HR 17 december 1985, NJ 1986, 428. Zie ook HR 27 juni 1938, NJ 1939, 124 m.nt. W.P.J. Pompe.
HR, 19-12-2017, nr. 16/03605
ECLI:NL:HR:2017:3191
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
16/03605
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3191, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑12‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1365, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1365, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑11‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3191, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑12‑2016
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0014
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Schuldheling Iphone door voor € 170,- een telefoon te kopen van een onbekende bij een winkelcentrum, art. 417bis.1.a Sr. Had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof? Uit de bewijsvoering kan niet z.m. worden afgeleid dat verdachte t.t.v. het voorhanden krijgen van de telefoon in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
19 december 2017
Strafkamer
nr. S 16/03605
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 juni 2016, nummer 21/004875-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof Arnhem-Leeuwarden dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoon redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, onvoldoende is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 18 september 2013 in de gemeente Apeldoorn een Iphone 4s (kleur zwart) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze Iphone 4s redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het als bijlage bij het onder 1. vermelde proces-verbaal gevoegde door [verbalisant 1] , agent van Regiopolitie IJsselland, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL14HW 2013076860-1, gesloten en getekend op 12 september 2013 (pagina's 3 tot en met 81), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring, van aangever [betrokkene] :
Ik doe aangifte van diefstal uit mijn woning.
Tussen 10 september 2013 te 23:45 en 11 september 2013 te 06:30 werd in mijn woning [a-straat 1] te Hasselt een gekwalificeerde diefstal gepleegd.
's Morgens toen ik beneden kwam zag ik dat onder meer de Iphone S4 van mij weg was. Deze is zwart van kleur.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
In de "Bijlage weggenomen goederen":
Iphone 4s
Zwart
Imei: [001]
2. Een als bijlage bij het hiervoor onder 1. vermelde proces-verbaal gevoegd proces-verbaal van bevindingen van de politie, Team Analyse & Beheer, met registratienummer BHV 2013076860, en gesloten op 31 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] , inspecteur, veiligheidsanalist, Regiopolitie IJsselland, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op woensdag 11 september 2013 werd door [betrokkene] aangifte gedaan van inbraak in zijn woning. De inbraak vond plaats tussen 10-09-2013 23:45 en 11-09-2013 te 06:30.
Bij deze inbraak werd onder meer een Iphone weggenomen voorzien van IMEI [001] .
Door het woninginbrakenonderzoeksteam zijn de historische printgegevens aangevraagd van het IMEI nummer over de periode van 10 september 2013 te 23.40 uur tot en met 14 oktober 2013. De verkregen printgegevens zijn door mij, verbalisant, met behulp van het programma Digitale Communicatie Sporen (DCS) ingelezen. De gegevens zijn in DCS opgeslagen onder nummer 04H&O2013076860. Daarbij heeft CIOT bevraging plaatsgevonden op 29 oktober 2013. Met behulp van het programma DCS is een contactenlijst opgemaakt.
IMEI [001]
Vanaf 18 september 19:31:35 tot aan het eind van de bevraagde periode was het toestel in gebruik in combinatie met het telefoonnummer [06-001] tnv [verdachte] , [adres] .
3. Een aanvullend proces-verbaal van Regiopolitie IJsselland, Team Zwolle-Oost, met registratienummer PL04ZO-2013076860-15, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3] , brigadier van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Het IMEI-nummer van een mobiele telefoon is een uniek nummer.
Het 15e getal is een Check Digit (controle getal).
Door de providers wordt het Check Digit getal in het mobiele netwerk als een 0 weergegeven. Hierdoor is het verkregen IMEI-nummer van een printlijst niet gelijk aan het werkelijke IMEI-nummer van een mobiele telefoon.
Het IMEI-nummer van de weggenomen toestel betrof [001] (6).
[001] heeft als Luhn check-digit 6.
Rekenkundig heeft een 0 voorafgaand aan een getal geen toegevoegde waarde. Daardoor is de eerste 0 van het IMEI-nummer weggevallen.
In het proces-verbaal met nummer 2013076860 zijn de gegevens van het juiste IMEI- nummer ( [001] ) opgevraagd en verwerkt. Het Check Digit getal is 6 en wordt door de providers als 0 weergegeven.
