant, een kameel, een eend en een hond) voor een bedrag van € 82,09 aan de juwelier heeft verkocht. Aangeefster [betrokkene 2] heeft deze hangertjes herkend als zijnde haar sieraden die bij de inbraak zijn gestolen.
Kort hierop, omstreeks 15:05 uur, is de verdachte aangehouden terwijl hij aan de passagierszijde de rode Toyota Starlett van de medeverdachte [betrokkene 3] wilde instappen. Tijdens de doorzoeking van deze auto is onder de bijrijdersstoel aangetroffen een witte plastic tas met daarin diverse sieraden, waaronder een kinderarmbandje met de naam "[naam]", en in de kofferbak een portemonnee met daarin meerdere pasjes op naam van de aangever [betrokkene 1]. Aangeefster [betrokkene 2] heeft een deel van de sieraden, waaronder ook het kinderarmbandje, herkend als dat van haar of één van haar gezinsleden..
Verder is gebleken dat eerder die dag om 13:30 uur de rode Toyota Starlett met als bestuurder de medeverdachte [betrokkene 3] door de wijkagent staande is gehouden bij de Marktweg in Den Haag, omdat de wijkagent de bestuurder wilde aanspreken op zijn rijgedrag. De wijkagent heeft tijdens de staandehouding op de achterbank van de Toyota Starlett een dekbedovertrek zien liggen, welk dekbedovertrek hij naderhand aan de hand van een ; kussensloop heeft herkend als het dekbedovertrek dat is weggenomen bij de inbraak aan de [a-straat 1]. Daar komt bij dat de wijkagent vlak voor de staandehouding van de Toyota twee mannen uit de auto heeft zien springen en met versnelde pas heeft zien weglopen. Één van deze twee mannen heeft hij later herkend als zijnde de verdachte.
De staandehouding door de wijkagent en het daarop uit de Toyota springen van twee mannen, waaronder verdachte, worden bevestigd door de medeverdachte [betrokkene 3]. [betrokkene 3] heeft verklaard dat de verdachte eerder die dag een ‘joekel van een televisie’ en een witte plastic tas bij hem in de auto heeft gelegd.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, te weten dat hij eerst na zijn bezoek aan de juwelier [A] omstreeks 15:00 uur bij [betrokkene 3] in de auto is gestapt, dan ook onaannemelijk en gaat ervan uit dat de verdachte al bij [betrokkene 3] in de auto zat ten tijde van de staande houding van de auto omstreeks 13:30 uur. Gelet op het korte tijdsverloop tussen het plegen van de inbraak, te weten tussen 11:00 uur en 13:00 uur, en de aanwezigheid van de verdachte in de auto waarin een deel van de bij deze inbraak gestolen spullen zijn aangetroffen, alsmede op de verklaring van [betrokkene 3] dat de verdachte een televisie en een witte plastic tas met inhoud in de auto heeft gelegd waarvan is gebleken dat die goederen afkomstig zijn uit de woning aan de [a-straat 1], is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de inbraak aan de [a-straat 1] heeft gepleegd.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.”
4. Voorafgaande beschouwing naar aanleiding van de middelen
4.1.
Voorzover aan de middelen ten grondslag ligt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte de bewezenverklaarde diefstal (met inklimming) heeft gepleegd gelden de volgende, algemene overwegingen.1.
4.2.
