Zie bewijsmiddel 9.
HR, 07-10-2014, nr. 13/01276
ECLI:NL:HR:2014:2913
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-10-2014
- Zaaknummer
13/01276
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2913, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑10‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1712, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1712, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑07‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2913, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑02‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2014/500 met annotatie van N. Keijzer
SR-Updates.nl 2014-0381
Uitspraak 07‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Witwassen. Art. 420bis Sr. I.c. is bewezenverklaard het overdragen en omzetten van geldbedragen die afkomstig zijn uit door verdachte zelf begane misdrijven ten aanzien waarvan het Hof heeft geoordeeld dat zulks witwassen oplevert. Indien het enkele storten op een eigen bankrekening van contante geldbedragen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn kan worden aangemerkt als ‘omzetten’ of ‘overdragen’ i.d.z.v. art. 420bis.1.b Sr moet, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als “witwassen”, sprake zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen gericht karakter heeft. Uit ’s Hofs motivering kan echter niet worden afgeleid dat t.a.v. de onderhavige stortingen sprake is van gedragingen van verdachte die (kennelijk) ook gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen v.d. criminele herkomst van de geldbedragen, zodat ’s Hofs oordeel dat het bewezenverklaarde als witwassen kan worden gekwalificeerd, in zoverre ontoereikend is gemotiveerd. Voor vernietiging van de bestreden uitspraak deswege en terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond aangezien door zo een partiële vernietiging de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.
Partij(en)
7 oktober 2014
Strafkamer
nr. S 13/01276
ABO/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 februari 2013, nummer 21/001943-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat het onder 3 bewezenverklaarde "witwassen" oplevert.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaard dat hij:
"op één of meer tijdstippen in de periode van 30 april 2009 tot en met 17 januari 2011, in Nederland, voorwerpen, te weten:
-een bedrag van EUR 800,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 26 oktober 2009,
-een bedrag van EUR 400,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 6 november 2009,
-een bedrag van EUR 450,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 1 december 2009,
-een bedrag van EUR 450,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 3 december 2009,
-een bedrag van EUR 260,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 29 december 2009,
-een bedrag van EUR 210,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 31 december 2009,
-een bedrag van EUR 260,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 1 februari 2010,
-een bedrag van EUR 250,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 9 februari 2010,
-een bedrag van EUR 850,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 26 februari 2010,
-een bedrag van EUR 140,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 30 maart 2010,
-een bedrag van EUR 115,49 contant (muntgeld) gestort op bankrekening [0001] op 31 augustus 2010,
-een bedrag van EUR 328,63 contant betaald aan [A] voor huur op 15 mei 2009,
-een bedrag van EUR 328,63 contant betaald aan [A] voor huur op 9 juli 2009,
-een bedrag van EUR 502,83 contant betaald aan [A] voor huur op 13 augustus 2009,
-een bedrag van EUR 502,83 contant betaald aan [A] voor huur op 8 september 2009,
-een bedrag van EUR 670,44 contant betaald aan [A] voor huur op 4 februari 2010,
-een bedrag van EUR 335,22 contant betaald aan [A] voor huur op 9 april 2010,
-een bedrag van EUR 335,22 contant betaald aan [A] voor huur op 1 juni 2010,
-een bedrag van EUR 339,28 contant betaald aan [A] voor huur op 1 juli 2010,
-een bedrag van EUR 339,28 contant betaald aan [A] voor huur op 31 augustus 2010,
-een bedrag van EUR 339,28 contant betaald aan [A] voor huur op 5 november 2010 en/of
-een bedrag van EUR 60,00 betaald aan het CJIB via een tussenrekening op 4 februari 2010 althans, een geldbedrag (van minimaal EUR 8121,93) dat niet verklaard kan worden uit inkomsten van belastingdienst en uitkering, althans geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen of heeft omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de bewijsmiddelen zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.
2.2.3.
Het Hof heeft met betrekking tot een op het onder 3 tenlastegelegde gericht bewijsverweer het volgende overwogen en beslist:
"Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan op grond van doel en strekking van artikel 420bis tot en met 420quater van het Wetboek van Strafrecht en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepalingen worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Voorts geldt dat indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht dat een geldbedrag "uit enig misdrijf afkomstig is", indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof heeft, evenals de officier van justitie in de appelschriftuur en de advocaat-generaal in haar requisitoir, acht geslagen op de volgende omstandigheden.
• Uit de zich in het dossier bevindende kasopstelling blijkt dat er bij verdachte een bedrag van € 8.121,93 onverklaarbaar vermogen is. Dit bedrag kan niet worden verklaard uit legale inkomsten.
• Blijkens het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie is verdachte meermalen veroordeeld wegens vermogensdelicten.
• Het hof acht bewezen dat verdachte de hem onder 2 tenlastegelegde inbraak heeft gepleegd. Hierbij is weggenomen een geldbedrag van € 6.450.
• Uit tapgesprekken komen opvallende gegevens naar voren:
- de ex-vriendin van verdachte geeft signalen over illegale activiteiten van verdachte;
- verdachte wilde de rekening van zijn ex-vriendin gebruiken voor het afstorten van geld dat van die illegale activiteiten afkomstig zou kunnen zijn;
- verdachte onderhoudt regelmatig belcontacten met personen met criminele antecedenten.
Verdachte heeft bij de politie en in eerste aanleg een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. In hoger beroep is hij niet verschenen. Verdachte heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt hoe hij op (legale wijze) aan het vermogen is gekomen. Er is met geld geschoven op een manier die geschikt is de herkomst en de werkelijke bezitter daarvan aan de waarneming te onttrekken. Er is contant geld op de bank gestort en nadien weer contant opgenomen om vervolgens contant de huur te betalen, zodat die geldstroom weer uit het zicht is. De ondoorzichtigheid die daarvan het gevolg was bracht mee dat het geld zeer wel buiten het zicht van politie en justitie had kunnen blijven. Dat is witwassen.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geld niet op legale wijze is verkregen, maar dat het geld -onmiddellijk of middellijk- uit enig misdrijf afkomstig is. Hierbij overweegt het hof nog, dat het enkele gegeven dat verdachte gedurende een deel van de ten laste gelegde periode gedetineerd is geweest niet in de weg heeft hoeven staan aan het witwassen van bepaalde sommen geld."