4. De verklaring van verdachte ter 's hofs terechtzitting, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik de Iphone heb ik gekocht. Ik heb deze voor 170 euro gekocht.
Ik heb het toestel via via gekocht van iemand die het toestel aanbood. Ik kende de verkoper niet. Ik kwam via een vriend van mij in contact met die persoon. De man vroeg aanvankelijk een hogere prijs van iets van 230 euro. Met die persoon had ik afgesproken bij een winkelcentrum bij mij in de buurt in Apeldoorn. Ik had dat liever dan bij hem of bij mij thuis."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Bij schuldheling gaat het om de vraag of is voldaan aan de onderzoeksplicht. Het hof is van oordeel dat verdachte in de onderhavige strafzaak daarin tekort is geschoten. Naar eigen zeggen heeft hij via via en Marktplaats een telefoontoestel gekocht en ervoor gekozen dat deze werd afgeleverd op wat ongebruikelijke plek bij een winkelcentrum. Verdachte heeft van de vraagprijs van 230 euro tot een koopprijs van 170 euro weten af te dingen. Verdachte had bij deze gang van zaken zich dienen af te vragen of een en ander wel te vertrouwen was. Verdachte heeft daarnaast nagelaten gegevens omtrent de verkoper te verstrekken, waarvan hij beweerde die te kunnen verstrekken."
2.2.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman voert het woord en deelt mee, zakelijk weergegeven:
Anders dan de advocaat-generaal ben ik van mening dat cliënt niet had hoeven weten dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de telefoon die hij kocht niet koosjer was.
Hij heeft een redelijke prijs voor de telefoon betaald. Het was een oud toestel en de omstandigheid dat er van de vraagprijs van 230 euro naar 170 euro werd afgedongen doet niet af aan het gegeven dat 170 euro voor die telefoon een redelijke prijs was. Cliënt heeft het via marktplaats gekocht net zoals zijn zus en daar is geen geheimzinnigheid over geweest."
2.3.
In aanmerking genomen dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoon in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers enJ.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017.
Conclusie 07‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Schuldheling Iphone door voor € 170,- een telefoon te kopen van een onbekende bij een winkelcentrum, art. 417bis.1.a Sr. Had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof? Uit de bewijsvoering kan niet z.m. worden afgeleid dat verdachte t.t.v. het voorhanden krijgen van de telefoon in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 16/03605 Zitting: 7 november 2017 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 29 juni 2016 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “schuldheling”, veroordeeld tot een geldboete van € 350,--, subsidiair 7 dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel houdt in dat de gebezigde bewijsmiddelen, zonder nadere motivering, de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoon redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, niet kunnen dragen.
Het hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op of omstreeks 18 september 2013 in de gemeente Apeldoorn, een Iphone 4s (kleur zwart) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze Iphone 4s redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het als bijlage bij het onder 1. vermelde proces-verbaal gevoegde door [verbalisant 1], agent van Regiopolitie IJsselland, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL14HW 2013076860-1, gesloten en getekend op 12 september 2013 (pagina’s 3 tot en met 81), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [betrokkene]:
Ik doe aangifte van diefstal uit mijn woning.
Tussen 10 september 2013 te 23:45 en 11 september 2013 te 06:30 werd in mijn woning [a-straat 1] te Hasselt een gekwalificeerde diefstal gepleegd.
’s Morgens toen ik beneden kwam zag ik dat onder meer de Iphone S4 van mij weg was. Deze is zwart van kleur.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
In de “Bijlage weggenomen goederen”:
Iphone 4s
Zwart
Imei: [001]
2. Een als bijlage bij het hiervoor onder 1. vermelde proces-verbaal gevoegd proces-verbaal van bevindingen van de politie, Team Analyse & Beheer, met registratienummer BHV 2013076860, en gesloten op 31 maart 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], inspecteur, veiligheidsanalist, Regiopolitie IJsselland, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op woensdag 11 september 2013 werd door [betrokkene], aangifte gedaan van inbraak in zijn woning. De inbraak vond plaats tussen 10-09-2013 23:45 en 11-09-2013 te 06:30.
