HR, 19-03-2013, nr. 11/02513
ECLI:NL:HR:2013:BZ3924
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-03-2013
- Zaaknummer
11/02513
- LJN
BZ3924
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ3924, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ3924
ECLI:NL:HR:2013:BZ3924, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ3924
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑09‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
NS 2013, 178
NJ 2013/416
mr. T.J. Kelder annotatie in NBSTRAF 2013/178
NJ 2013/416 met annotatie van M.J. Borgers
SR-Updates.nl 2013-0127
NbSr 2013/178 met annotatie van mr. T.J. Kelder
Conclusie 19‑03‑2013
Inhoudsindicatie
1. Schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om cassatie in te stellen. 2. Art. 51 Sv. Ad 1. HR herhaalt HR LJN BJ7810. Voorts herhaalt de HR de mogelijkheid om het verzuim te dekken in het geval het gaat om het instellen van hoger beroep uit HR LJN BV6999. Deze reparatiemogelijkheid bestaat niet in cassatie omdat in cassatie geen terechtzitting plaatsvindt waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld en de verdachte wordt gehoord. De HR wijst op art. 452.2 Sv en art. VI.2 van het Procesreglement. In een en ander vindt de HR aanleiding te oordelen dat uit de omstandigheid dat, zoals i.c. is gebeurd, namens verdachte een cassatieschriftuur is ingediend door een advocaat die heeft verklaard daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, moet worden afgeleid dat aan een onvolkomen volmacht bij het instellen van cassatieberoep de wens van verdachte ten grondslag heeft gelegen om (op rechtsgeldige wijze) beroep in cassatie te doen instellen, zodat die onvolkomen volmacht niet behoeft te leiden tot n-o in het cassatieberoep. Ad 2. Niet-naleving van art. 51 Sv staat aan een geldige behandeling van de zaak buiten afwezigheid van verdachte en zijn raadsman in de weg.
Nr. 11/02513
Mr. Vegter
Zitting: 18 december 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Bij arrest van 6 april 2011 heeft het Hof te Amsterdam verdachte bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter te Haarlem van 9 december 2008 waarbij hij eveneens bij verstek wegens 'als bezitter van een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden' was veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 2 weken en is verdachte tevens de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 6 maanden.
2. Tegen het arrest heeft de verdachte beroep in cassatie doen instellen. Namens verdachte heeft mr. D.I. van Wel, advocaat te Hellevoetsluis, een schriftuur houdende een middel van cassatie ingediend.
3. Het middel behelst de klacht dat het bepaalde in art. 51 Sv niet is nageleefd.
4. Uit het zich bij de gedingstukken bevindende dubbel van de dagvaarding in hoger beroep blijkt uit een daarop gemaakte handgeschreven aantekening dat op 15 maart 2011 een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is verstrekt aan de raadsman. Bij de gedingstukken bevindt zich een 15 maart 2011 gedateerde brief afkomstig van de griffier van de Sector Strafrecht van het Hof te Amsterdam gericht aan mr. A.A. Bloemberg, advocaat te Haarlem waarin hem onder meer de dag en het tijdstip worden medegedeeld waarop de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen de verdachte zal plaatsvinden. Blijkens een daarop geplaatst stempel is de brief op 22 maart 2011 weer op de griffie van het Hof te Amsterdam ingekomen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de brief door de geadresseerde is teruggestuurd. Een verklaring hiervoor is dat de brief was gericht aan de advocaat die hoger beroep heeft ingesteld terwijl - zoals hieronder zal blijken - moet worden aangenomen dat zich in hoger beroep een andere raadsvrouwe had gesteld. De stukken bevatten, met andere woorden, aanknopingspunten voor een vermoeden dat het afschrift van de dagvaarding niet is toegezonden aan de raadsvrouwe die zich in hoger beroep heeft gesteld (vgl. HR 30 september 2008, LJN BD4859 r.o. 3.2.1. en 3.2.2.; HR 8 september 1998, NJ 1998/905 r.o. 5.2.).
5. Aan de cassatieschriftuur is een kopie van een brief gehecht van 17 november 2010 van mr. D.I. van Wel, advocaat te Hellevoetsluis, aan de strafgriffie van het Hof. Deze brief houdt onder meer in:
"Parketnummer 15/960312-08
[...]
Hierbij stel ik mij in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer als raadsvrouwe van [verdachte] te [woonplaats].'
6. Eveneens is aan de cassatieschriftuur een verzendrapport gehecht waaruit is af te leiden dat de hiervoor genoemde brief, die in het rapport is afgedrukt, op 17 november 2010 om 17:10 uur is verzonden naar het nummer 020 5413354, welk faxnummer het nummer is van de strafgriffie van het Hof.
7. Bij de cassatieschriftuur is niet overgelegd een brief van de griffier van het Hof waarin de ontvangst van de hiervoor onder 5 genoemde brief is bevestigd. Een dergelijke ontvangstbevestiging bevindt zich evenmin bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat die brief van de advocaat niet aanwezig was in het dossier dat het Hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep. De inhoud van het genoemde verzendrapport, dat het juiste parketnummer van de zaak in eerste aanleg bevat, biedt voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat die brief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.