Het betreft de algemene vraag naar het bewijs van diefstal bij het voorhanden hebben van goederen die van die diefstal afkomstig zijn. Materieelrechtelijk gezien zou de rechtspraktijk dat wellicht primair als heling willen betitelen. Het “voorhanden hebben” van een “door misdrijf verkregen goed’ past immers geheel in de terminologie van art. 416 Sr lid 1 sub a Sr. Maar dan wordt wellicht niet voldoende onder ogen gezien dat de delictsomschrijving van art. 416 lid 1 sub a Sr nog aanvullende eisen stelt in de vorm van een subjectief bestanddeel: het moet gaan om een goed, waarvan de dader op het tijdstip van het voorhanden krijgen wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het betreft hier een vorm van opzet, die gericht moet zijn op het van misdrijf afkomstig zijn, maar welk opzet op het moment van voorhanden krijgen van het goed aanwezig moet zijn. Door die nogal specifieke ‘tijdsbepaling’ van het opzet is het bewijs daarvoor lang niet altijd gemakkelijk te leveren. Het bewijs daarvan vereist immers een soort terugblik in het verleden, waarbij voldoende zicht moet worden verkregen op het moment, en de wijze van verkrijging van het goed door de verdachte. Als de verdachte daarover het zwijgen toedoet, en er geen aanvullende bewijsmiddelen zijn waaruit van de wijze van verkrijging blijkt dan kan de vervolging wegens heling al gauw stuklopen. Daarbij helpt het terugvallen op schuldheling (art. 417bis Sr) ook niet veel, omdat daar weliswaar het ‘wetende dat’ van de opzetheling is vervangen door het ‘redelijkerwijze moeten vermoeden, wat een iets lagere schuldgraad oplevert, maar wat niets verandert aan het tijdstip waarop ook dit subjectieve bestanddeel wordt geacht aanwezig te zijn. Ook het redelijkerwijze moeten vermoeden van art. 417bis Sr is gekoppeld aan het moment van verkrijging.2.De slotsom is dat bij het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen in de genoemde varianten van heling er nog niet te onderschatten hobbels bij het bewijs overblijven.
4.3.
Daartegenover staat dat ingeval de verdachte in het bezit van gestolen goederen wordt aangetroffen het bewijs van diefstal soms niet al teveel extra moeilijkheden oplevert. In 20103.hanteerde de Hoge Raad daarvoor de volgende ‘vooropstelling’:
“Vooropgesteld moet worden dat aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.”4.
4.4.
Op de vaststelling van de feiten en omstandigheden van het geval komt het dus aan, en die kúnnen meebrengen dat aan het voorhanden hebben van gestolen goederen voor het bewijs van diefstal een doorslaggevende rol kan worden toegekend. In het genoemde geval uit 2010 waren de bijkomende omstandigheden het korte tijdsverloop tussen de diefstallen van twee motorfietsen en het aantreffen van de verdachte met een van die gestolen motorfietsen c.q. het nemen van een foto van de verdachte met de andere gestolen motorfiets, alsmede het niet aannemelijk achten van de verklaring van de verdachte voor dit aantreffen (in ‘real time’ en op een foto in verdachtes mobiele telefoon).
4.5.
Een vergelijkbare uitkomst bood HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:202. In dat geval was de verdachte midden in de nacht aangehouden met een achter zijn auto gekoppelde met groenafval beladen aanhangwagen die niet voorzien was van een kentekenplaat en ook geen licht voerde. Verdachte wilde bij de aanhouding niet verklaren. Uit een aangifte bleek dat de aanhanger was gestolen: de eigenaar van de aanhanger miste hem en verklaarde dat deze op zijn hoogst de dag voor de aanhouding van de verdachte moest zijn weggenomen. Een aannemelijke verklaring van de verdachte over het bij hem aantreffen van de aanhanger bleef echter uit. Het hof overwoog ten aanzien van de bewezenverklaring van diefstal onder meer het volgende:
“Ter terechtzitting heeft verdachte niet meer of anders willen verklaren dan dat de aanhangwagen van hem was. In het licht van hetgeen hiervoor is gerelateerd vraagt het handelen van verdachte om een verdere verklaring. Deze verklaring heeft de verdachte niet willen geven. Voorts heeft de verdachte ook geen enkel bewijs kunnen overleggen dat de aanhangwagen aan hem toebehoorde.
Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte de aanhangwagen heeft gestolen."
De bewezenverklaring door het hof van diefstal bleef in cassatie overeind. De Hoge Raad overwoog in dat verband:
“2.4.1. Voor zover het middel voorts klaagt dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer het daderschap van de verdachte kan worden afgeleid, moet worden vooropgesteld dat aan het enkele voorhanden hebben van door een vermogensdelict ontvreemde goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook door het plegen van dat vermogensdelict heeft verkregen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en de omstandigheden van het geval van belang.
2.4.2.
