HR, 17-10-2023, nr. 21/03956
ECLI:NL:HR:2023:1463
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-10-2023
- Zaaknummer
21/03956
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1463, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑10‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:8571
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:747
ECLI:NL:PHR:2023:747, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 05‑09‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1463
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0174
Uitspraak 17‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Mensenhandel m.b.t. drie vrouwen in prostitutie (art. 273f Sr) en gewoontewitwassen van inkomsten uit mensenhandel (art. 420bis.1.b jo. 420ter.1 Sr). Vrijspraak in eerste aanleg. 1. Bewijsklacht mensenhandel. Is sprake van ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’, ‘misbruik van kwetsbare positie’ en (oogmerk van) uitbuiting? 2. Kwalificatie-uitsluitingsgrond witwassen. Kan bewezenverklaarde (verwerven, omzetten en gebruik maken van geldbedragen die uit eigen misdrijf zijn verkregen) worden gekwalificeerd als (gewoonte)witwassen? Ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG faalt middel. CAG: ’s Hofs kennelijke oordeel dat aangeefsters zich niet in - met opstelling van mondige Nederlandse prostituee vergelijkbare - situatie bevonden waarin onafhankelijke zelfstandige opstelling mogelijk is en dat zij daarin (minstgenomen) in mindere mate dan zo’n prostituee bewuste keuze konden maken, is niet onbegrijpelijk. Mede gelet op omstandigheden waaronder zij prostitutiewerkzaamheden uitvoerden, is ’s hofs oordeel dat sprake was van (oogmerk van) uitbuiting evenmin onbegrijpelijk. Ad 2. HR: Om redenen vermeld in CAG faalt middel. CAG: Hof heeft kennelijk geoordeeld dat geen sprake is van bijzonder geval waarin ‘omzetten’ of ‘gebruik maken’ plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin verdachte die misdrijf heeft begaan en daarmee door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan witwassen. Dat oordeel geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat verdachte met de geldbedragen deels in zijn levensonderhoud heeft voorzien, goederen of diensten heeft aangeschaft, reizen heeft gemaakt en benzine heeft betaald. Volgt verwerping. CAG gaat in op ontvankelijkheid cassatieberoep (volmacht houdt niet in dat advocaat bepaaldelijk door verdachte is gemachtigd om cassatieberoep in te stellen en is niet ondertekend).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03956
Datum 17 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 september 2021, nummer 21-004073-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen de bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde mensenhandel.
2.2
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.2 tot en met 4.16.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het onder 4 bewezenverklaarde als (gewoonte)witwassen kan worden gekwalificeerd.
3.2
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.2 tot en met 5.9.
4. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2023.
Conclusie 05‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Mensenhandel (art. 273f Sr) en witwassen (art. 420bis Sr). Ambtshalve opmerkingen i.v.m. ontbreken verklaring en handtekening raadsman in volmacht aan griffie. AG meent dat verzuimen voor gedekt kunnen worden gehouden. Eerste middel klaagt over bestanddelen “misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht”, “misbruik van een kwetsbare positie” en “(oogmerk van) uitbuiting”. Tweede middel klaagt over kwalificatie witwassen van uit eigen misdrijf verkregen geldbedragen. Volgens AG falen beide middelen. Conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03956
Zitting 5 september 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 15 september 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens 1. en 2. “mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 1°, 4°, 6° en 9° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd, een persoon is bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt, meermalen gepleegd”, 3. “mensenhandel, meermalen gepleegd”, 4. “van het plegen van witwassen een gewoonte maken”, en 5. “in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 5.500,- en daarbij een schadevergoedingsmaatregel opgelegd tot hetzelfde bedrag, waarbij het hof de duur van de gijzeling heeft bepaald op ten hoogste 62 dagen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1
Voordat ik aan een bespreking van de middelen toekom, vraagt de ontvankelijkheid van het cassatieberoep de aandacht.
3.2
Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort een door de griffier van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de comparant ondertekende akte cassatie, inhoudende:
“pkn: 21-004073-19
Heden, 21 september 2021, verscheen ter griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden:
[betrokkene 1] ,
administratief ambtenaar bij dit gerechtshof,
blijkens de aan deze akte gehechte bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde van
- tot het aanwenden van onderstaand rechtsmiddel door
[verdachte] ,
geboren [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [plaats] , [a-straat 1] ,
bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest d.d. 15 september 2021, alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen beslissingen, onder parketnummer 21-004073-19 door dit hof gewezen in de zaak tegen [verdachte] voornoemd.”
3.3
Aan deze akte cassatie is een e-mailbericht gehecht, gericht aan de strafgriffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, inhoudende:
“Van: S.F.J. Smeets
Verzonden: dinsdag 21 september 2021 14:15
Aan: Strafgriffie Arnhem (Hof Arnhem-Leeuwarden) (...)
Onderwerp: Volmacht cassatie [verdachte] (21/004073-19
Geachte heer, mevrouw,
Hiermee geef ik u, griffiemedewerker last en volmacht namens mijn cliënt, [verdachte] , cassatie te doen instellen tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zitting houdende te Zwolle de dato 15 september 2021. Wilt u mij de akte in kopie toezenden?
Met vriendelijke groet,
S.F.J. Smeets”
3.4
Verder is op 2 januari 2023 een door mr. G. Spong ondertekende cassatieschriftuur aan de Hoge Raad toegezonden, voor zover hier relevant inhoudende:
“SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van [verdachte] , verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle uitgesproken op 15 september 2021.
(…)
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.”
3.5
In de onderhavige zaak is bedoeld cassatie in te stellen via de figuur van de zogeheten ‘dubbele volmacht’. Deze figuur, waarbij de bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat aan een griffiemedewerker schriftelijk een bijzondere volmacht verleent, wordt niet expliciet door de wet geregeld,1.maar is door de Hoge Raad geaccordeerd in zijn arrest van 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810. De Hoge Raad verwees in dat arrest naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet stroomlijnen hoger beroep, waarin op niet voor misverstand vatbare wijze tot uitdrukking was gebracht dat het op dergelijke wijze instellen van een rechtsmiddel in ieder geval ten aanzien van het hoger beroep is beoogd.2.Gelet op het belang van een duidelijk en samenhangend systeem van het aanwenden van rechtsmiddelen, zo oordeelde de Hoge Raad daaropvolgend, is er geen goede grond een advocaat die mogelijkheid ten aanzien van het instellen van beroep in cassatie te ontzeggen.3.
3.6
In laatstgenoemd arrest heeft de Hoge Raad voorts tot uitdrukking gebracht dat een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen moet inhouden de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van dat beroep. Dat vereiste heeft, zo overwoog Uw Raad, “gelet op het reeds genoemde belang van een duidelijk en samenhangend systeem van het aanwenden van rechtsmiddelen, (…) ook te gelden voor het instellen van beroep in cassatie”.4.
3.7
In aanmerking genomen dat het onder 3.3 weergegeven e-mailbericht van mr. Smeets niet inhoudt dat hij bepaaldelijk door de verdachte is gemachtigd beroep in cassatie in te stellen, is in de onderhavige zaak aan dat vereiste niet voldaan. Dat verzuim hoeft volgens de Hoge Raad echter niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep te leiden. In dat verband het volgende.
3.8
Nadat de Hoge Raad in HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6999 ten aanzien van het hoger beroep had geoordeeld dat het verzuim van het ontbreken van voornoemde verklaring voor gedekt moet worden gehouden “indien ter terechtzitting in hoger beroep de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en deze aldaar – zonodig daarnaar uitdrukkelijk gevraagd – heeft verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen”, overwoog Uw Raad in HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3924 ten aanzien van het beroep in cassatie het volgende:
“2.4.2. In cassatie vindt geen terechtzitting plaats waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld en de verdachte wordt gehoord, zodat daar geen ruimte is voor het afleggen van een verklaring als voormeld.
2.4.3.
In cassatie is echter een vereiste voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte dat door zijn raadsman een cassatieschriftuur wordt ingediend (art. 437, tweede lid, Sv). Art. 452, tweede lid, Sv bepaalt dat een dergelijke schriftuur slechts kan worden ingediend "door een advocaat die verklaart daartoe door degene namens wie hij optreedt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd".
Art. VI lid 2 van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2008 bepaalt in dit verband bovendien dat bij een verzuim op dit punt de rolraadsheer de advocaat in de gelegenheid stelt tot het alsnog afleggen van die verklaring binnen een door hem te stellen termijn. In een en ander vindt de Hoge Raad aanleiding te oordelen dat uit de omstandigheid dat, zoals in het onderhavige geval is gebeurd, namens de verdachte een cassatieschriftuur is ingediend door een advocaat die heeft verklaard daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, moet worden afgeleid dat aan een onvolkomen volmacht bij het instellen van cassatieberoep de wens van de verdachte ten grondslag heeft gelegen om (op rechtsgeldige wijze) beroep in cassatie te doen instellen, zodat die onvolkomen volmacht niet behoeft te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring in het cassatieberoep.”
3.9
Nu de onder 3.4 weergegeven door mr. G. Spong ondertekende schriftuur inhoudt dat hij tot de indiening daarvan door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd, levert het ontbreken van de hiervoor bedoelde verklaring in beginsel aldus geen ontvankelijkheidsproblemen op.
3.10
Het ontbreken van die verklaring is echter niet het enige gebrek waaraan de volmacht lijdt. Het onder 3.3 weergegeven e-mailbericht van mr. Smeets is evenmin van een handtekening voorzien, terwijl dat, zo volgt uit HR 1 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1568, een onmisbaar vereiste is om van een geldige volmacht te kunnen spreken.5.
3.11
Ook het ontbreken van een handtekening op de volmacht hoeft volgens de Hoge Raad – in ieder geval als het gaat om het instellen van hoger beroep – geen grond te zijn voor de niet-ontvankelijkverklaring van het appel. Zo overwoog Uw Raad in HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:86 het volgende:
“2.4.2
In het geval dat de volmacht als bedoeld in artikel 450 lid 3 Sv niet is voorzien van een ondertekening door de advocaat, wordt dat verzuim voor gedekt gehouden als de verdachte of een door hem op de voet van artikel 279 Sv gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en (mede) op grond van het verhandelde ter terechtzitting komt vast te staan dat aan de niet door de advocaat ondertekende volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen.”
3.12
De Hoge Raad heeft zich, voor zover ik heb kunnen nagaan, niet eerder (expliciet) uitgesproken over de vraag of een dergelijk verzuim bij het instellen van beroep in cassatie eveneens voor gedekt kan worden gehouden. Gelet op de hiervoor onder 3.5, 3.6 en 3.8 genoemde jurisprudentie waarin de behandeling in hoger beroep en beroep in cassatie omwille van een duidelijk en samenhangend systeem van rechtsmiddelen is gelijkgetrokken en mede gelet op de algemene lijn dat aan fouten in de volmacht geen overwegend gewicht toekomt indien in een later stadium blijkt – ter zitting dan wel door het indienen van een rechtsgeldige cassatieschriftuur – dat de verdachte het betreffende rechtsmiddel heeft willen doen instellen,6.lijkt het mij in de rede te liggen die vraag bevestigend te beantwoorden. Ik verwijs daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:286, waarin eveneens sprake was van een niet ondertekende volmacht tot het instellen van cassatie. De Hoge Raad ging in dat arrest niet expliciet in op de in de aan dat arrest voorafgaande conclusie opgeworpen ontvankelijkheidskwestie,7.maar ging zonder meer over tot de beoordeling van het eerste middel. Daaruit kan worden afgeleid dat Uw Raad over het verzuim heen stapte en het beroep ontvankelijk achtte.
3.13
Het voorgaande brengt mij tot de slotsom dat zowel het ontbreken van de hiervoor onder 3.6 bedoelde verklaring in de onderhavige volmacht als het verzuim die volmacht te ondertekenen voor gedekt kan worden gehouden, nu namens de verdachte een cassatieschriftuur is ingediend door een advocaat die verklaart daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. De verdachte kan daarmee in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
4. Het eerste middel
4.1
Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde mensenhandel. Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaarde bestanddelen “misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht” en “misbruik van een kwetsbare positie” niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kunnen volgen. Het middel klaagt voorts dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting.
