Ondanks mijn betrokkenheid als Haags raadsheer in een zaak over dezelfde hangers met dezelfde eisende partij, maar een andere verweerder (Hof Den Haag 28 mei 2013, zaaknummer: 200.110.656/01, IEPT 20130528 (All Round/Dutch Designz)), waarin is aangenomen, op basis van het in die zaak gepresenteerde bewijsmateriaal, dat bij de betreffende Mi Moneda-hangers sprake was van een eigen gezicht in de markt, meen ik na overleg met de P-G in de onderhavige zaak vrij te kunnen staan om te concluderen. Het hof Arnhem-Leeuwarden is in het thans bestreden arrest op basis van een ‘Umfeld’ (vergelijkbare hangers op de markt) dat zoals uitdrukkelijk aangegeven in rov. 4.6 en 4.8 van de bestreden uitspraak anders was dan dat geschetst in de zaak waarover het Haagse hof met mij in de samenstelling, tot een tegenoversgestelde bevinding gekomen dan die in het eerdere Haagse arrest: geen eigen gezicht in de markt. Anders niet alleen qua beperkter gepresenteerd Umfeld, maar ook qua peildatum — in de onderhavige zaak februari 2012 tegenover september 2010 in de eerdere zaak. Onderdeel 1 van het cassatiemiddel gaat over de te hanteren maatstaf voor onderscheidend vermogen en de toepassing in concreto door het hof in het bestreden arrest. Het gaat niet inhoudelijk over het Haagse ‘afwijkende’ oordeel. Onderdeel 2 gaat over de verwarringsgevaartoets en nu het in de Arnhemse zaak hele andere hangers betreft van een andere beweerdelijke inbreukmaker dan die aan de orde waren in ‘mijn’ Haagse zaak, komt dit niet bezwaarlijk voor. Onderdeel 3 behelst een veegklacht. Het is daarmee formeel en materieel een andere, afwijkende zaak.
HR, 19-05-2017, nr. 16/01404
ECLI:NL:HR:2017:938
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-05-2017
- Zaaknummer
16/01404
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:938, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑05‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:8854, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:102, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:102, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 17‑02‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:938, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑02‑2016
- Vindplaatsen
IER 2017/39 met annotatie van P.G.F.A. Geerts, R.W. de Vrey
NJ 2017/315 met annotatie van D.W.F. Verkade
AA20170535 met annotatie van D.J.G. Visser
Uitspraak 19‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Intellectuele eigendomsrecht. Slaafse nabootsing van sieraden (Mi Moneda-hangers)? Eigen gezicht op de markt; noodzaak op te treden tegen nabootsers; relevantie populariteit en marktaandeel. Verwarringsgevaar: ook indirecte (herkomst-)verwarring? Relevantie ‘post-sale confusion’. Punten van overeenstemming belangrijker dan verschillen?
Partij(en)
19 mei 2017
Eerste Kamer
16/01404
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ALL ROUND COMPANY SUPPORT B.V.,gevestigd te Veldhoven,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.M. van Aerde,
t e g e n
SIMSTARS INTERNATIONAL B.V.,gevestigd te Vught,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. T. Cohen Jehoram en mr. V. Rörsch.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als All Round en Simstars.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/05/254996/HA ZA 13-782/709 van de rechtbank Gelderland van 12 maart 2014, 4 juni 2014 en 16 juli 2014;
b. het arrest in de zaak 200.155.255 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 november 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft All Round beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Simstars heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van All Round heeft bij brief van 3 maart 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) All Round brengt sinds 2009 onder de naam ‘Mi Moneda’ een sieradenlijn voor vrouwen op de Nederlandse markt, die bestaat uit een hanger in drie verschillende kleuren (zilver, goud en rosé) in drie maatvoeringen en daarvoor geschikte munten of schijven. De hanger (hierna: Mi Moneda-hanger) bestaat uit twee door een scharnier verbonden delen en kan worden geopend om er een verwisselbare munt of schijf in te plaatsen.
(ii) Simstars brengt sinds februari 2012 onder de merknaam ‘Nikki Lissoni’ een sieradenlijn voor vrouwen op de Nederlandse markt, die bestaat uit soortgelijke hangers in drie verschillende kleuren (zilver, goud en rosé) in drie maatvoeringen en daarvoor geschikte munten of schijven. De hanger (hierna: Nikki Lissoni-hanger) bestaat eveneens uit twee door een scharnier verbonden delen en kan ook worden geopend om er een verwisselbare munt of schijf in te plaatsen.
(iii) De Mi Moneda-hanger en de Nikki Lissoni-hanger zien eruit als volgt, waarbij de Mi Moneda-hanger in de eerste afbeelding links en in de tweede afbeelding boven is afgebeeld, en de Nikki Lissoni-hanger rechts, respectievelijk onder:
(iv) All Round heeft Simstars gesommeerd om de verhandeling van de Nikki Lissoni-hangers per direct te staken, aangezien deze hangers onrechtmatige slaafse nabootsingen zouden zijn van de Mi Moneda-hanger. Simstars heeft geen gehoor gegeven aan deze sommatie.
3.2.1
In dit geding vordert All Round onder meer een bevel tot staking van iedere slaafse nabootsing van de Mi Moneda-hanger, met nevenvorderingen. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft zijn oordeel gebaseerd op twee zelfstandig dragende gronden, te weten (i) dat All Round niet heeft aangetoond dat de Mi Moneda-hanger een eigen gezicht had op de markt toen Simstars de Nikki Lissoni-hanger in 2012 op de markt bracht (rov. 4.6-4.8), en (ii) dat Simstars heeft voldaan aan haar verplichting om ter vermijding van verwarring andere keuzes te maken (rov. 4.9-4.10). Het hof heeft daartoe onder meer overwogen:
“4.6 (…) Het betoog van All Round kan in zoverre worden gevolgd dat bij het bepalen van de eigen plaats van de “ Mi Moneda” hanger op de markt, de op de markt aanwezige producten van anderen dan die van Simstars die moeten worden beschouwd als onrechtmatige, slaafse nabootsingen van de "Mi Moneda" hanger niet tot het zogenaamde “Umfeld” dienen te worden gerekend. De slaafse nabootsing van dergelijke producten van derden behoeft niet te zijn vastgesteld bij rechterlijke uitspraak en kan aannemelijk worden gemaakt in de procedure tegen de gedaagde. Daarvoor dient de eiser wel te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat de producten van deze derden (…) moeten worden aangemerkt als slaafse nabootsingen van zijn product en bovendien dat de eiser zich voldoende heeft ingespannen om de verhandeling op de Nederlandse markt van deze nabootsingen te doen beëindigen door het verzenden van sommaties of het aanhangig maken van verbodsvorderingen. All Round heeft noch voldaan aan de eerste voorwaarde, noch aan de tweede. Haar uitwerking van de stelling dat de genoemde hangers slaafse nabootsingen zijn, is ten aanzien van Eligio Moneda, Desir, Dyki en MyWatch te summier. Wat betreft de tegen de eventuele slaafse nabootsingen genomen acties heeft All Round zich er op beroepen dat zij in rechte met succes is opgetreden tegen de onrechtmatige gedragingen van Dutch Designz B.V. en de auteursrechtinbreuken van Kannai International B.V., maar daarbij ging het niet om de hier bedoelde hangers. All Round heeft voorts betoogd dat zij aan vier ondernemingen een sommatie heeft gestuurd in verband met slaafse nabootsingen van haar munten en haar hangers, waarna deze ondernemingen de verhandelingen van de producten hebben gestaakt. Slechts één van deze brieven heeft kennelijk betrekking op een van de hier bedoelde hangers, te weten de Eligio Moneda; voor de overige brieven is dat onduidelijk nu All Round daarover niets heeft gesteld. Deze initiatieven zijn onvoldoende om van de overige vijf (…) producten, die op de markt worden gebracht door ondernemingen die All Round kennelijk nog niet heeft aangeschreven, te kunnen aannemen dat zij als slaafse nabootsingen voor de beoordeling van het onderscheidende vermogen buiten beschouwing moeten blijven.
(…)
4.8 (…)
De door All Round gestelde populariteit van de “Mi Moneda”-hanger onder consumenten en nationale en internationale sterren en in de media en het marktleiderschap van All Round – los van het feit dat deze stellingen na betwisting niet voldoende zijn uitgewerkt – kunnen niet bijdragen aan hetgeen hier wordt getoetst, te weten dat een product zich door zijn uiterlijke verschijningsvorm onderscheidt van de rest van de markt. (…)
4.9
Verder overweegt het hof dat voor zover All Round betoogt dat bij de beoordeling van het verwarringsgevaar moet worden geabstraheerd van het opengewerkte verbindingsdeel aan de achterzijde van de hanger, zij daarmee miskent dat het verwarringsgevaar moet worden beoordeeld op basis van de totaalindruk van de in het geding zijnde producten. Die totaalindruk wordt naar het oordeel van het hof onder meer bepaald door het direct opvallende verbindingsdeel aan de achterzijde van de “Mi Moneda”-hanger. Dat dit verbindingsdeel niet zichtbaar is van de voorzijde als de hanger is gevuld met een munt of schijf doet daar niet aan af. De hanger zal immers voorafgaand aan de aankoop ook worden getoond zonder munt of schijf en wordt ook op het internet zo aangeboden (…). Het verbindingsdeel is ook als de hanger gevuld is zichtbaar aan de achterzijde en is bovendien zichtbaar bij het wisselen van de munt of schijf.
4.10
Ten slotte overweegt het hof mede op basis van zijn eigen waarneming van de hangers dat, ook al zou aan de “Mi Moneda”-hanger voldoende onderscheidend vermogen toekomen, er onvoldoende gevaar voor verwarring met de “Nikki Lissoni”-hanger is. De “Mi Moneda”-hanger heeft een opvallend opengewerkt verbindingsdeel aan de achterzijde, terwijl de “Nikki Lissoni”-hanger geen verbindingsdeel aan de achterzijde heeft. Verder scharniert de “Mi Moneda”-hanger aan de onderzijde met een buiten de ring uitstekend scharnier en de “Nikki Lissoni”-hanger aan de bovenzijde met een in de ring geïntegreerd scharnier. Ten slotte heeft de “Mi Moneda”-hanger door de afwerking van het metaal, de gebruikte letters en de vormgeving van het verbindingsdeel een enigszins nostalgische uitstraling, terwijl de “Nikki Lissoni”-hanger een modernere uitstraling heeft.De wel overeenstemmende aspecten (de maatvoering in klein, midden en groot, de drie kleine ringen, waardoor de ketting wordt geleid en de drie verkrijgbare kleuren) wegen niet op tegen de verschillen. Dat betekent dat Simstars heeft voldaan aan haar verplichting om ter vermijding van verwarring andere keuzes te maken dan All Round heeft gemaakt. Aannemelijk is dat de consument die besluit tot aankoop van een hanger, ook als zij minder oplettend is, deze verschillen bij de waarneming van de hanger die zij wil kopen, zal opmerken.”
3.3.1
Onderdeel 1 is gericht tegen de rov. 4.6-4.8 en bevat verschillende klachten tegen het oordeel dat de Mi Moneda-hanger geen eigen plaats had op de markt ten tijde van het op de markt komen van de Nikki Lissoni-hanger in februari 2012. Het onderdeel stelt onder meer aan de orde: de mate van inspanning die van een eiser gevergd kan worden om slaafse nabootsingen van zijn product van de markt te weren teneinde met zijn eigen product onderscheidend te blijven (onderdelen 1.1 en 1.2) en de relevantie van het marktaandeel van het product van eiser in vergelijking met slaafse nabootsingen daarvan (onderdelen 1.3 en 1.4), respectievelijk de populariteit of bekendheid van zijn product (onderdeel 1.6).