Nu het Hof uit de hiervoor onder 2.2.2 en 2.2.3 weergegeven bewijsvoering heeft kunnen afleiden dat het de verdachte is geweest die het in de bewezenverklaring omschreven feit heeft gepleegd, kan het middel ook in zoverre niet tot cassatie leiden.”
4.6.
Uit de genoemde zaken zouden twee factoren kunnen worden gedestilleerd die in belangrijke mate bijdragen aan het bewijs van diefstal, ingeval de verdachte wordt aangetroffen met gestolen goederen (of in een vergelijkbaar nauw verband gebracht kan worden met die voorwerpen, zoals in het geval van de gefotografeerde motorfiets). Dat zijn i) een kort tijdsverloop na de diefstal en ii) het ontbreken van een (aannemelijke) verklaring voor het aantreffen van het gestolen goed. Bij de tweede factor speelt de procesopstelling van de verdachte veelal een doorslaggevende rol. Als uit de omstandigheden van het geval zich niet een aannemelijke verklaring voor het bezit van een gestolen goed aandringt, dan is het de verdachte die daarover nadere opheldering zal moeten verschaffen. Aan het ontbreken van een dergelijke verklaring kunnen dus bewijsrechtelijke gevolgen worden verbonden.
4.7.
Uiteraard zijn er ook situaties waarin de ‘eigenlijke’ hoofdregel van het arrest uit 2010 geen uitzondering leidt. Het enkele feit dat de verdachte wordt aangetroffen met gestolen goederen levert geen voldoende bewijs op, dat is slechts het geval indien de feiten en omstandigheden van het geval te hulp schieten. Dat is niet altijd het geval. Een voorbeeld daarvan is HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR1121. Daar werd de verdachte, samen met zijn mededader op 24 oktober op heterdaad betrapt bij een poging tot diefstal in een oliebollenkraam. In de auto van de verdachten werden echter ook T-shirts (met opdruk) gevonden, die ruim een week eerder waren weggenomen uit een gebakkraam. De bewezenverklaring door het hof van (ook) de diefstal uit de laatstgenoemde kraam, waarbij behalve de T-shirts ook een oliebollenmachine, oliebollenschalen en een witte teil waren weggenomen bleef in cassatie niet overeind. Dat kon uit de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging niet ‘zonder meer’ volgen. De door het hof gebezigde bewijsoverweging hield in dat het hof de verklaring van de verdachte dat hij zijn bestelbus wel eens uitleende niet aannemelijk achtte. Die verwijzing naar een onaannemelijk geachte verklaring van de verdachte was in dit geval dus niet toereikend om de bewezenverklaring te redden. Het gat in de tijd was, zou ik menen, daarbij een doorslaggevende factor: in de circa acht dagen na de diefstal kon wel van alles gebeurd zijn met de gestolen bedrijfskleding, wat de diefstal door juist deze verdachte(n) minder aannemelijk zou maken.
4.8.
Nog een voorbeeld waarin het enkele aantreffen van een gestolen goed zonder op diefstal wijzende ‘extra’ feiten en omstandigheden onvoldoende was om diefstal te bewijzen is het recente arrest van de Hoge Raad van 15 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2589). De verdachte was aangetroffen met twee gestolen buitenboordmotoren, waarvan er eentje op Speurders.nl te koop was aangebonden. Ook hier was er meer dan een week verstreken na de diefstal van de buitenboordmotoren. Meer dan dat bleek echter niet uit de bewijsmiddelen. Bijeengenomen kon uit die bewijsmiddelen echter, aldus de Hoge Raad, niet ‘zonder meer’ de bewezenverklaarde diefstal worden afgeleid.
4.9.
Ondanks, of misschien wel dankzij de uit de laatste twee arresten blijkende ‘contra-indicaties’ kan de conclusie worden overeind gehouden dat het voorhanden hebben van gestolen goederen als een begin van bewijs van diefstal kan gelden. Van de bijkomende feiten en omstandigheden hangt het dan af of een uiteindelijke bewezenverklaring door de rechter ‘er in zit’.
4.10.
Tegen de achtergrond van het voorgaande zal ik de middelen die namens de verdachte zijn ingediend bespreken.
5. Het eerste middel
5.1.
Het middel keert zich tegen de vaststelling door het hof dat de sieraden die door de verdachte zijn ingeleverd bij de juwelier een gouden armbandje en vier gouden hangertjes, van een olifant, een kameel, een eend en een hond, betroffen. Het middel doet een beroep op de specificatie op de (aankoop)bon die door de juwelier is verschaft en waarop de precieze kenmerken van de ingeleverde hangertjes niet zijn vermeld. Aldus zou de vaststelling van het hof onbegrijpelijk zijn, zo begrijp ik het middel. Het middel miskent echter dat het hof uit de verklaring van de verbalisant G. Schouls, opgenomen als bewijsmiddel onder 8. in de aanvulling van het arrest die kenmerken rechtstreeks heeft kunnen afleiden. Die verklaring houdt in dat de verbalisant aan de juwelier niet slechts om de (geschreven) specificatie maar tevens om de verkochte juwelen heeft verzocht, waarop de juwelier behalve het verkoopbewijs ook een zakje met juwelen op de toonbank legde. Aan de hand van die overgelegde voorwerpen kon de verbalisant verklaren dat de litigieuze hangertjes de genoemde diersoorten betroffen. Het middel faalt evident.
5.2.
Het tweede middel
5.3.
Het middel bevat de klacht dat uit het feit dat gezien is dat de verdachte is uitgestapt uit de auto waarin een gestolen dekbed en daaronder gestolen goederen zich bevonden niet het ‘causale verband’ met de inbraak kan worden afgeleid, aangezien niet is vastgesteld dat de verdachte enige wetenschap had van wat zich in de auto bevond. Het middel miskent echter dat niet alleen uit die – geïsoleerde – vaststelling het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd maar dat daarvoor de gehele bewijsconstructie in ogenschouw genomen moet worden. De waarneming door de verbalisant van hetgeen zich in de auto bevond, in samenhang met de waarneming dat de verdachte schielijk uit die auto was gestapt is slechts een schakel in de gehele keten van vaststellingen, daarmee eindigende dat de verdachte diezelfde middag een aantal sieraden, afkomstig van de diefstal, bij de juwelier voor geld inwisselde. Uit de zich opvolgende gebeurtenissen kon het hof afleiden dat de verdachte kort na de diefstal goederen voorhanden heeft gehad, die afkomstig waren van de rond het middaguur van dezelfde (mid)dag gepleegde inbraak. Bij afwezigheid van een aannemelijke verklaring van de verdachte voor dat voorhanden hebben van deze goederen kon het hof, indachtig de hoofdregel die ik hierboven, onder 4. heb behandeld, het bewijs van het daderschap van de diefstal met inklimming ontlenen. Het middel faalt.
5.4.
Het derde middel
Het derde middel stelt dat één van de – niet voor het bewijs gebezigde - getuigenverklaringen van [betrokkene 3], zijnde de bestuurder van de auto, voor de verdachte ontlastende informatie bevat hetgeen een tegenstrijdigheid met de bewezenverklaring zou opleveren. Het middel miskent dat de selectie en waardering van het bewijsmateriaal, die aan de feitenrechter is voorbehouden, in cassatie niet getoetst kan worden. Voor zover in het middel ook nog de klacht wordt geuit dat de verdachte geen deugdelijke gelegenheid heeft gehad om de betrokken getuige te horen, nu deze zich bij de rechter-commissaris had beroepen op zijn zwijgrecht, faalt de klacht reeds omdat niet is gebleken dat door de verdediging is verzocht om de getuige op de terechtzitting te doen oproepen.
6. Alle drie de middelen falen. Het eerste en het derde middel kunnen met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑02‑2017
Al is mijn indruk dat bij schuldheling de marges voor de rechter ruimer zijn dan bij opzetheling. Zie HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2647 (81 RO) en de conclusie van mijn ambtgenoot F.W. Bleichrodt ECLI:NL:PHR:2016:1146 voorafgaand aan dat arrest, met verwijzing naar HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:301 (art. 81 RO; schuldheling iPhone), HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2484, rov. 2 (schuldheling fiets), HR 24 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:772, rov. 5 (schuldheling motorblok), HR 7 juni 2011, nr. 09/05169 ECLI:NL:HR:2011:BQ3143 (niet gepubliceerd, art. 81 RO; schuldheling auto-onderdelen) en HR 9 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009: BI0505 (schuldheling obligaties; Hoge Raad laat middel buiten bespreking, CAG: art. 81 RO).
HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475 m. nt. J.M. Reijntjes.
Dezelfde ‘vooropstelling’ hanteerde de Hoge Raad in een geval waarin de bij de verdachte aangetroffen goederen niet van diefstal, maar van afpersing (art. 317 Sr) afkomstig waren (HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0102). De betreffende zinsnede luidde toen: “Vooropgesteld moet worden dat aan het enkele voorhanden hebben van door een vermogensdelict ontvreemde goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook door het plegen van dat vermogensdelict heeft verkregen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.” Dezelfde zinsnede, dus in uitbreidende zin tot ‘vermogensdelicten’, werd gebezigd in HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6625, waar het ging om goederen die waren verkregen d.m.v. diefstal met geweld (art. 312 Sr).
Beroepschrift 16‑02‑2016
Mr. A.P. Visser
strafrechtadvocaat
[Hoge Raad der Nederlanden
Straf Griffie
INGEKOMEN
06 APR. 2016
DATUM: 10:00
NR:]
Hoge Raad der Nederlanden
Sector Strafzaken
's‑Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
Inzake: [verzoeker]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1979
Arrest Hof Den Haag : 11 augustus 2015
Griffienummer: S 15/03755
Datum aanzegging: 16 februari 2016
[Hoge Raad der Nederlanden
PDA BALIE
Ingekomen
— 5 APR. 2016
Behandelaar:]
[verzoeker], verzoeker tot cassatie, wonend te [woonplaats], voor deze zaak woonplaats kiezende aldaar aan de Toussaintkade no. 53 aan het kantoor van Mr. A.P. Visser, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die in deze zaak door verzoeker tot cassatie bepaaldelijk gevolmachtigd is om als zijn advocaat de cassatieschriftuur te ondertekenen en in te dienen;
Brengt het volgende onder uw aandacht:
Het cassatieberoep is gericht tegen bovengenoemd arrest van het Gerechtshof 's‑Gravenhage, waarbij het vonnis van de Rechtbank is vernietigd en waarbij het Gerechtshof opnieuw rechtdoende, zakelijk weergegeven, verzoeker tot cassatie heeft veroordeeld wegens woninginbraak, tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Inleiding
Op 13 juli 2013 is tussen 11.00 uur en 13.00 uur een inbraak gepleegd aan de Mient in Den Haag, waarbij onder andere een dekbedovertrek twee televisies en sieraden zijn gestolen. Omstreeks 13.30 uur die dag reed de medeverdachte als bestuurder van een auto in de Schilderswijk Den Haag, alwaar volgens verbalisant [verbalisant 4], verzoeker tot cassatie samen met een derde persoon uit de auto stapte. [verbalisant 4] zag dat achter in de auto van de medeverdachte, die als bestuurder op trad een dekbedovertrek lag. Omstreeks 14.54 uur heeft verzoeker tot cassatie sieraden verkocht aan een juwelier in de Schilderwijk. Verbalisanten waren bezig met een actie om mensen te controleren die spullen verkochten aan de juwelier. Verzoeker tot cassatie werd herkend door een collega verbalisant en dit was het startsein hem te volgen en te controleren.
Door de verbalisanten is niet gezien dat hij vanaf dat moment dat hij vertrok van de juwelier tot aan het moment dat hij bij de auto die verderop stond arriveerde iets in zijn handen had.
Op het moment dat verzoeker tot cassatie het portier van de auto van de medeverdachte open deed werd hij aangehouden.
Verzoeker tot cassatie had een bonnetje op zak waarop stond dat hij 4 hangertjes en een gouden armband ingeleverd had bij de juwelier. Verbalisant [verbalisant 3] informeert bij de juwelier en stelt in beslag genomen te hebben: armbandje en vier gouden hangertjes van een olifant, een kameel, een eend en een hond.