4.2
Ten laste van de verdachte is onder 1, 2 en 3 bewezenverklaard dat:
“1.hij op tijdstippen in de periode van 14 maart 2016 tot en met medio april 2016 in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum] 1998,
(sub 1)telkens door misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, telkens met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 2] en
(sub 4)
telkens met een of meerdere van de onder sub 1 genoemde middelen, te weten door misbruik vanuit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie die [slachtoffer 2] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (bestaande uit seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling) dan wel onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die arbeid of diensten (bestaande uit seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling) en
(sub 6)telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] en
(sub 9)
telkens met een of meerdere van de onder sub 1 genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, die [slachtoffer 2] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde,
immers heeft verdachte
- het door [slachtoffer 2] in de prostitutie verdiende geld (geheel of gedeeltelijk) ingenomen,
waarbij verdachte
- seksueel/erotisch getinte foto’s heeft gemaakt van die [slachtoffer 2] en
- een seksadvertentie heeft gemaakt van die [slachtoffer 2] onder de werknaam [alias] en die seksadvertentie op een sekssite heeft geplaatst en
- bepaalde wanneer [slachtoffer 2] de tijd kreeg om te eten en/of (even) rust te nemen en;
- de seksadvertenties van [slachtoffer 2] omhoog heeft gebeld en
- een kamer heeft gearrangeerd in een flat in Rotterdam waar [slachtoffer 2] klanten kon ontvangen en - [slachtoffer 2] telkens naar haar werkplek in Rotterdam heeft gebracht en
- die [slachtoffer 2] , ook als zij ongesteld was, als prostituee heeft laten (door)werken,
terwijl verdachte een feitelijk overwicht had op en/of misbruik maakte van de kwetsbare positie van [slachtoffer 2] omdat verdachte:
- toen 30 jaar oud was en [slachtoffer 2] toen net 18 jaar oud was en
- een verleden heeft van groepsleider in een jeugdinrichting en [slachtoffer 2] een meisje is met een internaatverleden en
- dominant gedrag kon vertonen en
- het door [slachtoffer 2] met/in de prostitutie verdiende geld geheel of gedeeltelijk aan hem, verdachte (onder het mom van sparen) heeft doen afstaan;
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer 2] een afhankelijkheidssituatie is ontstaan en/of in stand gehouden, ten gevolge waarvan zij geen weerstand heeft kunnen bieden aan verdachte
(lid 3 sub 2)
terwijl die [slachtoffer 2] voornoemd een kwetsbare persoon in een kwetsbare positie was omdat die [slachtoffer 2]
- een laagbegaafd meisje is met een internaatverleden en
- geen sociaal netwerk/vangnet had en
- niet beschikte over een eigen inkomen en
- niet beschikte over een eigen woning.
2.
hij op tijdstippen in de periode van 21 april 2017 tot en met 27 juni 2017 in Nederland een ander, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1996;
(sub 1)
telkens door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en opgenomen, telkens met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] , en
(sub 4)
telkens met een of meerdere van de onder sub 1 genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, die [slachtoffer 1] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (bestaande uit seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling) dan wel onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die arbeid of diensten (bestaande uit seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling) en
(sub 6)
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] en
(sub 9)
telkens met een of meerdere van de onder sub 1 genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, die [slachtoffer 1] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde,
immers heeft verdachte
- het door [slachtoffer 1] in de prostitutie verdiende geld (geheel en/of gedeeltelijk) ingenomen, waarbij verdachte
- een profiel en/of account op een sekssite heeft aangemaakt en
- een seksadvertentie heeft gemaakt van die [slachtoffer 1] en die seksadvertentie op een sekssite heeft geplaatst en
- de seksadvertenties van [slachtoffer 1] omhoog heeft gebeld en
- [slachtoffer 1] met de auto naar prostitutieklanten heeft gebracht en na haar prostitutiewerkzaamheden weer heeft opgehaald (escortservice) en
- bepaalde welke bedragen zij moest vragen voor haar werkzaamheden en
- bepaalde wanneer [slachtoffer 1] de tijd kreeg om te eten en/of (even) rust te nemen
terwijl verdachte een feitelijk overwicht had op en/of misbruik maakte van de kwetsbare positie van die [slachtoffer 1] omdat
- [slachtoffer 1] een meisje is met een verleden van emotioneel geweld en;
- verdachte dominant gedrag vertoonde en
- verdachte met haar gevoel speelde en haar bespeelde,
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer 1] een afhankelijkheidssituatie is ontstaan;
(lid 3 sub 2)
terwijl die [slachtoffer 1] een kwetsbare persoon in een kwetsbare positie was, omdat die [slachtoffer 1]
- een eenzaam beschadigd meisje was met een verleden van huiselijk geweld, emotionele mishandeling en vrijheidsbeperkingen wat heeft geleid tot minderwaardigheidsgevoelens en het wegvallen van haar “oude” sociaal netwerk/vangnet omdat zij was gebroken met haar familie.
3.
hij op tijdstippen in de periode van maart 2015 tot en met maart 2018 in Nederland een ander, te weten [slachtoffer 3] , geboren [geboortedatum] 1996,
(sub 1)
telkens door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en/of opgenomen, telkens met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 3] , en
(sub 4)
telkens met een of meerdere van de onder sub 1 genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, die [slachtoffer 3] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (bestaande uit seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling) dan wel onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist dat die [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die arbeid of diensten (bestaande uit seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling) en
(sub 6)
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 3] en/of
(sub 9)
telkens met een of meerdere van de onder sub 1 genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, die [slachtoffer 3] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde,
immers heeft verdachte
- het door [slachtoffer 3] in de prostitutie verdiende geld (geheel of gedeeltelijk) ingenomen;
waarbij verdachte
- een profiel en/of account op een sekssite heeft aangemaakt en;
- een seksadvertentie heeft gemaakt van die [slachtoffer 3] en die seksadvertentie op een sekssite heeft geplaatst en;
- de seksadvertenties van [slachtoffer 3] omhoog heeft gebeld en;
- [slachtoffer 3] telkens naar haar werkplek heeft vervoerd en;
- bepaalde wanneer [slachtoffer 3] de tijd kreeg om te eten en/of (even) rust te nemen;
terwijl verdachte een feitelijk overwicht had op en/of misbruik maakte van de kwetsbare positie van die [slachtoffer 3] omdat verdachte
- toen 30 jaar oud was en [slachtoffer 3] toen 19 jaar oud was en
- dominant gedrag kon vertonen en
- het account van [slachtoffer 3] in beheer had waarvan hij haar het wachtwoord niet wilde geven en
- die [slachtoffer 3] onderweg uit de auto heeft gezet omdat zij niet deed wat hij opdroeg en
- (het) door [slachtoffer 3] met/in de prostitutie verdiende geld geheel of gedeeltelijk in zijn bezit had;
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer 3] een afhankelijkheidssituatie is ontstaan”
4.3
Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de door het hof gebezigde bewijsmiddelen het volgende in (met weglating van voetnoten):
“Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen, feiten en omstandigheden
[slachtoffer 2] legt op meerdere momenten een verklaring af. In het informatief gesprek met de politie op 3 mei 2017 verklaart zij dat ze drie a vier weken voor [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) in de prostitutie heeft gewerkt, vanaf de dag nadat zij 18 jaar werd in 2016. Verdachte maakte in zijn huis foto’s van haar en zette deze op een al bestaand account op [website] .nl. Zij werkte onder meer vanuit een kamer in een appartement in [plaats] . Verdachte belde de advertentie op [website] .nl omhoog, maar zij moest dit betalen. [slachtoffer 2] verklaart dat zij moest doorwerken als zij ongesteld was. Verdachte kocht dan Beppies voor haar. Zij gaf de helft van het geld aan verdachte, en ook nog haar helft zodat hij het voor haar kon bewaren. Hij spaarde het op voor haar. Na veel aandringen heeft ze ongeveer € 2.000,- van verdachte gekregen.
In haar aangifte op 15 augustus 2017 verklaart [slachtoffer 2] : “ [verdachte] heeft de foto’s gemaakt in zijn huis. Het waren foto’s in lingerie. Ik heb geposeerd.” (...) “Ik heb wel vaker ruzie met hem gehad. Ik wilde toen mijn geld en hij wilde dat niet geven. (...). Hij heeft mij het huis uitgegooid. Toen ben ik zonder mijn geld weggegaan. (...) Ik had toen € 2.000,- euro gespaard en hij had gezegd dat hij het voor mij bewaarde. Hij wilde dat geld niet teruggeven. Dat bedrag was de helft van het geld wat ik had verdiend. Ik deelde het verdiende geld al door twee en gaf de helft aan [verdachte] en deze € 2.000,- euro was het geld wat ik voor mij zelf gespaard had.” Verbalisanten vragen [slachtoffer 2] of het klopt dat zij begonnen is met werken op [datum] 2016, een dag na haar 18e verjaardag. Zij bevestigt dit. Blijkens de aangifte is zij geboren op [geboortedatum] 1998. Ze gingen naar [plaats] , hij (het hof begrijpt verdachte) had daar een kamer geregeld. Met werken bedoelt ze seks tegen betaling. Verder verklaart zij: “Als ik een dagje niet werkte dan was ik bij [verdachte] thuis. Ik sliep daar ook en mocht daar douchen.” Verbalisanten vragen [slachtoffer 2] wie de advertentie heeft gemaakt. Daarop antwoordt zij: “ [verdachte] , daar ben ik niet bij geweest. Hij wilde mij niets leren over dat account. Ik weet zeker dat het een bestaand account was, je moet 21 zijn voor een account op [website] .nl. Hij lette er op dat niemand anders toegang had tot dat account. Ik wilde het zelf doen omdat ik benieuwd was hoe het gaat en zo. Ik weet niet eens hoe je omhoog belt. Hij is heel goed in praten. Hij is groepsleiding geweest.” [slachtoffer 2] verklaart verder dat zij het niet fijn vond te werken tijdens haar ongesteldheid. Op een vraag van verbalisanten wie die beslissing maakte, antwoordt zij: “Die maakte [verdachte] , hij zei kom op en iedereen doet het. Ik had geen huis, ik sliep bij hem, mijn geld was bij hem. Ik wilde geer» ruzie. Ik was op dat moment afhankelijk van hem. (...) Ik had niemand anders, ik had de deur uit kunnen lopen en op straat kunnen lopen maar het was belangrijk voor me dat ik daar kon blijven. Dan had ik een dak boven mijn hoofd en geld en eten.” Op vragen van verbalisanten of er momenten waren waarop zij niet wilde werken, verklaart zij: “Als ik bijvoorbeeld al 4 klanten had of zo en dan zei ik: “Laten we naar huis gaan”, dan zei hij: “Wacht even dan ga ik je omhoog bellen en als er dan niemand komt dan gaan we”, maar als je omhoog belt dan komen er altijd klanten want dan sta je weer bovenaan. Ook een keer toen ik aan het eten was, belde er een klant en toen zei ik even 10 minuten dan kan ik eten en de klant vond het goed. [verdachte] vond het niet goed, ik was toen zo boos, want ik mocht van [verdachte] niet eten, terwijl de klant het wel goed vond om even te wachten. [verdachte] legde boos zijn eten weg en zei tegen mij: “Schiet op laat die klant niet wachten”. Ik kreeg geen tijd om rustig te eten en überhaupt niet om te rusten. Daar werd ik heel erg boos om, ik heb toen mijn eten weggegooid en de klant gebeld dat hij kon komen. Ik had toen de tranen van boosheid in mijn ogen staan. Altijd maar pushen en altijd maar doorgaan, terwijl ik hard werkte en geen tijd kreeg om te eten. Daarom heeft [slachtoffer 1] ook ruzie met hem gekregen, zij mocht ook niet eten van hem.” Op de vraag of ze klanten kon weigeren: “Nee, dat kon niet. Ik zou dan echt problemen krijgen met [verdachte] . [verdachte] zat in de kamer er naast. Hij hoorde alles. (...) Ik wilde wel eens weigeren, maar heb dit nooit gedaan. Ik had bij [verdachte] aangegeven dat ik geen donkere jongens wilde, maar voor hem was er geen verschil zei hij. Ik kreeg dus wel gewoon donker gekleurde klanten.”