3.3.2
Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel in de rov. 4.9 en 4.10 van het bestreden arrest dat, indien aan de Mi Moneda-hanger wel voldoende onderscheidend vermogen zou toekomen, er onvoldoende gevaar voor verwarring is met de Nikki Lissoni-hanger. Het onderdeel stelt onder meer aan de orde of het bij de verwarringstoets kan gaan alleen om ‘product’-verwarring, of ook om ‘herkomst’-verwarring (onderdeel 2.1), of bij de beoordeling van de overeenkomsten en verschillen tussen de producten van eiser, respectievelijk gedaagde, ook betekenis toekomt aan de wijze waarop personen in de omgeving van de kopers van de producten deze waarnemen (zogenoemde ‘post-sale confusion’) (onderdeel 2.2) en of bij vergelijking van de producten meer gewicht moet worden toegekend aan de punten van overeenstemming, dan aan de verschillen (onderdeel 2.3).
3.3.3
Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Uitgangspunt
3.4.1
Ten aanzien van nabootsing van een stoffelijk product dat niet (langer) wordt beschermd door een absoluut recht van intellectuele eigendom geldt dat nabootsing van dit product in beginsel vrijstaat, zij het dat dit beginsel uitzondering lijdt wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat (HR 20 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6999, NJ 2011/302 (Lego)). Nabootsing op een wijze die nodeloos verwarring veroorzaakt, is een vorm van oneerlijke mededinging, waartegen met een vordering uit onrechtmatige daad kan worden opgekomen. Dit strookt met de in art. 10bis lid 1 en lid 3, onder 1, van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom (Trb. 1980, 31, hierna: VvP) opgenomen verplichting voor de verdragslanden om bescherming te verlenen tegen oneerlijke mededinging, en uit dien hoofde te verbieden “alle daden, welke ook, die verwarring zouden kunnen verwekken door onverschillig welk middel ten opzichte van de inrichting, de waren of de werkzaamheid op het gebied van nijverheid of handel van een concurrent”.
Eigen gezicht op de markt
3.4.2
Van verwarring ten aanzien van een nagebootst product kan eerst sprake zijn indien dat product een ‘eigen gezicht’ heeft op de relevante markt, dat wil zeggen: zich in uiterlijke verschijningsvorm onderscheidt van andere, gelijksoortige producten op die markt (ook wel ‘het Umfeld’ genoemd). De mate waarin dat product zich dient te onderscheiden van die gelijksoortige producten om bij het verschijnen van nabootsingen ervan een gevaar voor verwarring te kunnen doen ontstaan, hangt onder meer af van de aard en de hoeveelheid gelijksoortige producten die zich op dat moment op de desbetreffende markt bevinden.
3.4.3
Het eigen gezicht van een product kan afnemen, en zelfs verdwijnen (‘verwateren’) naarmate meer soortgelijke producten op de markt verschijnen en zich handhaven. Voor zover het gaat om slaafse nabootsingen van het product kan van de partij die dit product op de markt brengt, onder omstandigheden dan ook worden gevergd dat zij zich de nodige inspanningen getroost om deze nabootsingen van de markt te weren, teneinde haar product het eigen gezicht op de markt te doen behouden. Het hangt van de omstandigheden van het geval af welke mate van inspanning van de betrokken partij kan worden gevergd. Evenwel kan over het algemeen niet van deze partij worden verlangd dat zij alle concurrenten die nabootsingen op de markt brengen tegelijk en zonder onderscheid aanpakt, ongeacht bijvoorbeeld hun marktaandeel (vgl. HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3307 (The Pirate Bay)).
(Nodeloze) verwarring
3.4.4
Aangezien het verbod op slaafse nabootsing ertoe strekt marktdeelnemers te beschermen tegen oneerlijke concurrentie, gaat het bij de beoordeling van de vraag of de consument een nabootsing zal kunnen verwarren met het nagebootste product, om de invloed van de gelijkenis op diens aankoopbeslissing. Daarbij is bepalend de totaalindruk van elk product en de beschouwing daarvan door een weinig oplettend kopend publiek dat de beide producten meestal niet naast elkaar ziet (HR 7 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0273, NJ 1992/392 (Rummikub)). De rechter die heeft te beoordelen of in een concreet geval, gelet op de totaalindrukken van vergelijkbare producten, sprake is van een (gevaar voor) nodeloze verwarring bij het desbetreffende publiek, dient daarbij alle relevante omstandigheden van dat geval te betrekken. Daarbij behoeft hij niet als regel ervan uit te gaan dat voor de verwarringsvraag aan punten van overeenstemming meer gewicht toekomt dan aan punten van verschil. Eveneens afhankelijk van de omstandigheden van het geval is of en in hoeverre het publiek zich in het kader van een aankoopbeslissing zal laten leiden door de wijze waarop de producten na aankoop (‘post sale’) zijn of worden waargenomen, of (ook) zal letten op onderdelen die bij gebruik niet zichtbaar zijn, en op de verpakking van de diverse producten.
3.4.5
Mede gelet op het hiervoor in 3.4.1 genoemde art. 10bis lid 3, onder 1, VvP, bestaat voorts geen aanleiding om onderscheid te maken naar gelang eventuele verwarring betrekking heeft op de producten zelf (‘directe verwarring’), dan wel op hun herkomst (‘indirecte verwarring’). Immers, zowel indien het publiek de nabootsing voor het origineel houdt, als wanneer het meent dat de betrokken producten – ook als deze niet identiek zijn, maar een overeenstemmende totaalindruk maken – van dezelfde of economisch verbonden onderneming(en) afkomstig zijn, is sprake van verwarring die de aankoopbeslissing van dat publiek kan beïnvloeden. De oneerlijke mededinging waartegen de verdragslanden ingevolge art. 10bis lid 3, onder 1, VvP (en art. 2 lid 1 van de TRIPs-overeenkomst) bescherming dienen te verlenen, bestrijkt dienovereenkomstig verwarring zowel ten opzichte van de waren, als ten opzichte van “de inrichting (…) of de werkzaamheid op het gebied van nijverheid of handel van een concurrent”.
Het middel
3.5.1
Ten aanzien van het vereiste van een ‘eigen gezicht op de markt’ heeft het hof geoordeeld dat All Round aannemelijk diende te maken dat de door Simstars genoemde producten uit het – ten tijde van het op de markt komen van de Nikki Lissoni-hanger bestaande – ‘Umfeld’ slaafse nabootsingen van haar Mi Moneda-hanger zijn, alsook dat zij zich voldoende heeft ingespannen de verhandeling op de Nederlandse markt van deze nabootsingen te doen beëindigen door het verzenden van sommaties of het aanhangig maken van verbodsvorderingen. In het licht van hetgeen hiervoor in 3.4.2 en 3.4.3 is overwogen, geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel dat All Round aan geen van beide eisen heeft voldaan is in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. In zoverre falen de onderdelen.
Voor zover de onderdelen 1.1 en 1.2 tot uitgangspunt nemen dat het hof de eis heeft gesteld dat All Round ten aanzien van ieder met de Mi Moneda-hanger vergelijkbaar product aannemelijk diende te maken dat het om een slaafse nabootsing ging en alle nabootsende marktpartijen tegelijk in rechte had moeten betrekken, missen de onderdelen feitelijke grondslag, zodat zij in zoverre niet tot cassatie kunnen leiden. De door het hof gestelde eisen zien immers alleen op de door Simstars aangeduide producten. Verder heeft het hof niet aan All Round tegengeworpen dat zij de desbetreffende partijen niet alle in rechte heeft betrokken.
3.5.2
Ook de onderdelen 1.3, 1.4 en 1.6 zijn ongegrond. Zij miskennen dat populariteit, bekendheid of een groot marktaandeel op zichzelf niet ertoe kunnen leiden dat een product een eigen gezicht heeft op de markt, in die zin dat het zich wat betreft uiterlijke verschijningsvorm onderscheidt van andere, gelijksoortige producten op die markt. De mate van populariteit of bekendheid en de grootte van het marktaandeel kunnen immers evenzeer het gevolg zijn van bekendheid van de naam of het merk waaronder het product op de markt wordt gebracht. Tegen aantasting van bekendheid van de naam of het merk beoogt het verbod op slaafse nabootsing evenwel geen bescherming te bieden.
3.5.3
De overige klachten van onderdeel 1 kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5.4
Onderdeel 2 behoeft geen verdere behandeling, nu de door onderdeel 1 tevergeefs bestreden oordelen de beslissing van het hof zelfstandig kunnen dragen. Onderdeel 3 heeft geen zelfstandige betekenis.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt All Round in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Simstars begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 19 mei 2017.
Conclusie 17‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Intellectuele eigendomsrecht. Slaafse nabootsing van sieraden (Mi Moneda-hangers)? Eigen gezicht op de markt; noodzaak op te treden tegen nabootsers; relevantie populariteit en marktaandeel. Verwarringsgevaar: ook indirecte (herkomst-)verwarring? Relevantie ‘~post-sale confusion’™. Punten van overeenstemming belangrijker dan verschillen?
16/01404
mr. G.R.B. van Peursem1.
17 februari 2017
Conclusie inzake:
All Round Company Support B.V.,
(hierna: All Round),
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. A.M. van Aerde,
tegen
Simstars International B.V.,
(hierna: Simstars),
verweerster in cassatie,
advocaten: mrs T. Cohen Jehoram en V. Rörsch.
In deze zaak over slaafse nabootsing van sieraden in de vorm van hangers voor verwisselbare munten was volgens rechtbank en hof geen sprake van slaafse nabootsing wegens gebrek aan eigen positie op de markt van de aanvallende Mi Moneda-hangers. Dat oordeel wordt in wezen zelfstandig gedragen door de bevinding van het hof dat van tenminste vier andere op de peildatum op de Nederlandse markt aanwezige munthangers door All Round niet afdoende is aangetoond dat dit slaafse nabootsingen van haar Mi Moneda munthangers zijn, zoals we nog zullen zien. Daar loopt het cassatieberoep volgens mij op stuk. Er is mogelijk wel ruimte voor een overweging ten overvloede over het begrip verwarringsgevaar in de slaafse nabootsingsleer, zoals ik zal aangeven bij de behandeling van onderdeel 2.
1. Feiten2. en procesverloop
1.1 All Round brengt sinds 2009 onder de naam ‘Moneda’ een sieradenlijn voor vrouwen op de Nederlandse markt die bestaat uit een hanger in drie verschillende kleuren (zilver, goud en rosé) in drie maatvoeringen en daarvoor geschikte munten en/of schijven. De hanger bestaat uit twee door een scharnier verbonden delen en kan worden geopend om er een verwisselbare munt/schijf in te plaatsen.
1.2 Simstars brengt sinds februari 2012 onder de merknaam ‘Nikki Lissoni’ een sieradenlijn voor vrouwen op de Nederlandse markt, die bestaat uit soortgelijke hangers in drie verschillende kleuren (zilver, goud en rosé) in drie maatvoeringen en daarvoor geschikte munten en/of schijven. De hanger bestaat eveneens uit twee door een scharnier verbonden delen en kan worden geopend om er een verwisselbare munt/schijf in te plaatsen. Hieronder zijn drie foto’s weergegeven, waarin de ‘Mi Moneda’ hanger links respectievelijk boven is afgebeeld en de ‘Nikki Lissoni’ hanger rechts respectievelijk onder.
1.3 All Round heeft op 31 mei 2013 Simstars gesommeerd om de verhandeling van de Nikki Lissoni hangers per direct te staken omdat deze hangers onrechtmatige slaafse nabootsingen zouden zijn van de Mi Moneda hanger van All Round. Simstars heeft geen gehoor aan deze sommatie gegeven.
1.4 All Round heeft vervolgens in een bodemprocedure een bevel gevorderd tot staking van het vervaardigen, aanbieden, verkopen etc. van slaafse nabootsingen van de Mi Moneda hanger met nevenvorderingen. Bij eindvonnis van 16 juli 2014 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de vorderingen van All Round afgewezen. Volgens de rechtbank had de Mi Moneda hanger ten tijde van het op de markt komen van de Nikki Lissoni hanger (februari 2012) qua uiterlijk en vormgeving onvoldoende onderscheidend vermogen ten opzichte van in ieder geval twee andere op de desbetreffende markt reeds aanwezige soortgelijke producten waardoor de Mi Moneda hanger op dat moment geen eigen plaats op de markt innam (rov. 4.13 van het tussenvonnis van de rechtbank van 4 juni 2014).