2.2.4.
Art. 420bis, eerste lid, Sr luidt:
"1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf."
2.3.
Wat betreft de stelling dat het handelen van de verdachte ten aanzien van de geldbedragen die hij op zijn bankrekening heeft gestort, niet gericht is geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan moet worden vooropgesteld dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van zo'n voorwerp.
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "verwerven" of "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel verwerven of voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302.)
2.4.
Deze regels zien uitsluitend op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard. Zij hebben in beginsel geen betrekking op een geval als het onderhavige waarin is bewezenverklaard het "overdragen" en het "omzetten" - een en ander in de betekenis die ingevolge art. 420bis, eerste lid sub b, Sr aan die begrippen toekomt - van zulke voorwerpen, en evenmin op het daarin voorkomende begrip "gebruik maken".
In het vorenstaande wordt gesproken over "in beginsel", omdat niet valt uit te sluiten dat anders moet worden geoordeeld in het bijzondere geval dat zulk "overdragen", "gebruik maken" of "omzetten" van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Voorkomen moet immers worden dat de hiervoor onder 2.3 weergegeven regels worden omzeild enkel door het tenlasteleggen en/of bewezenverklaren van een andere delictsgedraging dan "verwerven" of "voorhanden hebben". In zo een bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als "witwassen", sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft in de hierboven onder 2.3 omschreven zin. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716.)
2.5.1.
In het onderhavige geval gaat het om het bewezenverklaarde verwerven, voorhanden gehad hebben, overdragen of omzetten van voorwerpen - te weten geldbedragen - die afkomstig zijn uit door de verdachte zelf begane misdrijven (vermogenscriminaliteit) ten aanzien waarvan het Hof heeft geoordeeld dat zulks witwassen oplevert. Het Hof heeft vastgesteld dat verschillende geldbedragen contant op een (eigen) bankrekening zijn gestort, die bedragen nadien contant zijn opgenomen en vervolgens zijn aangewend voor betaling van de huur en het CJIB.
2.5.2.
In die gevallen waarin het enkele storten op een eigen bankrekening van contante geldbedragen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn kan worden aangemerkt als "omzetten" of "overdragen" in de betekenis van art. 420bis, eerste lid sub b, Sr, zal in de regel sprake zijn van een bijzonder geval als hiervoor onder 2.4. bedoeld, hetgeen meebrengt dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als "witwassen", sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen gericht karakter heeft.
2.5.3.
Uit de door het Hof gegeven motivering kan echter niet worden afgeleid dat ten aanzien van de onderhavige stortingen sprake is van gedragingen van de verdachte die (kennelijk) ook gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen, zodat het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde als witwassen kan worden gekwalificeerd, in zoverre ontoereikend is gemotiveerd.
2.5.4.
Voor vernietiging van de bestreden uitspraak deswege en terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond aangezien door zo een partiële vernietiging de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast. De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit de bewezenverklaring en bewijsvoering van het Hof onder meer kan worden afgeleid dat de verdachte, naast dit storten van contante geldbedragen op zijn eigen bankrekening, contante bedragen van die rekening heeft opgenomen en contante bedragen heeft gebruikt ten behoeve van bankbetalingen aan derden, een en ander in vergelijkbare omvang als de gedane stortingen.
2.6.
Het middel faalt in zoverre.
2.7.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2014.
Conclusie 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Witwassen. Art. 420bis Sr. I.c. is bewezenverklaard het overdragen en omzetten van geldbedragen die afkomstig zijn uit door verdachte zelf begane misdrijven ten aanzien waarvan het Hof heeft geoordeeld dat zulks witwassen oplevert. Indien het enkele storten op een eigen bankrekening van contante geldbedragen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn kan worden aangemerkt als ‘omzetten’ of ‘overdragen’ i.d.z.v. art. 420bis.1.b Sr moet, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als “witwassen”, sprake zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen gericht karakter heeft. Uit ’s Hofs motivering kan echter niet worden afgeleid dat t.a.v. de onderhavige stortingen sprake is van gedragingen van verdachte die (kennelijk) ook gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen v.d. criminele herkomst van de geldbedragen, zodat ’s Hofs oordeel dat het bewezenverklaarde als witwassen kan worden gekwalificeerd, in zoverre ontoereikend is gemotiveerd. Voor vernietiging van de bestreden uitspraak deswege en terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond aangezien door zo een partiële vernietiging de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.
Nr. 13/01276 Zitting: 1 juli 2014 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 28 februari 2013 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens diefstal in vereniging door middel van braak en witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel, dat zich richt op de veroordeling wegens witwassen, bevat twee klachten, die ik in de navolgende volgorde zal bespreken:
als eerste de klacht dat de bewezenverklaring niet met voldoende redenen zou zijn omkleed omdat er onderling tegenstrijdige bewijsmiddelen zijn aangewend met betrekking tot contante huurbetalingen aan de woningstichting [A], die als witwassen zijn gekwalificeerd;
vervolgens de klacht dat de bewezenverklaring van witwassen niet uit de bewijsmiddelen kan volgen omdat niet (alle) handelingen van verdachte met betrekking tot het geld, dat uit eigen misdrijf afkomstig zou zijn, gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dit geld althans van een gedeelte daarvan.
Maar daaraan voorafgaand volgt hierna eerst een weergave van de bewezenverklaring en de gebruikte bewijsmiddelen.