Op 17 augustus 2017 legt [slachtoffer 2] nog een verklaring bij de politie af. Daarin verklaart zij over de verdeling van de opbrengsten onder meer: “In het begin was het niet echt duidelijk afgesproken. Op het moment zelf zei hij gewoon: “oh wist je niet dat we dat altijd zo doen? Had ik dat niet gezegd?” (...) Ik vond het niet echt leuk, maar ik had niet echt een andere keus. (...) Ik had niet echt andere vrienden, ik had geen huis en geen inkomen en ook een slecht contact met mijn moeder. (...) Je hebt geen geld en onderdak dus dat was voor mij echt wel verleidelijk.” Ook verklaart [slachtoffer 2] : “ V: Wat voor werkna(a)m(en) gebruikte jij voor het sekswerken? A: [alias] (fon). (...) V: Wie bracht jou naar de kamers in [plaats] en [plaats] om daar te gaan sekswerken? A: [verdachte] . (...) V: Wie had dit gevonden? A: [verdachte] . (...) V: Wie betaalde de huur van deze kamers? A: We moesten de helft betalen. [verdachte] betaalde de helft en ik. (...) V: Hoe lang zijn jullie in [plaats] gebleven? A: We zijn iedere dag terug gereden naar het huis van [verdachte] . (...) V: Ook vertelde je dat je geen rust en pauze kreeg van [verdachte] tijdens het sekswerken. Hoe komt het dat je dan toch uiteindelijk doet wat hij zegt? Dat je toegeeft? A: Ik wist niet zo goed wat ik moest doen. Ik woonde bij hem. Ik was afhankelijk van hem. Ik had op dat moment geen vriendinnen. Wat had ik moeten doen? Midden in de nacht in [plaats] naar buiten lopen? (...). V: Wat weet [verdachte] allemaal van jou? A: Alles wel. (...) Mijn familie, mijn broer. Hij weet waar ik woon. Dat ik op veel groepen heb gezeten. (…)
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] tweemaal een verklaring afgelegd. In haar eerste verklaring, op 20 december 2018, verklaart ze als volgt: “V: Wanneer bent u voor het eerst in de prostitutie gaan werken? A: Toen ik 18 jaar was geworden. Ik had niks en [verdachte] had wel wat. (...). Ik had geen geld. Ik had geen andere mogelijkheid. Er is goed op mij ingepraat om dat te gaan doen. Het waren mooie praatjes. Hij zei dat ik veel geld zou gaan verdienen en dat ik bij hem zou kunnen gaan wonen. Dat soort dingen. (...). Als je geen huis en geen eten hebt, dan heb je daar wel oren naar. V: Waar verbleef u dan voor die tijd? A: Bij vriendinnen. Daar sliep ik toen ik geen huis had. Drie maanden ofzo. (...). V: Waarom kon u niet bij [betrokkene 2] blijven? A: We hadden ruzie gekregen.” In haar tweede verklaring bij de rechter-commissaris, op 18 januari 2019, verklaart [slachtoffer 2] dat ze twee keer op de [groep 1] heeft gezeten, één keer op school en één keer woonde ze er ook. Verder verklaart ze onder meer: “Hij wist dat ik een kwetsbaar meisje was. Dat ik op meerdere groepen had gezeten. Hij wist dat ik in de problemen zat. Hij wist dat ik het zwaar had. (...). Ik kreeg geen eten, ik mocht niet meer naar buiten, ik mocht niet met andere mensen afspreken, met vriendinnen afspreken. Ik denk dat ik iets van 3 a 4 weken met [verdachte] heb gewerkt. (...). Als we ongesteld waren, dan konden we gewoon doorwerken. (...). Hij (het hof begrijpt: verdachte) had daar iets voor bedacht. Dat was zo’n sponsje. Ik wist niet dat het bestond. Hij noemde het een Beppie. (...). In het begin heeft [verdachte] mij uitgelegd hoe ik een Beppie moest gebruiken. Als ik ongesteld was, moest ik werken. Dat moest gewoon. (...). Hij vertelde: “iedereen doet dat, werken als je ongesteld was.” (...). Hij zei dan: “wil je geen geld verdienen?” (...). Hij ging pushen: je bent hier toch om geld te verdienen. Ik voelde mij onder druk gezet. (…).
De moeder van [slachtoffer 2] , [betrokkene 3] , heeft op 14 maart 2017 een telefonische verklaring afgelegd. In het proces-verbaal van bevindingen staat: “Verder geeft [betrokkene 3] aan dat [slachtoffer 2] zwakbegaafd is. (...). [slachtoffer 2] heeft op verschillende opvanglocaties, waaronder ook gesloten afdelingen, gezeten waar zij iedere keer weer kans zag om weg te lopen. (...). [slachtoffer 2] heeft geen vaste woon of verblijfplaats.”
In het dossier bevindt zich een verklaring van [betrokkene 4] : “Ik ben gezinscoach bij ‘ [groep 2] ’. (...). Ik heb haar (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) leren kennen in de periode van januari 2016. (...). Ik maakte mij zorgen omdat zij geen onderdak had, geen financiën had en haar omgang met diverse jongemannen die om haar en [betrokkene 2] heen draaiden. (...). [slachtoffer 2] is op [datum] 2016 18 geworden en vanaf de dag dat ze 18 werd tot aan 2 mei 2016 is zij uit beeld geweest. (...) Toen ik haar leerde kennen was het uiterlijk een mooi meisje en spontaan in haar contact en tegelijkertijd heel kwetsbaar. (...). Kwetsbaar, omdat [slachtoffer 2] een laag IQ heeft, dat is lang geleden getest. Ik schat haar IQ in op 75-80. (...). Ze heeft een langdurig tehuis verleden. Vanaf haar 6e of 7e jaar heeft ze in tehuizen gewoond. In haar puberteit was het een afwisseling van gesloten instellingen, weglopen en wederom gesloten instellingen. (...). Ze is in ieder geval heel kwetsbaar en beïnvloedbaar. [slachtoffer 2] is een makkelijke prooi voor een dergelijke iemand.”
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] onder meer in de [groep 1] heeft verbleven: “Op maandag 16 juli 2018 ontving ik, verbalisant, per e-mail, de gevorderde gegevens van de [groep 1] van [A] . Inhoud van de e-mail / verstrekte gegevens: Naar aanleiding van onderstaande mail kan ik u melden dat de volgende jongeren bij [groep 1] hebben verbleven:
[slachtoffer 2] .”
Omtrent deze instelling bevindt zich in het dossier de volgende informatie: “De [groep 1] is onderdeel van [A] . [A] is er voor jongeren met complexe zorgvragen, zoals jongeren met ernstige gedragsproblemen, eventueel in combinatie met een licht verstandelijke handicap. Deze jongeren kunnen aangemerkt worden als kwetsbaar.”
Verdachte is geboren op [geboortedatum] 1985 en tijdens de feiten rond de dertig jaar oud, derhalve fors ouder dan aangeefster.
Uit het dossier blijkt dat verdachte werkzaam is geweest als groepsleider bij een jeugdinrichting: “Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte, [verdachte] , als groepsleider heeft gewerkt bij de [groep 1] . (...). [verdachte] heeft een MBO diploma; Sociaal Pedagogische Hulpverlening niveau 4.”
Verdachte verklaart bij de politie hierover onder meer het volgende: “Ik was gewoon pedagogisch medewerker. Ik moest op zo‘n groep aanwezig zijn. (...). De laatste waar ik heb gewerkt was bij de [groep 1] in [plaats] . Daar had ik een vaste aanstelling. Daar was ik pedagogisch medewerker.”
Omtrent [slachtoffer 2] verklaart verdachte onder meer: “V: En wat heeft zij jou verteld, [slachtoffer 2] ? Over haar zelf? (...). A: Dat [slachtoffer 2] in het verleden op de [groep 1] heeft gezeten. (...). Omdat ik daar ook heb gewerkt, was ik wel benieuwd. (...). Het contact wat er toen ontstond heeft kort geduurd. Voor de duur van ongeveer twee dagen. Na deze twee dagen kwam ik erachter dat [slachtoffer 2] geen achttien was. (...). Een 2 tot 3-tal dagen daarna (het hof begrijpt: na haar 18e verjaardag). (...) ben ik werkzaam geweest als chauffeur voor haar. Want chauffeur zijn mag, zij is achttien plus, dan kon ik wel wat voor haar betekenen.”
In het dossier bevinden zich verschillende telefoontaps en WhatsApp berichten, deels uitgewerkt in processen-verbaal. Onder meer is daarin het volgende geverbaliseerd over de foto’s van [slachtoffer 2] : “In de periode 15 maart 2016 tussen 15:35 uur en 22:30 uur werden er 27 foto’s door [verdachte] verzonden naar [slachtoffer 2] . Dit betroffen seksueel getinte foto’s. De wijze waarop op de foto’s is geposeerd, het gezicht op geen van de foto’s zichtbaar is, zijn deze foto’s zeer vermoedelijk gemaakt met als doel te gebruiken in seksadvertenties. Gezien de licht getinte huid en de grote bos krullen van de vrouw op de foto’s betreft de vrouw op de foto’s [slachtoffer 2] . (...). [verdachte] geeft aan dat [slachtoffer 2] even moet kijken of er één tussen zit die ze niet mooi vindt. [slachtoffer 2] geeft aan dat ze allemaal mooi zijn geworden. [verdachte] geeft aan dat hij deze dan gaat gebruiken.”
[slachtoffer 3] verklaart bij de politie over [slachtoffer 2] onder meer het volgende: “ik heb overigens ook gehoord en gezien dat [slachtoffer 2] nog geld van [verdachte] tegoed had en dat hij dat niet wilde geven. Dat ging om 2000 of 1000 euro of zo. Volgens mij wilde hij dit niet geven omdat hij dan dacht dat ze weg wilde gaan. Dat was het geld dat ze gespaard had van het verdiende in de prostitutie. (...). Hij zou dit achterhouden om te sparen. Anders zouden we het misschien uitgeven.”