Bij deze inbraak werd onder meer een Iphone weggenomen voorzien van IMEI [001].
Door het woninginbrakenonderzoeksteam zijn de historische printgegevens aangevraagd van het IMEI nummer over de periode van 10 september 2013 te 23.40 uur tot en met 14 oktober 2013. De verkregen printgegevens zijn door mij, verbalisant, met behulp van het programma Digitale Communicatie Sporen (DCS) ingelezen. De gegevens zijn in DCS opgeslagen onder nummer 04H&O-2013076860. Daarbij heeft CIOT bevraging plaatsgevonden op 29 oktober 2013.
Met behulp van het programma DCS is een contactenlijst opgemaakt.
IMEI [001]
Vanaf 18 september 19:31:35 tot aan het eind van de bevraagde periode was het toestel in gebruik in combinatie met het telefoonnummer [06-001] tnv [verdachte], [adres].
3. Een aanvullend proces-verbaal van Regiopolitie IJsselland, Team Zwolle-Oost, met registratienummer PL04ZO-2013076860-15, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Het IMEI-nummer van een mobiele telefoon is een uniek nummer.
Het 15e getal is een Check Digit (controle getal).
Door de providers wordt het Check Digit getal in het mobiele netwerk als een 0 weergegeven. Hierdoor is het verkregen IMEI-nummer van een printlijst niet gelijk aan het werkelijke IMEI-nummer van een mobiele telefoon.
Het IMEI-nummer van de weggenomen toestel betrof [001](6). [001] heeft als Luhn check-digit 6.
Rekenkundig heeft een 0 voorafgaand aan een getal geen toegevoegde waarde. Daardoor is de eerste 0 van het IMEI-nummer weggevallen.
In het proces-verbaal met nummer 2013076860 zijn de gegevens van het juiste IMEI- nummer ([001]) opgevraagd en verwerkt. Het Check Digit getal is 6 en wordt door de providers als 0 weergegeven.
4. De verklaring van verdachte ter 's hofs terechtzitting, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik de Iphone heb gekocht. Ik heb deze voor 170 euro gekocht. Ik heb het toestel via via gekocht van iemand die het toestel aanbood. Ik kende de verkoper niet. Ik kwam via een vriend van mij in contact met die persoon. De man vroeg aanvankelijk een hogere prijs van iets van 230 euro. Met die persoon had ik afgesproken bij een winkelcentrum bij mij in de buurt in Apeldoorn. Ik had dat liever dan bij hem of bij mij thuis.”
6. Enige aanwijzing over de staat van de mobiele telefoon of de waarde daarvan bevatten de bewijsmiddelen niet. Mede daardoor valt niet uit de bewijsmiddelen op te maken of de verdachte een marktconforme prijs voor de telefoon heeft betaald of een (veel) lagere prijs. Daardoor werpt het middel de vraag op of het kopen van een mobiele telefoon op straat van een aan de koper onbekende verkoper betekent dat de koper ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze Iphone 4s redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
7. Wil sprake zijn van schuldheling dan had de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het voorwerp redelijkerwijs moeten vermoeden dat het voorwerp van misdrijf afkomstig was. Er moet sprake zijn van ‘grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid’ ten aanzien van de herkomst van het voorwerp.1.