4. Het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte:
‘op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 april 2009 tot en met 17 januari 2011, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Doetinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerpen, te weten:
-een bedrag van EUR 800,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 26 oktober 2009,
-een bedrag van EUR 400,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 6 november 2009,
-een bedrag van EUR 450,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 1 december 2009,
-een bedrag van EUR 450,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 3 december 2009,
-een bedrag van EUR 260,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 29 december 2009,
-een bedrag van EUR 210,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 31 december 2009,
-een bedrag van EUR 260,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 1 februari 2010,
-een bedrag van EUR 250,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 9 februari 2010,
-een bedrag van EUR 850,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 26 februari 2010,
-een bedrag van EUR 140,00 contant gestort op bankrekening [0001] op 30 maart 2010,
-een bedrag van EUR 115,49 contant (muntgeld) gestort op bankrekening [0001] op 31 augustus 2010,
-een bedrag van EUR 328,63 contant betaald aan [A] voor huur op 15 mei 2009,
-een bedrag van EUR 328,63 contant betaald aan [A] voor huur op 9 juli 2009,
-een bedrag van EUR 502,83 contant betaald aan [A] voor huur op 13 augustus 2009,
-een bedrag van EUR 502,83 contant betaald aan [A] voor huur op 8 september 2009,
-een bedrag van EUR 670,44 contant betaald aan [A] voor huur op 4 februari 2010,
-een bedrag van EUR 335,22 contant betaald aan [A] voor huur op 9 april 2010,
-een bedrag van EUR 335,22 contant betaald aan [A] voor huur op 1 juni 2010,
-een bedrag van EUR 339,28 contant betaald aan [A] voor huur op 1 juli 2010,
-een bedrag van EUR 339,28 contant betaald aan [A] voor huur op 31 augustus 2010,
-een bedrag van EUR 339,28 contant betaald aan [A] voor huur op 5 november 2010 en/of
-een bedrag van EUR 60,00 betaald aan het CJIB via een tussenrekening op 4 februari 2010 althans,
een geldbedrag (van minimaal EUR 8121,93) dat niet verklaard kan worden uit inkomsten van belastingdienst en uitkering, althans geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen of heeft omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf’
5. Het hof heeft het bewijs hiervan blijkens de aanvulling op het arrest op de navolgende bewijsmiddelen gebaseerd:
‘5. Meerdere geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering te weten, meerdere bankafschriften, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Een afschrift van de Fortis Bank (Nederland) N.V van privérekening [0001] ten name van [verdachte], pagina 04000280 van voornoemd proces-verbaal, waaruit blijkt dat de volgende bedragen zijn gestort:
- op 26 oktober 2009 € 800,-
- op 6 november 2009 € 400,-
- op 1 december 2009 € 450,- '
- op 3 december 2009 € 450,-.
Een afschrift van de Fortis Bank (Nederland) N.V van privérekening [0001] ten name van [verdachte], pagina 04000282 van voornoemd proces-verbaal, waaruit blijkt dat de volgende bedragen zijn gestort:
- op 29 december 2009 € 260,-
- op 3 1 december 2009 € 210,-.
Een afschrift van de Fortis Bank (Nederland) N.V van privérekening [0001] ten name van [verdachte], pagina 04000285 van voornoemd proces-verbaal, waaruit blijkt dat op 1 februari 2010 € 260,- is gestort;
Een afschrift van de Fortis Bank (Nederland) N.V van privérekening [0001] ten name van [verdachte], pagina 04000288 van voornoemd proces-verbaal, waaruit blijkt dat de volgende bedragen zijn gestort:
-op 9 februari 2010 € 250,-
-op 26 februari 2010 6 850,-.
Een afschrift van de Fortis Bank (Nederland) N.V van privérekening [0001] ten name van [verdachte], pagina 04000289 van voornoemd proces-verbaal, waaruit blijkt dat op 30 maart 2010 € 140,- is gestort;
Een afschrift van de Fortis Bank (Nederland) N.V van privérekening [0001] ten name van [verdachte], pagina 04000297 van voornoemd proces-verbaal, waaruit blijkt dat op 31 augustus 2010 € 115,49 is gestort;
6. Het als bijlage bij voornoemd Relaas Van Onderzoek gevoegde, door [verbalisant], brigadier en financieel rechercheur bij de Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, gesloten en ondertekend op 14 december 2010, pagina 04000427 e.v., voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 09 november 2010 is er een proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking van historische gegevens opgemaakt, inzake het opvragen van gegevens met betrekking tot de huur van de woning [a-straat 1] te [plaats]. Hier is volgens GBA woonachtig de verdachte [verdachte], geboren [...]-[...]-1970. Tevens was op bankafschriften van [verdachte] voornoemd (rekeningnummer [0001]) te zien dat er betalingen ten behoeve van huur voor deze woning werden gedaan aan de woningstichting [A].
Op 25 november 2010 kreeg ik via de mail het volgende antwoord van [betrokkene 1], medewerkster van de woningstichting [A].
Uit de afschriften van [A] en [verdachte], de betalingsspecificaties en de verklaring van [betrokkene 1] kan worden geconcludeerd dat er diverse betalingen ten behoeve van de huur van [verdachte] gedaan zijn, die niet van zijn bankrekening zijn afgeschreven. Enkele betalingen zijn gedaan door middel van stortingen op het postkantoor en enkele door betaling van een acceptgiro waarbij geen rekeningnummer staat. Dit kan middels storting gedaan zijn op het postkantoor. De onderstaande betalingen van de huur zijn niet ten laste gekomen van de rekening [0001] tnv [verdachte]. Dit betekent dat er een bedrag van minimaal 4.021,64 euro betaald is aan huur dat niet vanaf zijn bankrekening komt. Het betreft de volgende stortingen aan woningstichting [A]:
15-05-2009 € 328,63
09-07-2009 € 328,63
13-08-2009 € 502,83
08-09-2009 € 502,83
04-02-2010 € 670,44
09-04-2010 € 335,22
01-06-2010 € 335,22
01-07-2010 € 339,28
31-08-2010 € 339,28
05-11-2010 € 339.28
7. Het als bijlage bij voornoemd proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant], brigadier en financieel rechercheur bij de Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, gesloten en ondertekend op 28 februari 2011, pagina 04000135 e.v., voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
(pagina 04000139)
Overzicht CJIB - Leeuwarden
Betreft persoon [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1970
Sanctiebedrag rekeningnummer betaald datum betaald
€ 60,- [0002] €60,- 04-02-2010
8. Het als bijlage bij voornoemd proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant], brigadier en financieel rechercheur bij de Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, gesloten en ondertekend op 25 oktober 2010, pagina 40001515 e.v., voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Dit proces-verbaal is met name bedoeld om de contante betalingen in beeld te brengen.