Ook [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1996, legt meerdere malen een verklaring af over haar werk in de prostitutie en het werken met verdachte. Tijdens het informatieve gesprek met de politie op 30 augustus 2017 verklaart zij onder meer: “Hij heeft gebruik gemaakt van de situatie, ik had geen huis en geen geld en ik sliep bij een vriendin. Via een andere vriendin ben ik met hem in contact gekomen. Toen had hij het erover: Je kan bij mij slapen en ik ga voor je zorgen, eten, drinken, over geld hoef je je niet druk te maken. Hij was heel lief en op een gegeven moment begon hij er over dat hij veel meisjes had werken en dat dat heel normaal was. Dat ik toch gescheiden was, dus je hebt geen ouders meer en die letten dan toch niet op je. (. ..). Ik dacht “Oh, als ik zoveel geld kan verdienen dan kan ik gewoon een huis huren en ben ik niet meer afhankelijk van mijn vriendin. En toen zei hij van 50-50. Ik zei toen: “Luister, ik ga naar binnen en doe al het werk, jij zit hier, jij doet niets, we doen 80-20. Toen zei hij: Nee, we doen 50-50, want dat doe ik bij al de andere meisjes ook, ga dan maar lekker terug naar je vriendin zonder geld, ga maar weg, ga maar lekker zwerven.” De periode dat ik heb gewerkt in de prostitutie is over een periode van drie maanden totaal een maand. (...). Ik merkte al de eerste twee dagen dat hij heel opdringerig was als ik niet wou. Ik moest gaan van hem. Ik moest gaan. Ik had zoiets van, oké één klant dan kan ik naar huis want ik kan een brood kopen en drinken kopen, dat is genoeg voor een dag. Maar dat wilde hij niet. Ik had geen tijd om te drinken of te eten in de auto, hij liet mij niet eten en zelfs niet naar het toilet gaan. Dat moest ik maar bij een klant doen, zei hij. (...). Hij moest persé zijn reiskosten hebben, 20 euro. (...). Dat is ook zo gebleven 50-50 en 20 euro reiskosten. Ook de credits deden we fifty-fifty. Dat waren de credits om een pagina op te hogen van [website] .nl (...). Toen ik merkte dat hij misbruik maakte van de situatie, dat hij eigenlijk meer verdiende dan dat ik verdiende, toen draaide ik aan de knoppen en heb ik er een einde aan gemaakt. (...). Ik had hem duidelijk gemaakt dat hij mijn pagina van [website] af moest halen. Hij had de telefoon, de simkaart, het emailadres en de wachtwoorden. (...). Ik vroeg hem het profiel te verwijderen en hij zei dat ie dat had gedaan. Toen ik een nieuw account wilde maken op [website] kreeg ik een mailtje van [website] support dat dat niet kon omdat ik er al één had, toen wist ik dus dat hij het niet gedaan had.” Verder verklaart ze: “Hij maakt je mentaal kapot” en “Het tonen van zijn gedrag en als iets hem niet beviel was het gelijk een andere houding. Hij wist dat ik niemand had, ik had alleen hem en hij maakt daar zwaar gebruik van”
In haar aangifte op 19 september 2017 verklaart zij onder meer: “Ik moest van [verdachte] ook doorgaan als ik aangaf dat het veel pijn deed in mijn vagina, maar dan zei hij: nee gewoon doorgaan, we zijn hier niet voor drie uurtjes gekomen. Die andere meiden doen het ook gewoon.” Over haar achtergrond, thuissituatie en over de wijze waarop zij verdachte ontmoette verklaart zij onder meer: “Op een gegeven moment werd ik niet alleen mentaal mishandeld, maar ook fysiek. Op mijn 17e heb ik besloten om uit huis te gaan. (...). Ik ben toen van huis weggegaan en kreeg een geheime plaatsing in [plaats] . Dat was eergerelateerd. (...). We gingen op vakantie naar Azerbeidzjan en toen werd ik daar uitgehuwelijkt. Mijn man was 27 en ik was 20. (...). Toen kwam ik bij de vrouwenopvang, [B] . (...) Ik heb geen contact meer met mijn ouders. (...). Ik woonde toen bij [B] , mijn buurmeisje bij [B] , had de neef van [verdachte] leren kennen. Ik maakte daar kennis met die neef van [verdachte] . (...). Dat was in de periode dat ik nog bij [B] zat. (...). Toen hebben we dus afgesproken met naar later bleek [verdachte] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , ik en nog een neef van [verdachte] . (...). We zijn naar het appartement van [verdachte] gegaan. (...). Ik was toen weg bij [B] en sliep bij een oudere vrouw van 42 jaar. Ik was net uit Azerbeidzjan gevlucht, bij [B] terechtgekomen, net een abortus gehad. Stond op straat. En toen kwam ik dus bij die vrouw terecht. Ik werd door die vrouw ook niet echt goed behandeld. Ik had geen geld ik had geen uitkering en ik stond op straat. (...). [verdachte] appte mij. Hij wist van mijn situatie af en zei: “je hoeft niet bij die vrouw te wonen. Je kan bij mij komen wonen. Ik heb een mooi huis zoals je al weet, je kan bij mij op de bank slapen en je was bij me doen. Je hoeft geen huur te betalen omdat ik je mag. Je kan altijd bij me eten en drinken.”
Op 21 september 2017 verklaart [slachtoffer 1] : “Er is ook PTSS vastgesteld. (...). Ik had wel eens zelfmoordneigingen. Ik heb in de periode toen bij mijn ouders thuis wel eens geprobeerd om zelfmoord te plegen. En later toen ik uitgehuwelijkt werd ook nog een keer. [verdachte] vertelde dat hij werkte bij de [groep 1] met probleemkinderen. (...). [verdachte] wist over mijn ouders. (...). Hij wist ook dat ik in een instelling in [plaats] heb gezeten en dat ik een abortus had gehad. (...). Ik was alleen, ik had geen geld. Ik voelde me echt zo eenzaam. En hij praatte er zoveel over dat het leek alsof het niks was. (...). V: Wat voor afspraken had jij gemaakt met [verdachte] over jouw prostitutiewerkzaamheden? A: Wanneer ik wilde en wanneer ik kon gaan werken. We hadden afgesproken dat we fifty fifty zouden doen plus zijn benzinegeld. We hadden afgesproken dat ik klanten kon weigeren. Hij liet het overkomen alsof ik de controle had en hij alleen maar mijn chauffeurtje was en mij zou beschermen als er wat zou zijn. V: En was dat ook zo? A: Nee, natuurlijk niet. (...). V: Hoe kwam jij aan jouw klanten? A: Via [website] .nl. Dat is een website waar je seksadvertenties voor jezelf kan plaatsen zodat klanten je kunnen bellen voor escort. Dat regelde [verdachte] allemaal. (...). Dat deed hij op zijn telefoon. Via zijn telefoon kwam hij op de website. Hij kocht ook nog een andere telefoon, een kleine. Daarmee belde hij de advertenties omhoog. Dat was de klantentelefoon. Daarmee activeerde hij de advertentie. (...). Hij heeft ook een nieuw account voor mij gemaakt op [website] .nl. (...). Plas- en poepseks wilde ik ook niet. Er was een klant die dat wilde dat ik in zijn mond zou poepen en plassen. Dat wilde ik echt niet doen. Toen werd [verdachte] heel erg boos en zei: waarom niet, doe niet zo kinderachtig. (...) Het was fifty fifty plus 20 euro benzinegeld. Als ik bij een klant ging neuken, dan zat [verdachte] in de auto. Ik gaf hem 50% van mijn verdiende geld plus die 20 euro. Als de klant die 20 euro extra niet wilde betalen moest ik die van mijn eigen 50% betalen. Dus [verdachte] verdiende veel meer dan ik uiteindelijk. (...). En ik mocht ook niet eten of drinken want hij wilde dat ik gewoon door bleef werken. Ik heb heel vaak mijn eten weggegooid. Hij zei: “Als je wilt eten, drinken of naar de wc moet, doe maar bij de klant.”
Op 22 september 2017 verklaart [slachtoffer 1] bij de politie: “Er werd vaak voor meerdere uren of een hele nacht geboekt. En dan moest ik eerst met [verdachte] over de prijs onderhandelen voor ik dat aan de klant kon doorgeven. (...). Hij bepaalde mijn prijs. (...). Als ik echt een super goede dag had dan ging ik met heel veel geld naar huis. Dat is wel eens voorgekomen. Ik was toen met [slachtoffer 3] toen hebben we 4000 euro verdiend, maar dat moesten we dus verdelen over ons drieën. Maar ik moet daarbij wel zeggen dat zowel ik als [slachtoffer 3] van ons deel ook nog de helft aan [verdachte] moesten geven. Dus wij hadden elk 1000 euro en [verdachte] hield er 2000 euro aan over. (....). V: Waar was [verdachte] als jij met een klant was? A: In de auto of hij was aan het eten of ergens in de buurt. Hij zei als er wat is geef dan een telefoontje dan kom ik er aan. V: En als je klaar was met die klant wat deed je dan? Dan ging ik douchen, voor ik ging douchen moest ik hem appen dat ik over 10 minuten klaar was. (...). Maar dan moesten we weer door naar de volgende klant. Dan zei ik van ja ik wil eerst iets eten of drinken maar dan zei hij van ja dat doe je maar bij de volgende klant. En oh ja, als ik in de auto stapte dan moest ik gelijk het geld aan hem geven. Hij vroeg dan ook om die 20 euro extra. (...). Hij heeft me wel gedwongen, hij speelde met mijn gevoel, hij had mij onder controle. Ik voelde mij gedwongen om dit werk te doen. Ik voelde bij hem slechte en negatieve emoties die ik nog nooit eerder had gevoeld, terwijl ik al zoveel heb meegemaakt in mijn leven. Hij bespeelt je gewoon. Hij is echt zo slim. Hij maakt ruzie met je zodat als het weer goed komt je beter je best gaat doen voor hem om het goed te houden waardoor je weer meer gaat werken. Dan was het zo van: Ach, ik doe nog een klant er bij dan is hij niet meer boos.
[slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris ook verklaringen afgelegd. Op 20 december 2018 verklaart ze onder meer: “Ik heb in een vrouwenopvang gezeten. Hij (het hof begrijpt: verdachte) wist van die neef, [betrokkene 5] , in welke situatie ik zat. [betrokkene 5] kwam vaak bij [betrokkene 7] , die zat ook in de opvang. (...). Ze stond bij mij voor de deur en toen stond [betrokkene 5] er ook bij. Zo heb ik [betrokkene 5] leren kennen. (...). [verdachte] en [betrokkene 5] zijn neven van elkaar. (...). Zijn neef kwam veel bij [verdachte] . Hij wist dat ik in de opvang had gezeten. (...). V: Maar heeft u [verdachte] ooit verteld dat u in de opvang had gezeten? A: Later, in de dagen daarna. Ik kwam daar in dat huis. Het gesprek ging vanzelf. Hij vroeg mij hoe ik in [plaats] terecht was gekomen. Ik ben toen verder gaan vertellen. (...). Over het starten in de prostitutie verklaart zij: “Hij zei “je bent nu toch al ontmaagd, je ouders spreek je toch niet meer.”
Op 7 januari 2019 wordt [slachtoffer 1] nogmaals gehoord bij de rechter-commissaris. Daar verklaart ze over de aanvang van de escort onder meer: “Ik wilde gewoon weg bij die vrouw. Ik wilde mee met hem (het hof begrijpt: verdachte) om in de escort te werken.” Verder verklaart zij: “Er waren wel eens klanten die ik niet prettig vond. [verdachte] zei dat ik wel met hen mee moest gaan. Ik wilde geen donkere mannen. Dat moest ik wel en dat heb ik uiteindelijk ook gedaan. Daar was ik ook heel boos om. Ik vond het echt niet kunnen van hem. Dat heb ik hem ook gezegd. Er was een keer een donkere dag (het hof begrijpt: man) ergens in een weiland bij een caravan. Ik wilde echt niet, maar ik moest het doen. Hij zei we zijn er al. Hij zei “ga”. (...). Hij zei dat we er nu toch waren en dat ik wel moest gaan. Hij weet mij mentaal zo te dwingen. Hij neukt met je mentale brein. Ik kan dat gedrag van hem niet aan.”
[slachtoffer 3] verklaart bij de rechter-commissaris onder meer het volgende over [slachtoffer 1] : “V: Heeft u wel eens waargenomen hoe [verdachte] met [slachtoffer 1] omging? Hoe ze beiden met elkaar omgingen? A: Ja, ik weet wel dat [verdachte] vaak tegen [slachtoffer 1] zei: “Kom werken, kom werken.” (...). V: Wat gebeurde er dan als zij niet wilde werken? A: Dan ging [verdachte] wel zeuren dat ze moest werken.”
In het dossier bevinden zich ook met betrekking tot het contact tussen [slachtoffer 1] en verdachte verschillende telefoontaps en WhatsApp berichten, deels uitgewerkt in processen-verbaal. Onder meer is daarin het volgende geverbaliseerd: “Op 21 april 2017 tussen 04:40 uur en 7:38 uur volgen er een aantal berichten waaruit op te maken is dat [slachtoffer 1] zeer vermoedelijk in de prostitutie aan het werk is. (...). Op 23 april 2017 om 00:31 uur geeft [slachtoffer 1] aan dat er nog 2 uur bijkomt. [verdachte] geeft aan dat het dan 450 euro is en dat hij haar ziet om half 3. Later volgt er een bericht van [slachtoffer 1] waarbij er nog een uurtje bijkomt. [verdachte] noemt [slachtoffer 1] een topper en geeft aan ‘600 tot half 4’. Vervolgens geeft [slachtoffer 1] aan: de hele nacht. [verdachte] maakt een berekening en geeft aan dat dit 950 euro kost. Op 23 april 2017 om 06:42 uur geeft [slachtoffer 1] aan dat ze eraan komt en dat ze geld krijgt. [verdachte] geeft aan dat het 950 is en dat ze het moet controleren. (...). Op 26 april 2017, (...), om 3:38 uur geeft [slachtoffer 1] aan dat ze een klant heeft voor 3 uur. Drie kwartier later appt ze hoeveel het kost tot morgenochtend 10 uur. [verdachte] maakt een berekening en komt op 1000 euro uit, maar zegt dat het 900 euro kost. [slachtoffer 1] geeft aan dat de klant akkoord is. (...). Daarna geeft [slachtoffer 1] aan dat hij tot 4 uur in de middag wil. [verdachte] geeft aan dat dit nog een keer 6 uur is en nog een keer 900 euro. Totaal 1800 euro. [slachtoffer 1] geeft aan dat de klant 1500 euro wil. [verdachte] zegt dat het goed is. (...). Op 1 juni 2017 heeft [slachtoffer 1] een klant voor een half uur. [verdachte] geeft aan dat ze de 20 reis(kosten) niet moet vergeten. (...). Op 27 juni 2017 stuurt [verdachte] een berekening naar [slachtoffer 1] . Hij stuurt het volgende: “1000 pp? 750 + 500 = 1250 pp. Maar dan nog klopt het niet qua tijd, want voor 1250 had ik jullie om 6 uur moeten ophalen. Dus kijk hoe jullie dat gaan doen, hij moet 1800 pp geven als je tot 10 uur blijft en dat is het nu bijna.”
Ook bevindt zich een verklaring van getuige [betrokkene 8] in het dossier. Zij is casemanager bij [C] in [plaats] , waar [slachtoffer 1] door [B] is aangemeld, Getuige [betrokkene 8] heeft vanaf maart 2017 vanuit het Sociaal Wijkteam contact gehad met [slachtoffer 1] en verklaart hierover onder meer het volgende: “ [slachtoffer 1] had hulp nodig op financieel gebied, met betrekking tot haar aanvraag van een uitkering. (...). Haar hoop was het zoeken naar een eigen zelfstandige woning. (...). [slachtoffer 1] woonde in een huis waar ook andere bewoners woonden welke psychische problemen hadden. Zij voelde zich daar heel angstig. (...). Ze wilde een zelfstandige woning. Ze kwam nog niet daarvoor in aanmerking en ook niet voor huurtoeslag omdat ze nog te jong was. Zolang zij geen andere woonruimte vond bleef die onveiligheid in haar huidige woontoestand bestaan. (...). Wij zagen een hele kwetsbare vrouw met een enorm verleden waardoor ze heel beschadigd is geraakt (...). Ze vertelde ook eens dat ze bij een vriend was die mozaïeken maakte. Omdat ze het in haar eigen kamer niet fijn vond was ze daar een tijdje. (...). Dat zal ergens in april mei 2017 zijn geweest. (...). Ze heeft een negatief zelfbeeld en voelt zich altijd eenzaam. Ze voelt zich nergens bij horen. Ze wilde het wel anders.”
Ter terechtzitting van het hof op 11 augustus 2021 heeft de verdachte over [slachtoffer 1] onder meer verklaard over zijn eerste ontmoeting met haar: “Vervolgens zei [slachtoffer 1] : ‘Ik kom hier zodat jullie mij kunnen verkrachten vanavond.’ Dat was in de lift, de allereerste keer dat ik haar zag nota bene. (...). Daar had ik wat scherper op moeten zijn.” Ook verklaarde verdachte: “Ik maak veel mozaïeken. Misschien dat ik in de toekomst daar wat mee kan doen.”
Ook [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 1996, heeft meerdere verklaringen afgelegd over haar werk in de prostitutie. Op 12 juli 2018 verklaart ze bij de politie onder meer: “We (het hof begrijpt: verdachte en [slachtoffer 3] ) verdeelden de opbrengst 50/50. Hij reed mij dan naar een afspraak toe en hij beheerde de advertenties. (...). Ik had geen onderdak en geen geld en heb toen een tijdje bij hem verbleven. (...). Ik ben met hem gestopt omdat hij meer verdiende dan mij, terwijl ik ervoor op mijn rug lag. Hij kreeg 50% van mijn verdiende geld en het geld van de klant voor de benzine. Dat was standaard € 20,-. (...). In het werk wilde hij nooit dat een klant moest wachten omdat ik nog wat wilde eten, daar hadden we ook geregeld onenigheid over. (...). V: Wat was zijn taak? A: Rijden naar klanten. (...). V: En de advertenties ? Omhoog bellen, aanpassen en zo. Dat deed hij ook. (...). V: Op welke sites stonden de advertenties? A: Op [website] . V: Wie heeft het account aangemaakt op [website] ? A: Dat heeft [verdachte] aangemaakt. (...). V: Wie kon dit account veranderen? A: Alleen hij. Ik had geen inloggegevens en kon er niet in komen. (...). V: Vanaf wanneer heb je voor [verdachte] in de prostitutie gewerkt? Vanaf 2015 tot in 2016. Daarna had ik een vriend en toen ben ik een tijdje gestopt. Daarna weer begonnen. Ik denk dat ik totaal een jaartje gewerkt heb met [verdachte] . Maar dat is geen jaar achter elkaar. Ik denk 7 maanden achter elkaar, daarna kreeg ik een vriend en daarna soms wel en soms niet. Vorig jaar werkte ik nog wel eens af en toe. (...). V: Je vertelde eerder dat je gestopt was omdat hij meer verdiende dan jij. A: Ja dat klopt ik vond dit niet kunnen. Na een tijdje word je wijzer en pikje dit niet meer. Als we met z’n drieën seks hadden dan had mijn vriendin 75 en ik 75 en hij had 150 euro. Dat vond ik kut. (...). V: In het chatbericht van 13-4-2016 09:50 uur spreken jullie over € 400. Vertel daar eens over? A: Het geld dat ik verdiend had in de laatste tijd dat ik met [verdachte] werkte had ik aan hem gegeven zodat hij dit voor mij zou bewaren. Dit wilde ik terug toen ik naar mijn ex ging. Daar ging dit over. Het is geld wat ik in de prostitutie heb verdiend en wat [verdachte] niet terug wilde geven omdat ik terug naar mijn ex ging. (...). Ik kreeg het geld terug van [verdachte] nadat ik weer gewerkt had. V: Van wie kwam dit idee dan? A: Van [verdachte] . V: Dus je hebt toen je 50% gekregen van je klanten gekregen en daarna kreeg je die 400 euro van [verdachte] weer terug? A: Ja. (...). V: Op welke locaties werkte je toen? A: [plaats] . (...). Ik heb hem 30% van mijn inkomsten aangeboden. Dat was volgens mij vorig jaar of misschien al in 2016. Hij ging hiermee niet akkoord. V: Waarom ging je toen niet zonder hem verder zodat alle inkomsten voor jou waren? A: Hij had mijn account en hij kon inloggen. (...). Ik had honger. (...). Blijkbaar vond hij (het hof begrijpt: verdachte) het belangrijker dat er geld binnen kwam, dan dat de meisjes er goed uitzagen.”
Op 5 september 2018 legt [slachtoffer 3] nogmaals een verklaring af bij de politie. Dan verklaart zij: “Dat was ergens in Utrecht. Ik werd door [verdachte] uit de auto gezet omdat ik geen beltegoed wilde gaan halen bij een tankstation. (...). V: Wanneer ben je begonnen met je werk in de prostitutie? A: Dat was begin maart 2015. (...). Ik heb vanaf maart 2015 echt veel gewerkt tot in de zomer/herfst. Ik denk augustus of september 2015. (...). V: Van waaruit werkte je toen? A: [plaats] . Vanuit hotels of appartement. (...). Ik vond het fucked up dat hij mij het wachtwoord van het account niet wilde geven, maar hij wilde dit niet geven. Dat heb het toen maar zo gelaten. Ik dacht ik maak er maar geen problemen van want straks stuurt hij foto’s van mij naar mijn familie. Hij heeft foto’s van mij in lingerie waar mijn gezicht op stond en heeft op een gegeven moment berichtjes naar familie van mij gestuurd met de vraag of ze familie van mij waren. Hij heeft toen nog geen foto’s gestuurd. Dit was in 2016. Hij dreigde mij er wel mee om dit te doen. Dit ging om die 400 euro waar ik al eerder over verklaard had. Ik had hem gevraagd om die 400 euro en hij wilde dat ik stopte met zeuren, daarom stuurde hij deze berichtjes. Vervolgens ben ik weer via [betrokkene 9] met hem in contact gekomen en heb ik weer gewerkt in de prostitutie . Dat was ongeveer 2 maanden later. Ik ben toen weer gaan werken omdat dat wel even lekker was om weer inkomsten te hebben en ik kreeg die 400 euro terug van [verdachte] . V: Maar hoe ging het dan toen met de verdeling van het werk dat je deed? A: [verdachte] kreeg weer 50%. V: Maar je zou toch juist werken om die 400 euro terug te krijgen, die eigenlijk al van je was? A: Ja dat klopt. Ik besef nu ook dat dit best raar is. Een slimme zet van hem. (...). Wanneer heb je met [slachtoffer 1] gewerkt? A: Dat is niet zo lang geleden. Dat was denk ik in de zomer van 2017. (...). Hij (het hof begrijpt: verdachte) heeft misbruik gemaakt van de situatie. Hij wist dat we uit huis waren, en geen dak boven ons hoofd hadden en niet meer terug durfden.”
Op 3 december 2018 heeft [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Dan verklaart zij onder meer: “Hij stuurde dan berichten naar mijn familie via Facebook. Hij vroeg ze dan “Ken je [slachtoffer 3] ”. Hij liet mij die berichten dan zien. Hij stuurde screenshots naar mij toe. Hij wilde mij er van weerhouden om 400 euro terug te vragen bij hem. (...). Ik stopte dan, omdat ik bang was dat hij mijn familie er lastig mee ging vallen. Vaak werd ik door zijn woorden overgehaald. Hij kan heel goed praten. Ik ging dan over dingen nadenken en dan dacht ik “ja je hebt wel gelijk”. Deze dingen deed hij niet alleen bij mij. Hij kan gewoon heel goed mindfucken. (...). Sommige klanten wilde ik niet, maar die moest ik gewoon pakken. Hij zei dan: “doe niet zo dom, wat voor hoer ben je nou, je hebt toch geld nodig.” Sommige klanten staan je gewoon niet aan, je vindt ze eng of ze zijn vies. Ik ben wel eens teruggegaan en dan zei ik dat ik die klant niet wilde. Ik ging dan terug naar de auto en vertelde dat ik niet wilde. Hij werd dan boos en stuurde mij dan terug. V: Heb je op zo’n moment nooit overwogen om het niet te doen en weg te gaan? A: Waar had ik dan naartoe moeten gaan midden in de nacht? Waar moest ik dan slapen? Dat waren soms van die momenten. (...). Ik zei dan tegen die klant “Ik kom zo terug”. Ik liep dan weg en liep naar [verdachte] toe, die wachtte met de auto een klein stukje verderop. Ik zei dan dat ik die klant niet wilde. [verdachte] werd dan boos. (...). Dat was die keer bij die vieze man bij wie ik aan de deur stond. Hij was oud, 40 a 50 jaar oud. Hij zag er eng uit. Hij was kaal en had maar één of twee tanden in zijn mond. (...). We hebben geneukt. V: Wat heeft u tegen [verdachte] over die man verteld? A: Dat ik hem eng vond en dat ik niet wilde. Hij zei dat ik een domme kankerhoer was en hij vroeg of ik soms bang was. Hij zei ook dat ik toch geld nodig had. (...). Ik was net het huis uit. Ik verbleef hier en daar bij mensen. Bij jongens. De ene nacht bij die en de andere nacht bij de ander. (...). V: U bent gestopt toen u een relatie met [betrokkene 10] kreeg? A: Toen is het inderdaad wel even gestopt. V: Wanneer is het dan weer begonnen? A: Dat was toen de relatie eindigde. Ik had dringend geld nodig. Ik heb contact opgenomen met [verdachte] . (...). Ja, ik belde [verdachte] , dat was de situatie toen. Hoe kan ik het snelste geld maken? Wie had het beheer van mijn account? [verdachte] . Het lag voor de hand om dan naar hem toe te gaan. Ik heb hem wel eens gevraagd het beheer van mijn account aan mij over te laten, maar dat wilde hij niet.”
Getuige [betrokkene 11] verklaart over [slachtoffer 3] : “Ik dacht dat [slachtoffer 3] zijn vriendin was omdat ik hen als stel zag. Zij was aan het stofzuigen bij hem in huis toen ik daar kwam. Later begreep ik van [verdachte] dat het een vriendin van hem was en dat zij bij hem thuis was omdat ze problemen thuis had en verdrietig was.”
In het dossier bevinden zich meerdere processen-verbaal met betrekking tot het contact tussen [slachtoffer 3] en verdachte, waarvan telefoontaps en WhatsApp berichten in het dossier zijn opgenomen. Door verbalisanten is hierover onder meer het volgende geverbaliseerd: “Op 8 april 2016 vraagt [slachtoffer 3] of [verdachte] haar spullen bij het huis van [slachtoffer 2] heeft gezet. Ze wil weten of haar geld daar ook bij zit. [verdachte] reageert niet. [slachtoffer 3] blijft berichten sturen over dat ze haar spullen op wil komen halen in de daarop volgende dagen. Op 13 april reageert [verdachte] met: “Jy vieze vuile goedkope kk Turk, vieze neger hoer. Na alles hoe ik je heb geholpen, neuk je me nog een keer? Vieze kk neus, heb spijt dat ik je kleren nog naar [plaats] heb gebracht, wollah had alles buiten moeten gooien eigenlijk.. Vanaf nu praat nooit met my, als je me ziet groet my niet je bent nix meer voor my, ik ken je niet meer." [slachtoffer 3] geeft aan dat [verdachte] niet zo moet doen. [verdachte] stuurt dat er maar weinig mensen zijn die hem zo geneukt hebben. [slachtoffer 3] en haar zwarte aap moeten de kanker krijgen, stuurt [verdachte] . [slachtoffer 3] biedt haar excuses aan en geeft aan dat ze in persoon met [verdachte] wil spreken. [verdachte] reageert als volgt: “Waar over? Ik hoef je niet meer te zien of te spreken, niet om die kk 400 euro, maar ik heb je gewaarschuwd als je weer zou gaan wat ik zou doen. Op myn moeder als ik je had gezien had je een paar goeie trappen van my gekregen. Maar gelukkig ben ik je niet tegen gekomen. Als ik je ooit zie en je groet me, wollah dan zie je wat ik doe. En nou opkkren naar je poep." [slachtoffer 3] geeft aan dat [verdachte] dit mag doen vandaag, maar dat ze dan ook gelijk haar spullen en haar geld pakt. [verdachte] geeft aan dat ze kan oprotten met haar spullen. (...) [slachtoffer 3] geeft op 13 april 2016 aan dat ze haar geld vandaag op komt halen. [verdachte] geeft aan dat [slachtoffer 3] die aap ook gelijk mee moet nemen. Hij stuurt dat hij die aap dan ook wel neukt. Hij geeft aan dat hij [slachtoffer 3] haar kop niet moet zien. [slachtoffer 3] blijft aangeven dat ze haar geld wil hebben. [verdachte] stuurt dat hij naar [plaats] gaat rijden om [slachtoffer 3] haar broertje op te halen. [slachtoffer 3] geeft aan dat ze haar geld wil hebben. Ze geeft aan dat ze haar kutje voor dat geld heeft gegeven. [verdachte] stuurt dat hij [slachtoffer 3] haar geld geeft als hij niet meer boos op haar is. [slachtoffer 3] zegt dat ze weet hoe [verdachte] is, dat hij boos gaat blijven. [slachtoffer 3] stuurt dat ze daarom beter kunnen praten en dat [verdachte] haar dan een paar schoppen kan geven, omdat het dan weer over is. [verdachte] stuurt dat [slachtoffer 3] maar lekker bij haar drol moet blijven. [slachtoffer 3] geeft aan dat ze vanmiddag komt, omdat ze het geld nodig heeft. (...) [slachtoffer 3] geeft nogmaals aan dat zij gewerkt (gestreden) heeft voor dat geld. Ze stuurt dat hij dat zelf heeft gezien. Ze geeft aan dat hij zo niet met haar om kan gaan. Dat zij ervoor heeft gewerkt. [verdachte] reageert dat [slachtoffer 3] vanavond gaat denken dat ze beter naar hem had moeten luisteren. [slachtoffer 3] stuurt dat [verdachte] alleen maar op zijn luie kont heeft zitten wachten tot de ‘doekoe’ (geld) binnen kwam. [slachtoffer 3] geeft aan dat ze alleen haar geld wil.”
Ter terechtzitting van het hof op 11 augustus 2021 heeft de verdachte verklaard: “Het was de meest voor de hand liggende afspraak van chauffeurs en dames onderling, zo begreep ik van mijn neefje, om de opbrengsten fiftyfifty te verdelen. (...). Sommige dagen reden we naar [plaats] . (...). Ze (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ) hebben wel eens bedragen bij me achtergelaten. Ik liet zien waar ik het verstopte. (...). Ze hebben alle drie wel eens bij me geslapen. (...). Met [slachtoffer 2] heb ik twee tot drie weken gewerkt. Met [slachtoffer 1] ook twee tot drie weken. Met [slachtoffer 3] ben ik in 2015 begonnen.”
4.4
Het hof heeft voorts, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
Overwegingen met betrekking tot de feiten 1 tot en met 3
Aan de verdachte is onder 1 tot en met 3 ten laste gelegd dat hij zich ten aanzien van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273f lid 1 sub 1, 4, 6 en 9 en lid 3 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van [slachtoffer 2] is hem eveneens overtreding van artikel 273f lid 1 sub 2 ten laste gelegd van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van sub 4, 6 en 9 geldt dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen als sprake is van gedragingen begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Ten aanzien van sub 1 en 2 geldt dat verdachte het oogmerk moet hebben gehad van uitbuiting.
Het in art. 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepalingen, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval (zie onder meer Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099).
Uit de hiervoor uiteen gezette feiten en omstandigheden leidt het hof het volgende af. Verdachte was op de hoogte van de leeftijd van aangeefsters. Er was in alle drie de gevallen sprake van een fors leeftijdsverschil tussen verdachte en de jongmeerderjarige aangeefsters. Daarbij komt dat verdachte gewerkt heeft in de jeugdhulpverlening en professioneel geschoold was op dit vlak. Elk van de aangeefsters was -om verschillende redenen- als kwetsbaar aan te merken; welke kwetsbaarheid zich onder meer kenmerkte door een laag iq, gebrek aan psychische stabiliteit, en het ontbreken van een sociaal netwerk, woonruimte en/of inkomsten.
Uit de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte wist van die kwetsbaarheid en gebruik heeft gemaakt van zijn overwicht teneinde de aangeefsters te bewegen hun in de prostitutie verdiende geld met hem te delen. Hoewel aangeefsters een 50%-50% verdeling niet eerlijk vonden - en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] daarom (tevergeefs) een andere verdeling hadden voorgesteld - had verdachte kennelijk zoveel overwicht dat zij maar akkoord gingen met de door verdachte bepaalde verdeling van het geld. Verdachte heeft aangevoerd dat het wel een eerlijke verdeling was, want hij zorgde voor vervoer en voor de veiligheid als aangeefsters aan het werk waren. Verder betaalde hij alle kosten, regelde de advertentie en zorgde voor het omhoogbellen daarvan. Uit het dossier blijkt echter enkel van een duidelijke afspraak ten aanzien van de verdeling van het verkregen geld: elk 50%. En verder moest verdachte bij elke escortafspraak 20 euro benzinegeld ontvangen, bij voorkeur van de klant, maar anders van de prostituee. Over de overige kosten lijken minder afspraken te zijn gemaakt. De algemene lijn ten aanzien van de kosten van de kamer, de condooms, het eten, beltegoed en dergelijke lijkt te zijn dat deze de ene keer door verdachte en de andere keer door aangeefster werden betaald. Van een structurele betaling van deze kosten door verdachte blijkt niets uit het dossier. Het hof gaat er ten aanzien van deze kosten vanuit dat elk de helft betaalde.
Gelet op de te verrichten werkzaamheden door de aangeefsters enerzijds en verdachte anderzijds kan gesteld worden dat geen sprake was van een eerlijke verdeling. Terwijl aangeefsters het sekswerk verrichtten, deed verdachte niet veel meer dan wachten totdat ze klaar waren en in geval van escort vervoerde hij de aangeefsters. Ook in geval aangeefsters lange tijd bij een klant waren (en verdachte dan dus niet meer hoefde te doen dan beschikbaar zijn) werden de dan hoge inkomsten met verdachte gedeeld. Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt bijvoorbeeld dat [slachtoffer 1] een keer zolang bij een klant was dat zij €1.500 kreeg. Hiervan ging de helft naar verdachte, terwijl verdachte niet meer zal hebben gedaan dan zorgen dat hij telefonisch bereikbaar was en het halen en brengen van [slachtoffer 1] . De enige keer dat één van de aangeefsters een beroep op verdachte deed omdat ze zich bij een klant niet veilig voelde, was verdachte niet beschikbaar om haar op te halen.
Verder verklaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] dat verdachte bij een trio van elk van de dames 50% kreeg, waarmee verdachte dus de helft en beide dames elk een vierde van de opbrengst kregen. Een dergelijke verdeling was duidelijk in het voordeel van verdachte en kan als zeer oneerlijk worden bestempeld. Verdachte hoefde even weinig te doen als in de situatie waarin één van de aangeefsters aan het werk was geweest (namelijk brengen, halen en telefonisch bereikbaar zijn), maar kreeg wel het dubbele van wat aangeefsters kregen.
Verder wordt verklaard over het in bewaring houden van het door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] verdiende geld dat vervolgens pas na de nodige moeite van de zijde van aangeefsters door verdachte wordt afgegeven.
Het feit dat sprake is van een oneerlijke verdeling van het geld (in het voordeel van verdachte), het feit dat aangeefsters meer aan verdachte moesten afdragen dan ze wilden en het feit dat aangeefsters door toedoen van verdachte niet steeds konden beschikken over hun afgesproken deel van het geld, wijst reeds op omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Daarbij komt ook nog het volgende.
Aangeefsters verklaren alle drie dat de klanten elkaar zo snel opvolgden dat er geen pauze was en ze dus geen tijd hadden om te eten. Verdachte wilde niet dat de klanten moesten wachten.
Aangeefsters verklaren ook alle drie dat zij in sommige gevallen geen sekswerk wilden verrichten, maar dat ze door verdachte bewogen werden dit toch te doen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze eigenlijk niet wilde werken tijdens ongesteldheid, maar dat verdachte haar overhaalde het toch te doen en dat ze soms wilde stoppen, maar dat verdachte haar dan weer ‘omhoog belde’ waardoor er toch weer klanten kwamen. Als ze klanten zou weigeren, zou dat problemen opleveren. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat haar vagina soms pijn deed, maar dat verdachte haar overhaalde toch verder te werken. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben verklaard dat ze sommige typen klanten niet wilden, dit ook duidelijk hadden gemaakt aan verdachte, maar dat ze niettemin seks moesten hebben met die klanten. Op het moment dat ze ontdekten dat het een man was met wie ze geen seks wilden, was de situatie zodanig dat ze zich daaraan niet konden onttrekken, bijvoorbeeld omdat ze voor vervoer terug naar huis afhankelijk waren van verdachte. Zo ontmoette [slachtoffer 3] een klant die zij niet fris vond, zij wilde geen seks met hem, liep terug naar de auto van verdachte maar werd door verdachte naar de man teruggestuurd waarna zij seks had met die man.
Het hof overweegt dat in bovengenoemde situaties aangeefsters seksuele handelingen hebben verricht met klanten terwijl ze dat niet wilden. Verdachte heeft in die situaties aangeefsters bewogen toch het sekswerk te doen, zodat hij de helft (of meer) zou ontvangen van de verdiensten.
Uit het bovenstaande volgt dat aangeefsters door toedoen van verdachte geen invloed hadden op verdeling van het geld, verdachte (veel) meer kreeg dan zijn inspanningen rechtvaardigden, aangeefsters zelf niet altijd konden beschikken over hun deel van het geld, aangeefsters achter elkaar klanten moesten afwerken, zodat er geen tijd was om te eten en zij soms klanten moesten accepteren die zij niet wilden.
Gelet op die omstandigheden was sprake van (oogmerk van) uitbuiting. Daaraan doet niet af dat aangeefsters in beginsel wel bereid waren prostitutiewerkzaamheden te verrichten.
Het hof is gelet op de hiervoor benoemde feiten en omstandigheden aldus van oordeel dat sprake is geweest van (oogmerk van) uitbuiting van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en dat verdachte hen met de middelen misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie heeft vervoerd, opgenomen, gehuisvest en/of overgebracht met het oogmerk van uitbuiting. Hij heeft eveneens met dezelfde middelen hen bewogen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, dan wel enige handeling ondernomen waarvan hij wist dat zij zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van die prostitutiewerkzaamheden.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 telkens sprake is van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 1 en sub 4 Sr. Ook acht het hof financiële uitbuiting bewezen. Een situatie waarin een prostituee (als gevolg van misbruik van een kwetsbare positie en/of overwicht van de verdachte) slechts een beperkt deel van haar verdiensten mag behouden, levert in de regel financiële uitbuiting op, zoals strafbaar is gesteld in artikel 273f, eerste lid, sub 9 Sr. Verdachte heeft tevens voordeel getrokken uit die seksuele en financiële uitbuiting (artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr). Het hof acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] - voordat [slachtoffer 2] 18 jaar oud was - heeft geworven voor het prostitutiewerk, zodat het hof verdachte zal vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde voor zover dat ziet op sub 2.”
4.5
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
(…)
4°.degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
(…)
6°.degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
(…)
9°.degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten.”
4.6
Art. 273a (oud) Sr is ingevoerd bij wet van 9 december 2004, Stb. 2004, 645. Het kwam in de plaats van art. 250a (oud) Sr, welke bepaling, voordat het bij wet van 28 oktober 1999, Stb. 264 werd vernummerd tot art. 250a (oud) Sr, was opgenomen in art. 250ter (oud) Sr. Dat maakt dat de totstandkomingsgeschiedenis van en de rechtspraak met betrekking tot deze bepalingen voor de uitleg van het huidige art. 273f Sr niet hun belang hebben verloren.9.
4.7
Wat betreft die totstandkomingsgeschiedenis is van belang hetgeen de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 1993, Stb. 679 inhield:
“(…)
c. Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
Zoals reeds in de eerder genoemde uitgebreide commissievergadering is uiteengezet, wordt «misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht» verondersteld, indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituté(e) in Nederland pleegt te verkeren. Met deze objectivering van het bestanddeel inzake misbruik wordt in artikel 250bis Sr. (nieuw) bescherming geboden aan personen die in een seksinrichting in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn en wordt zowel bestuurlijk als justitieel optreden mogelijk gemaakt tegen personen die iemand in een dergelijke situatie houden. Voorts wordt door deze objectivering van het bestanddeel misbruik justitieel optreden in het geldend recht mogelijk gemaakt tegen personen die, gebruik makend van een uitbuitingssituatie, iemand in de prostitutie brengen dan wel gebruikmakend van een uitbuitingssituatie enige handeling ondernemen met het oogmerk iemand in de prostitutie te brengen. Onder de toepassing van het nu voorgestelde artikel 250ter Sr. zullen bovendien ook diegenen vallen die gebruik makend van een uitbuitingssituatie enige handeling ondernemen waarvan zij weten of redelijkerwijs moeten vermoeden dat de ander daardoor in de prostitutie belandt. De hier bedoelde uitbuitingssituaties zullen zich onder meer nogal eens voordoen ten aanzien van personen die uit het buitenland komen, personen die verslaafd zijn aan verdovende middelen en zeer jonge personen.
(…)
In de nu in het eerste lid van artikel 250ter Sr. voorgestelde delictsomschrijving van mensenhandel vormt het gebruikmaken van enigerlei vorm van dwang of een ander ongeoorloofd middel een bestanddeel van dit misdrijf. De in dit verband verboden gedragingen, bestaande in het aanwenden van dwang door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, het misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding, beïnvloeden de wil waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. De omstandigheid dat het slachtoffer reeds eerder bij prostitutie betrokken was, vormt op zich geen aanwijzing inzake vrijwilligheid. Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht kan veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. Een uit een ontwikkelingsland afkomstig persoon of een aan verdovende middelen verslaafde verkeert meestal niet in een situatie waarin een onafhankelijke zelfstandige opstelling mogelijk is, vergelijkbaar met de opstelling van een mondige Nederlandse prostituté(e).”10.
4.8
De memorie van antwoord voegt daaraan toe:
“(…)
Het woord 'uitbuitingssituatie' (...) wordt in de memorie van toelichting gebruikt ter verduidelijking van het begrip 'misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht' (...). In die memorie wordt gesteld dat van een zodanige uitbuitingssituatie sprake is indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren.
Daarbij kan onder meer worden gedacht aan schulden, aangegaan om de reis naar Nederland te betalen. De afbetalingsverplichting kan van dien aard zijn dat de zich prostituerende gedwongen is zich te blijven prostitueren. Meer in het algemeen kan worden gesteld dat het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen als een uitbuitingssituatie moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat de prostitué(e) niet kan beschikken over haar paspoort of dat haar visum is verlopen, brengt de betrokkene eveneens in de hier bedoelde afhankelijke situatie.
Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht kan veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. Een uit een ontwikkelingsland afkomstig persoon of een aan verdovende middelen verslaafde verkeert meestal niet in een situatie waarin een onafhankelijke zelfstandige opstelling mogelijk is, vergelijkbaar met de opstelling van een mondige Nederlandse prostitué(e)."11.
4.9
Verder is de volgende passage uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot eerdergenoemde wet van 9 december 2004, Stb 2004, 645 van belang:
“Opmerking verdient dat in artikel 3, onderdeel b, van het Protocol en artikel 1, tweede lid, van het Kaderbesluit - ten overvloede - is bepaald dat de instemming van het slachtoffer van mensenhandel met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant is, indien een van de dwangmiddelen is gebruikt. Deze bepalingen behoeven niet tot uitdrukkelijke wetgeving te leiden.”
4.10
Uit de wetsgeschiedenis volgt bovendien nog dat de bestanddelen “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht” en “misbruik van een kwetsbare positie” elkaar grotendeels overlappen en tussen deze middelen in de rechtspraktijk daarom veelal geen strikt onderscheid wordt gemaakt. Voorts wordt daarin expliciet tot uitdrukking gebracht dat aan beide bestanddelen een ruime betekenis wordt toegekend.12.
4.11
Wat betreft de rechtspraak is van belang hetgeen Uw Raad in HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 overwoog:
“2.5.1. (…) ook onder art. 273a (oud) Sr [geldt] dat voor het bewijs van door "misbruik" handelen toereikend is dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer als bedoeld in die bepaling. (…)
2.5.2. (…)
In het bijzonder is [voor het bewijs van het misbruik] niet een zelfstandig vereiste dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en evenmin dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie - dat wil zeggen een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep - is gebracht.”
4.12
Het hof heeft onder meer vastgesteld dat de verdachte heeft gewerkt als groepsleider in een jeugdinrichting en professioneel geschoold was op dit vlak, terwijl twee van de aangeefsters op hun beurt een (aanzienlijk) deel van hun verleden in (een) jeugdinrichting(en) hebben doorgebracht. Het hof heeft verder vastgesteld dat sprake was van een fors leeftijdsverschil tussen de verdachte en de jongmeerderjarige aangeefsters, dat bij de aangeefsters sprake was van een gebrek aan psychische stabiliteit en een laag IQ, dat zij geen sociaal netwerk, woonruimte en/of inkomsten hadden en dat de verdachte van deze feiten en omstandigheden op de hoogte was.
4.13
Uit de bewijsvoering van het hof blijkt voorts dat de verdachte de aangeefsters op zijn woonadres had ondergebracht, dat de aangeefsters niet steeds konden beschikken over hun afgesproken deel van het verdiende geld, dat zij hun persoonlijke account op de sekswebsite via welke hun klanten zich aandienden niet zelf konden beheren, dat de aangeefsters het ontvangen geld direct moesten afgeven wanneer zij na de klant bij de verdachte in de auto stapten en dat de verdachte boos werd en/of hun uitschold als zij vergeten waren de klant om reiskosten te vragen, als zij enkele minuten langer bij de klant waren gebleven dan was afgesproken, als zij een (volgende) klant wilden uitstellen of weigeren, als zij de verdachte (later) om hun deel van het verdiende geld vroegen, als zij naar hun ex-partner (zouden) terugke(e)r(d)en of als zij op andere wijze niet neigden te doen wat de verdachte hen vroeg.
4.14
In het licht van die feiten en omstandigheden en gelet op de hiervoor onder 4.7 tot en met 4.11 weergegeven wetsgeschiedenis en rechtspraak is het kennelijke oordeel van het hof dat de aangeefsters zich niet in een – met de opstelling van een mondige Nederlandse prostituee vergelijkbare – situatie bevonden waarin een onafhankelijke zelfstandige opstelling mogelijk is en de aangeefsters daarin (minstgenomen) in mindere mate dan zo’n prostituee een bewuste keuze konden maken, zodat de verdachte heeft gehandeld door “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht” en “misbruik van een kwetsbare positie”, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dat uit de bewijsmiddelen zou blijken dat een deel van de aangeefsters tijdelijk met de werkzaamheden in de prostitutie zijn gestopt, maakt dat niet anders. Uit de wetsgeschiedenis noch uit de rechtspraak volgt immers dat de enkele mogelijkheid dat iemand zich aan een uitbuitingssituatie kan onttrekken maakt dat overige omstandigheden, welke redengevend zijn voor het bestaan van een uitbuitingssituatie, alsdan niet meer van belang zouden zijn.13.In dat verband wijs ik op HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1100, waarin de Hoge Raad oordeelde dat de opvatting dat geen sprake kan zijn van – kort gezegd – een uitbuitingssituatie zoals bedoeld in art. 273f (oud) Sr op grond van de enkele blijkens gemaakte buitenlandse reizen bestaande mogelijkheid voor het slachtoffer om zich aan de uitbuitingssituatie te onttrekken, in haar algemeenheid onjuist is.14.
4.15
Bij de beoordeling van de klacht over het oordeel van het hof dat sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting moet worden vooropgesteld hetgeen Uw Raad in HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 overwoog:
“2.6.1. (…) Het in art. 273a, eerste lid, (oud) Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de hiervoor onder 2.3.2 weergegeven memorie van toelichting doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Daar komt bij dat voor de vervulling van de delictsomschrijving niet nodig is dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit.
4.16
Het hof heeft met betrekking tot de omstandigheden waaronder de aangeefsters de prostitutiewerkzaamheden uitvoerden onder meer vastgesteld dat i) de klanten elkaar zo snel opvolgden dat er geen pauze was en zij dus geen tijd hadden om te eten, dat ii) de aangeefsters, wanneer zij aan de verdachte kenbaar maakten niet te willen (door)werken omdat zij ongesteld waren, pijn in hun vagina hadden, klanten eng of onfris vonden, zij al meerdere klanten achter elkaar hadden gehad en naar huis wilden of zij (eerst) iets wilden eten, drinken of naar het toilet moesten, door de verdachte werden bewogen dit toch te doen en dat iii) de verdachte, zeker wanneer sprake was van een trio of wanneer de aangeefsters de reiskosten uit eigen zak moesten betalen, (veel) meer kreeg dan zijn inspanningen rechtvaardigden. Het mede op deze feiten en omstandigheden gebaseerde oordeel van het hof dat sprake was van (het oogmerk van) uitbuiting is – in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 4.14 is vooropgesteld en in het licht van ’s Hofs niet onbegrijpelijke vaststelling dat de verdachte heeft gehandeld door “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht” en “misbruik van een kwetsbare positie” en de aangeefsters zich aldus in een uitbuitingssituatie bevonden – niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dat het hof daarbij geen expliciete overweging heeft gewijd aan de in de Nederlandse samenleving binnen de prostitutie geldende maatstaven maakt dat niet anders.
4.17
Ten overvloede merk ik nog op dat in de schriftuur het standpunt wordt ingenomen dat “het “werk” van een prostituee talrijke gradaties kent en niet alleen maar bestaat uit een wip of een pijpbeurt”, maar bijvoorbeeld ook “het dragen van hoerige” of “uitdagende kledij” kan inhouden. Nu “het prostitutiewerk (…) niet nader in de gebezigde bewijsmiddelen [is] omschreven” en “slechts in twee gevallen met zoveel woorden het “werken” werd omschreven als neuken”, zou ‘s Hofs oordeel dat sprake was van een oneerlijke verdeling van het geld onbegrijpelijk zijn. Ik kan de steller van het middel hierin niet volgen. Nog los van de vraag of een dergelijke – in de schriftuur aangeduid als “doorgaans niet zo’n vermoeiende” – arbeidsprestatie de begrijpelijkheid van de door het hof vastgestelde disbalans zou beïnvloeden, komt in de gebezigde bewijsmiddelen – ook naast de reeds door de steller van het middel genoemde gevallen – op niet mis te verstane wijze tot uitdrukking dat het door de aangeefsters verrichte sekswerk uit (veel) meer bestond dan het dragen van schaarse kleding. Zo verklaart aangeefster [slachtoffer 2] op 15 augustus 2017 dat zij “met werken seks tegen betaling [bedoelt]”, verklaart aangeefster [slachtoffer 1] op 19 september 2017 dat haar vagina soms pijn deed, vertelt die [slachtoffer 1] in haar verklaring van 21 september 2017 dat een klant “plas- en poepseks” met haar wilde, blijkt uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] van 12 juli 2018 dat zij weleens “met z’n drieën seks hadden”, heeft deze [slachtoffer 3] op 13 april 2016 een chatbericht naar de verdachte verstuurd waarin zij aangeeft dat “ze haar kutje voor dat geld heeft gegeven” en valt bovendien niet in te zien waarom de aangeefsters blijkens de gebezigde bewijsmiddelen een “Beppie” moesten gebruiken om tijdens hun ongesteldheid te kunnen doorwerken als vaginaal contact geen deel van dat werk zou uitmaken.
4.18
De tweede klacht faalt eveneens.
5. Het tweede middel
5.1
Het middel klaagt over het oordeel van het hof dat het onder 4 bewezenverklaarde als witwassen kan worden gekwalificeerd.
5.2
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
“4.
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2015 tot en met 26 juni 2018 in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, geldbedragen, verworven en (telkens) omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt, door deze bedragen te besteden aan en/of om te zetten in boodschappen en/of eten en/of kleding en/of (buitenlandse) reizen en/of benzine en/of verdovende middelen en/of andere gebruiksvoorwerpen, terwijl hij wist dat die geldbedragen onmiddellijk of middellijk geheel afkomstig waren uit misdrijven.”
5.3
Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de door het hof gebezigde bewijsmiddelen het volgende in (met weglating van voetnoten):
“Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen, feiten en omstandigheden
(…)
Door de politie is financieel onderzoek naar verdachte gedaan. Onder meer het volgende is gebleken: “Vastgesteld is dat [verdachte] inkomsten ontving uit een UWV-uitkering en via teruggave van belastingen. Deze inkomsten zijn via bancaire betalingen op de bankrekening [verdachte] ontvangen. Van andere legale inkomsten is niets gebleken. Deze bekende inkomsten van [verdachte] waren onvoldoende om alle feitelijke contante uitgaven te doen die in het onderzoek naar voren zijn gekomen.”
De politie heeft vervolgens verschillende uitgaven van verdachte opgesomd en berekend aan de hand van de in het dossier aanwezige informatie. Verdachte had twee voertuigen op zijn naam staan. Omtrent de kosten die verdachte aan brandstof gemaakt heeft, verbaliseert de politie het volgende: “De gemiddelde dieselprijs in 2017 kostte, aan een onbemande pomp, EUR 1,18. Verbalisant [verbalisant] heeft aan de hand van de historische mastgegevens (20180910.1423) uitgerekend wat verdachte in de onderzoeksperiode in ieder geval kwijt is geweest aan brandstof: EUR 5.035,-. Van niet alle maanden in de onderzoeksperiode zijn de historische mastgegevens bekend. Dit in het voordeel van [verdachte] . Uit de bankmutaties blijkt niet dat [verdachte] voor EUR 5.035 getankt heeft. Op de bankrekening van [verdachte] zijn deze uitgaven nagenoeg niet aanwezig.”
Vervolgens verbaliseert de politie over allerlei gebleken contante uitgaven van verdachte, te weten onder meer vakanties, boodschappen, eten, verdovende middelen, kleding en schoenen. Over deze hierna nader gespecifieerde uitgaven verbaliseert de politie het volgende: “Deze hierna beschreven uitgaven waren niet zichtbaar op zijn bankrekening. Het is aannemelijk dat deze uitgaven contant zijn voldaan.”
Omtrent de vakanties blijkt uit het onderzoek het volgende. Tijdens de doorzoeking op dinsdag 26 juni 2018 nam de politie het vervallen en het nog geldige paspoort van verdachte in beslag, waarin meerdere in- en uitreisstempels stonden. In de periode van maart 2015 tot en met juni 2018 is verdachte in Marokko, Indonesië en de Filipijnen geweest. De politie verbaliseert hierover: “Door D-Reizen werden op 30 juli 2018 boekingsgegevens verstrekt van een in 2018 door [verdachte] geboekte en contant betaalde reis naar Jakarta, Indonesië. De betaalde reissom van EUR 795,65 was contant door [verdachte] voldaan. Uit onderzoek blijkt [verdachte] op 2 februari op reis is gegaan en dat hij vier maanden later omstreeks 2 mei 2018 weer is terug gekomen in Nederland. Uit zijn paspoort blijkt dat hij onder andere in Indonesië en de Filipijnen is geweest.”
De politie verbaliseert verder over het contant afrekenen van boodschappen. Dat is met name gebaseerd op resultaten van observaties van verdachte in juli en augustus van 2017. De politie observeert in die periode dat verdachte viermaal boodschappen contant afrekent. Over boodschappen verbaliseert de politie eveneens: “Volgens de gegevens van NIBUD is het aannemelijk dat [verdachte] , gezien zijn (legale) inkomsten EUR 270, - uitgaf voor zijn maandelijkse huishoudelijke kosten, waaronder ook zijn boodschappen. Op een enkele betaling na werden deze uitgaven nauwelijks aangetroffen op zijn bankrekening. De aangetroffen contante opnames en pinbetaling waren hiervoor onvoldoende.”
Omtrent het eten van verdachte baseert de politie zich op de tapgesprekken. In het dossier bevinden zich drie tapgesprekken waarin verdachte telefonisch eten bestelt. Ook bevindt zich in het dossier een tapgesprek waarin de verdachte verklaart dat hij gestopt is voor zichzelf te koken en dat er elke keer een andere kok voor hem kookt; restaurantje hier, restaurantje daar. Hierover heeft de politie geverbaliseerd: “Deze (vermoedelijke) uitgaven heb ik niet aangetroffen op de bankrekening van [verdachte] , [rekeningnummer] . Vermoedelijk zijn deze uitgaven contant voldaan.”
Over de contante uitgaven aan verdovende middelen verbaliseert de politie: “Uit onderzoek blijkt dat verdachte regelmatig wiet gebruikt. De vrouwen die voor hem in de prostitutie werkten verklaarden hierover, maar ook uit de tapgesprekken blijkt dat [verdachte] regelmatig wiet haalde, bestelde of in de coffeeshop gebruikte. Over de tap geeft [verdachte] zelf het volgende aan: “Ik blow misschien honderd (100) euro per week ongeveer. (...). is toch wel vierhonderd (400) per maand.” Uit opgenomen en afgeluisterde telecommunicatie en observaties blijkt verder dat [verdachte] veelvuldig komt in de coffeeshop [D] aan de [b-straat 1] te Apeldoorn.
Omtrent kleding en andere gebruiksvoorwerpen zoals schoenen wordt geverbaliseerd: “Ook werden diverse kledingstukken in beslag genomen. Tevens werd er een “grote” hoeveelheid schoenen aangetroffen. Ook werd er een herenjas en een factuur van het merk Parajumper aangetroffen en in beslag genomen. Volgens de factuur was de aankoopwaarde van deze jas EUR 900,00. In proces-verbaal PL1100- 2017028978-4 werd vastgelegd dat [verdachte] op vrijdag 10 februari 2017 een jas van het merk Para Jumpers droeg. De koop van deze jas was niet zichtbaar op zijn bankrekening. De factuur van deze jas stond op naam van [betrokkene 12] . Het afleveradres betrof het woonadres van [verdachte] . (...). Uit Whatsapp gesprekken blijkt dat getuige [betrokkene 13] ook bestellingen voor [verdachte] deed. Zo blijkt dat zij voor EUR 822,70 nieuwe Nike schoenen voor [verdachte] heeft besteld en betaald: “Op 25-11-2016 11:16 uur zegt [betrokkene 13] dat ze het geld heeft kunnen storten en vraagt aan [verdachte] of hij een screenshot van het mandje wil maken omdat deze leeg is. [verdachte] vraagt aan haar of zij opnieuw kan inloggen op Zalando met “ [e-mail] @hotmaiI.com” met wachtwoord “ [betrokkene 13] ”. Hij vraagt aan [betrokkene 13] wat het bedrag is wat zij daar heeft en zegt: “275 + 550 = 825 toch”? [verdachte] zegt daarbij dat hij moet kijken welke schoenen hij wil en daarom dat bedrag moet weten. [betrokkene 13] zegt dat ze 825 heeft.”
5.4
Het hof heeft voorts, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Overwegingen met betrekking tot de feiten 4 en 5
(…)
Het hof komt tot bewezenverklaring van mensenhandel, de feiten 1, 2 en 3. Het hof komt ook tot de conclusie dat verdachte met dit strafbaar handelen bedragen aan contant geld heeft verkregen. Met dit geld heeft verdachte deels in zijn levensonderhoud voorzien en goederen/diensten aangeschaft, reizen gemaakt en benzine betaald. Ook dit feit acht het hof bewezen.”
5.5
Het hof heeft het onder 4 bewezenverklaarde gekwalificeerd als “van het plegen van witwassen een gewoonte maken” in de zin van art. 420ter Sr. Gewoontewitwassen is een gekwalificeerde specialis van het in art. 420bis Sr strafbaar gestelde witwassen.
5.6
Art. 420bis Sr luidt als volgt:
“1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie:
hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf;
hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.
2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.”
5.7
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld hetgeen Uw Raad in HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001 heeft overwogen:
“2.3.
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van zo'n voorwerp.
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "verwerven" of "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel verwerven of voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen".
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. (Vgl. met verdere verwijzingen HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:150, rov. 6.4.1, 6.4.2 en 6.5.)
2.4.1.
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.”
5.8
De hierboven door de Hoge Raad geformuleerde rechtsregels15.hebben – anders dan de steller van het middel tot uitgangspunt lijkt te nemen – in beginsel geen betrekking op het in de onderhavige zaak door het hof bewezenverklaarde “omzetten” en “gebruik maken” van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen. Dat is alleen anders in het bijzondere geval dat dit omzetten of gebruik maken plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. In zo een bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen als witwassen kunnen worden aangemerkt, sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft.16.In die gevallen waarin het enkele storten op een eigen bankrekening van contante geldbedragen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn kan worden aangemerkt als “overdragen” (of “omzetten”) in de betekenis van art. 420bis, eerste lid, sub b, Sr, zal in de regel bijvoorbeeld sprake zijn van zo een bijzonder geval.17.
5.9
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld, zodat de onder 5.7 weergegeven rechtspraak aan de kwalificatie van het bewezenverklaarde witwassen niet in de weg staat. In aanmerking genomen dat het hof heeft geoordeeld dat de verdachte met de uit de door hemzelf gepleegde (en onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde) mensenhandel verkregen geldbedragen deels in zijn levensonderhoud heeft voorzien, goederen dan wel diensten heeft aangeschaft, reizen heeft gemaakt en benzine heeft betaald, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Onbegrijpelijk is dat oordeel evenmin.
5.10
Het middel faalt.
6. Conclusie
6.1
Beide middelen falen.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑09‑2023
HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, rov. 3.4-3.5.
HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, rov. 3.6-3.7.
Zie ook HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:909, rov. 2.4.
Zie in dat verband ook HR 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:130 waarin sprake was van een onleesbare “p/o” handtekening van een kantoorgenoot van de bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat, HR 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:102 waarin de volmacht was ondertekend door de secretaresse van de gevolmachtigde advocaat en HR 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2655 waarin de volmacht door een juridisch medewerker was ondertekend.
PHR 11 januari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:3, nrs. 2.1-2.14.
Zie HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, rov. 2.4.1.
Kamerstukken II 1988-1989, 21 207, nr. 3, p. 3-4 en 8.
PHR 3 maart 2015, ECLI:NL:PHR:2015:481, nrs. 26.
HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1100, rov. 2.3.
Zie ook HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842.
HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716, rov. 3.4.1.-3.4.2.
HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913, rov. 2.5.2.