1.5 All Round is van de vonnissen van 4 juni 2014 en 16 juli 2014 met twee grieven in hoger beroep gekomen. Grief I bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat aan de Mi Moneda hanger geen onderscheidend vermogen toekwam ten tijde van het op de markt komen van de Nikki Lissoni hanger. Grief II richt zich tegen de proceskostenveroordeling.
1.6 Bij arrest van 24 november 2015 heeft hof Arnhem-Leeuwarden de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen:
‘4.4 Voor een geslaagd beroep op slaafse nabootsing heeft de Hoge Raad de volgende maatstaven geformuleerd. Ten aanzien van nabootsing van een stoffelijk product dat niet (langer) wordt beschermd door een absoluut recht van intellectuele eigendom geldt dat nabootsing van dit product in beginsel vrijstaat, zij het dat dit beginsel uitzondering lijdt wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat (HR 20 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6999, Lego). Voor een succesvol beroep op slaafse nabootsing is nodig dat het nagebootste product een zeker onderscheidend vermogen heeft, anders gezegd een eigen plaats op de markt heeft (HR 21 december 1956, NJ 1960/414, drukasbakken). Voor de beoordeling van het verwarringsgevaar is het uitgangspunt de totale indruk die bepalend is voor elk product en de beschouwing daarvan door een weinig oplettend kopend publiek dat de beide producten meestal niet naast elkaar ziet. De situatie op de Nederlandse markt is bepalend voor de vordering (HR 7 juni 1991, NJ 1992/392, Rummikub). Deze maatstaven heeft ook de rechtbank vooropgesteld in rechtsoverweging 4.1 van het tussenvonnis van 4 juni 2014.
4.5 Simstars heeft in eerste aanleg aangevoerd dat aan de ‘Moneda’-hanger ten tijde van het op de markt brengen van haar product geen onderscheidend vermogen toekwam, omdat er in februari 2012 diverse hangers op de markt waren met een vergelijkbaar uiterlijk, waaronder met name de hangers van Innerpower en MY iMenso. In hoger beroep heeft zij in dit kader onder meer nog gewezen op de hangers van Eligio Moneda, Desir, Dyki en MyWatch. Bij pleidooi heeft All Round daarop aldus gereageerd dat de hangers van Eligio Moneda, Desir, Dyki en MyWatch evenals de hangers van Innerpower en MY iMenso slaafse nabootsingen zijn van de ‘Mi Moneda’-hanger en daarom geen van alle mogen worden betrokken bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van de ‘Mi Moneda’-hanger.
4.6 Het hof overweegt hierover als volgt. Het betoog van All Round kan in zoverre worden gevolgd dat bij het bepalen van de eigen plaats van de ‘Mi Moneda’ hanger op de markt, de op de markt aanwezige producten van anderen dan die van Simstars die moeten worden beschouwd als onrechtmatige, slaafse nabootsingen van de "Mi Moneda" hanger niet tot het zogenaamde ‘Umfeld’ dienen te worden gerekend. De slaafse nabootsing van dergelijke producten van derden behoeft niet te zijn vastgesteld bij rechterlijke uitspraak en kan aannemelijk worden gemaakt in de procedure tegen de gedaagde. Daarvoor dient de eiser wel te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat de producten van deze derden op grond van de in 4.4 genoemde criteria moeten worden aangemerkt als slaafse nabootsingen van zijn product en bovendien dat de eiser zich voldoende heeft ingespannen om de verhandeling op de Nederlandse markt van deze nabootsingen te doen beëindigen door het verzenden van sommaties of het aanhangig maken van verbodsvorderingen. All Round heeft noch voldaan aan de eerste voorwaarde, noch aan de tweede. Haar uitwerking van de stelling dat de genoemde hangers slaafse nabootsingen zijn, is ten aanzien van Eligio Moneda, Desir, Dyki en MyWatch te summier. Wat betreft de tegen de eventuele slaafse nabootsingen genomen acties heeft All Round zich er op beroepen dat zij in rechte met succes is opgetreden tegen de onrechtmatige gedragingen van Dutch Designz B.V. en de auteursrechtinbreuken van Kannai International B.V., maar daarbij ging het niet om de hier bedoelde hangers. All Round heeft voorts betoogd dat zij aan vier ondernemingen een sommatie heeft gestuurd in verband met slaafse nabootsingen van haar munten en haar hangers, waarna deze ondernemingen de verhandelingen van de producten hebben gestaakt. Slechts één van deze brieven heeft kennelijk betrekking op een van de hier bedoelde hangers, te weten de Eligio Moneda; voor de overige brieven is dat onduidelijk nu All Round daarover niets heeft gesteld. Deze initiatieven zijn onvoldoende om van de overige vijf in 4.5 genoemde producten, die op de markt worden gebracht door ondernemingen die All Round kennelijk nog niet heeft aangeschreven, te kunnen aannemen dat zij als slaafse nabootsingen voor de beoordeling van het onderscheidende vermogen buiten beschouwing moeten blijven. Nu All Round niet heeft betwist dat de hangers vergelijkbaar zijn met de ‘Mi Moneda’-hanger (integendeel dat juist heeft bevestigd door te stellen dat het ging om nabootsingen) en onvoldoende heeft betwist dat deze in februari 2012 al op de markt waren, is de slotsom dat de ‘Mi Moneda’-hanger geen onderscheidend vermogen en geen eigen plaats op de markt had, toen Simstars de ‘Nikki Lissoni’-hanger in februari 2012 op de markt bracht.
4.7 Een en ander wordt niet anders als All Round zou worden gevolgd in haar stelling dat de ‘Innerpower’-hanger nooit op de Nederlandse markt is aangeboden. Er blijven dan nog vier andere hangers over die vergelijkbaar zijn met de ‘Mi Moneda’-hanger, waardoor nog altijd niet kan worden aangenomen dat de ‘Mi Moneda’-hanger in februari 2012 een eigen plaats op de markt had.
4.8 Dat deze beslissing afwijkt van die van het hof Den Haag in het arrest tussen All Round en Dutch Designsz van 28 mei 2013 wordt verklaard door de omstandigheid dat de zes in 4.5 genoemde hangers door dat hof niet in zijn beoordeling zijn betrokken. De door All Round gestelde populariteit van de ‘Mi Moneda’-hanger onder consumenten en nationale en internationale sterren en in de media en het marktleiderschap van All Round - los van het feit dat deze stellingen na betwisting niet voldoende zijn uitgewerkt - kunnen niet bijdragen aan hetgeen hier wordt getoetst, te weten dat een product zich door zijn uiterlijke verschijningsvorm onderscheidt van de rest van de markt. De beslissing van de rechtbank in rechtsoverweging 4.12 van het vonnis, waarin zij verwijst naar rechtsoverweging 3.12 uit het arrest van dit hof van 27 augustus 2013, is daarom juist.
4.9 Verder overweegt het hof dat voor zover All Round betoogt dat bij de beoordeling van het verwarringsgevaar moet worden geabstraheerd van het opengewerkte verbindingsdeel aan de achterzijde van de hanger, zij daarmee miskent dat het verwarringsgevaar moet worden beoordeeld op basis van de totaalindruk van de in het geding zijnde producten. Die totaalindruk wordt naar het oordeel van het hof onder meer bepaald door het direct opvallende verbindingsdeel aan de achterzijde van de ‘Mi Moneda’-hanger. Dat dit verbindingsdeel niet zichtbaar is van de voorzijde als de hanger is gevuld met een munt of schijf doet daar niet aan af. De hanger zal immers voorafgaand aan de aankoop ook worden getoond zonder munt of schijf en wordt ook op het internet zo aangeboden (productie 6 van All Round). Het verbindingsdeel is ook als de hanger gevuld is zichtbaar aan de achterzijde en is bovendien zichtbaar bij het wisselen van de munt of schijf.
4.10 Ten slotte overweegt het hof mede op basis van zijn eigen waarneming van de hangers dat, ook al zou aan de ‘Mi Moneda’-hanger voldoende onderscheidend vermogen toekomen, er onvoldoende gevaar voor verwarring met de ‘Nikki Lissoni’-hanger is. De ‘Mi Moneda’-hanger heeft een opvallend opengewerkt verbindingsdeel aan de achterzijde, terwijl de ‘Nikki Lissoni’-hanger geen verbindingsdeel aan de achterzijde heeft. Verder scharniert de ‘Mi Moneda’-hanger aan de onderzijde met een buiten de ring uitstekend scharnier en de ‘Nikki Lissoni’-hanger aan de bovenzijde met een in de ring geïntegreerd scharnier. Ten slotte heeft de ‘Mi Moneda’-hanger door de afwerking van het metaal, de gebruikte letters en de vormgeving van het verbindingsdeel een enigszins nostalgische uitstraling, terwijl de ‘Nikki Lissoni’-hanger een modernere uitstraling heeft. De wel overeenstemmende aspecten (de maatvoering in klein, midden en groot, de drie kleine ringen, waardoor de ketting wordt geleid en de drie verkrijgbare kleuren) wegen niet op tegen de verschillen. Dat betekent dat Simstars heeft voldaan aan haar verplichting om ter vermijding van verwarring andere keuzes te maken dan All Round heeft gemaakt. Aannemelijk is dat de consument die besluit tot aankoop van een hanger, ook als zij minder oplettend is, deze verschillen bij de waarneming van de hanger die zij wil kopen, zal opmerken.
4.11 Grief I slaagt daarom niet. Dat brengt mee dat ook grief II die zich richt tegen de proceskostenveroordeling, niet slaagt. De bestreden vonnissen zullen daarom worden bekrachtigd. All Round heeft geen feiten gesteld, die indien bewezen tot een ander oordeel leiden.
4.12 Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof All Round in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Simstars zullen worden vastgesteld op € 704 wegens griffierecht en op € 2.682 voor salaris advocaat (3 punten x tarief II van het liquidatietarief).”
1.7 All Round heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Simstars heeft geconcludeerd tot
verwerping van het beroep, waarna partijen hun standpunten schriftelijk hebben toegelicht en Simstars heeft gedupliceerd.
2. Beoordeling van het cassatieberoep
2.1
Het cassatiemiddel omvat drie onderdelen.
Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 4.6-4.8 van het bestreden arrest en bevat verschillende klachten tegen het oordeel dat de Mi Moneda hanger geen eigen plaats op de markt had ten tijde van het op de markt komen van de Nikki Lissoni hanger in februari 2012.
Onderdeel 2 bestrijdt met diverse klachten het oordeel in rov. 4.9-4.10 dat er onvoldoende gevaar voor verwarring bestaat tussen de Nikki Lissoni hanger en de Mi Moneda hanger.
Onderdeel 3 bevat een veegklacht.
Onderscheidend vermogen; eigen plaats op de markt
2.2
Het op art. 6:162 BW gestoelde slaafse nabootsingsleerstuk beschermt tegen onnodig verwarringsgevaar en is laatstelijk door Uw Raad als volgt geformuleerd in het Lego/Mega Brands-arrest3.:
“Ten aanzien van nabootsing van een stoffelijk product dat niet (langer) wordt beschermd door een absoluut recht van intellectuele eigendom geldt dat nabootsing van dit product in beginsel vrijstaat, zij het dat dit beginsel uitzondering lijdt wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat.”
Wil verwarring kunnen optreden, dan moet er sprake zijn van een zeker onderscheidend vermogen of wat in jargon is gaan heten: een eigen plaats op de (Nederlandse) markt4..
2.3
Onderdeel 1.1 richt een rechtsklacht tegen de passage uit rov. 4.6 dat “eiser wel dient te stellen en bij betwisting aannemelijk [dient] te maken dat de producten van deze derden moeten worden aangemerkt als slaafse nabootsingen van zijn product en bovendien dat de eiser zich voldoende heeft ingespannen om de verhandeling op de Nederlandse markt van deze nabootsingen te doen beëindigen door het verzenden van sommaties of het aanhangig maken van verbodsvorderingen”. Dat is een te strenge maatstaf voor de vraag of de Mi Moneda-hanger een eigen plaats op de markt inneemt en (daarmee) het vereiste onderscheidend vermogen heeft, en/althans heeft het hof te hoge eisen gesteld aan de hier op All Round rustende stelplicht en bewijslast. Niet is daarvoor vereist dat All Round over ieder met de Mi Moneda hangers uiterlijk vergelijkbaar product van derden stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat het een slaafse nabootsing is en bovendien stelt/aannemelijk maakt dat zij deze nabootsingen heeft aangepakt met sommaties of in rechte.
Onderdeel 1.2 klaagt dat dit te meer klemt nu All Round zich vanaf het begin heeft ingespannen om de onrechtmatige nabootsing van haar hanger door derden te bestrijden, maar dat zij niet de middelen heeft om alle kopiërende partijen tegelijkertijd in rechte te betrekken. Volgens het onderdeel heeft All Round een rechtens te respecteren belang bij de door haar gekozen ‘stap voor stap benadering’ en kan van haar niet meer worden gevergd. Dit heeft het hof volgens het onderdeel miskend.
2.4
Ter ontzenuwing van de door All Round gestelde eigen positie van haar Mi Moneda hangers op de Nederlandse markt heeft Simstars zich in feitelijke instanties beroepen op een groot aantal naar haar stelling vergelijkbare hangers van derden. Daartegen heeft All Round bij pleidooi in hoger beroep ingebracht dat voor zover het hier om slaafse nabootsingen van haar Mi Moneda hangers gaat, deze buiten beschouwing moeten blijven. Volgens All Round blijft er dan niets over.
2.5
In rov. 4.6 geeft het hof All Round gelijk dat bij bepaling van het zogenoemde ‘Umfeld’ (in dit geval: welke andere hangers voor verwisselbare munten waren er ten tijde van de Nederlandse marktintroductie door Simstars van haar gewraakte hangers in februari 2012 verder nog op de Nederlandse markt naast die van All Round) slaafse nabootsingen van Mi Monda hangers buiten beschouwing moeten blijven5.. Dat dit slaafse nabootsingen van derden zijn, hoeft volgens het hof niet te zijn vastgesteld bij rechterlijke uitspraak, maar kan aannemelijk worden gemaakt in een procedure als deze van All Round tegen Simstars. Aan dat aannemelijk maken verbindt het hof dan twee vereisten in rov. 4.6:
1) All Round moet stellen en bij betwisting aannemelijk maken dat de producten van derden op die peildatum op de markt aangetroffen slaafse nabootsingen zijn en
2) dat daartegen minstgenomen een begin van optreden is gemaakt door All Round.
2.6
Goed moet worden gezien dat het hof in rov. 4.6 oordeelt dat aan beide eisen niet is voldaan: “...All Round heeft noch voldaan aan de eerste voorwaarde, noch aan de tweede.”... Er is dus volgens het hof in de eerste plaats niet aannemelijk gemaakt door All Round dat het ‘Umfeld’ waar Simstars zich in deze zaak op beroept bestaat uit slaafse nabootsingen. Over dit vereiste 1) overweegt het hof in rov. 4.6: “Haar uitwerking van de stelling dat de genoemde hangers slaafse nabootsingen zijn, is ten aanzien van Eligio Moneda, Desir, Dyki en MyWatch te summier” en gelet op het ‘zoekplaatje’ uit rov. 4.5-4.7 in onderling verband begrepen (vgl. hierna in 2.8), is het hof uiteindelijk van oordeel dat de hangers van My iMenso, Desir, Dyki en MyWatch tot het ‘Umfeld’ behoren, mogelijk die van Innerpower ook nog. In de tweede plaats is volgens het hof niet aan vereiste 2) voldaan, aangezien niet minstgenomen tegen al deze gestelde nabootsingen een begin van optreden is gemaakt.
2.7
De rechtsklacht van onderdeel 1.1 stelt over vereiste 1) alleen dat voor het aannemen van een eigen plaats op de markt niet vereist is dat All Round met betrekking tot ieder met de Mi Moneda hanger uiterlijk vergelijkbaar product van derden stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat dit een slaafse nabootsing is. Deze klacht over vereiste 1) is niet nader uitgewerkt (de klacht over vereiste 2) is er voldoende aangepakt? wordt wel nader uitgewerkt in onderdeel 1.2). De rechtsklacht over vereiste 1) geeft zodoende niet aan waarom deze eis niet kan worden gesteld, of het moet zijn dat niet de eis kan worden gesteld dat van iedere slaafse nabootsing wordt gesteld/aannemelijk gemaakt dat dat zo is. Dat vereiste heeft het hof naar ik meen niet gesteld, zodat onderdeel 1.1 in zoverre feitelijke grondslag mist. Het hof heeft volgens mij terecht geoordeeld dat op All Round de stelplicht en bewijslast rust ten aanzien van haar eigen stelling (bij pleidooi in hoger beroep6.) dat de hangers (niet van een ieder, maar) van Eligio Moneda, Desir, Dyki en MyWatch evenals de hangers van Innerpower en MY iMenso slaafse nabootsingen zijn van de Mi Moneda hanger en daarom geen van alle mogen worden betrokken bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van die Mi Moneda hanger. Anders dan All Round bij s.t. onder 4.6 aanvoert, impliceert dit naar mij voorkomt geen onevenredig zware belasting van haar procedurele positie, nu Simstars een groot aantal (obscure) marktverschijningen alleen maar noemt, waar All Round zich bij pleidooi zo goed als dat ging tegen heeft verweerd met de stelling dat dat ofwel slaafse nabootsingen zijn van haar hangers, of dat sprake is van voldoende afwijking. In wezen is dit immers een uitvloeisel van het gegeven dat stelplicht en bewijslast van onderscheidend vermogen bij een op onrechtmatige daad gebaseerde slaafse nabootsingsvordering rusten op degene die dit type o.d. aan zijn vordering ten grondslag legt, aldus m.i. terecht de s.t. zijdens Simstars onder 15: dat impliceert ook het bewijsrisico indien zo’n eiser zijn eigen positie op de markt probeert te onderbouwen met de stelling dat bepaalde producten niet tot het ‘Umfeld’ gerekend kunnen worden, omdat dit slaafse nabootsingen zijn van zijn eigen product.
2.8
Hoewel All Round volgens mij terecht klaagt over het stellen van vereiste 2), omdat dit miskent dat een ‘stap voor stap benadering’ bij ‘inbreuk’ normaal gesproken toelaatbaar moet worden geacht7., ontbeert zij belang bij cassatie op dit punt. In wezen draagt het besproken oordeel over vereiste 1) uit rov. 4.6 (All Round heeft niet voldoende hard gemaakt dat de hangers van vijf, althans vier derden slaafse nabootsingen zijn van de Mi Moneda hanger) immers zelfstandig het oordeel van het hof dat geen sprake is van een eigen positie van de Mi Moneda hanger op de markt in februari 2012, omdat tot het ‘Umfeld’ naast de Mi Moneda hanger ten minste ook bedoelde vier of vijf andere hangers moeten worden gerekend. Welke vier of vijf is een beetje een puzzel, maar close reading van rov. 4.5-4.7 levert bij mij op dat volgens het hof van de zes in rov. 4.5 (en hiervoor in 2.7 van deze conclusie) genoemde hangers vijf, althans vier tot het ‘Umfeld’ gerekend moeten worden: de hangers van Innerpower8., My iMenso, Desir, Dyki en MyWatch, althans dezen zonder die van Innerpower, vgl. rov. 4.79..
2.9
Onderdeel 1.3 bevat de rechtklacht dat in rov. 4.6 is miskend dat het enkele bestaan van met de Mi Moneda hanger uiterlijk vergelijkbare hangers op de markt (in februari 2012) niet reeds op zichzelf in de weg staat aan een eigen plaats op de markt.
Onderdeel 1.4 voegt daar aan toe dat een product, óók bij het bestaan van andere producten met een vergelijkbaar uiterlijk, zeer wel een eigen plaats op de markt kan innemen en het vereiste onderscheidend vermogen kan hebben indien die andere, vergelijkbare producten in (zeer) geringe mate worden aangeboden. Volgens het onderdeel heeft het hof de hangers bedoeld in Simstars prod. 2210.ten onrechte in gelijke mate laten meewegen bij het bepalen van de eigen plaats op de markt en het onderscheidend vermogen van de Mi Moneda hanger, althans is zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd in het licht van All Rounds stelling dat deze hangers afkomstig zijn van zeer kleine onbekende partijen en niet van de grote, veel schadelijkere partijen die All Round tot dusverre heeft aangesproken (Plta hoger beroep onder 18).
2.10
Bij de behandeling van deze klachten stel ik voorop dat het aan de feitenrechter is om te beoordelen of een product een eigen plaats op de markt heeft en in dat kader het ‘Umfeld’ te waarderen. Het hof heeft hier kennelijk geoordeeld dat de Mi Moneda hanger zich qua uiterlijk niet aanmerkelijk van andere op de Nederlandse markt zijnde gelijksoortige hangers onderscheidt11.. Hier zit volgens mij geen onjuiste rechtsopvatting voor en in cassatie is verder geen plaats voor toetsing op juistheid12.. Het oordeel dat onvoldoende sprake is van een eigen positie op de markt impliceert een verwerping van de hier bedoelde stelling van All Round dat de vergelijkbare hangers afkomstig zijn van zeer kleine onbekende partijen. Het hof behoefde dit naar ik meen ook niet nader te motiveren, nu (zoals in cassatie vaststaat) All Round niet heeft betwist dat de hangers die het hof tot het ‘Umfeld’ heeft gerekend vergelijkbaar zijn met de Mi Moneda hanger en onvoldoende heeft betwist dat deze in februari 2012 op de markt waren (rov. 4.6, laatste zin). De klachten onder 1.3 en 1.4 stranden daar op.
2.11
Onderdeel 1.5 klaagt over het ongemotiveerd passeren van All Rounds bewijsaanbod (mvg 44-45 en 61, 3e opsommingsteken) dat de Mi Moneda hangers een eigen positie op de markt innemen, maar dat kan ook niet tot cassatie leiden. Het hof heeft dit punt afgedaan met het zoals we zagen tevergeefs aangevallen oordeel dat, kort gezegd, All Round de stelplichtdrempel niet haalt gelet op de gemotiveerde betwisting door Simstar en dan wordt aan bewijslevering niet toegekomen13..
2.12
Onderdeel 1.6 is gericht tegen rov. 4.8 van het arrest en klaagt dat het hof heeft miskend dat of een product een eigen plaats op de markt inneemt en een zeker onderscheidend vermogen heeft, afhangt van alle relevante omstandigheden van het geval en niet alleen van de uiterlijke verschijningsvorm van dat product en de andere producten op de markt. Volgens het onderdeel zijn consumentenpopulariteit en bekendheid bij ‘sterren’ en in de media en marktleiderschap juist wel relevante omstandigheden die eraan (kunnen) bijdragen dat een product een eigen plaats op de markt inneemt en een zeker onderscheidend vermogen heeft.
2.13
De klacht vindt geen steun in het recht. Reputatie speelt anders dan in het merkenrecht en bij éénlijnsprestaties geen rol in de slaafse nabootsingsleer. Uit vaste rechtspraak van Uw Raad volgt dat alleen de uiterlijke verschijningsvorm van belang is bij onderscheidend vermogen bij slaafse nabootsing14..
2.14
De klacht in onderdeel 1.7 tegen het oordeel van het hof in rov. 4.8 dat All Round de gestelde populariteit van de Mi Moneda hanger en het marktleiderschap van All Round na betwisting ook niet zou hebben uitgewerkt, faalt bij gebrek aan belang. Dit richt zich tegen een overweging ten overvloede, die niet dragend is voor het oordeel dat de Mi Moneda hanger geen onderscheidend vermogen en geen eigen plaats op de markt had toen Simstars met de Nikki Lissoni hanger op de markt kwam in februari 2012.
De louter voortbouwende klacht onder 1.8 faalt gelet op het voorgaande ook.
Nodeloos verwarringsgevaar
2.15
Onderdelen 2.1-2.5 richten zich tegen rov. 4.9 en 4.10: zo aan de Mi Moneda hanger wel voldoende onderscheidend vermogen zou toekomen, is er onvoldoende gevaar voor verwarring met de Nikki Lissoni hanger, is daarin uitgemaakt.