De totale contante betalingen die blijken uit alle bonnen bij elkaar bedraagt € 2.642,40.
Uit de gegevens van de woning bouwstichting [A] bleek in eerste instantie dat een bedrag van € 4.021,64 contant aan huur was betaald. Uit de aangetroffen acceptgiro’s met bijbehorende bonnetjes blijkt dat dit bedrag lager is dan aanvankelijk gedacht. Het bedrag moet zijn € 3.066,95. Voorts bedragen de uitgaven voor voeding volgens het Nibud € 6,-euro per persoon. De onderzoeksperiode bedraagt 522 dagen. Dit komt uit op een bedrag van € 3.132,- Verdachte heeft reeds € 755,50 besteed bij supermarkten en eettenten. Derhalve blijft de uitgave voor voeding steken op een bedrag van € 2.376,50.
Uit de gegevens van het CJIB blijkt dat ten gunste van de verdachte op 4 februari 2010 een bedrag van € 60,- betaald wordt vanaf een tussenrekening van de ING. Dit bedrag is kennelijk contant bij de ING betaald, waarna het is doorgestort naar het CJIB.
Uit de tapgesprekken blijkt dat [verdachte] kennelijk geld uitgegeven heeft (2 x € 20,- beltegoed, € 89,95 voor een bedje en een lattenbodem en € 70,- voor een snorder). De totale uitgaven zijn derhalve € 199,95.
9. Het als bijlage bij voornoemd proces-verbaal gevoegde, door [verbalisant], brigadier en financieel rechercheur bij de Bovenregionale Recherche Noord- en Oost Nederland, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal Witwasonderzoek met nummer 04BMC10018, gesloten en ondertekend op 28 februari 2011, pagina 0400002 e.v., voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
(pagina 0400004)
Uit de kasopstelling van [verdachte] blijkt dat verdachte veel meer geld uitgeeft dan hij legaal verklaarbaar kan hebben.
(pagina 0400008)
[verdachte] heeft bij de Fortis Bank een rekening lopen met rekeningnummer [0001].
Hierop zijn in de periode van 30-04-2009 tot en met 11-12-2010 de volgende transacties te zien:
Bijschrijvingen rekening
Het totaal aan bijschrijvingen in deze periode op deze bankrekening is: € 17.223,70
Dit bedrag is onderverdeeld in normale boekingen:
Salaris en DWI uitkering € 8.794,95
Belasting toeslagen € 2.240,11
Diverse giften/leningen € 1.675,00
diverse teruggave € 328,15
Totaal legale inkomsten € 13.038,21
en
11 contante geldstortingen met een totale hoogte van € 4.185,49
Afschrijven rekening
Het totaal aan afschrijvingen in deze periode op deze bankrekening is: € 17.229,78
Dit bedrag aan afschrijvingen is onderverdeeld in normale boekingen:
Huurbetalingen € 1.676,10
betalingen postkantoor € 2.469,83
betalingen bij betaalautomaten € 3.007,11
overige normale betalingen € 5.466,74
Totaal betalingen € 12.619,78
en
63 contante geldopnames ter hoogte van € 4.610,-
Uit de bankgegevens blijkt dat in de 30 dagen na de overval in Doetinchem een bedrag van € 1.360 aan contanten op de rekening van [verdachte] gestort wordt en kort na de inbraak (in [...]) waarbij ook kleingeld is buitgemaakt wordt € 115,49 aan muntgeld op deze rekening gestort.
(pagina 0400009)
Op de ABN-rekening van het kinderdagverblijf [B], de eenmanszaak van detoenmalige vriendin van verdachte, [betrokkene 2], was te zien dat er enkele overboekingen werden gedaan naar de rekening van [verdachte].
De betaling van de huur van verdachte voor februari 2010 en voor juni t/m november 2010 is gedaan door storting op het postkantoor.
(pagina 0400010 e.v)
Gesprekken met betrekking tot criminele activiteiten.
Taplijngespreksnummer info uit gesprek
TOO 1 279032976 11 -11 -2010, 14.00.13 uur
[betrokkene 2] wordt gebeld door een onbekende man. Ze zegt hem dat [verdachte] haar vanmorgen gebeld heeft om te vragen of hij haar bankrekening mocht gebruiken om kleingeld op te storten, zodat hij daarna papiergeld kan ophalen. [betrokkene 2] zegt dat hij failliet is maar dat ze dan toch stelen en dan allemaal kleingeld hebben.
T001 279033021 11-11-2010, 15:27:43 uur
[betrokkene 2] zegt tegen [betrokkene 3] dat ze een heel gedoe heeft gehad met die [verdachte] en dat het een beetje uit de hand gaat lopen. [verdachte] heeft weer een inbraak gedaan voor klein geld en nou heeft hij [betrokkene 2] gevraagd of hij de bankrekening van [betrokkene 2] mocht gebruiken om dat kleine geld daar op te storten en dat hij er dan flappen voor in de plaats kreeg.
Verderop in het gesprek zegt ze: [verdachte] draait momenteel op de automatische piloot, het is gewoon een kwestie van tijd, want [verdachte] doet nu allemaal verkeerde dingen, dat deed hij sowieso al, maar het gaat nu zo ver dat hij schijt aan iedereen heeft.
TOO I 279043067 13-11 -2010 08:56:03 uur
[betrokkene 2] praat met [betrokkene 4] en ze zegt: dat [verdachte] 's nachts in winkels inbreekt voor geld uit de kluis en of kassa.
T001 279043077 13-11-2010 15:13:01 uur
Ze zegt dat [verdachte] nu ook keihard bezig is. [betrokkene 2] zegt dat [verdachte] gestolen kleingeld had en dat hij [betrokkene 2] vroeg of ze dat wilde inwisselen voor contant geld, maar dat wilde ze niet.
[betrokkene 2] heeft later gezegd dat hij zijn vriendin moest vragen. [betrokkene 2] zegt want hij heeft jou toch geld gegeven. [betrokkene 5] zegt hij heeft me geld gegeven ja. [betrokkene 2] zegt Nou dan, denk je dat het geld van een kantoorbaantje komt. [betrokkene 5] zegt Nee. [betrokkene 2] zegt: Nou dan, dus dan weetje toch waar je broertje mee bezig is. [betrokkene 5] zegt dat het geen zuivere koek is.
