HR, 12-11-2013, nr. 12/03564
ECLI:NL:HR:2013:1180, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-11-2013
- Zaaknummer
12/03564
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1180, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑11‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2012:BV2226, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1174, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1174, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1180, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0441
Uitspraak 12‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht schuldheling en verduistering. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de A-G is het middel terecht voorgesteld.
Partij(en)
12 november 2013
Strafkamer
nr. 12/03564
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 januari 2012, nummer 22/001493-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van hetgeen onder 5 is bewezenverklaard.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4-6 is het middel terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2013.
Conclusie 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht schuldheling en verduistering. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de A-G is het middel terecht voorgesteld.
Nr. 12/03564 Zitting: 8 oktober 2013 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 26 januari 2012 de verdachte ter zake van 2. primair “medeplegen van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd”, 3. “diefstal door twee of meer verenigde personen”, en 5. eerste en tweede cumulatief/alternatief “schuldheling en verduistering” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Voorts bevat het arrest enkele bijkomende beslissingen.
2. Namens de verdachte heeft mr. S.E.M. Hooijman, advocaat te Rotterdam, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de motivering van het onder 5 bewezenverklaarde. In het bijzonder klaagt het dat de bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
4. Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:
“hij op 10 september 2006 Rotterdam goederen, te weten een rijbewijs op naam gesteld van [betrokkene 1] en een rijbewijs op naam gesteld van [betrokkene 2], heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
en
hij omstreeks de periode van 30 mei 2005 tot en met 10 september 2006 te Rotterdam opzettelijk goederen, te weten een paspoort op naam gesteld van [betrokkene 3] en een paspoort op naam gesteld van [betrokkene 4] en een bankpas op naam gesteld van [betrokkene 5] welke goederen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijke heeft toegeëigend.”
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de getuige [betrokkene 6].
Deze getuige heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2012 verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 10 september 2006 werd ik opgewacht door de verdachte en andere mannen die ik niet kende. Ze namen me mee naar de woning van [betrokkene 7] aan de [a-straat] in Rotterdam. [betrokkene 7] was daar ook. [betrokkene 7] en ik werden vervolgens tegen de grond gewerkt, aan elkaar vastgebonden en geschopt en met een houten tafelpoot geslagen tegen ons hoofd, armen en benen door de verdachte en de andere mannen. De verdachte heeft ook mijn sleutelbos en mijn portemonnee weggenomen.
2. De verklaring van de getuige [betrokkene 7].
Deze getuige heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2012 verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 10 september 2006 was ik in mijn woning aan de [a-straat] in Rotterdam. Vervolgens werd [betrokkene 6] naar binnen gebracht door de verdachte en nog een andere man die ik niet kende. Daarna hebben ze ons vastgebonden. We werden allebei tegen de grond gewerkt, tegen ons lichaam geschopt en kregen klappen tegen ons hoofd, armen en benen met een houten tafelpoot. Ik schat dat ik wel vijftig keer ben geslagen. De verdachte heeft mijn zakken leeg gemaakt en heeft mijn sleutelbos en portemonnee meegenomen.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 september 2006 van de Politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2006311941-10, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als de op 20 september 2006 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb [betrokkene 6] en [betrokkene 7] op 10 september 2006 in Rotterdam geslagen met een tafelpoot. Ik heb ze afgerost. Ik was helemaal over de rooie. Ik heb ze in het wilde weg met een tafelpoot geslagen.
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2006 van de Politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2006311941-3, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Op 10 september 2006 hebben wij een onderzoek ingesteld, waarbij het volgende is bevonden. Op verzoek van de chef van dienst hebben wij een onderzoek ingesteld aan de [b-straat 1] te Rotterdam. Aldaar zou een gewonde man zitten die kort daarvoor zou zijn mishandeld. Na aanbellen werd de deur geopend door de ons ambtshalve bekende [betrokkene 6]. Wij zagen dat de man diverse verwondingen had. Deze bestonden uit een bult op zijn voorhoofd met daarin een diepe snijwond van ongeveer drie centimeter lang. Op zijn kruin had hij een klein snijwondje. Op zijn rechteronderarm zat een diepe snijwond van zo'n 10 centimeter lang. Tevens zagen wij dat hij op zijn rechterschouderblad en op zijn rug diverse striemen had. Ook zagen wij op zijn linkerscheenbeen een diepe snijwond van zo'n 12 centimeter. Ik, eerste verbalisant, vroeg de man wat er gebeurd was, waarop [betrokkene 6] verklaarde dat hij eerder die dag naar de [a-straat] in Rotterdam was gegaan, waar zijn vriend woont. Hij en zijn vriend werden daar zwaar mishandeld.