8. Van dit redelijkerwijs moeten vermoeden ten tijde van het voorhanden krijgen van het voorwerp is volgens de Hoge Raad geen sprake wanneer slechts blijkt dat een verdachte een gestolen mes voorzien van een inscriptie in zijn bezit had, terwijl hij dit mes van een andere gebruiker had gekregen2.of wanneer uit de bewijsmiddelen niet meer blijkt dan dat verdachtes zwager kort na verdachtes aanhouding inmiddels het vermoeden had dat er iets mis was met de (gestolen) telefoon die hij met de verdachte tegen zijn eigen telefoon had geruild terwijl verdachte geen geloofwaardige verklaring over de aankoop van die telefoon kon geven.3.Ook het in bezit hebben van een fiets zonder origineel slot, verdachtes ongeloofwaardige verklaring dat hij de fiets had geleend van iemand van wie hij niet wist waar deze woonde, en de omstandigheid dat de verdachte geen navraag had gedaan naar de herkomst van de fiets, leveren volgens de Hoge Raad onvoldoende bewijs op voor het redelijkerwijs moeten vermoeden dat de fiets door misdrijf was verkregen.4.Van iemand die kabelhaspels vervoerde die hij van vrienden had gekregen om aan anderen te geven en bij de rechter-commissaris verklaarde dat hij ‘achteraf denkt dat de mensen van wie hij ze heeft gekregen om weer te geven aan anderen, ze misschien hebben gestolen’ kon evenmin zonder meer worden gezegd dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die haspels van misdrijf afkomstig waren.5.Ook de enkele aanwezigheid van stickers met onder meer productiekenmerken op onder verdachte aangetroffen gestolen kozijnen bracht niet mee dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de kozijnen van diefstal afkomstig waren.6.Niet begrijpelijk achtte de Hoge Raad het oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets die hij kocht van misdrijf afkomstig was omdat op de fiets geen sticker van een rijwielhandelaar was geplakt en de verdachte geen aankoopbon had ontvangen, kennelijk omdat de fiets was gekocht via een internetsite, van een particulier.7.Aan HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7701 lag ten grondslag een geval van schuldheling van een graafmachine waarin het hof oordeelde dat, niettegenstaande het door de verdachte uitgevoerde onderzoek naar de herkomst van de graafmachine, het door de verdachte betaalde bedrag van € 70.000,- dusdanig lager lag dan de dagwaarde van € 110.000,-, dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de graafmachine een door misdrijf verkregen goed betrof. Dit oordeel hield geen stand omdat het hof ook een verklaring van de verdachte inhoudende dat de gemiddelde waarde van deze machines € 85.000,- is tot bewijs had gebezigd.8.Het oordeel van het hof dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de rijbewijzen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren, achtte de Hoge Raad niet begrijpelijk omdat de bewijsmiddelen niets inhielden met betrekking tot verdachtes wetenschap van de herkomst van deze goederen (rijbewijzen) en evenmin uitleg verschaften over hoe de verdachte in het bezit van deze goederen is gekomen.9.Van de verdachte die van een ander een rondje mocht rijden op een - naar hij niet wist - gestolen bromfiets, die door die ander voor hem was gestart, kon niet worden gezegd dat hij dus met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid had gehandeld.10.Uit de omstandigheid dat de verdachte een - naar hem niet bekend was: gestolen - twee jaar oude, goed uitziende Gazelle-damesfiets voor € 250 kocht op de zwarte markt in Vleuten, kon niet worden afgeleid dat verdachte ten tijde van het verwerven van de fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, ook niet wanneer in aanmerking werd genomen – zoals het hof had gedaan – dat van algemene bekendheid is dat op de zwarte markt meer dan eens wordt gehandeld in gestolen goederen, verdachte niet had vastgesteld van wie hij had gekocht en de verkoper ook nog eens € 60,-- op de vraagprijs had laten vallen.11.Ook van de verdachte die een - naar hem niet bekend was: gestolen - herenfiets, merk Gazelle, type Davos, leende van een kennis kon niet worden gezegd dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.12.Zulks gold ook voor de verdachte die via Marktplaats en Whatsapp van een hem onbekende man een motorblok voor een bromfiets kocht, op straat bij een flat bij het winkelcentrum In de Bogaard in Rijswijk. Hier was mede van belang dat de verdachte aanvoerde juist bewust een duurder motorblok te hebben gekocht, omdat hij daarmee eerder al eens in de fout was gegaan, en voorts dat de verkoper hem had verteld dat hij een aanrijding had gehad met zijn brommer, waardoor zijn voorvork kapot was, dat hij toen zijn motorblok van de brommer had verwijderd en dit te koop had gezet en dat de verkoper ook nog andere onderdelen van de brommer te koop had.13.Ten aanzien van de koper van een van misdrijf afkomstige boot overwoog de Hoge Raad dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kon worden afgeleid dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen van de boot in die mate was tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid had gehandeld. Daarbij woog de Hoge Raad mee, dat het hof niets had overwogen omtrent de in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de verdachte als koper te vergen controle van de herkomst van de boot, bijvoorbeeld aan de hand van het Craft Identification Number (CIN), terwijl het hof evenmin iets had overwogen over de staat van de boot in relatie tot de betaalde koopprijs en de marktwaarde van de boot ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan.14.Van de bij een doorzoeking van een chalet, dat in gebruik was bij de verdachte en de medeverdachte, in de kluis aangetroffen juwelen kon ook niet zonder meer worden gezegd dat de verdachte en zijn medeverdachte ten tijde van het voorhanden krijgen daarvan redelijkerwijs moesten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.15.