Ja hij kan het niet doen van een uitkering of wat dan ook. [betrokkene 2] zegt: Dat bedoel ik, snap je. En als [verdachte] gesnoven heeft dan praat hij te veel met mensen. Hij praat te veel en dat zijn de mensen die hem ook gaan verraden.
T001 279043090 13-11-2010 18:26:37 uur
[betrokkene 2] praat met [betrokkene 6] en zegt: Belt hij me donderdagochtend. Hij zegt ik lig helemaal aan de grond ik heb helemaal geen geld. Maar hij heeft gestolen want hij gaat nu die winkels 's avonds af, weetje wel restaurants gaat ie daar zitten eten en dan gaat ie kijken waar de kluis zit weetje, nou en dan 's avonds gaan ze naar binnen daar zo. Toch zielig 40jaar. En dan pakken ze dat kleingeld, maar ja dat kleingeld kan niet op zijn rekening gestort worden omdat hij een uitkering heeft.
T002 279040320 13-11-2010 23:38:26 uur
[betrokkene 2] spreekt met [betrokkene 7] en zegt: Donderdagochtend werd ik gebeld, afgelopen donderdag, werd ik gebeld door hem, ja [betrokkene 2] ik ben helemaal op de grond, ik heb geen dubbeltje in mijn zak maar euh euh ik heb wat kleingeld. Dus hij heeft iets gedaan weetje wel, want tegenwoordig dan rijden ze in die auto's en dan gaan ze ergens in een cafeetje zitten en dan gaan ze kijken waar die kluis zit en dan plannen ze hun actie.
(pagina 0400016)
Uit de tap blijkt dat [verdachte] veel contacten onderhoud met een persoon die "[betrokkene 8]" genoemd wordt. Voor een overval bij een AH-filiaal in Amsterdam werd aangehouden [betrokkene 9]. Hij had na de overval de beschikking over ruim € 10.000 aan contanten. [betrokkene 9] was een contact van [verdachte]. Aangenomen wordt dat Lesberts, die sinds 1989 een ruime waslijst heeft aan antecedenten op het gebied van gekwalificeerde diefstallen, afpersing, de Wapenwet en de Opiumwet, [betrokkene 8] wordt genoemd.
Uit de tap blijkt dat [verdachte] veel contacten onderhoudt met "[betrokkene 10]" ([...]), die een groot scala heeft aan antecedenten op het gebied van gekwalificeerde diefstallen, oplichting, heling, geweldsdelicten en de Opiumwet.
(pagina 0400020 e.v.)
Eenvoudige kasopstelling:
Beginsaldo contant geld € 0
Legale contante ontvangsten
- Bankopnames € 4.610,00
Eindsaldo contant geld
- Aangetroffen bij doorzoeking woning [verdachte] € 200,64
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 4.409,36
Feitelijke contante uitgaven
- bankstortingen € 4.185,49
- contante huurbetalingen € 3.066,95
- contante betalingen nota's/bonnetjes € 2.642,40
- contante betaling CJIB € 60,00
- uitgaven voeding (normen Nibud) € 2.376,50
- uitgaven uit tapgesprekken € 199,95
Totaal contante uitgaven € 12.531,29
Verschil, minimaal aan te merken als onverklaarbaar € 8.121,93
Uit de tapgesprekken blijkt dat [verdachte] nog veel meer uitgeeft (drugs, sportschool, kleding), maar dat is niet in de berekening meegenomen.’
6. Zoals hiervoor aangegeven zal ik als eerste de klacht bespreken dat in de aanvulling op het verkort arrest onder bewijsmiddel 6 een aantal contante huurbetalingen aan de woningbouwvereniging [A] van in totaal € 4.021,64 is opgenomen, terwijl uit bewijsmiddel 8 blijkt dat dit totaalbedrag niet juist is en uit de aangetroffen acceptgiro's blijkt dat dit bedrag lager is dan aanvankelijk gedacht en € 3.132,- moet zijn.
7. Deze klacht is terecht. De in bewijsmiddel 6 opgesomde contante huurbetalingen zijn in de tenlastelegging opgenomen en door het hof bewezen verklaard, terwijl uit bewijsmiddel 8 kan worden afgeleid dat deze contante betalingen kennelijk niet allemaal hebben plaatsgevonden, althans dat de bedragen niet helemaal kloppen. Overigens is in bewijsmiddel 7 onder verwijzing naar pagina 0400020 e.v. van het proces-verbaal in kasopstelling, die heeft geleid tot het – eveneens in de bewezenverklaring opgenomen – totaalbedrag van minimaal € 8.121,93 aan onverklaarbare inkomsten, een bedrag aan contante huurbetalingen opgenomen dat weer iets lager is dan € 3.132,- namelijk € 3.066,95.
8. Mij lijkt dat hier sprake is van een kennelijke misslag. Gelet op de bewezenverklaring van de verschillende contante huurbetalingen en de onduidelijkheid waardoor nu precies het verschil in de berekeningen van het totaalbedrag is ontstaan, is het niet goed mogelijk de bewezenverklaring te lezen met verbetering van deze kennelijke misslag. Desalniettemin meen ik dat dit niet tot cassatie hoeft te leiden, omdat door deze misslag geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan de toereikendheid van de motivering van de bewezenverklaring en de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast. Bij het eveneens in de bewezenverklaring opgenomen totaalbedrag aan witgewassen geld van minimaal € 8.121,93 is immers rekening gehouden met een totaal huurbedrag dat in contanten is betaald van € 3.066,95 en niet het als onjuist aangemerkte bedrag van € 4.021,64.
9. De tweede klacht is gebaseerd op het standpunt dat van de gelden die verdachte blijkens de bewezenverklaring contant heeft gestort op zijn eigen rekening in totaal € 4.185,491.en € 200,64 die zijn aangetroffen bij de doorzoeking van de woning en waarvan het hof heeft aangenomen dat deze afkomstig zijn uit eigen misdrijven, niet kan worden gezegd dat hij daarvan de herkomst heeft verhuld en dat de bewezen verklaring in zoverre onvoldoende met redenen is omkleed.