2.16
Nu het dragende oordeel van het hof dat geen sprake is van onderscheidend vermogen noodzakelijk voor een slaafse nabootsingsclaim tevergeefs wordt aangevallen in onderdeel 1, zijn dit in wezen overwegingen ten overvloede en mist All Round belang bij cassatie op dit punt. De beslissing over gebrek aan eigen positie op de markt draagt ‘s hofs oordeel als uiteengezet zelfstandig. In gelijke zin de s.t. zijdens Simstars onder 28.
2.17
Voor het geval dit toch anders zou moeten worden gezien, behandel ik de klachten van onderdeel 2 hierna ook inhoudelijk.
2.18
Onderdeel 2.1 behelst de rechtsklacht dat het hof verwarringsgevaar hier uitsluitend heeft beoordeeld als productverwarring of directe verwarring: zou de consument de Mi Moneda hanger verwarren met de Nikki Lissoni hanger, terwijl onder verwarringsgevaar ook indirecte of herkomstverwarring valt: kon het relevante publiek menen dat de Nikki Lissoni hanger afkomstig is van All Rounds onderneming. Is dat niet miskend, dan is sprake van een motiveringsgebrek gelet op de stelling van All Round dat de consument als hij al in de gaten zou hebben dat de Nikki Lissoni hanger een andere hanger betreft, hooguit zal denken dat All Round nu verscheidene hangers op de markt brengt.
2.19
Veronderstellenderwijs aannemend dat bij slaafse nabootsing sprake is van een ruim verwarringsbegrip waarover hierna nader is een andere lezing van de aangevallen overwegingen mogelijk dan verondersteld door het onderdeel, zodat dit feitelijke grondslag ontbeert. Het hof heeft beoordeeld of er gevaar voor verwarring wordt veroorzaakt door de gelijkenis van de twee hangers en heeft die vraag gelet op de verschillen tussen de hangers ontkennend beantwoord. In de overwegingen over die verschillen, waar het mede gaat over een verschil in uitstraling; nostaligisch (Mi Moneda) tegenover modern (Nikki Lissoni) kan naar mij voorkomt het impliciete oordeel worden gezien dat het hof van oordeel is dat de consument ook niet zal menen dat de Nikki Lissoni hanger afkomstig is van All Round. De rechtsklacht gaat dan niet op en de motiveringsklacht evenmin, omdat de door All Round aangehaalde stelling over indirect verwarringsgevaar dan voldoende kenbaar en begrijpelijk impliciet is verworpen.
2.20
Over de juistheid van deze ruime toets bij slaafse nabootsing directe en indirecte verwarring " bestaat verdeeldheid15.. Met Gielen16.en Geerts17.denk ik dat dit gelet op art. 10bis UvP18.inderdaad zo ruim moet worden gezien19.. Grosheide20.en Quaedvlieg21.zien dat anders (Simstars eveneens, vgl. dupliek cassatie onder 6). Gielen22.geeft deze verschillende opvattingen duidelijk weer (citaat zonder voetnoten):
“8. (...) Bij de slaafse navolgingsleer zal zich veelal verwarring tussen de producten voordoen, maar het kan ook heel goed zijn dat het relevante publiek aan het nagebootste product eenzelfde of verwante herkomst toedicht, of gewoon dat men denkt dat het een iets met het ander te maken heeft. De Hoge Raad heeft in alle zaken over slaafse navolging slechts gesproken van gevaar voor verwarring in het algemeen. In de doctrine wordt hiermee typisch omgesprongen. Ik wil met name stilstaan bij hetgeen hierover door Quaedvlieg en Grosheide is gesteld. Kort gezegd, maakt Quaedvlieg onderscheid tussen enerzijds design of product en dus productverwarring en anderzijds herkomst of identiteit en dus herkomstverwarring.
Vervolgens beargumenteert hij dat de bedoeling van de slaafse navolgingsleer is
bescherming te bieden tegen herkomstverwarring en om zoveel mogelijk recht te doen aan de bescherming van de identiteit meent hij dat slaafse navolging alleen bescherming zouden moeten bieden bij identieke nabootsing; geeft men ook bescherming bij niet identieke nabootsing dan wordt in feite bescherming tegen productverwarring gegeven. Grosheide meent dat er bij slaafse navolging sprake moet zijn van herkomstverwarring en niet van productverwarring, al erkent hij dat dit laatste zich wel vaak zal voordoen. Op beide opvattingen heb ik kritiek, omdat zij beide volgens mij uitgaan van een verkeerd begrip van het alom omvattende verwarringsgevaar dat bedoeld wordt in artikel 10bis VvP.
9. Het onderscheid van Quaedvlieg is naar mijn oordeel gekunsteld. Ik weet niet waar het begrip productverwarring vandaan komt, maar het lijkt alsof dit voor Quaedvlieg voortvloeit uit de rechtspraak van de Hoge Raad waarin voor slaafse navolging nodig wordt geacht dat door gelijkenis van de producten gevaar voor verwarring ontstaat; in paragraaf 9 van zijn vertoog zegt hij: “Nu ... produktverwarring de uitsluitende maatstaf is voor (het gevaar van) herkomstverwarring’ Het lijkt er dus op dat hij ‘gelijkenis van producten’ als ‘productverwarring’ ziet. Volgens mij is dat een onjuiste benadering. Gelijkenis van producten is gewoon een vereiste om tot verwarringsgevaar te kunnen concluderen. Wanneer de consument twee producten met elkaar verwisselt, denkt dat het een hetzelfde is als het ander, dan kan dat het gevolg zijn van de omstandigheid dat beide producten identiek zijn, maar ook omdat de totaalindruk van beide sterk gelijkend is. In beide gevallen is er sprake van verwarring. Natuurlijk: wanneer ondanks gelijkenis maar door de ook aanwezige verschillen door de consument zal worden gedacht dat beide producten uit een andere herkomst komen, is er herkomstverwarring. Wat mij betreft, vallen beide vormen van verwarring onder de bescherming tegen slaafse navolging; de enige vraag is of er gevaar voor verwarring is, zoals artikel 10bis VvP het uitdrukt, ten opzichte van de, let wel, inrichting, waren of werkzaamheid van de concurrent;
kortom: het doet er niet toe waarmee verward wordt. Quaedvlieg verwijt de Hoge Raad dat hij van twee walletjes snoept door in Borsumij/Stenman te spreken van verwarring en niet van herkomstverwarring, want er ligt, zoals hij stelt, een beetje design- en een beetje herkomstverwarring in. Ik denk dat de Hoge Raad slechts één snoepje proefde en wel het snoepje van het gewone, door artikel 10bis VvP gedicteerde ruime verwarringsbegrip. Een deel van Quaedvliegs stellingen wordt veroorzaakt door wat hij noemt het stevig met forse en fijnere weerhaken in elkaar liggen van modellenrecht, merkenrecht en slaafse navolging, waardoor er een moeilijk te ontwarrenen nog moeilijker te fatsoeneren kluwen ontstaat. Ik deel die zorg niet. Wat het merkenrecht betreft, is Quaedvlieg inmiddels op zijn wenken bediend, omdat als gevolg van de rechtspraak van het Europese Hof het nu wel duidelijk is dat vormen van producten maar zelden als onderscheidingstekens worden gezien. Hier ligt dus volgens mij een heel mooie gelegenheid om bij gelijkenis met een product dat op zichzelf wel een eigen gezicht in de markt heeft, maar het voor merkenrechtelijke bescherming noodzakelijke onderscheidend vermogen ontbeert, bescherming tegen nodeloze verwarring te geven. Wat het modellenrecht betreft: dat is, zoals hiervoor uiteengezet, anders van karakter en leidt niet tot onontwarbare kluwen. Helbach bekritiseerde naar mijn oordeel terecht het standpunt van Quaedvlieg in een naschrift.
10. De opvatting van Grosheide is ook dat er voor slaafse nabootsing sprake moet zijn van herkomstverwarring. Dat heb ik hiervoor al bestreden. Hij verbindt aan dit standpunt de conclusie dat wanneer de nabootser nu maar duidelijk in of op het product zegt dat het van hem afkomstig is, herkomstverwarring is uitgesloten. Afgezien hiervan dat een dergelijke opvatting in het merkenrecht allang heeft afgedaan, is het ook voor de slaafse navolgingsleer een naar mijn mening onjuiste conclusie, omdat ook in zo’n situatie de markt kan denken dat het bij de namaak om het originele product gaat (zo men de naam of de producent daarvan al kent), dan wel om een product dat met toestemming van de oorspronkelijke ontwerper is gemaakt. Zijn conclusies worden sterk bepaald door het adagium: er moet vrijheid van kopie zijn en hij stelt dan: ‘~in feite is (lees: in de meeste lagere rechtspraak) ... het uitgangspunt van de kopieervrijheid vervangen door het tot een zorgvuldigheidsnorm verheven uitgangspunt Gij zult niet verwarren door overeenstemmende producten te verhandelen en daardoor profi jt te trekken van andermans inspanningen..’ Volgens mij bestaat die norm weldegelijk: er mag geen gevaar voor verwarring worden veroorzaakt (zie artikel 10bis VvP).20 Het gaat echt te ver te veronderstellen dat er een algemene kopieervrijheid is. Volgens Hyster Karry Krane is er slechts vrijheid van kopie op punten die door bruikbaarheid en deugdelijkheid worden bepaald. Dat het in Hyster Karry Krane aldus is geformuleerd: ‘nabootsing is slechts dan ongeoorloofd’™ (meer als uitzondering dus) komt door de zaak zelf en het arrest van het Arnhemse hof. Ik beweer echter dat er weldegelijk een zorgvuldigheidsnorm bestaat die inhoudt dat men niet (nodeloos) verwarring mag veroorzaken. Overigens zie ik niet dat in de rechtspraak in feite prestatiebescherming wordt gegeven.21 Wat de Hoge Raad bij het verlenen van beschermen tegen nodeloos verwarringwekkende gelijkenis doet, is naar mijn mening wel degelijk het geven van verwarringsbescherming zoals door artikel 10bis VvP gedicteerd.”
Uw Raad zou deze zaak kunnen aangrijpen om in een obiter aan te geven wat de juiste toets is bij verwarringsgevaar in de slaafse nabootsingsleer.
2.21
Subonderdeel 2.2 bevat een rechts- en motiveringsklacht dat post sale confusion is verontachtzaamd in de hoftoets: het hof is uitsluitend uitgegaan van de consument die voor de aankoop van een hanger staat en niet óók van consumenten in de omgeving van de consument die een Nikki Lissoni hanger heeft gekocht. Het hof heeft daarmee miskend dat van gevaar van verwarring ook sprake kan zijn bij post-sale confusion. Is dit niet miskend, dan is niet toereikend gemotiveerd, gelet op All Rounds stelling (die het Haagse hof in de eerdere zaak heeft onderschreven) dat de hanger gebruikelijk wordt gedragen met de voorzijde naar voren en met in de hanger een munt of schijf, zodat de achterkant van de hanger (met het webmotief) niet bepalend is voor de totaalindruk.
2.22
Uit het Rummikub-arrest23.volgt dat bij de beoordeling van het verwarringsgevaar moet worden “uitgegaan van de totale indruk, die bepalend is voor elk (...) [product], en van de beschouwing door een weinig oplettend kopend publiek, dat beide produkten meestal niet naast elkaar ziet” (cursivering A-G). Het hof heeft deze maatstaf toegepast en is zodoende uitgegaan van een juist uitgangspunt in rov. 4.4, 4.9 en 4.10. Daarop strandt de rechtsklacht. De motiveringsklacht gaat ook niet op. Het hof heeft de stelling van All Round dat de achterkant van de hanger - het opengewerkte verbindingsdeel - niet bepalend is voor de totaalindruk in rov. 4.9 voldoende gemotiveerd verworpen24..
2.23
Het lijkt erop dat het subonderdeel de post-sale confusion doctrine die we kennen uit het merkenrecht, (ook) wil toepassen in het kader van de slaafse nabootsingstoets. De merkenrechtelijke post-sale confusion doctrine is gestoeld op de bescherming van de herkomstgarantiefunctie van het merk25.en het is de vraag of dit dogmatisch past in de slaafse nabootsingsleer26..
2.24
Onderdeel 2.3 klaagt over de passage in rov. 4.10 dat de overeenstemmende aspecten niet opwegen tegen de verschillen. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat meer gewicht moet toekomen aan de punten van overeenstemming dan die van verschil, althans is hier sprake van een motiveringsgebrek in het licht van de stellingen van All Round dat, afgezien van het scharniertje aan de onderzijde, alle zichtbare kenmerkende elementen van beide hangers overeenstemmen.
2.25
Deze klachten lijken mij ook te falen. Opnieuw wordt hier leentjebuur gespeeld bij het merkenrecht, waar de regel geldt dat de rechter bij vergelijking van merk en teken meer gewicht moet toekennen aan punten van overeenstemming dan aan die van verschil27., maar die regel leent zich slecht voor overeenkomstige toepassing bij slaafse nabootsing, alleen al omdat daarbij uitgangspunt is dat nabootsing in beginsel is toegestaan28..
Het hof heeft overigens de stelling van All Round verworpen dat afgezien van het scharniertje aan de onderzijde alle zichtbare kenmerkende elementen van beide hangers overeenstemmen. Het hof wijst er immers op dat de Mi Moneda hanger een opvallend opengewerkt verbindingsdeel aan de achterzijde heeft, terwijl de Nikki Lissoni hanger geen verbindingsdeel aan de achterzijde heeft en de hangers gelet op de afwerking, gebruikte letters en vormgeving een andere uitstraling hebben (nostalgisch tegenover modern). Dit oordeel is voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Voor een nieuwe feitelijke beoordeling is in cassatie geen plaats.
2.26
Onderdeel 2.4 klaagt over het ongemotiveerd passeren van All Rounds bewijsaanbod dat sprake is van nodeloos verwarringsgevaar (mvg 61, 5e opsommingsteken).
2.27
Deze klacht gaat ook niet op. Dat bewijsaanbod is niet ter zake dienend. Of er sprake is van verwarringsgevaar is een juridisch oordeel dat zich niet leent voor bewijslevering29.. Mocht dat anders moeten worden gezien, dan is dit kennelijk en niet onbegrijpelijk bij het hof blijven steken in de stelplicht. Er zijn geen marktonderzoeken overgelegd die het gestelde verwarringsgevaar adstrueren, hetgeen wel mocht worden verwacht, zodat niet aan bewijslevering behoefde te worden toegekomen.
2.28
De puur voortbouwende klachten van onderdeel 2.5 en onderdeel 3 delen het lot van de hiervoor besproken klachten.
3. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑02‑2017
Ontleend aan rov. 2.1-2.7 van het tussenvonnis van de Rechtbank Gelderland van 4 juni 2014 en rov. 4.1 van het bestreden arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 november 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8854.
HR 20 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6999, NJ 2011/302 m,nt, J.H. Spoor, BIE 2010/4 m.nt. P.J.M. Steinhauser, IER 2010/16 m.nt. F.W. Grosheide (Lego/Mega Brands).
Vaste rechtspraak, laatstelijk HR 2 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6893, NJ 2004/388, BIE 2005/6 (Jydsk c.s./Doréma; caravanvoortenten), rov. 3.4, zie verder HR 7 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0273, NJ 1992/392 (Rummikub), rov. 4.4 en HR 15 maart 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4040, NJ 1968/268 (plastic stapelschalen).
All Round betoogt in 4.2 van haar s.t. dat het hof dit terecht vooropstelt en ook Simstars beaamt dat bij s.t. onder 14. Dit wordt ook algemeen aangenomen, zie bijv. Hof Arnhem-Leeuwarden 20 december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:10382 (Trebs/Food & Fun), rov. 5.27, laatste zin; Hof Arnhem-Leeuwarden 26 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9011, IER 2014/30, m.nt. P.G.F.A. Geerts (Blackstone/Brainwave), rov. 4.18; A. Tsoutsanis, Slaafse nabootsing: over snelle scooters, nijvere namaak en de klakkeloze kopie, BIE 2007, p. 571-578 onder 9 en ook al Hof Amsterdam 27 juni 1975, BIE 1976/68, p. 217-220 (plastic molentje met bloembakje).
Plta hoger beroep 17-18, vgl. rov. 4.5 van het bestreden arrest.
Terecht stelt All Round dat zij niet iedere slaafse nabootsing (direct) behoeft aan te pakken om er zeker van te zijn dat een slaafse nabootsing niet wordt betrokken bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen en de eigen plaats van de Mi Moneda hanger op de markt. Dat volgt naar ik met All Round (s.t 4.8-4.9) meen uit HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3307, RvdW 2015/1230 (BREIN/Ziggo c.s; The Pirate Bay), rov. 4.4.3: “(...) Zonder nadere motivering valt ook niet in te zien waarom Brein geen rechtens te respecteren belang heeft bij het om te beginnen blokkeren van één van die sites. Het oordeel van het hof dat de ‘~stap voor stap-benadering’ die Brein in dit verband voorstaat, toewijzing van haar vordering strijd zou doen opleveren met de evenredigheidseis van art. 52 lid 1 Handvest, is dan ook onjuist.” Zie hierover ook mijn conclusie voor dit arrest onder met name 2.3.12.
Het hof overweegt in rov. 4.7 dat als All Round zou worden gevolgd in haar stelling dat de Innerpower hanger nooit op de Nederlandse markt is aangeboden (en deze (dus) niet zou mogen worden gerekend tot het ‘Umfeld’; toevoeging A-G), nog altijd niet kan worden aangenomen dat de Mi Moneda hanger in februari 2012 een eigen plaats op de markt had, gelet op de vier andere vergelijkbare hangers die dan nog overblijven.
De ‘overige vijf in 4.5 genoemde producten’ uit rov. 4.6, 9e regel van onder zijn dan de hangers van Innerpower, My iMenso, Desir, Dyki en MyWatch, de ‘vier andere hangers’ uit rov. 4.7, 3e regel zijn dan die van My iMenso, Desir, Dyki en MyWatch. Uit deze close reading komt bij mij dan dat het hof kennelijk de Eligio Moneda-hanger niet tot het ‘Umfeld’ rekent (omdat de verhandeling van deze hanger na sommatie in mei 2013 is gestaakt? Maar de peildatum was toch februari 2012?) Ik kan dat niet helemaal volgen, maar in cassatie speelt dit verder niet, als ik het goed zie. Een zoekplaatje blijft het wel en ik leg de puzzel dus zo.
Bij mva, het betreft hangers van Eligio Moneda, My iMenso, Desir,, Dyki, Kralenstulpje, Muzzo, MyWatch en EasySwitch (niet allemaal hangers voor verwisselbare munten/schijven overigens).
Zie bijv. HR 21 december 1956, NJ 1960/414 (Drukasbak), m.nt. J.H. Beekhuis onder NJ 1960/415 (Scrabble) en HR 25 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9326, NJ 1986/531 (Verenigde Sloten- en Bouwbeslagfabrieken/Anthonie Priem B.V.), rov. 3.2.
Zie bijv. HR 2 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6893, NJ 2004/388 (Jydsk c.s/Doréma; caravanvoortenten), rov. 3.4; HR 15 maart 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4040, NJ 1968/268 (plastic stapelschalen), rov. 12 en HR 22 november 1974, ECLI:NL:HR:1974:AC5504, NJ 1975/176, m.nt. W.L.H; BIE 1975/25 (Ostara/Raufast; vrijetijdsschoenen).
Vgl. bijv. HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5360, NJ 2016/394, m.nt. E. Verhulp (Kwik-Fit/T), rov. 4.2.
Zie HR 21 december 1956, NJ 1960/414 (Drukasbak), m.nt. J.H. Beekhuis onder NJ 1960/415 (Scrabble) en HR 25 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9326, NJ 1986/531 (Verenigde Sloten- en Bouwbeslagfabrieken/Anthonie Priem B.V.). Zie ook Ch. Gielen, Bescherming tegen nodeloos verwarringsgevaar, ook bekend als bescherming tegen slaafse navolging, in: Een eigen oorspronkelijk karakter: opstellen aangeboden aan prof. mr. Jaap H. Spoor, 2007, p. 103/104: “We moeten goed voor ogen houden dat het hier bedoelde onderscheidend vermogen iets anders is dan wat in het merkenrecht wordt vereist. Daar moet het merk, zoals gezegd, in staat zijn de producten van een onderneming te onderscheiden (naar herkomst dus), voor het slagen van een vordering ter zake van slaafse navolging is slechts nodig vast te stellen dat het product door vorm en/of afmeting voldoende afwijkt van hetgeen er al in de markt is.” en F.W. Grosheide, Hoe slaafs mag men nabootsen?, IER 2005/64: “Het gaat bij slaafse nabootsing dus nadrukkelijk niet om bescherming van inspanningen en investeringen waarvoor door de rechtspraak het afzonderlijke leerstuk van de prestatiebescherming is ontwikkeld.”. Zie verder P.G.F.A. Geerts, Ongeoorloofde mededinging, in: Ch. Gielen (red.), Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, 12e druk, 2017, voetnoot 84: “Het marktaandeel van het product van eiser zegt uiteraard niets over het antwoord op de vraag of het product zich uiterlijk van de andere in de handel zijnde modellen onderscheidt; Hof Arnhem-Leeuwarden, 27 augustus 2013, IEF 12988 (KMG/VDV)”. De s.t. zijdens All Round wijst op Rb. Den Bosch 6 juni 2007, ECLI:NL:RBSHE:2007:BA7211, BIE 2009/60 m.nt. A.A. Quaedvlieg (Fatboy/HMG), rov. 4.5.2; die uitspraak verdient m.i. geen navolging. Annotator Quaedvlieg wijst er overigens op dat uit een later vonnis van de Bossche rechtbank de eiser in deze zaak de rechtbank om de tuin had geleid en zelf ontleend had, wat het gezag van deze uitspraak allicht aantast: zie Vzr. Rb. Den Bosch 17 juni 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BD4200, BIE 2009/61, AMI 2008/5: geen eigen plaats op de markt aangenomen. Eerder al in gelijke zin over de Fatboy Vzr. Rb. Den Haag 30 september 2005, ECLI:NL:RBSGR:2005:AV2153, IER 2006/3, rov. 9.
Van Nispen, GS Onrechtmatige daad 2016, IV 6.2.7; J. Hofhuis en A. van Hattum, Het onderscheidend vermogen van de slaafse nabootsing, BMM Bulletin 2015/1, p. 17 en 18; P.G.F.A. Geerts, Ongeoorloofde mededinging, in: Ch. Gielen (red.), Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, 12e druk, 2017, nr. 723, p. 655-656; A. van Zoest, Slaafse nabootsing: uit de mode?, BMM Bulletin, 2010/1, p. 17-18; Ch. Gielen, Bescherming tegen nodeloos verwarringsgevaar, ook bekend als bescherming tegen slaafse navolging, in: Een eigen oorspronkelijk karakter: opstellen aangeboden aan prof. mr. Jaap H. Spoor (2007), p. 105-109; F.W. Grosheide, Hoe slaafs mag men nabootsen, IER 2005/64 onder 2; R.W. de Vrey, Towards a European Unfair Competition Law; A Clash Between Legal Families (diss. 2005), p. 117-118; A.A. Quaedvlieg, verwarren en onderscheiden. De slaafse nabootsing in een veranderend perspectief, BIE 1992, p. 367.
Spoorbundel, vindplaats vorige voetnoot.
T.a.p. in Kort Begrip, vindplaats voetnoot 15, onder verwijzing naar Hof Den Bosch 28 februari 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV7194, IEF 10973 (Blond/Xenos).
Art. 10bis UvP lid 3 onder 1: “alle daden, welke ook, die verwarring zouden kunnen verwekken door onverschillig welk middel ten opzichte van de inrichting, de waren of de werkzaamheid op het gebied van nijverheid of handel van een concurrent.”
Zie ook D.W.F. Verkade, Ongeoorloofde mededinging, 1986, par. 25(b) op p. 76. Hij wijst alleen niet op art. 10bis UvP. Overigens dient bij slaafse nabootsing de verwarring wel te zijn veroorzaakt door de gelijkenis van de producten. Door die gelijkenis zou er naar ik meen ook indirecte verwarring kunnen ontstaan. Anders Simstars bij dupliek in cassatie onder 6.
F.W. Grosheide, Hoe slaafs mag men nabootsen, IER 2005/64 onder 2.
A.A. Quaedvlieg, verwarren en onderscheiden. De slaafse nabootsing in een veranderend perspectief, BIE 1992, p. 367.
T.a.p in de Spoorbundel, vindplaats voetnoot 15.
HR 7 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0273, NJ 1992/392 (Rummikub), rov. 4.7.
Anders dan het onderdeel lijkt te suggereren, heeft Hof Den Haag in de eerdere zaak All Round/Dutch Designz (vindplaats voetnoot 1) niet geoordeeld dat de achterkant van de hanger niet bepalend is voor de totaalindruk. Rov 11: “(...) De verschillen aan de achterzijde zijn weliswaar opvallender, maar nu de hanger in het algemeen met de voorzijde naar voren wordt gedragen en aangeboden, acht het hof dit verschil voor de bepaling van de totaalindruk te licht wegen om te concluderen dat geen sprake is van verwarringsgevaar bij het relevante publiek, vrouwen van 16 tot 40 jaar met een gemiddeld aandachtsniveau. (...)”. Het ging in deze zaak als hiervoor in voetnoot 1 aangegeven niet om de Nikki Lissoni hanger.
HvJ EG 12 november 2002, C-206/01, ECLI:EU:C:2002:651, IER 2003/10, m.nt. Ch. Gielen; NJ 2003/265, m.nt. M.R. Mok; Ondernemingsrecht 2003/30, m.nt. B.J. Drijber (Arsenal/Reed).
Volgens J. Hofhuis en A. van Hattum, Het onderscheidend vermogen van de slaafse nabootsing, BMM 2015/1, p. 18 hangt de vraag of bij slaafse nabootsing ook sprake kan zijn van post sale confusion nog ‘boven de markt’; het is inderdaad nog niet uitgemaakt door Uw Raad.
HR 16 april 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2889, IER 1999/29, m.nt. F.W. Grosheide (Bigott-Batco/Doucal), waar de s.t. zijdens All Round onder 5.7 naar verwijst; zie ook HR 14 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK4818, NJ 2004/101, BIE 2004/53, IER 2004/49 m.nt. JK (Flügel-flesje II).
Zo al in HR 26 juni 1953, NJ 1954/90, m.nt. Ph.A.N. Houwing (Hyster Karry Krane; Hijskraan I); vgl. ook het hiervoor in 2.2 geciteerde arrest Lego/Mega Brands.
Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 20 december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:10382 (Trebs/Food & Fun), rov. 5.36.
Beroepschrift 24‑02‑2016
CASSATIEDAGVAARDING
Op vierentwintig februari tweeduizend zestien,
op verzoek van
All Round Company Support B.V., een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Veldhoven (‘All Round’), die woonplaats kiest aan het Gustav Mahlerplein 50 te (1082 MA) Amsterdam, Postbus 75505 (1070 AM) Amsterdam (Houthoff Buruma), ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad mr. A.M. van Aerde, die door All Round is aangewezen om als zodanig haar te vertegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure,
[heb ik, Gerwin Gemt Johan Vlijm, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam op het kantoor van Herman Gemt van Lohuizen, gerechtsdeurwaarder met plaats van vestiging Arnhem, kantoorhoudende aldaar aan het Kroonpark 16;]
SimStars International B.V., een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd en kantoorhoudend te (5261 LJ) Vught aan De Ketting 16 (‘Simstars’), die in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te (6824BZ) Arnhem aan Velperweg 1, ten kantore van de advocaat mr. F.A.M. Knüppe,
1.
op laatstvermeld adres exploot gedaan op de voet van art. 63 lid 1 Rv, sprekende met en een afschrift hiervan latende bijlaan:
[mevrouw R. Beijer, aldaar werkzaam]
2.
aangezegd dat All Round cassatieberoep instelt tegen het eindarrest, gewezen op 24 november 2015, van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden (het ‘hof’), in de zaak met zaaknummer 200.155.255, tussen All Round als appellant en Simstars als geïntimeerde (het ‘arrest’);
3.
gedagvaard om op vrijdag 18 maart 2016, om 10.00 uur 's ochtends, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad in diens gebouw aan het Korte Voorhout 8 te Den Haag;
4.
aangezegd dat van Simstars bij verschijning in het geding een in de bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken1. genoemd griffiegeld zal worden geheven, met dien verstande dat van een persoon die onvermogend is een bij of krachtens de wet vastgesteld griffiegeld voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd (1o) een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in art. 29 van de WRb, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in art. 24 lid 2 WRb, dan wel (2o) een verklaring van het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in art. 2 leden 1 en 2 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, telkens onderdelen a t/m d dan wel onderdeel e;
5.
aangezegd voorts dat het griffierecht binnen vier weken nadat Simstars in het geding is verschenen door haar moet zijn betaald, bij gebreke waarvan haar recht vervalt om verweer in cassatie te voeren of om van haar zijde in cassatie te komen;
6.
All Round voert tegen het arrest aan als:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het arrest is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
Inleiding
A.
All Round brengt sinds 2009 onder de naam ‘Mi Moneda’ een sieradenlijn voor vrouwen op de Nederlandse markt die bestaat uit een hanger in drie verschillende kleuren (zilver, goud en rosé) in drie maatvoeringen en daarvoor geschikte munten en/of schijven. De hanger bestaat uit twee door een scharnier verbonden delen en kan worden geopend om er een verwisselbare munt/schijf in te plaatsen.
B.
Simstars brengt sinds februari 2012 onder de merknaam ‘Nikki Lissoni’ een sieradenlijn voor vrouwen op de Nederlandse markt bestaande uit hangers met soortgelijke (uiterlijke) kenmerken.
C.
All Round stelt dat de door Simstars op de markt gebrachte hangers uit de sieradencollectie Nikki Lissoni slaafse nabootsingen zijn van haar hangers uit de sieradenlijn Mi Moneda. In deze procedure heeft zij een bevel gevorderd tot staking van het vervaardigen, aanbieden, verkopen, etc. van slaafse nabootsingen van de Mi Moneda hanger, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Simstars in de proceskosten. Het hof heeft de vorderingen afgewezen.
Klachten
1. Onderscheidend vermogen; eigen plaats op de markt (rov. 4.6–4.8)
Inleiding
1.0.1.
Het hof heeft in rov. 4.6–4.8 geoordeeld, samengevat, dat de Mi Moneda-hanger geen onderscheidend vermogen en geen eigen plaats op de markt had, toen Simstars de Nikki Lissoni-hanger in februari 2012 op de markt bracht. Het hof heeft hieraan in rov. 4.6–4.7 ten grondslag gelegd dat All Round ten aanzien van de hangers Eligio Moneda, Desir, Dyki, MyWatch en MY iMenso niet heeft gesteld en bij betwisting aannemelijk gemaakt dat deze als slaafse nabootsingen van de Mi Moneda-hanger moeten worden aangemerkt én bovendien dat All Round zich voldoende heeft ingespannen om de verhandeling op de Nederlandse markt hiervan te doen beëindigen door het verzenden van sommaties of het aanhangig maken van verbodsvorderingen.2.
1.0.2.
Het hof heeft in rov. 4.8 verder geoordeeld dat de door All Round gestelde populariteit van de Mi Moneda-hanger onder consumenten en nationale en internationale sterren en in de media en het marktleiderschap van All Round — los van het feit dat deze stellingen na betwisting niet voldoende zijn uitgewerkt — niet kunnen bijdragen aan hetgeen hier wordt getoetst, te weten dat een product zich door zijn uiterlijke verschijningsvorm onderscheidt van de rest van de markt. Volgens het hof is de beslissing van de rechtbank in rov. 4.12 van het vonnis d.d. 4 juni 2014 (die inhoudelijk overeenstemt met 's hofs oordeel in rov. 4.8) daarom juist.
Klachten tegen 's hofs oordelen in rov. 4.6
1.1.
's Hofs oordeel in rov. 4.6 dat ‘de eiser wel [dient] te stellen en bij betwisting aannemelijk [dient] te maken dat de producten van deze derden moeten worden aangemerkt als slaafse nabootsingen van zijn product en bovendien dat de eiser zich voldoende heeft ingespannen om de verhandeling op de Nederlandse markt van deze nabootsingen te doen beëindigen door het verzenden van sommaties of het aanhangig maken van verbodsvorderingen’ getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Aldus heeft het hof een onjuiste want te strenge maatstaf aangelegd voor de beantwoording van de vraag of de Mi Moneda-hanger een eigen plaats op de markt inneemt en (daarmee) het vereiste onderscheidend vermogen heeft, en/althans heeft het hof te hoge eisen gesteld aan de dienaangaande op All Round rustende stelplicht en bewijslast. Voor het aannemen van een eigen plaats op de markt en (daarmee) onderscheidend vermogen is niet vereist dat All Round met betrekking tot ieder met de Mi Moneda-hanger uiterlijk vergelijkbaar product van derden stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat het een slaafse nabootsing betreft en evenmin dat zij bovendien stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij zich voldoende heeft ingespannen om de verhandeling op de Nederlandse markt van (ieder van) deze nabootsingen te doen beëindigen door het verzenden van sommaties of het aanhangig maken van verbodsvorderingen.
1.2.
's Hofs oordeel in rov. 4.6 klemt temeer in het licht van het volgende. All Round is, naar zij heeft gesteld, een succesvolle maar relatief jonge onderneming. Zij was de eerste met een hanger voor verwisselbare muntsieraden met de concrete uitwerking van de combinatie van kenmerkende elementen van de Mi Moneda-hanger, die een groot succes bleek. All Round heeft zich van meet af aan ingespannen om de onrechtmatige nabootsing van haar hanger door derden te bestrijden, maar zij heeft niet de middelen om alle kopiërende partijen tegelijkertijd in rechte te betrekken. All Round heeft noodgedwongen ervoor gekozen om de kopiërende partijen één voor één in rechte te betrekken. Hierbij richt All Round zich eerst op de meest schadelijke partijen: de grootste partijen met de grootste marketing en die ook op internationale beurzen staan. All Round heeft rechtens te respecteren belang bij deze ‘stap voor stap-benadering’. Meer kan van haar in dit opzicht niet worden gevergd; en met name niet dat All Round voor een succesvol beroep op slaafse nabootsing ook allerlei zeer kleine onbekende partijen zou moeten aanspreken.3. Het hof heeft dit met zijn oordeel in rov. 4.6 miskend.
1.3.
's Hofs oordeel in rov. 4.6 getuigt voorts van een onjuiste rechtsopvatting omdat het hof heeft miskend dat het enkele bestaan van met de Mi Moneda-hanger uiterlijk vergelijkbare hangers op de markt (in februari 2012), niet reeds op zichzelf in de weg staat aan een eigen plaats op de markt van de Mi Moneda-hanger.
1.4.
's Hofs oordeel in rov. 4.6 getuigt althans van een onjuiste rechtsopvatting omdat het hof heeft miskend dat een product, óók bij het bestaan van andere producten met een vergelijkbaar uiterlijk, zeer wel een eigen plaats op de markt kan innemen en het vereiste onderscheidend vermogen kan hebben indien die andere, vergelijkbare producten in (zeer) geringe mate worden aangeboden. En/althans heeft het hof in rov. 4.8 ten onrechte de hangers als bedoeld in Simstsrs productie 22 in gelijke mate laten meewegen bij het bepalen van de eigen plaats op de markt en het onderscheidend vermogen van de Mi Moneda-hanger. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd in het licht van All Rounds stelling dat deze hangers afkomstig zijn van zeer kleine onbekende partijen4. en niet van de grotere, veel schadelijkere partijen die All Round tot dusverre heeft aangesproken.
1.5.