9. Voor de vraag of de verdachte, bij wie een van misdrijf afkomstig voorwerp is aangetroffen, ten tijde van het verwerven daarvan redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat voorwerp door misdrijf was verkregen, is van belang in hoeverre op de verdachte de plicht rustte onderzoek te doen naar de herkomst van dat voorwerp.16.
10. Een dergelijke onderzoeksplicht rustte op de verdachte die van een ijsvereniging geldbedragen op haar rekening kreeg gestort. Zij was in ernstige mate tekortgeschoten in haar onderzoeksplicht doordat zij na de ontvangst van die geldbedragen, waarvan zij had gezien dat deze van de ijsvereniging afkomstig waren en in de wetenschap dat C., die haar regelmatig grote cadeaus schonk, penningmeester bij een ijsvereniging was, niet meteen een onderzoek naar de herkomst daarvan had ingesteld.17.Van tekortschieten in de onderzoeksplicht was ook sprake in het geval waarin een verdachte bankpasjes aantrof in een door hem tweedehands gekochte laptop en hij na het aantreffen van deze pasjes niet direct nader onderzoek instelde naar de herkomst daarvan. Daaraan lag ten grondslag het oordeel van het hof dat de bankpasjes op een ongebruikelijke plaats waren aangetroffen, namelijk onderin het kastje van een door verdachte op het Waterlooplein te Amsterdam gekochte laptop, terwijl van algemene bekendheid is dat laptops veelvuldig voorwerp van diefstal zijn.18.Ook de verdachte die op verzoek van een persoon van wie geen gegevens bekend waren een (gestolen) generator achter zijn woning had gestald, had niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Daartoe werd erop gewezen dat bouwmaterialen veelvuldig voorwerp van diefstal zijn en dat verdachte kennelijk een zekere deskundigheid op het gebied van generatoren had, omdat hij had gezien dat het om een lasgenerator ging en toen direct het vermoeden kreeg dat de generator gestolen was. Aan dit oordeel deed niet af dat verdachte die waarneming niet had gedaan ten tijde van het voorhanden krijgen van de generator maar pas nadat de generator achter zijn woning was gestald, en wel kennelijk niet omdat de verdachte die deskundigheid reeds bezat ten tijde van het voorhanden krijgen van de generator, hetgeen hem reeds toen had moeten aanzetten tot onderzoek naar de herkomst.19.Een verdachte die een laptop had gekocht via markplaats.nl voor een prijs die, hoewel hij wist dat de prijzen op deze internetsite lager liggen, bij hem twijfel opriep zonder vragen te stellen over de herkomst van deze laptop en zonder te controleren of de laptop functioneerde en deze laptop in een plastic tas liet afleveren door een jongeman met wie verdachte op een sportschool had afgesproken, had redelijkerwijs moeten vermoeden dat die laptop door misdrijf was verkregen.20.De verdachte die met het verzoek de toetsblokkering ervan af te halen een Iphone ter hand werd gesteld door iemand die hij al lang kende en van wie hij wist dat deze eerdere strafrechtelijke veroordelingen op zijn naam had, had niet de vereiste zorgvuldigheid betracht.21.
11. Uit de hiervoor weergegeven rechtspraak komt - voor zover hier van belang - het beeld naar voren dat het kopen van een voorwerp op straat van een particulier tegen een prijs waarvan niet vaststaat dat deze opvallend laag was nog niet betekent dat de koper redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het voorwerp van misdrijf afkomstig was. Daarvoor is meer nodig. Het ontbreken van een nota van de aankoop door de verkoper is daarvoor niet voldoende, het niet verstrekken van een aankoopbon door de verkoper evenmin. Dat geldt ook - ik spreek nu over een fiets - voor het ontbreken van een sticker van een rijwielhandelaar.