10. Wat het bedrag van € 200,64 betreft, dat is aangetroffen bij de doorzoeking van de woning, berust de klacht op een verkeerde lezing van het arrest en de bewijsmiddelen. Uit de kasopstelling (bewijsmiddel 9, p. 0400020) blijkt dat het bedrag van € 200,64 is opgenomen onder de legale contanten, zodat dit bedrag niet is aangemerkt als uit misdrijf afkomstig en dus ook geen deel uitmaakt van de bedragen die zouden zijn witgewassen. Dit onderdeel van de klacht faalt daarom.
11. Dan de bedragen die verdachte contant heeft gestort op zijn eigen rekening van in totaal € 4.185,49.
12. In het middel wordt gesteld dat de bewezenverklaring van witwassen niet uit de bewijsmiddelen kan volgen omdat niet (alle) handelingen van verdachte met betrekking tot het geld gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst ervan. Blijkens de toelichting op het middel gaat het om de contanten die verdachte op zijn bankrekening heeft gestort. Daarbij wordt een beroep gedaan op jurisprudentie van de Hoge Raad, HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266, HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3302 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:150, waaruit kan worden afgeleid dat als het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die afkomstig zijn uit eigen misdrijf, uit de motivering van het hof moet blijken dat er sprake is van meer dan het enkele verwerven en voorhanden hebben van door eigen misdrijf verkregen geldbedragen, en de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht moeten zijn op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag.
13. Als eerste moet worden opgemerkt dat het bij de hiervoor genoemde jurisprudentie niet gaat om de vraag of het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, waarvan de steller van het middel kennelijk uitgaat, maar om de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als witwassen.2.
14. Voor wat betreft de vraag of het gaat om geldbedragen die zijn verkregen uit eigen misdrijf is de volgende overweging met betrekking tot het bewijs van het hof van belang:
‘Uit de zich in het dossier bevindende kasopstelling blijkt dat er bij verdachte een bedrag van € 8.121,93 onverklaarbaar vermogen is. Dit bedrag kan niet worden verklaard uit legale inkomsten.
• Blijkens het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie is verdachte meermalen veroordeeld wegens vermogensdelicten.
• Het hof acht bewezen dat verdachte de hem onder 2 tenlastegelegde inbraak heeft gepleegd. Hierbij is weggenomen een geldbedrag van € 6.450.
• Uit tapgesprekken komen opvallende gegevens naar voren:
o de ex-vriendin van verdachte geeft signalen over illegale activiteiten van verdachte;
o verdachte wilde de rekening van zijn ex-vriendin gebruiken voor het afstorten van geld dat van die illegale activiteiten afkomstig zou kunnen zijn;
o verdachte onderhoudt regelmatig belcontacten met personen met criminele antecedenten.’
15. Hieruit leid ik af dat – alhoewel het hof dat niet met zoveel woorden heeft vastgesteld – het hof heeft aangenomen, dat de bedragen die verdachte contant heeft gestort op zijn eigen rekening in ieder geval gedeeltelijk afkomstig zijn uit eigen misdrijf, waarbij het nog van belang is te vermelden dat de bewezenverklaring is gebaseerd op art. 420bis, lid 1 sub b Sr.
16. Dat betekent dat de jurisprudentie van de Hoge Raad die in het middel wordt aangehaald en onder 12 is weergegeven voor onderhavige zaak relevant is.3.De hoofdregel die daarin is geformuleerd houdt in dat het enkele verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp (of geldbedrag) dat afkomstig is uit eigen misdrijf, als dit verwerven of voorhanden hebben op zichzelf niet heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarmee heeft de Hoge Raad een buitenwettelijke kwalificatie-uitsluitingsgrond geformuleerd die tot doel heeft een verdubbeling van strafbaarheid te voorkomen die zich bijvoorbeeld voordoet als iemand een graai uit een kassa doet en zich daardoor niet alleen schuldig maakt aan diefstal maar tegelijkertijd ook aan witwassen omdat hij dit gestolen geld heeft verworven en voorhanden heeft. Een dergelijke automatische dubbele strafbaarheid acht de Hoge Raad gelet op de ratio van de witwasbepalingen, die strekken tot bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economische verkeer, niet wenselijk.4.Voor witwassen is nog een extra handeling vereist die gericht moet zijn ‘op het daadwerkelijk verbergen of verhullen' van de criminele herkomst van het voorwerp. Het enkele voorhanden hebben levert dus voor zover het gaat om voorwerpen afkomstig uit eigen misdrijf niet automatisch het misdrijf van witwassen op.5.
17. In onderhavige zaak wordt in het middel betoogd dat van het storten van contant geld (afkomstig uit eigen misdrijf) op een eigen bankrekening niet gezegd kan worden dat de verdachte daarmee de herkomst daarvan heeft verhuld, waardoor het hof de door de Hoge Raad geformuleerde rechtsregels heeft miskend. Deze redenering is echter te kort door de bocht. De vraag die daaraan voorafgaat is immers of het bij het storten van geld op een bankrekening, ook al is dat een eigen bankrekening, nog wel uitsluitend gaat om ‘voorhanden hebben’ zoals bedoeld in art. 420bis, sub b Sr of dat deze stortingen moeten worden beschouwd als ‘omzetten’, hetgeen eveneens ten laste is gelegd en door het hof bewezen is verklaard. Dat maakt uit, omdat de Hoge Raad in zijn arrest van 25 maart 2014 heeft bepaald dat de door hem geformuleerde rechtsregels, daar waar het gaat om voorwerpen die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, slechts betrekking hebben op het ‘verwerven en voorhanden hebben’ en dus niet op de andere in art. 420bis, sub b Sr vermelde gedragingen, zoals het ‘omzetten’.6.Dat is volgens de Hoge Raad, in hetzelfde arrest, alleen anders:
‘als zulk ‘overdragen’, ‘gebruik maken’ of ‘omzetten’ van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Voorkomen moet immers worden dat de hiervoor onder 2.3 weergegeven regels worden omzeild enkel door het ten laste leggen en/of bewezen verklaren van een andere delictsgedraging dan ‘verwerven’ of ‘voorhanden hebben’. In zo een bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als ‘witwassen’, sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft.’7.