Verbalisant [verbalisant 2] onderzoekt de auto en maakt foto's van de in de auto aangetroffen goederen, in het bijzonder sieraden die zich in een wit zakje onder de bijrijdersstoel bevonden waaronder: een armbandje en vier gouden hangertjes van een olifant, een kameel, een eend en een hond. De goederen die gevonden en fotografisch vastgelegd zijn, worden door aangeefster herkend als haar eigendom, waaronder armbandje en vier gouden hangertjes van een olifant, een kameel, een eend en een hond. Medeverdachte, de bestuurder van de auto, legt wisselende verklaringen af, enerzijds dat alle goederen in de auto van hem zijn anderzijds dat verzoeker tot cassatie ergens in de Schilderswijk stond, aan het verhuizen zou zijn en de goederen in de auto heeft gelegd. Medeverdachte is integraal vrijgesproken door het Hof. Verzoeker tot cassatie is veroordeeld voor inbraak.
Het Hof heeft de bewezenverklaring, zakelijk weergegeven gebaseerd op de volgende omstandigheden:
Gelet op het korte tijdsverloop tussen een inbraak, welke is gepleegd tussen 11.00 uur en 13.00;
dat achter in de auto van de medeverdachte , onder een gestolen dekbed, gestolen goederen van die inbraak aangetroffen zijn;
verzoeker tot cassatie gezien is omstreeks 13.30 uur toen hij samen met een ander uit de auto stapte;
verzoeker tot cassatie omstreeks 14.54 uursieraden heeft verkocht aan een juwelier, welke door aangeefster herkend zijn als haar sieraden;
alsmede de verklaring van de medeverdachte, dat verzoeker tot cassatie een televisie en een plastic tas met inhoud in de auto heeft gelegd, waarvan gebleken is dat die goederen afkomstig zijn van de inbraak uit een woning.
Verzoeker tot cassatie kan zich met het arrest niet verenigen en stelt hierbij de navolgende middelen in:
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan de niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn artikelen 358, 359 en 415 Sv geschonden omdat het Hof de bewezenverklaring mede gebaseerd heeft op de, zakelijk weergegeven, overweging dat gebleken is dat verzoeker tot cassatie sieraden heeft ingeleverd bij een juwelier, en wel een gouden armbandje en vier gouden hangertjes, te weten van een olifant, een kameel, een eend en een hond, welke sieraden door aangeefster herkend zijn als haar eigendom.
Dit oordeel mist feitelijke grondslag en is gebaseerd op in het arrest opgenomen tegenstrijdige bewijsmiddelen, te weten enerzijds in bewijsmiddel 8 het proces verbaal van verbalisant [verbalisant 3] waarin hij stelt dat hij de sieraden (een gouden armbandje en vier gouden hangertjes, te weten van een olifant, een kameel, een eend en een hond) bij de juwelier in beslag heeft genomen, alsmede anderzijds in bewijsmiddel 9 het proces verbaal van verbalisant [verbalisant 2] die stelt dat de sieraden die door hem in de auto aangetroffen zijn door hem gefotografeerd zijn en de verklaring van aangeefster in bewijsmiddel 10, nadat de door verbalisant [verbalisant 2] gemaakte foto's aan haar getoond zijn, dat onder meer op de foto's 1 tot en met 5 haar sieraden zijn, alsmede de vaststelling van het Hof in bewijsmiddel 11 dat op foto 2 (van de door [verbalisant 2] gemaakte foto's) afgebeeld zijn: een gouden armbandje en vier gouden hangertjes, te weten van een olifant, een kameel, een eend en een hond.
Bovendien heeft het Hof niet en zeker niet bepaaldelijk gerespondeerd op het uitdrukkelijk gevoerde verweer en onderbouwd standpunt dat verzoeker tot cassatie niet die sieraden, maar andere sieraden heeft ingeleverd bij de juwelier.
Bij pleidooi is aangevoerd:
‘Armband met bedeltjes
Het proces verbaal van verbalisant [verbalisant 3] dat op het verkoopbewijs van de juwelier stond: ‘een gouden armbandje en vier gouden hangertjes van een olifant, een kameel, een eend en een hond en door hem in ontvangst is genomen (pv 73) klopt niet.