12. In het onderhavige geval staat niet meer vast dan dat de verdachte de voor een bedrag van € 230,-- aangeboden Iphone voor € 170,-- heeft gekocht van iemand die hij niet kende en met wie hij via een vriend in contact was gekomen en met wie hij had afgesproken bij een winkelcentrum in de buurt in Apeldoorn. In het licht van de hiervoor weergegeven rechtspraak is dat niet voldoende voor het oordeel dat de verdachte ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van deze Iphone redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Er is niets bekend over de marktwaarde van de Iphone - lag deze aanzienlijk hoger dan de koopprijs? - noch over de staat waarin het toestel verkeerde: was het zo goed als nieuw of beschadigd, zat er een toetsblokkade op? Zo valt niet te bepalen of op de verdachte de plicht rustte onderzoek te doen naar de herkomst van dat voorwerp. De bewezenverklaring is dus voor zover inhoudende dat de verdachte ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van de Iphone 4s redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, onvoldoende met redenen omkleed.
13. Het middel slaagt.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑11‑2017
HR 27 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7729.
HR 29 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6636.
HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5957, NJ 2008, 228.
HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3838.
HR 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6943.
HR 25 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5625, NJ 2010, 305.
HR 11 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7701.
HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1180.
HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:647.
HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1691, NJ 2014, 459 m.nt. N. Rozemond.
HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:213.
HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1694.
HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3263.
HR 24 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:62.
HR 22 november 1943, NJ 1944, 70 en HR 11 juli 1944, NJ 1944, 580.
HR 24 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8631, NJ 2009, 608.
HR 13 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5702, NJ 2003, 460.
HR 17 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0625, NJ 2003, 177.
HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6515.
HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:301.
Beroepschrift 28‑12‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
van: mr. N. van Schaik
inzake:
de heer [requirant], geboren d.d. [geboortedatum] 1988, requirant van cassatie van het te zijnen laste door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zp. Arnhem, op 29 juni 2016, onder parketnummer 22/004875-15, gewezen arrest.
Middel
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder van artikel 359 lid 3 en/of lid 2 jo. 415 Wetboek van Strafvordering (Sv), doordat de gebezigde bewijsmiddelen, zonder nadere motivering, de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoon redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, niet kunnen dragen. Het bestreden arrest kan hierdoor, gelet op artikel 359 lid 8 Sv, niet in stand blijven.
Toelichting
1.
Requirant wordt in de onderhavige zaak verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling, namelijk door onvoldoende onderzoek te doen naar de herkomst van een via Marktplaats gekocht telefoontoestel dat later gestolen bleek te zijn.
2.
Ingevolge artikel 4l7bis lid I Sr is sprake van schuldheling wanneer iemand een goed voorhanden heeft, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Volgens vaste rechtspraak van uw Raad moet het gaan om grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het goed.1. Van een en/of ander is sprake indien de verdachte bij enig nadenken over de hem over het goed bekende gegevens, had kunnen vermoeden dat dit goed van misdrijf afkomstig was en hij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen zoals hij heeft gedaan.2. Wat in dit verband van de verdachte verwacht mag worden aan onderzoek en omtrent de in acht te nemen voorzichtigheid, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
3.
Het Hof heeft de tenlastegelegde schuldheling bewezen geacht en heeft diens oordeel als volgt gemotiveerd:
‘Bij schuldheling gaat het om de vraag of is voldaan aan de onderzoeksplicht. Het hof is van oordeel dat verdachte in de onderhavige strafzaak daarin tekort is geschoten. Naar eigen zeggen heeft hij via via en Marktplaats een telefoontoestel gekocht en ervoor [sic] deze werd afgeleverd wat [sic] ongebruikelijke plek bij een winkelcentrum. Verdachte heeft van de vraagprijs van 230 euro tot een koopprijs van 170 euro weten af te dingen. Verdachte had bij deze gang zich dienen af te vragen of een en ander wel te vertrouwen was. Verdachte heeft daarnaast nagelaten gegevens omtrent de verkoper te verstrekken, waarvan hij beweerde die te kunnen verstrekken,’
4.