18. Naar mijn mening valt het storten van de contante bedragen op de bankrekening waardoor een omzetting van contant naar giraal geld plaats vindt onder ‘omzetten’ in de betekenis van art. 240bis, lid 1 sub b. Dit betekent dat de regels die door de Hoge Raad zijn geformuleerd ten aanzien van het ‘verwerven en voorhanden hebben’ van voorwerpen die zijn verkregen uit eigen misdrijf hierop in beginsel niet van toepassing zijn, nu in het onderhavige geval ook het ‘omzetten’ van deze gelden bewezen is verklaard.8.
19. De vervolgvraag is dan of zich hierbij de door de Hoge Raad in zijn hierboven aangehaalde arrest van 25 maart 2014 geformuleerde uitzonderingssituatie voordoet, namelijk dat dit ‘omzetten’ niet wezenlijk verschilt van het verwerven of voorhanden hebben. Mij dunkt van niet. Het gaat in onderhavige zaak immers niet om het enkel aanwezig hebben van contante geldbedragen. Het hof heeft de stortingen van dit geld op de bankrekening van verdachte beschouwd als een op verbergen en verhullen gerichte handeling en het bestreden arrest bevat hierover ook een uitdrukkelijke motivering:
‘Er is met geld geschoven op een manier die geschikt is de herkomst en de werkelijke bezitter daarvan aan de waarneming te onttrekken. Er is contant geld op de bank gestort en nadien weer contant opgenomen om vervolgens contant de huur te betalen, zodat die geldstroom weer uit het zicht is. De ondoorzichtigheid die daarvan het gevolg was bracht mee dat het geld zeer wel buiten het zicht van politie en justitie had kunnen blijven. Dat is witwassen.’9.
20. De conclusie is dat het hof de gedragingen van verdachte, die mede bestonden uit het storten van contante, uit misdrijf verkregen, bedragen op zijn bankrekening terecht heeft gekwalificeerd als witwassen.
21. Het middel faalt.
22. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑07‑2014
Zie ook mijn ambtgenoot Knigge in zijn conclusie bij HR 25 maart 2014, ECLI:NL:PHR:2013:2694, 6.5.
HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655, welk arrest is verduidelijkt in de reeks arresten die de HR op 8 januari 2013 heeft gewezen, onder meer HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013, 266 en HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3302; HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:480; HR 17 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1444, r.o. 4.3.
Zie voor een recente bespreking van de jurisprudentie T.Kooijmans, Witwassen: communicatie tussen rechter en wetenschap, maar waar is de wetgever? DD 2014/39.
Zie HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1164, r.o. 2.4. waarin de Hoge Raad gebundelde geldbedragen die in een kluis in de kelder van de woning van de verdachte werden bewaard en afkomstig waren van door de verdachte zelf begane misdrijven (cocaïnehandel) op zichzelf geen witwassen oplevert, omdat de manier waarop de geldbedragen in huis waren verborgen nog niet zonder meer meebracht dat de verdachte daarmee ook de criminele herkomst van dat geld had getracht te verbergen of te verhullen.
HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714, r.o. 2.4.1. Dit is een bevestiging van hetgeen al in het arrest HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001, r.o. 2.4.1. is beslist.
HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714, r.o. 2.4.2..
Vergelijk Hoge Raad 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, r.o. 3.8 en 3.9.
Zie in dit verband ook B.J. Schmitz Wetboek van Strafrecht art. 420bis SDU Commentaar (bijgewerkt tot 01-01-2013) waarin hij een omgekeerde situatie beschrijft: ‘ Tot slot een voorbeeld. Maakt degene die uit oplichting een giraal bedrag verwerft en dat vervolgens van de bankrekening opneemt zich ook schuldig aan het witwassen van dat geldbedrag? Gelet op het bovenstaande lijkt nog steeds ook van witwassen sprake: het enkele verwerven van het geldbedrag kan weliswaar niet zonder meer als witwassen worden gekwalificeerd, maar het opnemen daarvan wel. Immers, niet alleen belichaamt het opnemen van dat geldbedrag een op verbergen en verhullen gerichte handeling; het is tevens het omzetten van het uit misdrijf verkregen geldbedrag (van giraal naar contant geld) waarvoor een dergelijke eis denkelijk niet wordt gesteld.
Beroepschrift 09‑02‑2014
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 13/01276
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1970 en wonende aan de [adres] te [postcode] [woonplaats], rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Amsterdam d.d. 18 april 2013
Rekwirant van cassatie dient hierbij het navolgende middel in:
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder betreft dit de artikelen 420bis Sr, 350, 358, 359 en 415 Sv, doordat de bewezen verklaring onder 3 van witwassen niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, nu immers daaruit niet kan volgen
- —
dat (alle) handelingen van rekwirant met betrekking tot het geld gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geld c.q. een gedeelte daarvan
- —
de bewijsmiddelen onderling tegenstrijdig zijn voor wat betreft het bedrag aan contante betalingen dat aan [A] zou zijn gedaan ter betaling van de huur
als gevolg waarvan de bewezen verklaring onvoldoende met redenen is omkleed en het arrest daardoor aan nietigheid lijdt.
Toelichting:
1.
Uw Raad heeft, onder meer HR 26 oktober 2010, LJN BM4440, NJ 2010/655, HR 8 januari 2013, LJN BX6910, NJ 2013/266, HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3302 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:150, geoordeeld dat een nadere motivering dient te worden gegeven als het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die afkomstig zijn uit eigen misdrijf. Wil witwassen bewezen kunnen worden verklaard, dan dient uit de motivering van het gerechtshof te blijken dat sprake is van meer dan het enkele verwerven en voorhanden hebben van het door eigen misdrijf verkregen geldbedrag, doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag. Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
In die eerdere rechtspraak is voorts tot uitdrukking gebracht dat een vonnis of arrest voldoende duidelijkheid moet verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. (…)
2.
Het gerechtshof heeft (samengevat) onder 3) bewezen verklaard dat rekwirant:
‘op één of meer tijdstippen in de periode van 30 april 2009 tot en met 17 januari 2011 in Nederland voorwerpen, te weten:
- —
(hier zijn in de bewezen verklaring 22 specifieke geldbedragen met daarbij vermeld op welke dag zij op welke rekening contant zijn gestort of betaald, opm. JK)
althans een geldbedrag (van minimaal EUR 8121,93) dat niet verklaard kan worden uit inkomsten van belastingdienst en uitkering, althans geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen of heeft omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf.’
3.
Tot bewijs hiervan heeft het gerechtshof in de aanvulling op het verkort arrest diverse bankafschriften gebezigd waaruit blijkt dat er contante stortingen op de rekening tnv rekwirant hebben plaats gevonden (bwm. 5) en contante betalingen zijn gedaan ten behoeve van de huur van rekwirant aan de woningbouwvereniging (bwm 6) resp. CJIB (bwm 7). Daarbij blijkt uit bwm 8 dat de in bwm 6 opgesomde bedragen (contante betalingen aan [A] als opgegeven door [A] ten bedrage van in totaal € 4.021,64) niet juist zijn: uit de aangetroffen acceptgiro's blijkt dat dit bedrag lager is dan aanvankelijk gedacht en moet zijn € 3.132,--. Die bewijsmiddelen zijn in die zin tegenstrijdig, waardoor de bewezen verklaring in zoverre onvoldoende met redenen is omkleed.
4.
In de bewijsmiddelen 8 en 9 zijn voorts processen-verbaal opgenomen die zijn bedoeld om de contante betalingen in beeld te brengen (bwm 8) en is een kasopstelling gemaakt (bwm 9). In het laatste bewijsmiddel zijn tevens de volgende passages opgenomen waarin wordt gesuggereerd wat de herkomst is van het geld:
‘Uit de bankgegevens blijkt dat in de 30 dagen na de overval in Doetinchem een bedrag van € 1.360 aan contanten op de rekening van [verdachte] gestort wordt en kort na de inbraak (in [X]) waarbij ook kleingeld is buitgemaakt wordt € 115,49 aan muntgeld op deze rekening gestort.
(…)
Op de ABN-rekening van het kinderdagverblijf [B], de eenmanszaak van de toenmalige vriendin van verdachte, [toenmalige vriendin], was te zien dat er enkele overboekingen werden gedaan naar de rekening van [verdachte].
De betaling van de huur van verdachte voor februari 2010 en voor juni t/m november 2010 is gedaan door storting op het postkantoor (…)’
Verder zijn in het bewijsmiddel gesprekken met betrekking tot criminele activiteiten opgenomen en wordt melding gemaakt van de contacten die daaruit bleken met personen met een criminele achtergrond.
Tot slot volgt uit de berekening van de kasopstelling dat de contante uitgaven de beschikbare legale inkomsten overstijgen met € 8.121,93 en dat uit de tapgesprekken zou blijken dat rekwirant nog veel meer uitgeeft (drugs, sportschool, kleding) maar dat dit niet in de berekening is opgenomen.
5.
Blijkt uit de bewijsmiddelen al dat de herkomst van het ‘onverklaarbare’ geld wordt vermoed afkomstig te zijn van misdrijven die rekwirant heeft gepleegd of waarvan hij en/of personen waarmee hij contact onderhoudt wordt verdacht, de nadere bewijsoverweging van het gerechtshof is daarin nog wat onverbloemder. Eerst wordt daarin door het gerechtshof de vaste jurisprudentie van Uw Raad aangehaald waarin naar voren kromt, onder meer, dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf en dat niettemin bewezen kan worden geacht dat een voorwerp afkomstig is uit misdrijf, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het gerechtshof overweegt dat daarvan in dit geval sprake is op grond van de volgende omstandigheden:
- ‘•
Uit de zich in het dossier bevindende kasopstelling blijkt dat er bij verdachte een bedrag van € 8.121,93 onverklaarbaar vermogen is. Dit bedrag kan niet worden verklaard uit legale inkomsten.
- •
Blijkens het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie is verdachte meermalen veroordeeld wegens vermogensdelicten.
- •
Hot hof acht bewezen dat verdachte de hem onder 2 tenlastegelegde inbraak heeft gepleegd. Hierbij is weggenomen een geldbedrag van € 6.450.
- •
Uit tapgesprekken komen opvallende gegevens naar voren:
- •
de ex-vriendin van verdachte geeft signalen over illegale activiteiten van verdachte;
- •
verdachte wilde de rekening van zijn ex-vriendin gebruiken voor het afstorten van geld dat van die illegale activiteiten afkomstig zou kunnen zijn;
- •
verdachte onderhoudt regelmatig belcontacten met personen met criminele antecedenten (…)
Er is met geld geschoven op een manier die geschikt is de herkomst en de werkelijke bezitter daarvan aan de waarneming te onttrekken. Er is contant geld op de bank gestort en nadien weer contant opgenomen om vervolgens contant de huur te betalen, zodat die geldstroom weer uit het zicht is. De ondoorzichtigheid die daarvan het gevolg was vracht mee dat het geld zeer wel buiten het zicht van politie en justitie had kunnen blijven. Dat is witwassen. (…)’
6.
Uit de bewijsmiddelen in combinatie met de bewijsoverweging volgt dat het geld waarvan het hof heeft bewezen verklaard dat is witgewassen, afkomstig is uit eigen misdrijf c.q. misdrijven van rekwirant. Aan de motivering van de bewezen verklaring moeten daarom in het licht van de eerder aangehaalde rechtspraak, bijzonder eisen worden gesteld. Zo zal daaruit moeten kunnen worden afgeleid dat rekwirant het geld niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Ook kan, als de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, slechts het voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen. Van de gelden die rekwirant blijkens de bewezen verklaring contant heeft gestort op zijn eigen rekening (volgens de kasopstelling in bwm 9: € 4.185,49) kan niet worden gezegd dat hij daarvan de herkomst heeft verhuld. De bewezen verklaring is in zoverre onvoldoende met redenen omkleed. Datzelfde geldt voor het geld dat is aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van rekwirant: € 200,64. Het arrest lijdt daardoor het arrest aan nietigheid lijdt.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 9 februari 2014
J. Kuijper