Immers op het verkoopbewijs (proces verbaal blz. 74) is slechts vermeld: 4 hangertjes, een gouden armband. [verzoeker] heeft al verklaard dat hij geen beestjes had ingeleverd (pv 87), maar twee hartjes en twee sterrenbeelden en een kettinkje. Dat het proces verbaal van [verbalisant 3] niet klopt blijkt bovendien uit het proces verbaal van verbalisant [verbalisant 2] die heeft gerelateerd dat hij van de goederen die in het witte zakje onder bijrijdersstoel lagen, foto's heeft gemaakt en die foto's bij het dossier gevoegd zitten. Op die foto's zijn te zien o.a. het kettinkje met de gravure Denise en de bedeltjes van een kameel, olifant, eend en hond! Dat kunnen dan niet de sieraden zijn die [verbalisant 3] bij de juwelier opgehaald zou hebben!
Onder deze omstandigheden kan niet vast gesteld worden dat de goederen die [verzoeker] bij de juwelier heeft ingeleverd van enige diefstal afkomstig zijn’.
Toelichting
De vraag is of bij het gevoerde verweer en het uitdrukkelijke naar voren gebrachte en onderbouwde standpunt dat verzoeker tot cassatie die gestolen sieraden (een gouden armbandje en vier gouden hangertjes, te weten van een olifant, een kameel, een eend en een hond) niet heeft ingeleverd, door het Hof zonder nadere motivatie de verklaring van [verbalisant 3] als bewijsmiddel had mogen gebruiken. Neen, immers in het dossier bevindt op blz. 74 zich slechts een kopie van de bon waarop de goederen vermeld staan die door verzoeker tot cassatie bij de juwelier ingeleverd zijn: 4 hangertjes en een gouden armband. Getuige [betrokkene 4], eigenaar van de juwelierswinkel, is bij de Raadsheer Commissaris hieromtrent gehoord en heeft bevestigd dat dit de specificatie is die hij hanteert, dus niet in detail. Dit is handgeschreven in de pleitnota opgenomen en naar voren gebracht.
Dit sluit niet uit dat dat er inderdaad iets anders ingeleverd is. Het Hof had hier niet zonder meer aan voorbij mogen gaan en had hierop bepaaldelijk moeten responderen.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan de niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn artikelen 358, 359, 415 Sv geschonden omdat het Hof de bewezenverklaring mede gebaseerd heeft op de, zakelijk weergegeven, overwegingen: dat achter in de auto van de medeverdachte, onder een gestolen dekbed, gestolen goederen van die inbraak aangetroffen zijn en verzoeker tot cassatie gezien is omstreeks 13.30 uur toen hij samen met een ander uit de auto stapte.
Ten onrechte omdat:
het Hof in het bijzonder had moeten responderen op het uitdrukkelijk voorgedragen en onderbouwde verweer en standpunt dat het causaal verband ontbreekt omdat niet vastgesteld is dat verzoeker tot cassatie enige wetenschap had dat, dat dekbed gestolen was en in het bijzonder wat er zich onder het dekbed bevond en evenmin dat onder de bijrijdersstoel zich een wit tasje met sieraden bevond. Immers het enkele in een auto zitten en in of uit een auto stappen brengt nog geen wetenschap met zich mee omtrent de herkomst van die goederen, laat staan dat hiermee een causaal verband wordt vastgesteld met een inbraak.
Toelichting
Bij pleidooi is aangevoerd:
‘Inbraak?
Direct bewijs is er niet, geen camerabeelden, geen getuigen, geen DNA, geen vingerafdrukken, geen werktuig- of schoensporen.
Tussen het vermoedelijk tijdstip van de inbraak (tussen 11.00 en 13.00 uur) en het door agent [verbalisant 4] mogelijk omstreeks 13.30 aantreffen van een dekbedovertrek of kussensloop op de achterbank in de auto van [betrokkene 3] en het door agent [verbalisant 2] om ongeveer 15.00 uur aantreffen van de inboedelgoederen en sieraden in de auto, zit dusdanig veel tijd en locatieafstand, dat daarmee een causaal verband tussen [verzoeker] en die inbraak niet zonder meer vast te stellen is. Niet vastgesteld is dat [verzoeker] wist dat, dat dekbed gestolen was en in het bijzonder wat er zich onder het dekbed bevond en evenmin dat onder de bijrijdersstoel zich een wit tasje met sieraden bevond. Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat dat zakje vernietigd is. Vingerafdrukken of DNA vaststellen is dus niet meer mogelijk.
Uitdrukkelijk wordt gesteld dat de politie hem duidelijk gezien heeft op weg naar de auto van [betrokkene 3], maar niet dat [verzoeker] een wit zakje in zijn hand had met daarin sieraden, welke onder de bijrijdersstoel verborgen was. Nadrukkelijk wordt gesteld dat hij slechts zeer kortstondig bij de auto was en direct aangehouden is. De politie heeft hem voortdurend zonder tasje in de gaten gehouden!!!’
Nu het Hof geen enkele vaststelling heeft gedaan omtrent enige wetenschap van verzoeker tot cassatie, met betrekking tot de in de auto, onder een dekbedovertrek, aangetroffen gestolen goederen, is oordeel van het Hof onjuist, onbegrijpelijk, althans niet dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Middel III
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan de niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn artikelen 359 en 415 Sv geschonden omdat het Hof de bewezenverklaring mede gebaseerd heeft op de, zakelijk weergegeven, overweging: ‘alsmede gelet op de verklaring van de medeverdachte, dat verzoeker tot cassatie een televisie en een plastic tas met inhoud in de auto heeft gelegd waarvan gebleken is dat die goederen afkomstig zijn van de inbraak uit een woning.’
Ten onrechte omdat de betrouwbaarheid van de verklaring van de medeverdachte betwist is, welke niet bepaaldelijk althans onvoldoende gemotiveerd is verworpen, in het bijzonder nu medeverdachte in strijd met het gebezigde bewijsmiddel, dat verzoeker tot cassatie de gestolen goederen in de auto heeft gelegd, tevens heeft verklaard dat alle goederen in de auto van hem, medeverdachte, waren.
Toelichting
Het hoeft geen betoog dat in het algemeen een verklaring van een medeverdachte die een andere verdachte belast van een strafbaar feit en daarmee zich zelf ontlast, met grote terughoudendheid dient te worden beoordeeld. In casu is gebleken dat de medeverdachte [betrokkene 3] door het Hof is vrijgesproken en dat zijn belastende verklaring tegen verzoeker tot cassatie mede geleid heeft tot diens veroordeeling. Op zich al opmerkelijk omdat bij een van zijn verhoren [betrokkene 3] ook heeft verklaard dat alle goederen in de auto van hem zijn (pv 93). De onbetrouwbaarheid van zijn verklaring, dat verzoeker tot cassatie een televisie en een witte plastic tas met inhoud in de auto heeft gelegd, waarvan is gebleken dat die goederen afkomstig zijn van de woninginbraak, is daarmee reeds gegeven en behoefde bepaaldelijk nader uitleg waarom die verklaring is gebruikt.
Ter onderstreping van de onbetrouwbaarheid van de verklaring van de medeverdachte is bij pleidooi is daartoe het volgende aangevoerd:
‘De verklaring van [betrokkene 3] dat [verzoeker] daar toen stond met allemaal spullen omdat hij ging verhuizen is kennelijk om zijn eigen straatje schoon te vegen. Het is niet aannemelijk dat [verzoeker], als hij al betrokkenheid zou hebben bij de inbraak, van de Mient met die spullen, waaronder een TV, onder zijn arm naar een andere locatie gelopen zou zijn. Bovendien heeft [betrokkene 3] ook verklaard dat alle goederen in de auto van hem zijn (pv 93).’
De verdediging is niet in de gelegenheid geweest medeverdachte hieromtrent effectief te horen nu hij zich op het zwijgrecht heeft beroepen bij de Raadsheer Commissaris.
Het oordeel van het Hof is derhalve onjuist, onbegrijpelijk, althans niet dan wel onvoldoende gemotiveerd.
's‑Gravenhage, 5 april 2016
advocaat