Op de zitting in hoger beroep d.d. 29 juni 2016 heeft requirant een verklaring afgelegd. Die verklaring luidt — voor zover hier relevant — als volgt:
‘Het klopt dat ik de Iphone heb ik [sic] gekocht. Ik heb deze voor 170 euro gekocht. Ik vind dit een redelijke prijs voor een tweedehandstoestel. Ik heb het toestel via via gekocht van iemand die het toestel aanbood. Ik kende de verkoper wel van gezicht, maar verder kende ik hem niet. Ik kwam via een vriend van mij in contact met die persoon. Die vriend zei tegen mij dat hij iemand wist die telefoons verkocht voor een redelijke prijs. Ik kon niet weten dat het om heling ging. Mijn zus en ik hadden twee telefoons gekocht voor een bedrag van 340 euro. De telefoons kosten elk 170 euro per stuk. We hebben die toestellen vrijwel tegelijk gekocht van dezelfde persoon. U houdt mij voor dat mijn zus bij de politie heeft verklaard dat het ging om een laag bedrag en dat haar toestel mogelijk meer waard was. Volgens mij waren die telefoontoestellen in die tijd niet veel waard. Ik heb geen betalingsbewijs of garantie. Ik heb het toestel niet in de winkel gekocht. De man vroeg aanvankelijk een hogere prijs van iets van 230 euro. Bij het kopen van tweedehandsspullen kun je altijd pingelen. Ik vond 170 euro — zoals ik al zei — een redelijke prijs. Met die persoon had ik afgesproken bij een winkelcentrum bij mij in de buurt in Apeldoorn. Ik had dat liever dan bij hem of bij mij thuis.’
5.
Mede gelet op hetgeen requirant ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, is de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat hij ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van de telefoon, redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het Hof heeft immers niet voldoende inzichtelijk gemaakt op welk punt en in welke mate de requirant tekort zou zijn geschoten in de onderzoeksplicht, waardoor hij met de voor schuldheling vereiste grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid zou hebben gehandeld.3. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking.
6.
Uit de bewijsmotivering volgt dat het Hof kennelijk van belang heeft geacht de omstandigheid dat requirant 170 euro heeft betaald voor de telefoon, terwijl de vraagprijs 230 euro betrof. Aldus heeft requirant inderdaad een paar tientjes weten af te dingen, maar of het aankoopbedrag daarmee (ver) onder marktwaarde ligt, blijkt niet uit 's Hofs vaststellingen. Het Hof heeft namelijk niet enig onderzoek verricht naar de marktprijs van tweedehands Iphones, laat staan naar de marktwaarde van de desbetreffende Iphone 4s. In zoverre kan dan ook niet worden gezegd dat requirant een zodanig lage prijs voor het toestel heeft betaald, dat hij zich om die reden moest afvragen of dat toestel niet van diefstal afkomstig was. Overigens is de marktwaarde van een telefoon in het bijzonder te relateren aan de aan de staat waarin de het zich op het moment van de koop verkeerde. Ook omtrent de staat van het toestel heeft het Hof niets vastgesteld.
7.
Voorts hecht het Hof kennelijk belang aan de plek waar de transactie is voltooid, te weten op een ‘ongebruikelijk’ plek bij een winkelcentrum. Dat is in de huidige tijdsgeest een, naar mijn bescheiden mening, nogal conservatieve opvatting. Zoals A-G Harteveld al eens in een conclusie heeft opgemerkt, is het bij een koop en verkoop via de internetsite Marktplaats.nl niet vreemd om af te spreken op een andere locatie dan bij de verkoper thuis. En ook is het niet ongebruikelijk dat de verkopende partij om privacy- en veiligheidsredenen zoveel mogelijk zijn adres- en persoonlijke gegevens probeert af te schermen voor de buitenwereld.4. De omstandigheid dat de transactie plaatshad nabij een winkelcentrum, maakt dan ook geenszins dat requirant onvoorzichtigheid kan worden verweten. Dit te minder nu requirant hierover ter zitting heeft verklaard dat hij zelf liever op deze plek afsprak, dan bij hem of bij de verkoper thuis.