In cassatie moet daarom ervan worden uitgegaan dat zich wel een raadsvrouwe had gesteld - te weten mr. Van Wel en niet mr. Bloemberg - en dat het voorschrift van art. 51, tweede volzin, niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis, dat, al wordt dat niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsvrouwe in de weg te staan (HR 8 maart 2011, LJN BO6743 r.o. 2.5; HR 16 juni 2009, LJN BI1375 r.o. 2.5).
8. Het middel is terecht voorgesteld.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugverwijzing van de zaak naar het Hof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 19‑03‑2013
Inhoudsindicatie
1. Schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om cassatie in te stellen. 2. Art. 51 Sv. Ad 1. HR herhaalt HR LJN BJ7810. Voorts herhaalt de HR de mogelijkheid om het verzuim te dekken in het geval het gaat om het instellen van hoger beroep uit HR LJN BV6999. Deze reparatiemogelijkheid bestaat niet in cassatie omdat in cassatie geen terechtzitting plaatsvindt waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld en de verdachte wordt gehoord. De HR wijst op art. 452.2 Sv en art. VI.2 van het Procesreglement. In een en ander vindt de HR aanleiding te oordelen dat uit de omstandigheid dat, zoals i.c. is gebeurd, namens verdachte een cassatieschriftuur is ingediend door een advocaat die heeft verklaard daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, moet worden afgeleid dat aan een onvolkomen volmacht bij het instellen van cassatieberoep de wens van verdachte ten grondslag heeft gelegen om (op rechtsgeldige wijze) beroep in cassatie te doen instellen, zodat die onvolkomen volmacht niet behoeft te leiden tot n-o in het cassatieberoep. Ad 2. Niet-naleving van art. 51 Sv staat aan een geldige behandeling van de zaak buiten afwezigheid van verdachte en zijn raadsman in de weg.
19 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/02513
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 april 2011, nummer 23/004836-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.I. van Wel, advocaat te Hellevoetsluis, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort een door de Griffier van het Gerechtshof Amsterdam en de comparant ondertekende "Akte rechtsmiddel", inhoudende:
"Parketnr : 23-004836-10
(...)
Op 24 mei 2011 kwam ter griffie van dit gerechtshof Susan Fase, waarnemend griffier bij het Gerechtshof te Amsterdam,
die - daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte volmacht -
naam [achternaam verdachte]
voornamen [voornaam verdachte]
geboren [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats]
wonende [woonplaats]
die verklaarde beroep in CASSATIE IN TE STELLEN tegen het arrest d.d. 06 april 2011 alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen tussenbeslissingen."
2.2. Aan deze akte rechtsmiddel is gehecht een faxbericht, gericht aan het "Gerechtshof Amsterdam T.a.v. de strafgriffie", inhoudende:
"Hellevoetsluis, 24 mei 2011
Betreft: 20100108 - [verdachte]/OM Haarlem - hoger beroep
Uw referentie: 23-004836-10
Edelgrootachtbare heer/vrouwe,
In bovengenoemde zaak bericht ik u dat cliënt, [verdachte], in cassatie wenst te gaan tegen het arrest wat op 6 april 2011 door uw Hof in de zaak met parketnummer 15-960312-08 is gewezen. Hiertoe machtig ik de ambtenaar van het Hof Amsterdam uitdrukkelijk om de voornoemde cassatie namens mij in te stellen.
Vriendelijk verzoek ik u dan ook om een akte van cassatie op te stellen en mij een afschrift hiervan te doen toekomen.
In afwachting van uw spoedige berichten,
met vriendelijke groet,
Doyna van Wel."
2.3. Een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om beroep in cassatie in te stellen moet inhouden de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van dat beroep (vgl. HR 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102). In aanmerking genomen dat het faxbericht van mr. D.I. van Wel niet inhoudt dat zij bepaaldelijk door de verdachte is gemachtigd beroep in cassatie in te stellen, is aan deze voorwaarde niet voldaan.
2.4.1. In hoger beroep moet een dergelijk verzuim voor gedekt worden gehouden indien ter terechtzitting in hoger beroep de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en deze aldaar - zonodig daarnaar uitdrukkelijk gevraagd - heeft verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen (vgl. HR 20 maart 2012, LJN BV6999, NJ 2012/426).
2.4.2. In cassatie vindt geen terechtzitting plaats waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld en de verdachte wordt gehoord, zodat daar geen ruimte is voor het afleggen van een verklaring als voormeld.
2.4.3. In cassatie is echter een vereiste voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte dat door zijn raadsman een cassatieschriftuur wordt ingediend (art. 437, tweede lid, Sv). Art. 452, tweede lid, Sv bepaalt dat een dergelijke schriftuur slechts kan worden ingediend "door een advocaat die verklaart daartoe door degene namens wie hij optreedt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd".
Art. VI lid 2 van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2008 bepaalt in dit verband bovendien dat bij een verzuim op dit punt de rolraadsheer de advocaat in de gelegenheid stelt tot het alsnog afleggen van die verklaring binnen een door hem te stellen termijn. In een en ander vindt de Hoge Raad aanleiding te oordelen dat uit de omstandigheid dat, zoals in het onderhavige geval is gebeurd, namens de verdachte een cassatieschriftuur is ingediend door een advocaat die heeft verklaard daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, moet worden afgeleid dat aan een onvolkomen volmacht bij het instellen van cassatieberoep de wens van de verdachte ten grondslag heeft gelegen om (op rechtsgeldige wijze) beroep in cassatie te doen instellen, zodat die onvolkomen volmacht niet behoeft te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring in het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd.
3.2.1. Ter staving van deze klacht is aan de cassatieschriftuur gehecht een kopie van een brief van 17 november 2010 van mr. D.I. van Wel, advocaat te Hellevoetsluis, aan de strafgriffie van het Hof. Deze brief houdt onder meer in:
"Parketnummer 15/960312-08
(...)
Hierbij stel ik mij in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer als raadsvrouwe van [verdachte] te [woonplaats]."
Aan de cassatieschriftuur is voorts gehecht een verzendrapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief op 17 november 2010 om 17:10 uur is verzonden naar het nummer 0205413354, het faxnummer van de strafgriffie van het Hof.
3.2.2. Bij de cassatieschriftuur is niet overgelegd een brief van de griffier van het Hof waarin de ontvangst van deze brief is bevestigd. Een dergelijke ontvangstbevestiging bevindt zich evenmin bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat die brief van de advocaat niet aanwezig was in het dossier dat het Hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep.
De inhoud van het genoemde verzendrapport, dat het juiste parketnummer van de zaak in eerste aanleg bevat, biedt echter voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat die brief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt. In cassatie moet daarom ervan worden uitgegaan dat mr. Van Wel zich in hoger beroep als raadsvrouwe had gesteld.
3.3. Bij de stukken bevindt zich het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan
mr. Van Wel is gezonden. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsvrouwe verschenen. Vervolgens heeft het Hof de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
3.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 maart 2013.
Beroepschrift 22‑09‑2011
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen:
de heer [requirant], geboren op [geboortedatum] 1982, voor deze zaak woonplaats kiezende te (3221 AK) Hellevoetsluis aan de Oostkade 34 ten kantore van Pfeiffer Thie Advocaten B.V., van welk kantoor mr. D.I. van Wel deze zaak als advocaat behandelt, komt hiermee van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Amsterdam, uitgesproken op 6 april 2011, onder voordraging van het navolgende middel van cassatie:
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder is artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering geschonden doordat uit de stukken niet volgt dat voor de behandeling van de zaak van requirant een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan een voor requirant optredende raadsvrouwe is gezonden en moet het niet naleven van dit in het belang van verdachte gegeven voorschrift geacht worden in de weg te staan aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsvrouwe, zodat het onderzoek ter terechtzitting aan nietigheid lijdt.
Ter toelichting
Door of namens requirant is op 17 november 2010 hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 9 december 2008, in de zaak met parketnummer 15/960312-08, gewezen door de Kantonrechter van de Rechtbank Haarlem. Als productie 1 wordt de akte rechtsmiddel d.d. 17 november 2010 overgelegd.
Middels een voor ontvangst bevestigd faxbericht d.d. 17 november 2010, welk faxbericht als productie 2 wordt overgelegd, heeft mr. D.I. van Wel zich als raadsvrouwe gesteld voor de behandeling in hoger beroep, en daarbij verzocht om toezending van een afschrift van alle processtukken, waaronder derhalve een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat dit faxbericht het juiste parketnummer vermeldt.
Uit art. 51 Sv volgt dat van alle stukken die ter kennis van de verdachte worden gebracht, aan de raadsman onverwijld een afschrift wordt toegezonden. In casu zijn door de raadsvrouwe geen afschriften als voornoemd ontvangen, dus ook geen afschrift van de dagvaarding in hoger beroep.
Uit het arrest van 16 juni 2009 (LJN: BI1375) en het arrest van 8 maart 2011 (LJN: BO6743) volgt dat uit het overleggen van het faxbericht met bijbehorende ontvangstbevestiging, volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat zich een raadsvrouwe had gesteld en dat het bepaalde in artikel 51, tweede volzin, Sv niet is nageleefd. De niet-nakoming van dit voorschrift moet, al wordt dat niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van verdachte en diens raadsvrouwe in de weg te staan.
Aangezien in casu het bepaalde in artikel 51, tweede volzin, Sv niet is nageleefd, dient Uw Raad op die grond het bestreden arrest te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. D.I. van Wel, advocaat te Hellevoetsluis, aldaar kantoorhoudende aan de (3221 AK) Oostkade 34, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant.
Hellevoetsluis, 22 september 2011
Advocaat