's Hofs oordeel dat, samengevat, de Mi Moneda-hanger geen onderscheidend vermogen en geen eigen plaats op de markt had, toen Simstars de Nikki Lissoni-hanger in februari 2012 op de markt bracht, is bovendien onjuist en/of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd omdat All Round bij herhaling heeft aangeboden te bewijzen (in het bijzonder door het horen van getuigen en deskundigen) dat de Mi Moneda-hanger onderscheidend is en een eigen plaats op de markt inneemt5. en het hof dit bewijsaanbod ongemotiveerd heeft gepasseerd.
Klachten tegen 's hofs oordelen in rov. 4.8
1.6.
's Hofs oordeel in rov. 4.8 dat ‘de door All Round gestelde populariteit van de ‘Mi Moneda’-hanger onder consumenten en nationale en internationale sterren en in de media en het marktleiderschap van All Round niet kunnen bijdragen aan hetgeen hier wordt getoetst, te weten dat een product zich door zijn uiterlijke verschijningsvorm onderscheidt van de rest van de markt’ getuigt (net als het inhoudelijk gelijkluidende oordeel van de rechtbank in rov. 4.12) eveneens van een onjuiste rechtsopvatting. Of een product een eigen plaats op de markt inneemt en een zeker onderscheidend vermogen heeft, hangt immers af van alle relevante omstandigheden van het geval, en niet slechts van de uiterlijke verschijningsvorm van dat product en de andere producten op de markt. En/althans zijn de populariteit van een product onder consumenten en nationale en internationale sterren en in de media en het marktleiderschap van de onderneming die deze producten op de markt brengt, juist wél relevante omstandigheden die eraan (kunnen) bijdragen dat een product een eigen plaats op de markt inneemt en een zeker onderscheidend vermogen heeft.
1.7.
's Hofs oordeel in rov. 4.8 dat All Round de gestelde populariteit van de Mi Moneda-hanger onder consumenten en nationale en internationale sterren en in de media en het marktleiderschap van All Round na betwisting niet voldoende zou hebben uitgewerkt, is, gezien het partijdebat, onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. All Round heeft in dit kader gewezen op verschillende mediaberichten en foto's van nationale en internationale sterren die de Mi Moneda-hanger dragen en waarmee de eigen plaats in de markt van het product is bevestigd.6. Simstars heeft vervolgens enkel het marktleiderschap van All Round betwist en heeft zich voor het overige op het standpunt gesteld dat deze stellingen niet relevant zijn voor het onderscheidend vermogen.7.
1.8.
's Hofs oordelen in rov. 4.6–4.8 ten aanzien van het onderscheidend vermogen en de eigen plaats op de markt van de Mi Moneda-hanger werken door in zijn beoordeling in rov. 4.9–4.10 van het gevaar voor verwarring tussen de Nikki Lissoni-hanger en Mi Moneda-hanger. Immers, des te groter het onderscheidend vermogen en de eigen plaats op de markt van een product, des te sneller sprake zal (kunnen) zijn van verwarring bij het relevante publiek tussen dat product en uiterlijk vergelijkbare producten. Gegrondbevinding van één of meer klachten van dit onderdeel 1 brengt daarom mee dat 's hof oordelen in rov. 4.9–4.10 evenmin in stand kunnen blijven.
2. Nodeloos verwarringsgevaar (rov. 4.9–4.10)
Inleiding
2.0.1.
Het hof heeft in rov. 4.9–4.10 geoordeeld dat er onvoldoende gevaar voor verwarring tussen de Nikki Lissoni-hangeren Mi Moneda-hanger bestaat. Daartoe heeft het hof in rov. 4.9 geoordeeld, samengevat, dat niet moet worden geabstraheerd van het ‘direct opvallende’ opengewerkte verbindingsdeel aan de achterzijde van de Mi Moneda-hanger, omdat het verwarringsgevaar moet worden beoordeeld op basis van de totaalindruk van de in het geding zijnde producten, die onder meer wordt bepaald door dat verbindingsdeel. Het hof heeft vervolgens in rov. 4.10 geoordeeld dat, ook al zou aan de Mi Moneda-hanger voldoende onderscheidend vermogen toekomen, er onvoldoende gevaar voor verwarring met de Nikki Lissoni-hanger is. In dat verband heeft het hof drie verschillen tussen beide hangers in aanmerking genomen (namelijk het verbindingsdeel aan de achterzijde, het scharnier van de hanger en de uitstraling) en geoordeeld dat (kort gezegd) de overeenstemmende aspecten van de beide hangers niet opwegen tegen deze verschillen. Dat betekent dat Simstars heeft voldaan aan haar verplichting om ter vermijding van verwarring andere keuzes te maken dan All Round heeft gemaakt en dat aannemelijk is dat de consument die besluit tot aankoop van een hanger, ook als zij minder oplettend is, deze verschillen bij de waarneming van de hanger die zij wil kopen, zal opmerken.
Klachten
2.1.
's Hofs beoordeling in rov. 4.9–4.10 van het verwarringsgevaar getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omdat het hof (getuige rov. 4.10, eerste volzin, e.v.) uitsluitend heeft beoordeeld of de consument de Mi Moneda-hanger zou verwarren met de Nikki Lissoni-hanger (m.a.w. of sprake is van productverwarring of directe verwarring) en niet óók of het relevante publiek zou menen dat de Nikki Lissoni-hanger afkomstig is van All Rounds onderneming (m.a.w. of sprake is van herkomstverwarring of indirecte verwarring). Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. All Round heeft immers gesteld dat de consument, als hij al in de gaten zou hebben dat de Nikki Lissoni-hanger een andere hanger betreft, hooguit zal denken dat All Round thans meerdere verschillende hangers op de markt brengt.8.
2.2.
's Hofs beoordeling in rov. 4.9–4.10 van het verwarringsgevaar getuigt voorts van een onjuiste rechtsopvatting omdat het hof (getuige rov. 4.9 en 4.10, slotzin) bij die beoordeling uitsluitend is uitgegaan van de consument die voor de aankoop van een hanger staat en niet óók van consumenten in de omgeving van de consument die een Nikki Lissoni-hanger heeft gekocht. Ook bij deze consumenten, die de hangers niet voorafgaand aan de aankoop zien maar uitsluitend zoals die hangers daarna worden gedragen, kan immers gevaar voor verwarring ontstaan. Het hof heeft, anders gezegd, miskend dat van gevaar voor verwarring ook sprake is in geval van zogenoemde post-sale confusion. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, in het licht van All Rounds stelling (die het Haagse hof heeft bevestigd) dat de hanger gebruikelijk wordt gedragen met de voorzijde naar voren en met in de hanger een munt of schijf, zodat de achterkant van de hanger niet bepalend is voor de totaalindruk.9.
2.3.
Het hof heeft in rov. 4.10 geoordeeld dat er onvoldoende gevaar voor verwarring bestaat omdat, kort gezegd, de overeenstemmende aspecten niet opwegen tegen de verschillen. Dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omdat het hof heeft miskend dat de totaalindrukken van de in het geding zijnde producten voornamelijk worden bepaald door de punten van overeenstemming en/of dat (slechts ondergeschikte) verschillen niet in de weg staan aan het aannemen van verwarringsgevaar. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd in het licht All Rounds betoog dat, afgezien van het scharniertje aan de onderzijde,10. alle zichtbare kenmerkende elementen van beide hangers overeenstemmen,11. terwijl de overige verschillen bij normaal gebruik niet zichtbaar en dus niet bepalend voor de totaalindruk zijn12. en bovendien teniet worden gedaan door de grote mate van gelijkenis op andere punten,13. terwijl bovendien eisen van deugdelijkheid en bruikbaarheid niet tot deze overeenkomstige kenmerken noopten.14.
2.4.
's Hofs oordeel dat er onvoldoende gevaar voor verwarring tussen de Nikki Lissoni-hanger en Mi Moneda-hanger bestaat, is bovendien onjuist en/of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd omdat All Round heeft aangeboden te bewijzen (in het bijzonder door het horen van getuigen en deskundigen) dat de Nikki Lissoni-hanger nodeloos verwarringsgevaar veroorzaakt ten opzichte van de Mi Moneda-hanger15. en het hof dit bewijsaanbod ongemotiveerd heeft gepasseerd.
2.5.
Gegrondbevinding van één of meer klachten van dit onderdeel 2 brengt mee dat 's hof voortbouwende oordeel in rov. 4.10 dat ‘Simstars heeft voldaan aan haar verplichting om ter vermijding van verwarring andere keuzes te maken dan All Round heeft gemaakt’ evenmin in stand kan blijven. Dit oordeel heeft het hof immers uitsluitend gebaseerd op zijn oordeel dat zich in deze zaak geen gevaar voor verwarring zou voordoen. Voor zover dat anders zou zijn, is 's hofs oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, omdat het hof in dat geval niet kenbaar heeft gerespondeerd op het betoog van All Round dat het nabootsen van de combinatie van elementen niet wordt gerechtvaardigd door eisen van deugdelijkheid of bruikbaarheid16. en dat Simstars eenvoudig had kunnen kiezen voor een andere vormgeving van de houder, oogjes, maatvoering, rand etc. van de hanger en versieringen op de rand en voor een ander systeem voor het bevestigen van de munt/schijf.17.
3. Slotklacht (rov. 4.11–4.12 en dictum)
3.1.
Gegrondbevinding van onderdelen 1 en 2 leidt ertoe dat ook de oordelen van het hof in rov. 4.11 en rov. 4.12 (en het dictum) niet in stand kunnen blijven.
Conclusie
All Round vordert op grond van dit middel de vernietiging van het arrest, met zodanige verdere beslissing, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten. All Round vordert voorts dat de toe te wijzen proceskostenvergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van het arrest van de Hoge Raad.
Kosten exploot: € 77,75
(t.k.-)gerechtsdeurwaarder.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑02‑2016
Te raadplegen op: http://www.rechtsprank.nl)/Procedures/Tarieven-griffierecht/Pages/Griffierecht-Civiele-zaken-bij-de-Hoge-Raad.aspx
Het hof heeft in rov. 4.6 niet geoordeeld dat All Round te summier zou hebben uitgewerkt dat de MY IMenso- en Innerpower-hangers een slaafse nabootsing van de Mi Moneda-hanger zijn. Verder staat in cassatie (ten minste veronderstellenderwijs) vast dat All Round een sommatiebrief heeft gestuurd die kennelijk betrekking heeft op de Eligio Moneda-hanger, waarna de betreffende onderneming de verhandeling van dit product heeft gestaakt (hof, rov. 4.6) en dat de ‘Innerpower’-hanger nooit op de Nederlandse markt is aangeboden (hof, rov. 4.7). Afgezien van deze hangers (Innerpower en Eligio Moneda), blijven er nog vier hangers over (MY IMenso, Desir, Dyki en MyWatch), waardoor nog altijd niet zou kunnen worden aangenomen dat de Mi Moneda-hanger in februari 2012 een eigen plaats op de markt had, aldus het hof (rov. 4.7).
All Rounds comparitleaantekeningen (‘AR-Pita I’) § 8, derde opsommingsteken; MvG § 5, 23–28, onder verwijzing naar AR-prod. 30–31; All Rounds appelpieitnota (‘AR-Pita II’) § 15–16 en 18.
AR-Pita II § 18.
MvG § 44–45 en 61 (darde opsommingsteken).
Inl. dgv. § 20, met verwijzing naar AR-prod. 10; AR-Plta I § 6 en MvG § 49–54.
MvA § 86 e.v,
Inl. dgv, § 29.
Inl. dgv. § 16; AR-Plta I § 12–13 en AR-Plta II § 28 onder verwijzing naar Hof Den Haag 28 mei 2013, zaaknr. 200.110,656/01 (All Round/ Dutch Designz), rov. 11.
Inl. dgv. § 25; AR-Plta I § 12; AR-Plta II § 27.
Inl. dgv. § 21; AR-Plta I § 11; AR-Plta II § 26.
AR-Plta I § 13; AR-Plta II § 28.
Inl. dgv. § 26; AR-Plta I § 14; AR-Plta II § 28.
Inl. dgv. § 30 e.v.; AR-Plta I § 17; AR-Plta II § 29 en 31.
MvG § 61 (vijfde opsommingsteken).
Pleitnotities All Round eerste aanleg § 17; pleitnotities All Round appel § 31.
Inl. dgv. § 32–36.