8.
Ten slotte heeft het Hof van belang geacht dat requirant heeft nagelaten gegevens omtrent de verkoper te verstrekken, waarvan hij beweerde die wel te kunnen verstrekken. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt evenwel niet (expliciet) dat het Hof requirant daaromtrent enige vraag heeft gesteld. Gelet op de onderliggende stukken, is deze overweging van het Hof bovendien niet zonder meer begrijpelijk. De raadsman van requirant heeft bij pleidooi immers gewezen op de verklaring van requirant bij de politie, waar hij een gedetailleerde omschrijving van de persoon van de verkoper heeft gegeven, die [naam 1] genaamd zou zijn. In zoverre zijn er dus wel degelijk gegevens over de verkoper verstrekt. Bovendien heeft requirant aangegeven te beschikken over een e-mail waarmee het contact met de verkoper tot stand was gekomen.5. De politie is volgens de raadsman in hoger beroep niet ingegaan op het aanbod van requirant om de bewuste e-mail aan de politie ter beschikking te stellen. Volgens de advocaat-generaal is dat ‘op zich niet zo raar’, onder meer omdat de politie er geen belang bij had hier nader onderzoek naar te doen, nu het horen van die persoon (de verkoper dus) uiteindelijk niets zou toevoegen aan de beoordeling omtrent het tenlastegelegde feit.6. Hoewel requirant klaarblijkelijk dus concrete aanknopingspunten heeft aangereikt voor nader onderzoek naar de verkoper (naam, e-mailadres), is dit onderzoek uitgebleven, kennelijk om de reden dat zulk onderzoek — in de woorden van de advocaat-generaal — niets zou toevoegen aan de beoordeling omtrent het tenlastegelegde feit. Gelet op e.e.a. kan requirant bezwaarlijk worden tegengeworpen dat hij geen verdere gegevens over de verkoper heeft verstrekt, dan hij reeds bij de politie had gedaan.
9.
De bewezenverklaring is aldus in meerdere opzichten niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Catharijnesingel 70 (35 II GM), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Utrecht, 28 december 2016
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑12‑2016
Vgl. HR 17 december 1985, NJ 1986, 428.
Zie onder meer HR 24 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:772.
Zie in vergelijkbare zin de voorbeelden die A-G Bleichrodt noemt in voetnoot 4 van zijn conclusie vóór HR 10 november 2015, te weten: HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1694, rov. 2 (schuldheling van een motorblok; het hof heeft de bewezenverklaring van de schuld van de verdachte gebaseerd op het feit dat hij het motorblok via marktplaats en ‘whatsapp’ op straat bij een flat in een winkelcentrum heeft gekocht van een onbekende man, van wie hij geen naam en adresgegevens wist), HR 29 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6636, rov. 3 (schuldheling van mobiele telefoon; het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij de telefoon zou hebben gekocht bij een belwinkel ongeloofwaardig en betrekt bij zijn oordeel dat een ander kort na de aanhouding van de verdachte het vermoeden had dat er iets mis was met het toestel), HR 25 mei 2010, ECLI:NL:HR:2O10:BL5624, NJ 2010/305, rov. 2 (de verdachte heeft via marktplaats van een particulier voor € 120 een fiets gekocht; het hof acht niet aannemelijk geworden dat de flets ten tijde van de koop door de verdachte andere beschadigingen had dan de beschadiging aan het zadel) en HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5957, NJ 2008/228, rov. 3 (schuldheling van een fiets; het hof overweegt dat het onderdeel van de verklaring van de verdachte dat hij de fiets had geleend geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel en stelt dit onderdeel van die verklaring terzijde). Vgl. verder HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:213, rov. 2 (schuldheling fiets), HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014: 3494, rov. 2 (schuldheling kentekenplaat), HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1691, rov. 2 (schuldheling fiets), HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:647, rov. 2 (schuldheling bromfiets) en HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4317, NJ 2013/31, rov. 2 (schuldheling MP3-speler).
ECLI:NL:PHR:2015:948, onder 3.7.
Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 juni 2016, p. 3.
Idem.