5. Een geschrift, zijnde medische informatie/letselbeschrijving van de Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond inzake [betrokkene 7], d.d. 24 oktober 2006 opgemaakt door L.C. Los, forensisch arts. Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Infochirurg Ikazia ziekenhuis over bezoek spoedeisende hulp d.d. 10 september 2006. Objectieve bevindingen: Wondje op het hoofd (dit werd gelijmd) en pijn op de borstkas. Enkele striemen in de rechterflank. Genezingsduur: plusminus 1 á 2 weken.
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2006 van de Politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2006311941-6, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 10 september 2006 werden in de woning van [verdachte] te Rotterdam de volgende goederen aangetroffen:
- 2 rijbewijzen ten name van [betrokkene 2] en [betrokkene 1]
- 2 paspoorten ten name van [betrokkene 3] on [betrokkene 8]
- 1 bankpas ten name van [betrokkene 5]
- 2 portemonnees met onder andere identiteits kaarten ten name van [betrokkene 6] en [betrokkene 7].
7. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 september 2006 van de Politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2006311941-22, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Wij hebben een onderzoek ingesteld naar de in de woning van [verdachte] aan de [a-straat] te Rotterdam in beslag genomen. Uit dit onderzoek bleek dat er van de volgende documenten aangifte was gedaan van vermissing:
- Paspoort op naam van [betrokkene 4].
- Paspoort op naam van [betrokkene 3].
- Bankpas op naam van [betrokkene 5].
Uit dit onderzoek bleek ook dat aangifte was gedaan van diefstal uit een personenauto, waarbij onder andere een rijbewijs was weggenomen op naam van [betrokkene 1]. Verder bleek ook dat er aangifte was gedaan van diefstal, waarbij een rijbewijs was weggenomen op naam van [betrokkene 2].”
6. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden in dat de verdachte betrokken is geweest bij de zware mishandeling van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] in het huis van die [betrokkene 7], alsmede dat de verdachte de sleutelbos en de portemonnee van die beide slachtoffers heeft weggenomen (bewijsmiddelen 1, 2 en 3). Tevens houden de bewijsmiddelen in dat in de woning van de verdachte zijn aangetroffen twee rijbewijzen ten name van [betrokkene 2] en [betrokkene 1], twee paspoorten ten name van [betrokkene 3] en [betrokkene 4], één bankpas ten name van [betrokkene 5] en twee portemonnees met onder andere identiteitskaarten ten name van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] (bewijsmiddel 6). Uit onderzoek van de politie is voorts gebleken van de aangiftes van vermissing van de voornoemde paspoorten en de bankpas, en de aangiftes van diefstal (uit een personenauto) waarbij de rijbewijzen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zouden zijn buitgemaakt (bewijsmiddel 7). De bewijsmiddelen houden evenwel niets in met betrekking tot verdachtes wetenschap van de herkomst van deze goederen en evenmin verschaffen zij uitleg over hoe de verdachte in het bezit van deze goederen is gekomen. Een nadere motivering door het hof wordt hier node gemist. Aldus is het oordeel van het hof dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de rijbewijzen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren niet begrijpelijk. Evenmin is zonder nadere motivering, die ontbreekt, begrijpelijk het oordeel van het hof dat de verdachte de paspoorten van [betrokkene 4] en [betrokkene 3] en de bankpas van [betrokkene 5] zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. De bewezenverklaring is dus ontoereikend gemotiveerd.
7. Het middel slaagt.
8. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof, teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen, met verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG