Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten 23 augustus 2016, ECLI:NL:OGEAM:2016:51.
HR, 25-09-2020, nr. 19/01351
ECLI:NL:HR:2020:1499, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-09-2020
- Zaaknummer
19/01351
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Rechtswetenschap (V)
Verbintenissenrecht (V)
Goederenrecht (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1499, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑09‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:173, Contrair
ECLI:NL:PHR:2020:173, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑02‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1499, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑03‑2019
- Vindplaatsen
JIN 2020/156 met annotatie van Kamp, E.E. van der
JOR 2020/301 met annotatie van Bergen, S.J.L.M. van
NJ 2021/72 met annotatie van J.L.R.A. Huydecoper
TvHB 2021/06, UDH:TvHB/16662 met annotatie van mr. C. Otte
JIN 2020/156 met annotatie van Kamp, E.E. van der
Uitspraak 25‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Huurrecht. Concordantiebeginsel. Timeshare-overeenkomsten. Is art. 7:226 BWSM ("koop breekt geen huur") ook van toepassing wanneer sprake is van eigendomsoverdracht door een ander dan de verhuurder? Anticipatie mogelijk op Ontwerp Timeshare Ordinance? Is de verkrijger die niet de verhuurder is, gehouden de gebruiksrechten van de timeshare-nemers te eerbiedigen?
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/01351
Datum 25 september 2020
ARREST
In de zaak van
ALEGRIA REAL ESTATE B.V.,gevestigd in Sint Maarten,
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
hierna: Alegria,
advocaat: J.W.H. van Wijk,
tegen
1. TIMESHARE OWNERS AT CARAVANSERAI ASSOCIATION,gevestigd in Sint Maarten,
hierna: TOCA,
2. [verweerder 2] ,
3. [verweerster 3] ,beiden wonende in de Verenigde Staten van Amerika,
hierna: [verweerders] ,
VERWEERDERS in cassatie, verzoekers in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: TOCA c.s. ,
advocaat: B.T.M. van der Wiel.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak AR 2015/68 van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 23 augustus 2016;
het vonnis in de zaak AR 68/2015 - ghis 82129/2017 - H 16/17 - SXM2016H00017 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 13 december 2018, zoals hersteld bij vonnis van 20 december 2018.
Alegria heeft tegen dit vonnis van het hof beroep in cassatie ingesteld.
TOCA c.s. hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Alegria mede door J.B.B. Heinen en voor TOCA c.s. mede door T. van Tatenhove.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.
De advocaat van Alegria heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In 1996 heeft Kildare Properties Limited (hierna: Kildare) rechten van erfpacht verworven op drie percelen op Sint Maarten. Op die percelen is vervolgens het Caravanserai Beach Resort (hierna: het resort) ontwikkeld.
(ii) In verband met de ontwikkeling en exploitatie van het resort zijn in 1996 twee vennootschappen opgericht:
- Island Hotel Corporation N.V. (hierna: Island Hotel), die de hotel- en andere horeca-activiteiten zou beheren, en
- Endless Vacation N.V. (hierna: Endless Vacation), die blijkens haar statuten onder meer was belast met het bemiddelen en adviseren bij de verhuur en verkoop van timeshares.
(iii) The Bank of Nova Scotia (hierna: de bank) heeft financiering verstrekt voor het project. Ten behoeve van de bank heeft Kildare een recht van hypotheek doen vestigen op de drie percelen. Daarnaast hebben Kildare, Island Hotel en Endless Vacation al hun inkomsten en vorderingen met betrekking tot het resort tot zekerheid overgedragen aan de bank.
(iv) In de periode 1996-2013 zijn met betrekking tot het resort meer dan tweeduizend timeshares verkocht aan timeshare-nemers.
(v) De bank heeft in 2013 de kredieten opgeëist, waarna het tot een executoriale verkoop van de erfpacht- en appartementsrechten is gekomen.
(vi) In de daartoe opgemaakte veilingakte staat onder meer het volgende:
“Buyer is herewith informed about the following:
II. Lease agreements
The property is burdened with lease agreements, which comprise in Timeshare agreements and Commercial agreements.
Timeshare:
For an overview of sold timeshare weeks reference is made to the Appraisal report (…), of which a copy is made available through the website of Notary Office SXM.Please note that the creditor cannot guarantee that this overview is complete and/or accurate, as the appraiser relied on information that was provided by Kildare.”
(vii) Alegria heeft op de op 13 augustus 2014 gehouden veiling als hoogste bieder de erfpacht- en appartementsrechten gekocht. De erfpachtrechten zijn op 15 september 2014 aan Alegria geleverd.
(viii) Bij brief van 30 september 2014 heeft Alegria de timeshare-nemers aangeschreven met de mededeling dat Kildare, Island Hotel, Endless Vacation en hun belanghebbenden vanaf 15 september 2014 niet langer betrokken zijn bij het resort. In die brief staat verder vermeld:
“5. If you have entered into any type of timeshare agreement with Kildare for a timeshare unit at the Caravenserai Beach Resort, such agreement qualifies as a lease agreement for which no approval was granted by the Bank of Nova Scotia. In accordance with article 3:264 of the Civil Code of Sint Maarten, Alegria Real Estate N.V. hereby invokes the annulment of your timeshare/lease agreement, including any related timeshare exchange programs.6. If you have entered into any type of timeshare agreement with Endless Vacation N.V. for a timeshare unit at the Caravenserai Beach Resort, please note that Alegria Real Estate N.V. is not bound by such agreement, and you are no longer entitled to make use of the timeshare unit or any related timeshare exchange programs.
(…)”
(ix) Een deel van de timeshare-nemers heeft zich verenigd in TOCA. [verweerders] zijn timeshare-nemer en lid van TOCA.
2.2
In deze procedure vorderen TOCA c.s. , voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat Alegria jegens de leden van TOCA onrechtmatig handelt door hen niet toe te laten tot het door hen gehuurde, en dat Alegria wordt verplicht de leden van TOCA het door hen gehuurde te laten gebruiken.
TOCA c.s. leggen hieraan ten grondslag – kort gezegd – dat de leden van TOCA een huurovereenkomst hebben op grond waarvan zij als timeshare-nemer gedurende een bepaalde periode gebruik kunnen maken van een appartement op het resort, en dat de rechten en verplichtingen uit deze huurovereenkomsten, met de overdracht van de zakelijke rechten op het gehuurde, zijn overgegaan op Alegria.
2.3
Het gerecht heeft, voor zover in cassatie van belang, de verklaring voor recht, in iets andere bewoordingen dan gevorderd, toegewezen en Alegria veroordeeld om (de leden van) TOCA c.s. het huurgenot te verschaffen van de appartementen, zodra zij de maintenance fees, direct bij aankomst in het appartement, aan Alegria hebben betaald.1.
2.4
Het hof heeft het vonnis van het gerecht bevestigd, met dien verstande dat de verklaring voor recht zo moet worden gelezen dat Alegria jegens (de leden van) TOCA c.s. gehouden is de met hen gesloten timeshare-overeenkomsten na te komen, voor zover deze betrekking hebben op reeds voltooide gebouwen en er op 13 augustus 2014 al sprake was van gebruik door de desbetreffende timeshare-nemer, op voorwaarde dat de leden de ‘maintance fees’ voor het lopende jaar hebben voldaan. Hiertoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
De vraag is of, nu de timeshare-nemers een huurovereenkomst hadden met Endless Vacation en niet met Kildare, toepassing kan worden gegeven aan de regel ‘koop breekt geen huur’. (rov. 2.17)
Bij die beoordeling moet worden uitgegaan van art. 7:226 BW Sint Maarten (hierna: BWSM). Dit artikel behelst, evenals het Nederlandse art. 7:226 BW, een bepaling ter bescherming van de huurder voor de situatie dat de verhuurder de zaak aan een ander overdraagt. Om te voorkomen dat de huurder het genot van de gehuurde zaak kwijtraakt doordat de verhuurder dit niet meer aan hem kan verschaffen, houdt deze bepaling in dat in zodanig geval de huurovereenkomst overgaat op de nieuwe eigenaar. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer weliswaar sprake is van eigendomsoverdracht, maar niet van eigendomsoverdracht door de verhuurder. Dat wordt niet anders wanneer de verhuurder wel de economische eigenaar van het verhuurde was (zie HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9687, hierna ook: het Vagobel-arrest). (rov. 2.18)
Uit de wetsgeschiedenis van art. 7:226 BW blijkt dat door de wetgever onder ogen is gezien (en dus is aanvaard) dat de bepaling in beginsel slechts gelding heeft wanneer de verhuurder ook eigenaar van het verhuurde is, met het gevolg dat de huurder tegenover de eigenaar en diens rechtsopvolger geen eigen positie heeft. (rov. 2.19)
Uit de wetsgeschiedenis blijkt volgens de Hoge Raad (zie HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2560) voorts dat de regel van art. 7:226 BW niet bezwaarlijk wordt geacht voor de verkrijger die immers het recht verkrijgt op de huurpenningen. (rov. 2.20)Elders in de parlementaire stukken wordt opgemerkt dat het nodig kan zijn art. 7:226 BW extensief uit te leggen, waar de bescherming van de huurder dit eist. Ook wordt erop gewezen dat onder meer art. 6:248 lid 2 BW en art. 6:162 BW uitkomst kunnen bieden, bijvoorbeeld bij constructies die zijn bedoeld de bescherming te omzeilen die art. 7:226 BW de huurder beoogt te bieden. (rov. 2.21)Voorts is in het Ontwerp van de Landsverordening tot herziening van de burgerrechtelijke regels betreffende timeshare (hierna: Ontwerp Timeshare Ordinance), zoals door de Staten is aangenomen, maar dat nog niet is bekrachtigd en ingevoerd, een beschermingsbepaling opgenomen die de timeshare-nemer beschermt, ongeacht of de verkopende of overdragende partij de directe contractspartner van de timeshare-nemer is. (rov. 2.22)
De huurovereenkomsten in deze zaak hebben betrekking op timeshares in een op Sint Maarten gelegen resort. Een bijzonderheid is verder dat de rechthebbende op de verhuurde accommodaties en de verhuurder behoorden tot hetzelfde concern en dat de splitsing van de rechtspersoon die het zakelijke recht (de erfpacht) heeft en de rechtspersoon die de accommodaties verhuurt, uitsluitend door de concernbelangen (en mogelijk die van de bank) zijn ingegeven. De timeshare-nemers stonden daar volledig buiten en zij zullen daarvan in veel gevallen niet op de hoogte zijn geweest. Die samenhang leidde ertoe dat met de executie van Kildare ook Endless Vacation van het toneel is verdwenen en dat Endless Vacation niet in staat is om het overeengekomen huurgenot te verschaffen en evenmin verhaal biedt voor de claims van de timeshare-nemers. Alegria wist bij de aankoop van de erfpachtrechten van de timeshare-overeenkomsten. Dat zij meende dat deze overeenkomsten met een ander dan Kildare waren gesloten en dat dit gegeven bij de bieding van belang is geweest, is gesteld noch gebleken. Van belang is verder nog dat Alegria bij het overgaan van de huur aanspraak krijgt op betaling van de jaarlijkse ‘maintenance fees’. (rov. 2.23)
Gelet op de ratio van art. 7:226 BWSM en op het Ontwerp Timeshare Ordinance en de daaruit blijkende gedachte dat het in Sint Maarten maatschappelijk gezien wenselijk is om timeshare-nemers in dergelijke omstandigheden tegen vervreemding te beschermen, moet onder de omstandigheden van dit geval worden aangenomen dat de executoriale verkoop aan Alegria van de aan Kildare toekomende rechten wordt gelijkgesteld aan het in art. 7:226 lid 2 BWSM beschreven geval van verkoop door een schuldeiser van de eigenaar van de verhuurde zaak. Alegria is daarom gebonden aan de met de timeshare-nemers gesloten overeenkomsten. (rov. 2.24)
Wanneer voornoemde (anticiperende) uitleg niet zou kunnen worden gevolgd, geldt het voorgaande ook op grond van art. 6:162 BWSM en art. 6:2 BWSM.Alegria wist toen zij een bod op de erfpachtrechten uitbracht dat er huur- en timeshare-overeenkomsten waren gesloten met betrekking tot het te veilen vastgoed, en zij was dus ervan op de hoogte dat er een grote groep personen was die een aanzienlijk bedrag vooruit hadden betaald in de verwachting dat zij nog vele jaren van de faciliteiten gebruik zouden kunnen maken. De (zorgvuldigheids)norm van voornoemde artikelen, zoals die blijkens onder meer het hiervoor in rov. 2.22 vermelde naar de hier te lande levende inzichten moet worden ingevuld, verplicht Alegria ertoe de belangen en de verworven rechten van de timeshare-houders te respecteren. Het door Alegria gedane voorstel is daartoe niet voldoende. Alegria wordt door deze verplichting niet onredelijk benadeeld. Zij heeft bij de bepaling van haar bieding haar prijs kunnen afstemmen op de mogelijkheid dat zij (een deel van) de overeenkomsten diende te eerbiedigen. Dit is bovendien een consequentie die in Sint Maarten, gelet op het Ontwerp Timeshare Ordinance, aanvaardbaar wordt geacht. (rov. 2.25)
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1
Onderdeel 1 van het middel richt zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 2.23-2.24) dat de executoriale verkoop aan Alegria van de aan Kildare toekomende rechten moet worden gelijkgesteld met het in art. 7:226 lid 2 BWSM omschreven geval van overdracht door een schuldeiser van de eigenaar van de verhuurde zaak.
De onderdelen 1.1 en 1.5 klagen dat het hof heeft miskend dat art. 7:226 BWSM alleen van toepassing is wanneer de verhuurder tevens de zakelijk gerechtigde met betrekking tot de gehuurde zaak is. Art. 7:226 BWSM is dus niet van toepassing indien, zoals in dit geval, de zakelijke rechten op de gehuurde zaak toekomen aan een andere rechtspersoon dan de verhuurder. De door het hof in rov. 2.23 vermelde omstandigheden van dit geval doen daaraan niet af, aldus de onderdelen.
Onderdeel 1.2 klaagt dat het hof heeft miskend dat dit ook geldt als wordt gelet op de ratio van art. 7:226 BW. Dat blijkt volgens het onderdeel onder meer uit het Vagobel-arrest en uit de wetsgeschiedenis van art. 7:226 BW.
Onderdeel 1.3 klaagt onder meer dat de extensieve uitleg van art. 7:226 BW door het hof in rov. 2.24 berust op een ongeoorloofde anticipatie op het Ontwerp Timeshare Ordinance.
3.2.1
Art. 7:226 lid 1 BWSM bepaalt, voor zover in deze zaak van belang, dat de overdracht door de verhuurder van de zaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft of van een zelfstandig recht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal op de zaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft, de rechten en verplichtingen van de verhuurder uit de huurovereenkomst die daarna opeisbaar worden, doet overgaan op de verkrijger. Daarbij wordt ingevolge art. 7:226 lid 2 BWSM overdracht door een schuldeiser van de verhuurder gelijkgesteld met overdracht door de verhuurder.
3.2.2
Art. 7:226 leden 1 en 2 BWSM zijn gelijkluidend aan art. 7:226 leden 1 en 2 BW. Bij gebreke van een toelichting op art. 7:226 BWSM die in een andere richting wijst, kan voor de uitleg van die bepaling worden aangesloten bij de uitleg van art. 7:226 BW. Dit strookt met het in art. 39 lid 1 van het Statuut voor het Koninkrijk neergelegde concordantiebeginsel, dat ertoe strekt het burgerlijk recht binnen het Koninkrijk zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze te regelen.2.
3.2.3
Uit de tekst van art. 7:226 BW volgt dat deze bepaling alleen ziet op gevallen waarin de verhuurder (of diens schuldeiser) de verhuurde zaak of een zelfstandig recht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal op de verhuurde zaak overdraagt. In de wetsgeschiedenis bij art. 7:226 BW is onder ogen gezien dat de bepaling niet van toepassing is op gevallen waarin de verhuurder een ander is dan de zakelijk gerechtigde en de (schuldeiser van de) zakelijk gerechtigde degene is die de (zelfstandige rechten op de) verhuurde zaak overdraagt. Dit heeft niet geleid tot aanpassing van de wettekst.3.Daarom bestaat op dit punt geen ruimte voor een extensieve uitleg van art. 7:226 BW. De rechten en verplichtingen van de verhuurder uit de huurovereenkomst gaan dus niet op grond van art. 7:226 BW over op de verkrijger wanneer het niet de (schuldeiser van de) verhuurder is die de (zelfstandige rechten op de) verhuurde zaak overdraagt.4.
Dit geldt, gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.2 is overwogen, ook voor art. 7:226 BWSM.
3.3
Hetgeen hiervoor in 3.2.1-3.2.3 is overwogen brengt mee dat de rechten en verplichtingen van de verhuurder uit de huurovereenkomsten tussen Endless Vacation en de timeshare-nemers niet op grond van art. 7:226 lid 2 BWSM zijn overgegaan op Alegria. Het is immers de bank als schuldeiser van de zakelijk gerechtigde Kildare – en dus niet Endless Vacation als verhuurder (of de bank als haar schuldeiser) – geweest die de zakelijke rechten op het gehuurde aan Alegria heeft overgedragen.
De door het hof in rov. 2.23 van het bestreden vonnis (zie hiervoor in 2.4) genoemde bijzondere omstandigheden van dit geval kunnen hieraan niet afdoen. Ook bestaat onvoldoende grond om te anticiperen op inwerkingtreding van het Ontwerp Timeshare Ordinance. Waar in het Ontwerp Timeshare Ordinance is voorzien in een regel die de timeshare-nemer beschermt ongeacht of de verkopende of overdragende partij de contractspartij van de timeshare-nemer is, wijkt deze te sterk af van het geldende recht, terwijl bovendien onduidelijk is of en, zo ja wanneer, de Timeshare Ordinance zal worden vastgesteld en in werking zal treden.
3.4
Het voorgaande betekent dat de hiervoor in 3.1 weergegeven klachten slagen. De overige klachten van onderdeel 1 behoeven geen behandeling.
3.5
Onderdeel 2 richt zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 2.25) dat, ook wanneer art. 7:226 BWSM niet van toepassing zou zijn, Alegria op grond van art. 6:162 BWSM en art. 6:2 BWSM gebonden is aan de met de timeshare-nemers gesloten huurovereenkomsten.
De onderdelen 2.2 en 2.4 klagen dat het hof daarmee heeft miskend dat de enkele omstandigheid dat Alegria, toen zij een bod uitbracht, wist van de timeshare-overeenkomsten en dat zij dus wist dat er een grote groep personen was die een aanzienlijk bedrag hadden vooruit betaald in de verwachting dat zij nog jaren van de faciliteiten gebruik zouden kunnen maken, niet meebrengt dat art. 6:162 BWSM en art. 6:2 BWSM ertoe verplichten de belangen en verworven rechten van timeshare-nemers te eerbiedigen, nu voor een dergelijk oordeel bijzondere omstandigheden zijn vereist.
3.6.1
Het oordeel van het hof in rov. 2.25 dat Alegria gehouden is om de belangen en rechten van de timeshare-nemers te respecteren moet gelet op de samenhang met rov. 2.24 van het bestreden vonnis en op de in het dictum gegeven verklaring voor recht, kennelijk zo worden begrepen dat indien art. 7:226 BWSM niet van toepassing is, Alegria op grond van art. 6:162 BWSM en art. 6:2 BWSM gebonden is aan de huurovereenkomsten, in die zin dat zij op grond van die bepalingen gehouden is om de verplichtingen van de verhuurder uit de huurovereenkomsten met de timeshare-nemers na te komen. Dat dit oordeel aldus moet worden begrepen, is in cassatie niet bestreden.
3.6.2
De verkrijger van (de zelfstandige rechten op) een verhuurde zaak kan ook op een andere grond dan art. 7:226 BWSM – zoals art. 6:162 BWSM of art. 6:2 BWSM – gehouden zijn om de verhuurdersverplichtingen uit de huurovereenkomst na te komen. Daarvoor is echter vereist dat sprake is van bijzondere omstandigheden.5.
Het oordeel van het hof dat Alegria op grond van art. 6:162 BWSM of art. 6:2 BWSM gehouden is de verhuurdersverplichtingen uit de huurovereenkomst na te komen, is gebaseerd op de omstandigheden dat Alegria op het moment van de overdracht ervan op de hoogte was dat de zaak verhuurd is, dat zij bij de bepaling van haar bod op de veiling met de risico’s van die omstandigheid rekening heeft kunnen houden en dat de huurders aanmerkelijk nadeel lijden indien hun na de overdracht niet langer het huurgenot van de zaak wordt verschaft. Die omstandigheden zijn voor dat oordeel onvoldoende.
3.7
Dit betekent dat de hiervoor in 3.5 weergegeven klachten slagen. De overige klachten van onderdeel 2 behoeven geen behandeling.
3.8
Opmerking verdient nog dat niet kan worden uitgesloten dat Kildare en de bank gehouden waren de huurovereenkomsten te eerbiedigen, bijvoorbeeld omdat zij met de verhuur hadden ingestemd, en dat zij om die reden de timeshare-nemers dus niet tot ontruiming hadden kunnen dwingen op de grond dat zijzelf niet aan de huurovereenkomsten waren gebonden. De aan art. 7:226 BW ten grondslag liggende beschermingsgedachte6.kan meebrengen dat voor een dergelijk geval uit art. 7:226 BW voortvloeit dat op de verkrijger overgaan de plichten in verband met het gebruik van de zaak die de eigenaar die niet de verhuurder is, jegens de huurder heeft. Dit zou betekenen dat ook Alegria gehouden is de huurovereenkomsten tussen Endless Vacation en de timeshare-nemers te eerbiedigen, in die zin dat Alegria zich zal moeten onthouden van een uitoefening van haar recht waardoor het door Kildare toegestane, contractuele gebruik door de timeshare-nemers zou worden belemmerd.
In dat geval zou dat het verdergaande oordeel van het hof dat Alegria op grond van art. 7:226 BWSM gehouden is de huurovereenkomsten na te komen, niet kunnen dragen, maar mogelijk wel de minder verstrekkende vorderingen zoals die door TOCA c.s. zijn ingesteld (zie hiervoor in 2.2), voor zover die erop neerkomen dat Alegria gehouden is de uit de huurovereenkomsten voortvloeiende gebruiksrechten te eerbiedigen.
4. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
4.1
Hiervoor is gebleken dat het middel in het principale beroep doel treft. Daarmee is de voorwaarde vervuld waaronder het incidentele beroep is ingesteld.
4.2
Het incidentele middel richt klachten tegen het oordeel van het hof (in rov. 2.18) dat uit het Vagobel-arrest volgt dat art. 7:226 BW niet van toepassing is als weliswaar sprake is van eigendomsoverdracht, maar niet van eigendomsoverdracht door de verhuurder, en dat daarbij niet van belang is of art. 7:226 BW tegen de huurder of tegen de verhuurder wordt ingeroepen. Volgens het middel heeft het hof hiermee een onjuiste uitleg aan genoemd arrest gegeven, omdat wel degelijk van belang is of art. 7:226 BW wordt ingeroepen door de verhuurder of door de huurder, en heeft het hof bovendien dit oordeel niet kunnen baseren op stellingen van partijen.
4.3
Bij de behandeling van deze klachten bestaat geen belang, gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.3 en 3.3 is overwogen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:in het principale beroep:
- vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 13 december 2018, zoals hersteld bij vonnis van 20 december 2018;
- wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt TOCA c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Alegria begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt TOCA c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Alegria begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien TOCA c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 25 september 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑09‑2020
HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2560, rov. 3.5.2.
Kamerstukken I 2001/02, 26089, 26090 en 26932, nr. 162, p. 33-34.
Vgl. HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9687 (Vagobel/Geldnet), rov. 3.3.1.
Vgl. Kamerstukken I 2001/02, 26089, 26090 en 26932, nr. 162, p. 34 en Kamerstukken I 2001/02, 28064, nr. 325b, p. 5.
Vgl. HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9632, rov. 4.2.
Conclusie 21‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Huurrecht. Concordantiebeginsel. Timeshare-overeenkomsten. Is art. 7:226 BWSM ("koop breekt geen huur") ook van toepassing wanneer sprake is van eigendomsoverdracht door een ander dan de verhuurder? Anticipatie mogelijk op Ontwerp Timeshare Ordinance? Is de verkrijger die niet de verhuurder is, gehouden de gebruiksrechten van de timeshare-nemers te eerbiedigen?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/01351
Zitting 21 februari 2020
CONCLUSIE
P. Vlas
In de zaak
Alegria Real Estate B.V.,
gevestigd te Sint Maarten
(hierna: Alegria)
tegen
1. Timeshare Owners at Caravanserai Association, gevestigd te Sint Maarten
(hierna: TOCA),
2. [verweerder 2] ,
3. [verweerster 3] ,
beiden wonende in de Verenigde Staten van Amerika (hierna gezamenlijk: [verweerders] ).
In deze Caribische zaak gaat het in cassatie in de kern om de vraag of de regel ‘koop breekt geen huur’ van art. 7:226 lid 2 BW van Sint Maarten (hierna: BWSM) van overeenkomstige toepassing is op als huurovereenkomsten gekwalificeerde timesharecontracten. In dit geval zijn de in een executoriale veiling verkregen erfpachtrechten en de appartementsrechten in een op Sint Maarten gelegen resort ‘verhuurd’ door een ander dan de eigenaar/rechthebbende, terwijl de eigenaar en de verhuurder beide vennootschappen zijn die behoren tot hetzelfde concern. Is de verkrijger van de (erfpachtrechten op de) zaak gebonden aan de met de timesharenemers gesloten overeenkomsten?
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan, kort samengevat, worden uitgegaan van de volgende feiten.1.In 1996 heeft Kildare Properties Limited (hierna: Kildare) rechten van erfpacht verworven op drie percelen te Sint Maarten. Op die percelen is het Caravanserai Beach Resort Beacon Hill (hierna: het resort) ontwikkeld.
1.2
In verband met de ontwikkeling en exploitatie van het resort zijn in juli 1996 twee vennootschappen opgericht: Island Hotel Corporation NV (die de hotel- en andere horeca-activiteiten zou beheren; hierna: Island Hotel) en Endless Vacation NV (hierna: Endless Vacation) die blijkens haar statuten onder meer met het bemiddelen en adviseren bij de verhuur en verkoop van de timeshares was belast.
1.3
Financiering voor het project is verkregen van aanvankelijk de RBTT Bank en later de Bank of Novia Scotia (hierna: de bank). Ten behoeve van de bank heeft Kildare, als leningnemer, op elk van de drie percelen een recht van hypotheek doen vestigen. Daarnaast hebben Kildare en de werkmaatschappijen Endless Vacation en Island Hotel al hun inkomsten en vorderingen met betrekking tot het resort tot zekerheid overgedragen aan de bank en hebben de twee werkmaatschappijen zich borg gesteld voor de door Kildare aangegane lening.
1.4
In de periode 1996-2013 zijn meer dan 2.000 timeshares verkocht. Enkele daarvan hadden betrekking op appartementen die nog niet zijn opgeleverd.
1.5
Bij brief van 4 januari 2013 heeft de bank onder verwijzing naar de diverse betalingsachterstanden die Kildare had doen ontstaan, Kildare, Endless Vacation en Island Hotel (gezamenlijk aangeduid als ‘borrower group’) in gebreke gesteld. Bij brief van 4 februari 2013 heeft de bank de kredieten opgeëist en vervolgens is het op 13 augustus 2014 tot een executoriale verkoop van de erfpacht- en appartementsrechten gekomen.
1.6
In de veilingakte van 13 augustus 2014 staat onder de Special Conditions of Auction onder 9 onder meer het volgende:
‘Buyer is herewith informed about the following:
II. Lease agreements
The property is burdened with lease agreements, which comprise in Timeshare agreements and Commercial agreements.
Timeshare:
For an overview of sold timeshare weeks reference is made to the Appraisal report by ICE of Buildings A,B,C,D,E and F, dated July two thousand thirteen, of which a copy is made available through the website of Notary Office SXM. Please note that the creditor cannot guarantee that this overview is complete and/or accurate, as the appraiser relied on information that was provided by Kildare’.
1.7
Op de veiling heeft Alegria de erfpachtrechten en de appartementsrechten in de opstallen gekocht voor een koopsom van US$ 14.000.000,-. De erfpachtrechten zijn op 15 september 2014 aan Alegria geleverd.
1.8
Bij brief van 30 september 2014 heeft Alegria de timesharenemers geschreven dat vanaf 15 september 2014 Kildare, Endless Vacation en Island Hotel en hun belanghebbenden niet langer betrokken zijn bij het resort. Zij deed daarop volgen:
‘5. If you have entered into any type of timeshare agreement with Kildare for a timeshare unit at the Caravenserai [lees: Caravanserai, A-G] Beach Resort, such agreement qualifies as a lease agreement for which no approval was granted by the Bank of Nova Scotia. In accordance with article 3:264 [lees: article 3:264 section 1, A-G] of the Civil Code of Sint Maarten, Alegria Real Estate N.V. hereby invokes the annulment of your timeshare / lease agreement, including any related timeshare exchange programs.
6. If you have entered into any type of timeshare agreement with Endless Vacation N.V. for a timeshare unit at the Caravenserai [lees: Caravanserai, A-G] Beach Resort, please note that Alegria Real Estate N.V. is not bound by such agreement, and you are no longer entitled to make use of the timeshare unit or any related timeshare exchange programs.
7. Although Alegria Real Estate or its affiliates are not responsible for the loss of your timeshare right and related timeshare exchange programs due to the auction of the Properties, it does sympathize with the sudden loss of your timeshare right. As a courtesy to you, the new operator of the resort, Alegria Operations N.V. (affiliate of Alegria Real Estate B.V.) offers you a hotel room usage agreement that you will find encloses [lees: enclosed, A-G]. This agreement will allow you to the use of a hotel room and facilitates [lees: facilities at, A-G] the resort against an annual fee to cover part of the operational costs of the resort. For your convenience, the annual fee will be equal to the total annual fees you were obligated to pay under your timeshare agreement. [...]
8. The offer made by Alegria Operations N. V. is valid until November 1, 2014 and will automatically expire unless you accepted before such date.’2.
1.9
Op 28 oktober 2014 heeft TOCA een kort geding aanhangig gemaakt waarin zij heeft gevorderd dat Alegria wordt bevolen de brief van 30 september 2014 in te trekken en de leden van TOCA toe te laten tot hun timeshare en hun timeshare rechten te honoreren. Bij vonnis van 28 november 20143.heeft het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het GEA) de vordering afgewezen op grond van het voorlopig oordeel dat Endless Vacation en niet Kildare de verhuurder was, zodat art. 7:226 BWSM waarop TOCA haar vordering had gebaseerd niet van toepassing is.
1.10
Met een tweede poging had TOCA, deze keer samen met [verweerders] en enkele andere timeshare gerechtigden, wel succes: bij vonnis in kort geding van 21 augustus 20154.heeft het GEA Alegria bevolen de timeshare-owners toe te laten tot de units, mits zij hun onderhoudsbijdrage hebben betaald en Alegria veroordeeld tot betaling van US$ 27.589,- aan de timeshare-owners. In dit vonnis is het GEA tot het voorlopig oordeel gekomen dat Endless Vacation als onmiddellijk vertegenwoordiger van Kildare was opgetreden bij het aangaan van de als huurovereenkomsten te kwalificeren timesharecontracten, zodat de timeshare-owners bescherming kunnen ontlenen aan art. 7:226 BWSM. Bij vonnis van 14 oktober 20155.heeft het hof de tenuitvoerlegging van dat vonnis geschorst. Het hoger beroep is bij vonnis in kort geding van 18 november 20166.ongegrond verklaard onder verwijzing naar het inmiddels gewezen bodemvonnis in de onderhavige zaak.
1.11
In deze bodemprocedure hebben TOCA (op de voet van art. 3:305a BWSM) en [verweerders] gevorderd dat het GEA voor recht zal verklaren dat Alegria jegens de leden van TOCA, onder wie [verweerders] , onrechtmatig handelt door hen niet toe te laten tot het door hen gehuurde. Voorts hebben zij gevorderd dat het GEA Alegria zal gebieden om, op straffe van verbeurte van een dwangsom, de leden van TOCA, onder wie [verweerders] , het door hen gehuurde te laten gebruiken en toe te laten tot hun timeshare units, en dat Alegria wordt veroordeeld om aan [verweerders] te betalen de door hen als gevolg van het onrechtmatig handelen van Alegria geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat, met veroordeling van Alegria in de proceskosten. Alegria heeft verweer gevoerd.
1.12
Het GEA heeft bij vonnis van 23 augustus 20167.de vorderingen (in enigszins gewijzigde vorm) toegewezen en voor recht verklaard dat, kort gezegd, Alegria jegens de leden van TOCA, onder wie [verweerders] , is gehouden de met hen gesloten timeshareovereenkomsten na te komen. Verder is Alegria veroordeeld om de leden op straffe van verbeurte van een dwangsom het huurgenot te verschaffen nadat de leden de ‘maintenance fees’ hebben betaald en is de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat toegewezen. Het GEA heeft onder meer overwogen dat de timeshareovereenkomsten waarop TOCA en [verweerders] zich beroepen als huurovereenkomsten moeten worden aangemerkt en dat Endless Vacation deze steeds als (onmiddellijk) vertegenwoordiger van Kildare tot stand heeft gebracht, zodat Alegria ingevolge art. 7:226 BWSM is gehouden de rechten van de timeshare-owners te eerbiedigen.
1.13
Alegria is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Het hof heeft bij vonnis van 13 december 2018, gerectificeerd bij herstelvonnis van 20 december 2018, het vonnis waarvan beroep – onder verbetering van gronden – bevestigd, met dien verstande dat de verklaring voor recht aldus moet worden gelezen dat voor recht wordt verklaard dat Alegria jegens de leden van TOCA, onder wie [verweerders] , is gehouden de met hen gesloten timeshareovereenkomsten, voor zover deze betrekking hebben op reeds voltooide gebouwen en er op 13 augustus 2014 al sprake was van gebruik door desbetreffende timesharenemer, na te komen op voorwaarde dat de leden de ‘maintenance fees’ voor het lopende jaar hebben voldaan.
1.14
Het hof heeft, kort samengevat, overwogen dat TOCA en [verweerders] onvoldoende omstandigheden hebben gesteld waaruit volgt dat Endless Vacation bij het aangaan van de overeenkomsten heeft gehandeld als onmiddellijk vertegenwoordiger van Kildare, en dat de omstandigheid dat Kildare nauw betrokken was bij de overeenkomsten naar de huidige stand van het recht niet ertoe kan leiden dat Kildare partij bij de overeenkomsten is geworden (rov. 2.4-2.9). Verder is het hof van oordeel dat voor alle overgelegde overeenkomsten geldt dat zij, in de gegeven omstandigheden, gelet op wat partijen ten tijde van die overeenkomsten voor ogen stond, naar inhoud en strekking van dien aard zijn dat zij in hun geheel als huurovereenkomsten kunnen worden aangemerkt (rov. 2.9-2.16). Vervolgens heeft het hof zich afgevraagd of bij deze stand van zaken toepassing kan worden gegeven aan de regel ‘koop breekt geen huur’ waarop de vorderingen (primair) zijn gebaseerd. Het hof heeft deze vraag in bevestigende zin beantwoord. Het hof is van oordeel dat Alegria gebonden is aan de met de timesharenemers gesloten overeenkomsten en baseert dit oordeel in de eerste plaats op een extensieve en anticiperende uitleg van art. 7:226 lid 2 BWSM (rov. 2.18-2.24). Voor zover de extensieve uitleg van art. 7:226 lid 2 BWSM niet kan worden gevolgd, heeft het hof zijn oordeel gebaseerd op art. 6:162 BWSM en art. 6:2 BWSM (rov. 2.25). De bescherming van art. 7:226 BWSM heeft volgens het hof geen betrekking op de RCI punten8., maar omvat wel de kooprechten die volgens de in rov. 2.15 genoemde overeenkomsten zijn verleend. Geen bescherming komt toe aan de houders van een timeshare in een van de nog niet voltooide gebouwen. Alegria moet voor de overige huurders de door hen gehuurde faciliteiten beschikbaar stellen, voor zover zij hun onderhoudsbijdragen voor de toekomende periode hebben betaald, dan wel met de timesharenemers een aanvaardbare afkoopregeling treffen (rov. 2.26).
1.15
Alegria heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het vonnis van het hof van 13 december 2018, zoals gerectificeerd bij herstelvonnis van 20 december 2018. TOCA en [verweerders] hebben bij verweerschrift geconcludeerd tot verwerping van het principaal cassatieberoep en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Alegria heeft geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep. Zowel Alegria als TOCA en [verweerders] hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht. Alegria heeft gerepliceerd; TOCA en [verweerders] hebben van dupliek afgezien.
2. Inleidende beschouwingen
2.1
Voordat ik overga tot de bespreking van het middel in het principaal cassatieberoep, maak ik enige opmerkingen over timeshare op Sint Maarten en wijd ik een beschouwing aan art. 7:226 BWSM.
2.2
Op Sint Maarten is timeshare een veelvuldig gebruikte juridische verschijningsvorm van (deeltijd)gebruik van onroerende zaken (veelal vakantieaccommodaties). Meer dan 75% van het verblijfstoerisme op Sint Maarten wordt gerealiseerd door middel van timeshare9.en is daarmee uiterst belangrijk voor de toeristische sector.10.Timeshare is geregeld in afdeling 10a (‘koop van rechten van gebruik in deeltijd van onroerende zaken’) van het huidige Boek 7 BWSM. In art. 7:48a, onder a, BWSM wordt voor de toepassing van afdeling 10a onder ‘koop’ verstaan:
‘iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met een duur van ten minste drie jaren en met de strekking dat de ene partij - de verkoper - tegen betaling van een totaalprijs aan de andere partij - de koper - een zakelijk of persoonlijk recht geeft of zich verbindt te geven tot het gebruik voor ten minste een week per jaar van een of meer tot bewoning bestemde onroerende zaken of bestanddelen daarvan; (…)’.
Timeshare kan worden vormgegeven als een zakelijk recht, bijvoorbeeld door vestiging van een ‘deeltijdappartementsrecht’ op grond van art. 5:106 BWSM.11.De meest voorkomende variant betreft evenwel de obligatoire timesharerechten: gebruiksrechten die voortvloeien uit een overeenkomst gesloten tussen een timeshare-koper en timeshareverkoper.12.Of de inhoud van een dergelijke overeenkomst kan worden gekwalificeerd als huur hangt af van de omstandigheden van het geval.13.
2.3
In deze zaak heeft het hof geoordeeld dat de timeshareovereenkomsten waarop TOCA en [verweerders] zich beroepen kwalificeren als huurovereenkomsten (rov. 2.9-2.16). Dit oordeel is in cassatie niet bestreden en staat dus vast. Eveneens is in cassatie onbestreden het oordeel van het hof dat Endless Vacation bij het aangaan van deze overeenkomsten niet heeft gehandeld als onmiddellijk vertegenwoordiger van groepsvennootschap Kildare, en dat Kildare geen partij bij de overeenkomsten is geworden (rov. 2.4-2.9). In cassatie moet dus tot uitgangspunt worden genomen dat Endless Vacation de contractuele wederpartij van de timesharenemers is.
2.4
In cassatie staat de vraag centraal of art. 7:226 lid 2 BWSM in de omstandigheden van dit geval toepassing is. Art. 7:226 BWSM is ingevoerd bij de Landsverordening huur14.en op 1 april 2014 in werking getreden. Ingevolge art. 147 van de Landsverordening overgangsrecht nieuw BW15.is art. 7:226 BWSM van toepassing op procedures inzake huur en verhuur waarin het inleidend verzoekschrift is ingediend na het tijdstip van inwerkingtreding. Dat is in deze zaak het geval, omdat het inleidend verzoekschrift is ingediend op 28 mei 2015 (zie ook rov. 2.18 van het bestreden vonnis). Art. 7:226 BWSM luidt als volgt:
‘1. Overdracht van de zaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft en vestiging of overdracht van een zelfstandig recht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal op de zaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft, door de verhuurder doen de rechten en verplichtingen van de verhuurder uit de huurovereenkomst die daarna opeisbaar worden, overgaan op de verkrijger.
2. Overdracht door een schuldeiser van de verhuurder wordt met overdracht door de verhuurder gelijkgesteld.
3. De verkrijger wordt slechts gebonden door die bedingen van de huurovereenkomst, die onmiddellijk verband houden met het doen hebben van het gebruik van de zaak tegen een door de huurder te betalen tegenprestatie.
4. Bij huur van woonruimte of bedrijfsruimte ten aanzien waarvan afdeling 5, § 3 van overeenkomstige toepassing is, dan wel een gedeelte daarvan kan niet van de voorgaande leden worden afgeweken’.
2.5
De eerste drie leden van art. 7:226 BWSM zijn gelijkluidend aan art. 7:226 van het Nederlandse BW (hierna: BWNL). Gelet op het in art. 39 lid 1 van het Statuut voor het Koninkrijk neergelegde concordantiebeginsel, kan bij gebreke van een toelichting op art. 7:226 BWSM die in een andere richting wijst, voor de uitleg van die bepaling worden aangesloten bij de uitleg van art. 7:226 BWNL.16.Overigens kan op grond van specifieke verschillen tussen de landen van het Koninkrijk der Nederlanden worden afgeweken van het concordantiebeginsel, wanneer voor die afwijking een goede reden is.17.In het vervolg van deze conclusie verwijs ik verder naar het BW zonder onderscheid te maken tussen BWNL en BWSM, tenzij anders vermeld. Ik ga afzonderlijk in op het vierde lid van art. 7:226 BWSM, dat een van het BWNL afwijkende bepaling bevat.
2.6
De regel van art. 7:226 BW pleegt, evenals onder het oude recht (art. 7A:1612 oud BW)18., te worden aangeduid als ‘koop breekt geen huur’, maar het is zuiverder te spreken van ‘overdracht breekt geen huur’.19.De bepaling strekt tot bescherming van de huurder bij overdracht van de verhuurde zaak, ongeacht de titel voor de overdracht. Dit geldt ook voor vestiging of overdracht van een zelfstandig recht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal op de zaak waarop de huurovereenkomst betrekking heeft.20.Om te voorkomen dat de huurder het genot van de gehuurde zaak kwijtraakt doordat de verhuurder dit niet meer aan hem kan verschaffen, houdt deze bepaling in dat de huurovereenkomst overgaat op de nieuwe eigenaar.21.De bepaling vormt een uitzondering op het uitgangspunt dat een overeenkomst alleen partijen bindt. De uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de verhuurder gaan van rechtswege over op de verkrijger van de verhuurde zaak, die dan opvolgend verhuurder wordt.22.Dit wordt niet bezwaarlijk geacht voor de verkrijger, omdat deze immers (normaliter) het recht verkrijgt op de huurpenningen.23.Dit kan anders liggen in het geval dat zijn rechtsvoorganger de (toekomstige) huurpenningen bij vooruitbetaling ineens heeft bedongen, waarvan vaak bij timeshare sprake is. Het uitgangspunt is echter dat de verkrijger de huurverhouding heeft te aanvaarden zoals hij haar aantreft met inachtneming van de beschikkingen die zijn voorganger, voor zover de wet zich daartegen niet verzet, heeft getroffen.24.Overigens gaan niet alle rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst over op de verkrijger. Dit geldt alleen voor de rechten en verplichtingen die na de overdracht opeisbaar worden (art. 7:226 lid 1 BW). Voorts wordt de verkrijger slechts gebonden door die bedingen van de huurovereenkomst, die onmiddellijk verband houden met het doen hebben van het gebruik van de zaak tegen een door de huurder te betalen tegenprestatie (art. 7:226 lid 3 BW).
2.7
Op grond van art. 7:226 lid 2 BW wordt een overdracht door een schuldeiser van de verhuurder gelijk gesteld met overdracht door de verhuurder. Dit brengt mee dat de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst ook overgaan op de verkrijger bij overdracht van (een zelfstandig recht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal op) de zaak in het geval van een executoriale verkoop door een beslaglegger, pand- of hypotheekhouder.25.Deze ‘hoofdregel’ is blijkens de parlementaire behandeling niet zonder uitzonderingen, bijvoorbeeld indien met succes een beroep kan worden gedaan op art. 3:264 BW (huur in strijd met een huurbeding in een hypotheekakte) of op art. 505 lid 2 Rv (verhuur na inschrijving van proces-verbaal van beslaglegging).26.
2.8
Art. 7:226 BW is van toepassing op alle vormen van huur. Op grond van het vierde lid van art. 7:226 BWSM is deze bepaling op Sint Maarten dwingend voorgeschreven voor huur van woonruimte (art. 7:231 BWSM) of van bedrijfsruimte ten aanzien waarvan afdeling 5, § 3 van overeenkomstige toepassing is (art. 7:274 lid 1 BWSM), dan wel een gedeelte daarvan. Daarmee lijkt het dwingendrechtelijke regime van art. 7:226 BWSM beperkter te zijn dan dat van art. 7:226 BWNL27., dat ingevolge het vierde lid geldt voor huur van gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan alsmede woonwagens en standplaatsen.28.Onder huur van woonruimte in de zin van art. 7:231 BWSM wordt ingevolge art. 7:232 BWSM niet begrepen huur van woonruimte van korte duur (zoals vakantiewoningen, hotel- en pensionverblijven, wisselwoningen en dergelijke).29.Het hof heeft niet beoordeeld of de inhoud van de onderhavige timeshareovereenkomsten kwalificeert als huur van woonruimte of als huur van korte duur zoals bedoeld in art. 7:232 BWSM.
2.9
Blijkens de parlementaire geschiedenis is art. 7:226 BW niet een bepaling die uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen (de huurder) in de zin van art. 3:40 lid 2 BW. Ook de positie van derden (de verkrijger) is in het geding, zodat strijd met art. 7:226 BW leidt tot nietigheid en niet tot vernietigbaarheid van de rechtshandeling.30.Aan art. 7:226 BW ligt ten grondslag dat de belangen van de huurder zwaarder wegen dan die van de verkrijger, zodat het voor de toepassing van deze bepaling niet relevant is of de verkrijger al dan niet bekend is met het bestaan (of de inhoud) van de huurovereenkomst.31.
2.10
Art. 7:226 lid 1 BW regelt het geval dat sprake is van overdracht van de zaak en vestiging of overdracht van een zelfstandig recht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal op die zaak door de verhuurder. De tekst impliceert dat de verhuurder tevens de eigenaar/rechthebbende is van de verhuurde zaak. Volgens de bepaling is het immers de verhuurder die (een van de hiervoor genoemde zelfstandige rechten op) de zaak overdraagt en daarmee de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst. Ook in de literatuur wordt aangenomen dat art. 7:226 lid 1 BW slechts van toepassing is bij overdracht door de eigenaar/verhuurder en niet geldt in het geval dat de zaak wordt verhuurd door een ander dan de eigenaar of rechthebbende.32.In het arrest Vagobel/Geldnet heeft de Hoge Raad overwogen dat art. 7:226 BW niet van toepassing is op een geval waarin weliswaar sprake is van eigendomsoverdracht, maar niet van eigendomsoverdracht door de verhuurder, omdat de verhuurder geen eigenaar van de gehuurde zaak is geweest.33.Het arrest is gewezen onder gelding van art. 7A:1612 (oud) BW, maar de Hoge Raad knoopt bij de uitleg van dat artikel aan bij de formulering van de huidige bepaling omdat uit de parlementaire behandeling volgt dat art. 7:226 BW beoogt het oude recht (in beginsel) te continueren.34.
2.11
Aan het genoemde arrest lag de volgende casus ten grondslag. Geldnet had een huurovereenkomst gesloten met een projectontwikkelaar ( […] ) met betrekking tot een (nog te realiseren) distributiecentrum. […] (de verhuurder) was op dat moment economisch eigenaar van de grond waarop het distributiecentrum moest worden gebouwd; de gemeente Duiven was juridisch eigenaar. […] heeft zijn economische eigendom (dat wil zeggen: ‘het project’ inclusief huurovereenkomst) vervolgens (via een tussenschakel) doorverkocht aan Vagobel, waarna de gemeente de grond in eigendom heeft overdragen aan Vagobel. Na oplevering heeft Geldnet het distributiecentrum in gebruik genomen en is zij de huur gaan betalen aan […] . […] is enige tijd daarna failliet verklaard. Vagobel heeft vervolgens met een beroep op art. 7A:1612 (oud) BW gevorderd dat Geldnet wordt veroordeeld om de huur aan haar te betalen (ook de huurtermijnen die Geldnet reeds aan […] had betaald). In cassatie is onder meer de vraag aan de orde of Vagobel op grond van art. 7A:1612 (oud) BW als verhuurder in de plaats is getreden van […] . Volgens de Hoge Raad is dat niet het geval, omdat art. 7A:1612 (oud) BW niet van toepassing is op een geval als het onderhavige, waarin weliswaar sprake was van eigendomsoverdracht, maar niet van eigendomsoverdracht door de verhuurder. Ik citeer uit rov. 3.3.1 van het arrest:
‘Art. 7A:1612 (oud) behelst een bepaling ter bescherming van de huurder voor de situatie dat de verhuurder de verhuurde zaak aan een ander overdraagt. Om te voorkomen dat de huurder het genot van de gehuurde zaak kwijtraakt doordat de verhuurder dit niet meer aan hem kan verschaffen, houdt deze bepaling in dat in zodanig geval de huurovereenkomst overgaat op de nieuwe eigenaar. Zoals ook blijkt uit de formulering van art. 7:226 BW, waarin het voorheen geldende art. 7A:1612 BW zoals dit door de Hoge Raad is uitgelegd naar de strekking ongewijzigd is overgenomen, is deze bepaling niet van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin weliswaar sprake is van eigendomsoverdracht, maar niet van eigendomsoverdracht door de verhuurder. De stukken van het geding laten immers geen andere conclusie toe dan dat de huurovereenkomst met betrekking tot het pand is gesloten tussen […] en Geldnet, dat […] nimmer eigenaar is geweest van de grond en het daarop te bouwen pand, maar dat de gemeente Duiven daarvan eigenaar was, die de grond waarop het pand zou worden gebouwd bij notariële akte van 2 oktober 1992 aan Vagobel heeft overgedragen. Aan dit een en ander doet niet af dat […] wel economisch eigenaar van het pand is geweest, nu economische eigendom geen eigendom is en met dit begrip slechts wordt gedoeld op het bestaan van een aantal verbintenisrechtelijke rechten en verplichtingen met betrekking tot een zaak, die niet in alle gevallen dezelfde inhoud behoeven te hebben. Het oordeel van de rechtbank, waarin ligt besloten dat art. 7A:1612 (oud) BW niet meebrengt dat Vagobel als verhuurder in de plaats is getreden van […] , is derhalve juist, zodat de rechtsklacht van onderdeel 1.1 faalt.’
2.12
Zoals blijkt uit de geciteerde rechtsoverweging, heeft de Hoge Raad zich bij de uitleg van art. 7A:1612 (oud) BW strikt gehouden aan de formulering van art. 7:226 BW. In de parlementaire behandeling is evenwel expliciet opgemerkt dat art. 7:226 BW onder omstandigheden extensief kan worden uitgelegd wanneer de bescherming van de huurder dit vereist:
‘Het huidige recht komt derhalve neer op een in rechtspraak en literatuur ontwikkelde, sterk extensieve uitleg van deze bepaling. Die uitleg heeft vooral op twee punten betrekking. In de eerste plaats geldt de bepaling niet alleen voor koop, maar – kort gezegd – voor elke vervreemding, vestiging van een beperkt recht daaronder begrepen, (…). In de tweede plaats wordt niet alleen niet de huur verbroken, maar gaat het verhuurderschap ook van de vervreemder over op de verkrijger. De artikelen 226 en 227 strekken ertoe deze extensieve uitleg, die bevredigend werkt, verder vorm te geven. Het kan echter nodig zijn ook deze bepalingen, waar de bescherming van de huurder dit eist, extensief uit te leggen. Het is immers niet goed mogelijk voor alle gevallen die zich in de – toekomstige – praktijk nog zouden kunnen voordoen, een uitgewerkte regel op te nemen’.35.
2.13
Mede op basis van bovenstaande passage uit de parlementaire behandeling, heeft de Hoge Raad een extensieve uitleg van art. 7:226 BW aanvaard die voorziet in de bescherming van de huurder in geval van een gedeeltelijke overdracht van de gehuurde zaak.36.
2.14
De vraag rijst of in de zaak die thans in cassatie aan de orde is, eveneens plaats moet zijn voor een extensieve uitleg van art. 7:226 BW in die zin dat de daarin geboden bescherming zich ook uitstrekt tot het specifieke geval dat de overgedragen zaak wordt verhuurd door een ander dan de eigenaar/rechthebbende, terwijl de eigenaar en de verhuurder beide behoren tot hetzelfde concern. Voor een extensieve uitleg valt zeker iets te zeggen, omdat daarmee recht kan worden gedaan aan de ratio van de bepaling (bescherming van de huurder). Tegelijkertijd zijn er ook goede argumenten die pleiten tegen een extensieve uitleg. Ik zet de argumenten pro en contra van deze twistappel kort uiteen.
2.15
Welke argumenten pleiten tegen een extensieve uitleg? Tijdens de parlementaire behandeling is onder ogen gezien dat zich situaties voordoen waarin de verhuurder een ander is dan de eigenaar/rechthebbende. De wetgever heeft onderkend dat art. 7:226 BW in die gevallen niet van toepassing is en toch bewust afgezien van een ruimer toepassingsbereik van art. 7:226 BW, ondanks de kritiek in de literatuur dat de huurder in die gevallen niet de beoogde bescherming toekomt.37.De wetgever is er kennelijk vanuit gegaan dat bij constructies die erop gericht zijn om art. 7:226 BW te omzeilen, de huurder op andere wijze – via het algemene verbintenissenrecht – bescherming toekomt dan op grond van art. 7:226 BW. Bij contractoverneming door een nieuwe verhuurder voorafgaand aan een overdracht van de verhuurde zaak aan een derde, ligt die bescherming besloten in de op grond van art. 6:159 BW vereiste instemming van de huurder. Meewerken aan een constructie die erop is gericht de (ontruimings)bescherming van de huurder te ontwijken, kan onder omstandigheden een onrechtmatige daad opleveren jegens de huurder, aldus de wetgever. Voorts kan de verhuurder worden aangesproken op grond van wanprestatie.
2.16
De situatie waarin de eigendom en de verhuur/exploitatie van een onroerende zaak zijn gescheiden en ondergebracht bij verschillende vennootschappen die met elkaar in een groep zijn verbonden, is in de parlementaire geschiedenis niet uitdrukkelijk aan de orde gekomen. Wél is aan bod gekomen het geval waarin de eigendom van de zaak wordt ingebracht in een beleggingsfonds met meer participanten:
‘De eigenaar die niet zelf wenst te verhuren, kan beter terstond een ander inschakelen die bij het sluiten van de huurovereenkomst op eigen naam als verhuurder optreedt. Dit hoeft helemaal niet een verzwakking van de positie van de huurder mee te brengen. Zo zal een goed beheer kunnen meebrengen dat juist ter wille van de continuïteit van het verhuurderschap één rechtspersoon als verhuurder optreedt. Men denke aan het geval dat de eigendom wordt ingebracht in een beleggingsfonds met meer participanten. Dat de participanten de huurovereenkomst(en) moeten eerbiedigen, behoeft niet afzonderlijk te worden bepaald, maar volgt uit de constructie’.38.
In de literatuur is nog het voorbeeld gegeven van een constructie met een commanditaire vennootschap met verschillende commanditaire (stille) vennoten en één of meer beherend venno(o)t(en), die het vastgoed verhuurt, en een stichting (bewaarder) die juridisch eigenaar is van het vastgoed.39.Kennelijk was de wetgever van oordeel dat toepassing van art. 7:226 BW in een dergelijk geval overbodig is, omdat het verbintenissenrecht de huurder reeds voldoende bescherming biedt.
2.17
Op grond van de formulering van art. 7:226 lid 2 BW zou kunnen worden aangenomen dat de bepaling ook van toepassing is indien de zaak wordt overgedragen door een schuldeiser van de verhuurder die geen eigenaar/rechthebbende is van/op de verhuurde zaak.40.Die uitleg ligt minder voor de hand, omdat in het tweede lid van art. 7:226 BW de situatie van overdracht door de schuldeiser van de verhuurder wordt gelijkgesteld met de situatie van overdracht door de verhuurder als bedoeld in het eerste lid. Het ligt meer in de rede het tweede lid aldus uit te leggen dat de overdracht moet geschieden door de schuldeiser van de verhuurder die tevens eigenaar/rechthebbende is van/op de verhuurde zaak.41.De schuldeiser van een verhuurder die geen eigenaar of rechthebbende is, is immers (normaal gesproken) niet gerechtigd om de verhuurde zaak uit te winnen en over te dragen. Dit is anders indien de eigenaar/rechthebbende (niet zijnde de verhuurder) met de verhuurde zaak instaat voor de vordering van een schuldeiser op de verhuurder (bijvoorbeeld bij borgstelling of derdenhypotheek). Uit de parlementaire behandeling blijkt niet dat art. 7:226 BW op die situatie van toepassing is, maar wél dat deze bepaling ook geldt in het geval dat een zaak executoriaal wordt verkocht door iemand die verhaal neemt voor een schuld waarvoor de verhuurder met de verhuurde zaak instaat.42.De wetgever heeft derhalve ook bij art. 7:226 lid 2 BW verondersteld dat de zaak waarop de overdracht betrekking heeft, toebehoort aan de verhuurder.43.
2.18
Dan de andere kant waarheen de twistappel kan rollen met argumenten vóór een extensieve uitleg van art. 7:226 BW. Betoogd kan worden dat het aangehaalde arrest van de Hoge Raad inzake Vagobel/Geldnet betrekking heeft op een zeer specifieke situatie die niet geheel vergelijkbaar is met het geval dat thans in cassatie aan de orde is. In de huidige zaak is sprake van een nauwe betrokkenheid van de eigenaar (Kildare) bij de verhuurder (Endless Vacation) en de door Endless Vacation gesloten huurovereenkomsten/timeshareovereenkomsten. Door de eigendomsoverdracht worden de belangen van de huurders (de timesharenemers) direct geraakt. De wetgever heeft ten aanzien van art. 7:226 BW opgemerkt dat een extensieve interpretatie aangewezen kan zijn uit het oogpunt van bescherming van de huurder, omdat nu eenmaal niet alle gevallen kunnen worden voorzien (zie hierboven onder nr. 2.11). Gesteld kan worden dat zo’n extensieve interpretatie in dit geval is aangewezen, nu het gaat om timeshareovereenkomsten. Timeshare heeft op Sint Maarten, anders dan in Nederland, een hoge vlucht genomen. Bij de grote economische belangen die voor Sint Maarten op het spel staan bij de timeshare industrie, ligt het voor de hand dat in dit geval timesharenemers bescherming wordt geboden op de voet van art. 7:226 BWSM.
2.19
De bescherming van de timesharekoper is, zoals ik eerder heb opgemerkt, geregeld in afdeling 10a van Boek 7 BWSM (art. 7:48a-48g BWSM). Deze regeling is gebaseerd op de oude Nederlandse regeling voor timeshare en aanverwante overeenkomsten in art. 7:48a-7:48g BW.44.De Nederlandse regeling biedt meer bescherming aan de timesharekoper dan de regeling van het BWSM.45.
2.20
In 2013 is bij de Staten van Sint Maarten een initiatiefvoorstel ingediend voor een ontwerp landsverordening tot herziening van de regels betreffende timeshare. Bij de voorbereiding van het ontwerp zijn ‘stakeholders’ uit de timeshare industrie (waaronder St. Maarten Timeshare Association en American Resort Development Association Caribbean Committee) en internationale experts ten aanzien van timeshare-regelgeving betrokken geweest.46.De Raad van Advies heeft op 24 juni 2014 advies over het ontwerp uitgebracht, dat de indiener aanleiding heeft gegeven tot enige aanpassingen. Na goedkeuring van het ontwerp hebben de Staten van Sint Maarten bij brief van 24 februari 2017 dit ontwerp bij de regering van Sint Maarten ter bekrachtiging voorgedragen. Het goedgekeurde ontwerp is voor een belangrijk deel opgesteld in de Engelse taal en wordt aangeduid als de Timeshare Ordinance.47.In de (Nederlandstalige) considerans van de Timeshare Ordinance is overwogen dat timeshare een belangrijke pijler van de economie van Sint Maarten is en dat het wenselijk is de burgerrechtelijke regels ter zake van timeshare te herzien in het bijzonder ter verbetering van de consumentenbescherming en buiten het Burgerlijk Wetboek neer te leggen in een Timeshare Ordinance. Art. 3 van het ontwerp van de Timeshare Ordinance (ondergebracht in section 2 ‘Developer’s Obligations’) luidt als volgt:
‘In order to protect the rights of a user with a timeshare interest in the form of a timeshare license, which was or is conveyed prior to or after the effective date of this Ordinance, in the event of a sale or transfer of all or a portion of the timeshare property, the use rights granted to a timeshare user pursuant to a timeshare license shall not be affected or disturbed; provided, further, that in the event of a forced sale of the timeshare property by a mortgagee or other secured creditor, the use rights granted to a timeshare user shall not be affected or disturbed; provided, also, that in the event of the timeshare property being subject to a bankruptcy proceeding, a trustee may not exercise any authority to cancel a contract in such a manner so as to adversely affect or disturb a user's rights pursuant to the timeshare plan as long as in each foregoing situation, such timeshare user(s) complies with their obligations under their timeshare contract and other timeshare instruments’.
2.21
Uit de toelichting blijkt dat deze bepaling tot doel heeft vergaande bescherming te bieden aan de gebruiksrechten van ‘timeshare users’ bij (gedwongen) verkoop of faillissement, ongeacht of de timeshareovereenkomst kan worden gekwalificeerd als huur. De toelichting vermeldt het volgende:
‘Under the present law a timeshare-user may have some protection under the law on lease and hire. See the present article 7A:1593 Civil Code (i.e. the proposed new article 7:226). But there may be uncertainty whether the timeshare can be qualified as lease/hire. See the decisions of the Supreme Court of the 26th of December 2007, LJN: BB4204, NJ 2008, 282 ([…] v. Kura Hulanda) and of the 11th of February 2011, LJN:B09673, NJ 2012, 73 ([…] v. Akgi Royal Palm). Furthermore, even if the timeshare qualifies as lease/hire, the mortgagee may be able to invoke a stipulation in the instrument of mortgage (article 3:264 Civil Code) and in case of bankruptcy the trustee may be able to terminate the timeshare contract (Supreme Court 3th of November 2006, LJN: AX8838, NJ 2007, 155 (Nebula)). Therefore a specific provision on non-disturbance is introduced in article 3.
There has been a growing tendency in the industry (and in the statutes regulating the timeshare activity and industry) to protect the timeshare buyers/users from the consequences of economic distress and the exercise of related lender’s rights that may affect the control and continuing operation of the timeshare property in which the timeshare users are contractually entitled to occupy the agreed accommodation during the acquired interval or period. In that vein, this Article has been included in the ordinance, for purposes of protecting any existing timeshare rights in a scenario of the “sale upon distress” of a timeshare property, whether or not it can be considered as a lease, or if the timeshare property should be affected by a bankrupt developer/owner. In such a context, the terms “affected,” “disturbed” and “to adversely affect” refer to the impeding or “disturbance” of the timeshare user’s right to occupy and enjoy the timeshare property as agreed in the corresponding timeshare purchase agreement. The purpose of this Article is to extend protection to the timeshare rights of the user from such adverse effects.
It is the intent of this article to extend to all forms of timeshare interests the same level of protection from a bankruptcy or seizure of property due to indebtedness by the developer that has been extended to the holder of a 1/52nd right of apartment or a leaseholder. This provision is intended to deter any timeshare lender from failing to exercise proper caution in the performance of adequate due diligence’.48.
2.22
De Raad van Advies heeft in zijn advies over het eerste ontwerp van de Timeshare Ordinance de vraag opgeworpen of het voorgestelde artikel (destijds genummerd als art. 50c) de financiering van timeshare property niet zou kunnen bemoeilijken. Voorts heeft de Raad van Advies geadviseerd om nader te onderbouwen of timesharerechten ingevolge deze bepaling worden beschermd in het geval dat de ‘developer’ geen juridisch eigenaar is van de timeshare property en failliet wordt verklaard, omdat het doel van de Timeshare Ordinance mogelijk niet wordt bereikt indien geen verhaal mogelijk is op de timeshare property.49.In reactie daarop heeft de indiener van het ontwerp duidelijk gemaakt dat de bescherming die het voorgestelde art. 3 biedt aan timeshare users in geval van faillissement of gedwongen verkoop, meebrengt dat kredietverstrekkers de voorzichtigheid dienen te betrachten die normaal is in andere jurisdicties met een goed ontwikkelde timeshare industrie. Voorts is opgemerkt dat op grond van het voorgestelde art. 5 is vereist dat de ‘developer’ (bij zijn aanvraag voor een hotelvergunning) bewijs aanlevert van toestemming van de eigenaar van de timeshare property om timesharerechten te verkopen zodat de eigenaar daaraan gebonden is.50.
2.23
Zoals ik reeds heb opgemerkt, heeft de regering van Sint Maarten tot op heden het ontwerp van de Timeshare Ordinance nog niet bekrachtigd. Zolang bekrachtiging niet heeft plaatsgevonden, is ingevolge art. 83 Staatsregeling van Sint Maarten geen sprake van een (vastgestelde) landsverordening. De bevoegdheid tot het vaststellen van landsverordeningen komt toe aan de regering en de Staten gezamenlijk (art. 82 Staatsregeling van Sint Maarten). De bekrachtiging betreft niet slechts een formaliteit, want de regering is daartoe niet gehouden. De regering kan door (uitdrukkelijke dan wel stilzwijgende) niet-bekrachtiging de totstandkoming van een landsverordening verhinderen indien zij hiermee niet kan instemmen.51.Waarom de bekrachtiging nog niet heeft plaatsgevonden, kan ik niet achterhalen. Misschien is de nasleep van de verwoestende orkaan Irma die in september 2017 over Sint Maarten raasde daaraan mede debet en heeft de wederopbouw allicht de hoogste prioriteit van het landsbestuur.
2.24
Uiteraard kan tegen deze achtergrond worden verdedigd dat er in dit geval geen plaats is voor een interpretatie van art. 7:226 BWSM die anticipeert op een mogelijke inwerkingtreding van art. 3 Timeshare Ordinance, omdat nog niet duidelijk is of de Timeshare Ordinance kracht van landsverordening zal krijgen. Ook kan worden verdedigd dat anticipatie op art. 3 Timeshare Ordinance niet is toegestaan, voor zover moet worden aangenomen dat de daarin geboden bescherming ook geldt bij executoriale verkoop van de timeshare property die toebehoort aan een ander dan de contractspartij van de timeshare user (deze uitleg van art. 3 in rov. 2.22 van het bestreden vonnis is in cassatie onbestreden). Art. 3 zou dan een breuk opleveren met het huidige art. 7:226 BWSM indien moet worden aangenomen dat deze bepaling slechts geldt in het geval van overdracht van de zaak door de (schuldeiser van de) eigenaar/verhuurder en ook op timeshare van toepassing is. Verdedigd kan worden dat in dergelijke situaties, waarin het komende recht sterk afwijkt van het huidige recht, een anticiperende uitleg van het huidige recht onwenselijk is.52.Daarbij komt nog dat de Timeshare Ordinance krachtens art. IV niet van toepassing is op timesharecontracten die zijn gesloten vóór de inwerkingtreding van de verordening.
2.25
Na deze inleidende beschouwingen ga ik over tot bespreking van het middel
3. Bespreking van het middel in het principale cassatieberoep
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen, die uiteenvallen in verschillende subonderdelen.
3.2
Onderdeel 1 valt in vijf subonderdelen uiteen en is gericht tegen rov. 2.23 en 2.24 van het bestreden vonnis. Het onderdeel klaagt in de kern dat de door het hof gehanteerde (extensieve) uitleg van art. 7:226 lid 2 BWSM rechtens onjuist is en dat het oordeel van het hof onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. Subonderdeel 1.1 klaagt dat het hof heeft miskend dat art. 7:226 BWSM niet van toepassing is op het onderhavige geval, waarin de zakelijke rechten waarop de huurovereenkomst betrekking heeft (op het moment van overdracht) toekomen aan een andere (rechts)persoon dan de verhuurder, althans waarin sprake is van overdracht van de zakelijke rechten door een schuldeiser van de eigenaar, maar niet van overdracht door een schuldeiser in hoedanigheid van schuldeiser van de verhuurder. De door het hof in rov. 2.23 genoemde omstandigheden doen daaraan niet af. Subonderdeel 1.2 betoogt dat het in subonderdeel 1.1 gestelde ook geldt als wordt gelet op de ratio van art. 7:226 BWSM, zoals onder meer blijkt uit het arrest inzake Vagobel/Geldnet en de wetsgeschiedenis. Subonderdeel 1.3 klaagt dat het hof ten onrechte heeft geanticipeerd op de Timeshare Ordinance en de daaruit blijkende gedachte dat het in Sint Maarten maatschappelijk wenselijk is om timesharenemers in dergelijke omstandigheden tegen vervreemding te beschermen en dat dit oordeel niet naar behoren is gemotiveerd in het licht van de door Alegria aangevoerde stellingen. Subonderdeel 1.4 klaagt dat het hof door zich in rov. 2.24 jo. rov. 2.22 (mede) te baseren op het laatste ontwerp van de Timeshare Ordinance, zich schuldig heeft gemaakt aan een verboden aanvulling van hetgeen partijen aan hun vordering en/of verweer ten grondslag hebben gelegd en dat het hof daarmee buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden dan wel een ongeoorloofde verrassingsbeslissing heeft gegeven. Subonderdeel 1.5 betoogt dat de in rov. 2.23 vermelde omstandigheden niet kunnen meebrengen dat de executoriale verkoop aan Alegria van de aan Kildare toekomende rechten moet worden gelijkgesteld aan het in art. 7:226 lid 2 BWSM omschreven geval en dat het andersluidende oordeel van het hof – zonder nadere motivering die ontbreekt – onbegrijpelijk is.
3.3
In mijn inleidende beschouwingen heb ik erop gewezen dat in deze zaak twee opvattingen lijnrecht tegenover elkaar staan. Aan de ene kant de opvatting dat art. 7:226 lid 2 BWSM extensief moet worden uitgelegd en de timesharenemers door deze bepaling beschermd worden. Aan de andere kant de opvatting dat art. 7:226 lid 2 BWSM beperkt moet worden uitgelegd en dat voor die bescherming geen plaats is nu de eigendom van het resort berust bij een ander dan de verhuurder. Het hof heeft in zijn vonnis gekozen voor de ruime opvatting en overwogen dat de timesharenemers in deze zaak wél worden beschermd door art. 7:226 lid 2 BWSM. Daarvoor heeft het hof een beroep gedaan op de Timeshare Ordinance en op verschillende in rov. 2.23 genoemde omstandigheden, te weten:
(i) de huurovereenkomsten hebben betrekking op timeshares in een in Sint Maarten gelegen resort,
(ii) de rechthebbende en de verhuurder behoorden tot hetzelfde concern en de splitsing van de rechtspersoon die het zakelijk recht (de erfpacht) heeft en de rechtspersoon die de accommodaties verhuurt, is uitsluitend ingegeven door concernbelangen (en mogelijk die van de bank),
(iii) De timesharenemers stonden daar volledig buiten en zijn in veel gevallen van deze constructie niet op de hoogte geweest,
(iv) Die samenhang leidde er ook toe dat met de executie van Kildare ook Endless Vacation van het toneel is verdwenen en dat Endless Vacation niet alleen niet in staat is om het overeengekomen huurgenot te verschaffen, maar ook doordat zij voor dezelfde schuld als Kildare is uitgewonnen, voor de claims van de timesharenemers geen verhaal biedt,
(v) Alegria wist bij de aankoop van de erfpachtrechten van de timeshareovereenkomsten,
Alegria zou bij het aangaan van de huur aanspraak krijgen op betaling van de jaarlijkse maintenance fees.
3.4
De twistappel die in deze zaak tussen partijen heen en weer rolt, mag wat mij betreft belanden aan de kant van de extensieve uitleg van art. 7:226 lid 2 BWSM. Naar mijn mening getuigt het oordeel van het hof dat de executoriale verkoop van Alegria van de aan Kildare toekomende rechten moet worden gelijkgesteld aan het in art. 7:226 lid 2 BWSM omschreven geval van verkoop door een schuldeiser van de eigenaar van de verhuurde zaak en dat Alegria daarom gebonden is aan de met de timesharenemers gesloten overeenkomsten, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van het hof steunt op een uitleg van art. 7:226 lid 2 BWSM die strookt met de door de wetgever beoogde beschermingsgedachte van de zwakkere partij, te weten de huurder/timesharenemer. Dat het hof zich bij dit oordeel mede heeft laten leiden door art. 3 van het ontwerp van de Timeshare Ordinance is naar mijn mening niet ongeoorloofd. Ook dit ontwerp ademt de geest van bescherming van de timesharenemer als consument. Bovendien heeft het hof zich niet uitsluitend op dit ontwerp gebaseerd, maar heeft het primair de ratio van art. 7:226 BWSM in aanmerking genomen en in dat kader mede acht geslagen op het ontwerp van de Timeshare Ordinance. Dat de regering van Sint Maarten dit ontwerp nog niet heeft bekrachtigd, behoeft geen belemmering te zijn om bij de uitleg van art. 7:226 BWSM rekening te houden met de door de Timeshare Ordinance nagestreefde consumentenbescherming. Het hof heeft bij zijn oordeel de bijzondere omstandigheden van dit geval in aanmerking genomen (zie rov. 2.23). Dat het hof, gelet op de grote economische belangen van de toeristenindustrie op Sint Maarten en van de timeshare industrie in het bijzonder, met zijn oordeel rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het in Sint Maarten maatschappelijk gezien wenselijk is om timesharenemers in dergelijke omstandigheden tegen vervreemding te beschermen, acht ik niet onjuist. Het oordeel is evenmin ontoereikend gemotiveerd. Ik kom tot de slotsom dat onderdeel 1 in zijn geheel faalt.
3.5
Onderdeel 2 valt in vier subonderdelen uiteen en is gericht tegen rov. 2.25 van het bestreden vonnis. In rov. 2.25 heeft het hof overwogen dat, wanneer de anticiperende extensieve uitleg van art. 7:226 BWSM niet zou worden gevolgd, de gebondenheid van Alegria aan de met de timesharenemers gesloten overeenkomsten evengoed zou gelden op grond van art. 6:162 BWSM en art. 6:2 BWSM.
3.6
Nu in mijn visie onderdeel 1 faalt, ontbreekt belang bij onderdeel 2 en behoeft dit onderdeel geen bespreking. In het geval echter dat de Hoge Raad mocht oordelen dat in deze zaak een extensieve uitleg van art. 7:226 BWSM niet op zijn plaats is en het hof zich dus niet heeft kunnen beroepen op de anticiperende werking van art. 3 Timeshare Ordinance en evenmin op de ratio van art. 7:226 BWSM, bestaat wel degelijk belang bij de bespreking van onderdeel 2. Het is om die reden dat ik onderdeel 2 bespreek, waarbij ik zal uitgaan van een restrictieve uitleg van art. 7:226 BW.
3.7
Subonderdeel 2.1 klaagt in de kern dat het hof zich bij de invulling van de (zorgvuldigheids)norm van art. 6:162 BWSM en art. 6:2 BWSM heeft laten leiden door de op Sint Maarten levende inzichten en in het bijzonder door het Ontwerp Timeshare Ordinance.
3.8
Indien de Hoge Raad van oordeel mocht zijn dat de klachten van de onderdelen 1.3 en 1.4 slagen, wordt daarmee ook het oordeel van het hof in rov. 2.25 geraakt, omdat dit oordeel mede is gebaseerd op art. 3 Timeshare Ordinance en de in Sint Maarten levende inzichten die daaruit zouden blijken. In dat geval slaagt ook subonderdeel 2.1.
3.9
Subonderdeel 2.2 is gericht tegen het oordeel van het hof dat de (zorgvuldigheids)norm van art. 6:162 BWSM53.Alegria – ook wanneer art. 7:226 BWSM niet van toepassing is, zoals blijkens rov. 2.25 het uitgangspunt is – verplicht de belangen en de verworven rechten van de timesharenemers te respecteren. Volgens het subonderdeel heeft het hof daarmee miskend dat dit alleen zou gelden indien Alegria zou hebben meegewerkt aan een constructie die erop is gericht de bescherming die art. 7:226 BW de huurder beoogt te bieden, te ontgaan en/of zou hebben meegewerkt aan een constructie die ten doel heeft om een ontruimingsvordering te kunnen laten instellen door een (rechts)persoon die niet aan de huurovereenkomst is gebonden. De door het hof genoemde omstandigheid dat Alegria wist toen zij een bod op de erfpachtrechten uitbracht dat er huur- en timeshareovereenkomsten waren gesloten met betrekking tot het te veilen vastgoed en dat zij er dus van op de hoogte was dat er een (grote) groep personen was die een aanzienlijk bedrag vooruit hadden betaald in de verwachting dat zij nog vele jaren van de faciliteiten gebruik zouden kunnen maken, brengt volgens het subonderdeel niet mee dat van een dergelijk meewerken aan een constructie dan wel misbruik of samenspanning sprake zou zijn. Dat enkele feit brengt in ieder geval niet mee dat de (zorgvuldigheids)norm van art. 6:162 BW – in afwijking van art. 7:226 BW – ertoe verplicht de belangen en verworven rechten van de timesharenemers te respecteren. Aanvullende, bijzondere omstandigheden zijn vereist die in combinatie met die wetenschap een dergelijke verplichting zouden rechtvaardigen. Voor zover het hof het voorgaande niet heeft miskend, is het bestreden oordeel onbegrijpelijk. Ten slotte bestrijdt subonderdeel de overweging van het hof dat het door Alegria gedane voorstel, waarbij de timesharenemers hun gebruik tegen betaling van dezelfde ‘maintenance fees’ konden voortzetten, maar wel hun rechten uit die overeenkomsten dienden vrij te geven, onvoldoende is.
3.10
Door te oordelen dat Alegria ook gebonden is aan de met de timesharenemers gesloten overeenkomsten op grond van art. 6:162 BW heeft het hof een vorm van ‘derdenwerking’ van de huurovereenkomst mogelijk gemaakt in een geval dat niet onder het toepassingsbereik van art. 7:226 BW valt. Rov. 2.25 neemt immers tot uitgangspunt dat art. 7:226 BW niet van toepassing is (‘wanneer voornoemde (anticiperende) extensieve uitleg niet zou kunnen worden gevolgd’). Subonderdeel 2.2 bestrijdt – terecht – niet dat derdenwerking van de huurovereenkomst op grond van art. 6:162 BW mogelijk is buiten het in de wet geregelde geval van art. 7:226 BW om, maar voert uitsluitend aan dat het hof heeft miskend dat dit slechts het geval kan zijn in – kort gezegd – gevallen van samenspanning of misbruik, althans dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Mijns inziens speelt bij het aannemen van derdenwerking van de huurovereenkomst op grond van onrechtmatige daad een belangrijke rol in hoeverre deze derdenwerking past in het stelsel van de wet, met name gelet op het in art. 7:226 BW geregelde geval van derdenwerking van de huurovereenkomst.54.Nu de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de derdenwerking van de huurovereenkomst jegens de verkrijger van een gehuurde zaak te beperken tot gevallen van overdracht van de gehuurde zaak door (een schuldeiser van de) verhuurder, zou niet lichtvaardig mogen worden aangenomen dat in gevallen waarin géén sprake is van overdracht door een (schuldeiser van de) verhuurder de verkrijger van een gehuurde zaak gebonden is aan de huurovereenkomst op grond van onrechtmatige daad of de redelijkheid en billijkheid. Ik aarzel of, zoals het subonderdeel betoogt, daarvoor alleen ruimte bestaat in de in de parlementaire behandeling van art. 7:226 BW genoemde gevallen van meewerken aan constructies die erop gericht zijn om de ontruimingsbescherming van de huurder te omzeilen. Uit de aangehaalde passages uit de parlementaire geschiedenis blijkt immers niet dat de wetgever deze situaties exclusief voor ogen had. Mijns inziens zijn bijkomende omstandigheden vereist voordat kan worden gezegd dat een verkrijger van een verhuurde zaak jegens de huurder, die niet wordt beschermd door art. 7:226 BW, handelt in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid. De omstandigheid dat de verkrijger ten tijde van de aankoop of overdracht ervan op de hoogte was dat de zaak is verhuurd en dat de huurders aanmerkelijk nadeel lijden indien hen na de overdracht niet meer het huurgenot van de zaak wordt verschaft, is naar mijn mening in ieder geval niet voldoende.55.
3.11
Het voorgaande brengt mee dat subonderdeel 2.2 slaagt. Het oordeel van het hof dat Alegria ingevolge de (zorgvuldigheids)norm van art. 6:162 BW verplicht is de belangen en verworven rechten van de timesharenemers te respecteren, steunt enkel op de omstandigheid dat Alegria wist toen zij een bod op de erfpachtrechten uitbracht dat er huur- en timeshareovereenkomsten waren gesloten met betrekking tot het te veilen vastgoed en dat zij ervan op de hoogte was dat er een (grote) groep personen was die een aanzienlijk bedrag vooruit hadden betaald in de verwachting dat zij nog vele jaren van de faciliteiten gebruik zouden kunnen maken. Het hof heeft miskend dat naast wetenschap, bijkomende omstandigheden zijn vereist die dit oordeel kunnen rechtvaardigen. Voor zover het hof dit niet heeft miskend, heeft het zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, evenals de overweging dat het hiervoor genoemde voorstel aan de timesharenemers niet voldoende zou zijn.
3.12
Zoals subonderdeel 2.3 stelt, treft het slagen van subonderdeel 2.2 ook het oordeel dat Alegria door deze verplichting niet onredelijk wordt benadeeld, welk oordeel voortbouwt op het oordeel dat de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW Alegria ertoe verplicht de belangen en de verworven rechten van de timesharenemers te respecteren. Bij het slagen van subonderdeel 2.2 behoeft subonderdeel 2.3 daarom geen behandeling.
3.13
Subonderdeel 2.4 stelt (primair) dat de in de subonderdelen 2.2 en 2.3 opgenomen klachten op overeenkomstige wijze gelden voor het oordeel van het hof, voor zover dit is gebaseerd op art. 6:2 BW.
3.14
Er is inderdaad geen goede reden om, voor zover het oordeel van het hof berust op art. 6:2 BW, van het voorgaande af te wijken, zodat het subonderdeel slaagt. Bij deze stand van zaken kan de behandeling van de overige in subonderdeel 2.4 aangevoerde klachten achterwege blijven.
3.15
Zoals gezegd, ben ik in dit geval van mening dat een extensieve uitleg van art. 7:226 lid 2 BWSM op zijn plaats is en dat om die reden het principaal cassatieberoep faalt.
4. Bespreking van het middel in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
4.1
Het incidenteel cassatieberoep is ingesteld onder de voorwaarde dat (een onderdeel van) het principaal cassatieberoep slaagt. Nu aan deze voorwaarde niet is voldaan, behoeft het middel in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep geen bespreking.
4.2
Voor het geval dat de Hoge Raad mocht oordelen dat het principale cassatieberoep slaagt, omdat wordt geoordeeld dat geen ruimte bestaat voor een extensieve interpretatie van art. 7:226 lid 2 BWSM, bespreek ik kort het incidentele cassatieberoep.
4.3
Het middel is uitsluitend gericht tegen de interpretatie van het arrest van de Hoge Raad inzake Vagobel/Geldnet in rov. 2.18. Onderdeel 1 klaagt dat voor zover het hof het arrest Vagobel/Geldnet aldus heeft uitgelegd dat de Hoge Raad in dit arrest in zijn algemeenheid heeft geoordeeld dat art. 7:226 BW enkel van toepassing kan zijn indien de verhuurder (en niet bijvoorbeeld de groepsvennootschap van de verhuurder) het gehuurde overdraagt, deze uitleg onjuist en/of onbegrijpelijk is. Een dergelijke lezing gaat volgens het onderdeel voorbij aan het zeer specifieke feitencomplex van het arrest inzake Vagobel/Geldnet en aan de omstandigheid dat daarin art. 7:226 BW tegen de huurder werd ingeroepen.
4.4
In het verlengde daarvan klaagt onderdeel 2 dat onjuist en/of onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat de omstandigheid dat art. 7:226 BW in het arrest inzake Vagobel/Geldnet juist tegen de huurder werd ingeroepen, geen rol heeft gespeeld bij de beslissing van de Hoge Raad. Volgens het onderdeel heeft de Hoge Raad zich hierover in het arrest niet heeft uitgelaten. Voor de vraag in hoeverre art. 7:226 BW extensief moet worden uitgelegd is relevant of art. 7:226 BW door de huurder of door de verhuurder wordt ingeroepen, aangezien uit de wetsgeschiedenis volgt dat art. 7:226 BW, waar de bescherming van de huurder dit eist, extensief moet worden uitgelegd. Verder klaagt onderdeel 2 dat het hof zijn bestreden overweging niet (op begrijpelijke wijze) heeft kunnen baseren op de stellingen van partijen.
4.5
Hoewel het middel terecht stelt dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat art. 7:226 BW extensief kan worden uitgelegd waar de bescherming van de huurder dit vereist, blijkt uit de wetsgeschiedenis eveneens dat het geval dat de zaak wordt overgedragen door een ander dan de (schuldeiser van de) verhuurder niet valt onder het toepassingsbereik van die bepaling. In de parlementaire behandeling is zelfs expliciet opgemerkt dat art. 7A:1612 (oud) BW/art. 7:226 BW niet van toepassing is in geval van een economische eigendomsoverdracht, zoals in het arrest inzake Vagobel/Geldnet aan de orde was.56.Tegen deze achtergrond ligt het niet in de rede dat de uitkomst anders zou zijn geweest, indien art. 7:226 BW in die zaak was ingeroepen tegen de verhuurder in plaats van de huurder. De overweging van het hof dat, kort gezegd, de Hoge Raad in het arrest inzake Vagobel/Geldnet heeft geoordeeld dat art. 7:226 BW niet van toepassing is wanneer geen sprake is van een eigendomsoverdracht door de verhuurder en dat bij dat oordeel geen rol heeft gespeeld de omstandigheid dat in die zaak de bepaling tegen de huurder werd ingeroepen, berust dus niet op een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Dit oordeel is een zuiver rechtsoordeel dat het hof kon geven ongeacht de stellingen van partijen. Daarmee zou het middel in zijn geheel falen.
5. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑02‑2020
Zie rov. 2.1.1-2.1.10 van het bestreden vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof) van 13 december 2018 (niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl).
Zie rov. 2.1.8 van het vonnis van het hof van 13 december 2018. Het hof heeft de brief van 30 september 2014 niet op alle onderdelen correct weergegeven ten opzichte van het origineel, zoals opgenomen als productie 12 bij het inleidende verzoekschrift ingediend bij het GEA. Deze verschrijvingen zijn van ondergeschikte aard en in het citaat door mij aangegeven.
Dit (niet-gepubliceerde) vonnis is overgelegd als productie 14 bij het inleidende verzoekschrift.
Dit (niet-gepubliceerde) vonnis is overgelegd als productie 12 bij de conclusie van dupliek in eerste aanleg.
Dit vonnis is niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl en, voor zover ik heb kunnen nagaan, niet terug te vinden in de procesdossiers.
AR 2015/68, ECLI:NL:OGEAM:2016:51, NJF 2016/414.
Dit zijn punten waarmee verblijf kan worden doorgebracht in een ander resort dat ook is aangesloten bij de internationale timeshare organisatie RCI, zie rov. 4.4 van het vonnis van het GEA van 23 augustus 2016.
Zie J. de Boer, Nieuw BW overzee (Mon. BW nr. A31) 2019/110. Zie ook de website van de St. Maarten Timeshare Association (http://www.timesharestmaarten.com/about-timeshare-association/why-own-timeshare-st-maarten).
Vgl. rov. 4.14 van het vonnis van het GEA: ‘Verder is van belang dat timeshare een methode is van exploitanten van resorts om hun appartementen te vermarkten, naast reguliere verhuur en hotelverhuur. Zonder timeshare, dat wereldwijd een enorme vlucht heeft genomen, is het de vraag of resorts op Sint Maarten in hun huidige vorm bestaansrecht zouden hebben. De vooruitbetaling geeft in die zin ook aan de resorts economische zekerheid’.
De mogelijkheid tot vestiging van een deeltijdappartementsrecht is in 2005 in de (voormalige) Nederlandse Antillen toegevoegd aan Boek 5 door invoering van Landsverordening van 27 april 2005 tot wijziging van de Boeken 5 en 7 van het Burgerlijk Wetboek (Landsverordening regeling gebruik in deeltijd van onroerende zaken en aanpassing appartementsrecht), P.B. 2005, no. 58. Zie daarover C.J.M. Bollen, Betere bescherming bij timeshare via het appartementsrecht in de Caribische landen van het Koninkrijk: werkt het?, AA 2019/4, p. 260-261; J. de Boer, Het nieuw BW overzee, (Mon. BW nr. A31) 2019/94.
Zie Bollen, t.a.p.; C. de la Fuente & W.J. Noordhuizen, Nederlands-Antilliaans en Arubaans huurrecht, 2009, p. 32 e.v.; J. de Boer, Timeshare in de Nederlandse Antillen, WPNR 2005/6644, p. 911; R.J.A. Arduin, Timesharing. Timesharing van onroerend goed vergeleken (Arts Notariatus LXIV), diss. VU Amsterdam, 1993, p. 153-161.
Zie HR 11 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9673, NJ 2012/73, m.nt. A.L.M. Keirse, rov. 4.3.
Zie art. III van de Landsverordening huur, AB 2014, no. 8.
Zie HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2560, NJ 2018/211, m.nt. J.L.R.A. Huydecoper, rov. 3.5.2 en de conclusie van A-G Wissink vóór deze uitspraak onder 2.4 met verwijzing naar de MvT, AB 2014, no. 8, p. 21-26, 57.
Zie J. de Boer, Het nieuw BW overzee (Mon.BW nr. A31) 2019/6 en 7.
Art. 7A:1593 (oud) BWSM bevatte een overeenkomstige bepaling.
Vgl. A.R. de Jonge, Huurrecht, 2019, p. 187.
Art. 7:227 BW biedt een regeling ter bescherming van de huurder bij vestiging of overdracht van beperkte rechten die niet onder art. 7:226 BW vallen.
Zie HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9687, NJ 2004/316, m.nt. P.A. Stein, rov. 3.3.1. Vgl. Kamerstukken I 1999/2000, 26089, nr. 6, p. 29: ‘Aldus wordt tegemoet gekomen aan de behoefte van de huurder aan continuïteit van zijn verhouding tot een verhuurder die als rechthebbende op de zaak in staat is hem het hem toekomende gebruik van de zaak te verschaffen’. Vgl. ook HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2560, NJ 2018/211, m.nt. J.L.R.A. Huydecoper, rov. 3.5.3; HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9632, NJ 2010/368, m.nt. P.A. Stein, rov. 4.2; Asser/Rossel & Heisterkamp 7-II 2017/145.
Het is sinds het arrest van 5 december 1896, W. 6882, vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de verkrijger in de plaats van de vervreemder partij wordt bij de huurovereenkomst. Zie Toelichting Meijers bij het voorontwerp voor titel 7.4, p. 939 (onder 3); Asser-Abas (Huur) 5-IIa 2001/89.
Zie HR 6 oktober 2017, reeds aangehaald, rov. 3.5.3, onder verwijzing naar Kamerstukken II 1999/00, 26089, 6, p. 28-29.
Zie de Toelichting Meijers bij het voorontwerp voor titel 7.4, p. 941 (onder 8) onder verwijzing naar HR 15 maart 1940, ECLI:NL:HR:1940:66, NJ 1940/848, m.nt. E.M. Meijers.
Het in de wet geregelde recht van (parate) executie van de pand- of hypotheekhouder (art. 3:248 BW resp. art. 3:268 BW) dan wel een overige schuldeiser (art. 3:276 BW) veronderstelt diens bevoegdheid om de (eigendoms)overdracht te bewerkstelligen. Zie o.a. A.L.M. Keirse, Groene Serie Vermogensrecht, art. 3:84 BW, aant. 1.5.4.3.2-1.5.4.3.3; Reehuis & Heisterkamp, Pitlo Goederenrecht 2019/142.
Kamerstukken II 1999/00, 26089, 6, p. 33-34; AB 2014, nr. 8, p. 57.
In Nederland is art. 7:226 BW derhalve niet alleen van dwingend recht voor woonruimte en 290-bedrijfsruimte, maar ook voor 230a-ruimte. Zie Kloosterman, Rossel & Rozeboom, Hoofdlijnen in het huurrecht, 2017/5.4.1.
Zie MvT, AB 2014, no. 8, p. 21.
Vgl. Kamerstukken II 1997/98, 26089, MvT, nr. 3, p. 6-7.
Zie de Toelichting Meijers bij het voorontwerp voor titel 7.4, p. 940-941, waarnaar wordt verwezen in Kamerstukken II 1997/98, 26089, 3, p. 35; Asser/Rossel & Heisterkamp 7-II 2017/151; A.W. Jongbloed, Groene Serie Huurrecht, art. 7:226 BW, aant. 18.
Zie o.a. C. Otte, Een praktische leidraad ‘Koop breekt geen huur’, Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte (hierna: TvHB) 2019/4, p. 275; T.W. de Waard, Praktijkvoorbeelden van problematiek rond art. 7:226 BW, TvHB 2016/5, p. 286; M. Cohen & J.P.H. Jacobs, Koop breekt soms huur! Wanneer de verhuurder niet de eigenaar van het gehuurde is…, Huurrecht 2011/43; F.C. Borst, Koop breekt geen huur (…), TvHB 2005/3, p. 77; M.M. Asbreuk-van Os, Een laatste dringende oproep om de tekst van de ontwerpartikelen 7:226 en 7:227 BW ( ‘koop breekt geen huur’) te herzien, WPNR 2001/6451, p. 625.
HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9687, NJ 2004/316, m.nt. P.A. Stein.
Zie MvA, Kamerstukken I 2001/02, 26 089, 162, p. 33.
Zie Kamerstukken I 2001/02, 26089, 162, p. 33.
HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2560, NJ 2018/211, m.nt. J.L.R.A. Huydecoper, rov. 3.5.5.
Zie Kamerstukken I 2001/02, 26089, nr. 162, MvA, p. 33-34, in reactie op de bijdragen van M.M. Asbreuk-van Os, WPNR 2001/6451, p. 624-631, en WPNR 2000/6386, p. 31-35. Zie ook Kamerstukken I 2001/02, 28064, nr. 325b, MvA, p. 4-5.
Vgl. ook T.W. de Waard, Praktijkvoorbeelden van problematiek rond art. 7:226 BW, TvHB 2016/5, p. 286.
Vgl. de pleitnotities van TOCA c.s. van 9 juni 2016, nr. 17.
Vgl. ook de schriftelijk toelichting van TOCA c.s., onder nr. 17.
De oude Nederlandse regeling is gebaseerd op Richtlijn 94/47/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de bescherming van een recht van deeltijds gebruik van onroerende zaken (PbEG L 280/83). Per 23 februari 2009 is deze richtlijn ingetrokken en vervangen door Richtlijn 2008/122/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van de consumenten met betrekking tot bepaalde aspecten van overeenkomsten betreffende gebruik in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling (PbEU L 33/10). De nieuwe Nederlandse regeling is opgenomen in art. 7:50a-7:50i BWNL en strekt tot uitvoering van deze richtlijn.
Zie ook Bollen, a.w., p. 260, die als voorbeeld geeft dat de timesharekoper in Sint Maarten op grond van art. 7:48c lid 1 BWSM vijf dagen de tijd heeft om de overeenkomst te ontbinden, in plaats van tien dagen op grond van oude Nederlandse regeling (de bedenktijd is in Nederland thans veertien dagen op grond van art. 7:50d BWNL).
Zie de memorie van toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van Advies, Staten van Sint Maarten, zitting 2015-2016, no. 4b, p. 1, te raadplegen via http://www.sxmparliament.org/wp-content/uploads/2019/09/IS-865-dd-17jun2016-IOLV-reactie-timeshare-SAWW-1.pdf.
Te raadplegen via: http://www.sxmparliament.org/wp-content/uploads/2019/09/US-034-dd-24feb2017-Gouv-voordracht-bekrachtiging-Initiatief-ontwerplandsverordening-to-herziening-van-de-regels.pdf. Zie over de Timeshare Ordinance ook Bollen, a.w., p. 261.
Zie de memorie van toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van Advies, Staten van Sint Maarten, zitting 2015-2016, no. 4b, p. 7, te raadplegen via http://www.sxmparliament.org/wp-content/uploads/2019/09/IS-865-dd-17jun2016-IOLV-reactie-timeshare-SAWW-1.pdf.
Zie p. 19-20 van het advies van 24 juni 2014 van de Raad van Advies inzake de ontwerp Timeshare Ordinance, te raadplegen via http://www.sxmparliament.org/wp-content/uploads/2019/09/IS-756dd-03juli2014-RvA-Advies-IOLherziening-regels-timeshare-1.pdf.
Zie de reactie op het advies van de Raad van State, Staten van Sint Maarten, zitting 2015-2016, no. 4b, p. 8, te raadplegen via http://www.sxmparliament.org/wp-content/uploads/2019/09/IS-865-dd-17jun2016-IOLV-reactie-timeshare-SAWW-1.pdf.
Zie Arjen van Rijn, Handboek Caribisch Staatsrecht, 2019, nr. 305.
Zie Asser/Vranken Algemeen deel** 1995/155-166, i.h.b. nr. 166 met verwijzingen naar rechtspraak.
Vgl. HR 20 juni 1986, ECLI:NL:HR:1986:AD5694, NJ 1987/35, m.nt. W.C.L. van der Grinten, rov. 3.4. Vgl. C.E. du Perron, Overeenkomst en derden, 1999, nr. 101; Asser/Sieburgh 6-III 2018/527.
Vgl. ook de rechtspraak ten aanzien van profiteren van wanprestatie o.a. HR 17 november 1967, ECLI:NL:HR:1967:AC4789, NJ 1968/42, m.nt. G.J. Scholten; HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5682, NJ 2006/33, rov. 3.2; HR 26 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1084, NJ 2007/78. Zie over deze rechtspraak o.a. Asser/Sieburgh 6-III 2018/521; Asser/Sieburgh 6-IV 2019/66b.
Beroepschrift 13‑03‑2019
Caribische zaak (Sint Maarten)
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
De besloten vennootschap Alegria Real Estate B.V., gevestigd te Sint Maarten, hierna ook: ‘Alegria’, te dezer zake woonplaats kiezende te Den Haag aan de Bezuidenhoutseweg nr 57 (2594 AC), gebouw New Babylon (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van mr. J.W.H. van Wijk, advocaat bij de Hoge Raad, die door verzoekster is aangewezen om dit verzoekschrift namens haar te ondertekenen en bij Uw Raad in te dienen en om haar ook overigens in cassatie als advocaat te vertegenwoordigen,
dat verzoekster hierbij beroep in cassatie instelt tegen het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hierna: ‘het hof’, gewezen en uitgesproken ter openbare terechtzitting in Sint Maarten op 13 december 2018, onder registratienummers AR 68/2015 — ghis 82129/2017 — H 16/17 — SXM2016H00017, zoals gerectificeerd bij herstelvonnis van 20 december 2018 (registratienummers AR 68/2015 — ghis 821269/2017 — H-16/17 — SXM2016H00017) in de zaak van verzoekster als appellante tegen:
- 1.
de vereniging Timeshare Owners At Caravanserai Association, gevestigd te Sint Maarten, hierna ook: ‘TOCA’,
- 2.
[geintimeerde 2],
- 3.
[geintimeerde 3],
beide wonende in de Verenigde Staten van Amerika, hierna ook ‘[geintimeerden] c.s.’, als geïntimeerden,
die in de vorige instantie alle laatstelijk woonplaats hebben gekozen bij hun gemachtigden mrs. M.M.N.C. Schellekens en M. Kortenoever, kantoorhoudende in Philipsburg te Sint Maarten bij Lexwell advocaten, aan de Falcon Road 2, Harbor View (P.O. Box 1020).
Verzoekster verzoekt Uw Raad om een datum te bepalen waarop zij de zaak door haar advocaat schriftelijk kan doen toelichten.
Verzoekster wenst tegen voormeld (gerectificeerde) vonnis het navolgende middel van cassatie aan te voeren.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het hof heeft overwogen en beslist als vermeld in rov. 2.22–2.25 van het vonnis waarvan beroep, en op grond van het daar overwogene en besliste recht heeft gedaan als overigens vermeld in het hier als ingelast te beschouwen vonnis waarvan beroep, ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang te beschouwen redenen:
Onderdeel 1; (anticiperende) extensieve uitleg van art. 7:226 bw1. (rov. 2.23–2.24)
1
In rov. 2.24 komt het hof tot het oordeel dat onder de in rov. 2.23 vermelde omstandigheden, gelet op
- (1)
de ratio van art. 7:226 BW, alsmede op
- (2)
art. 3 van het laatste2. Ontwerp van de Landsverordening tot herziening van de burgerrechtelijke regels betreffende timeshare (hierna: ‘het Ontwerp Time Share Ordinance’) en de daaruit blijkende gedachte dat het in Sint Maarten maatschappelijk gezien wenselijk is om timeshare-nemers3. in dergelijke omstandigheden tegen vervreemding te beschermen,
moet worden aangenomen dat de executoriale verkoop aan Alegria van de aan Kildare toekomende rechten wordt gelijkgesteld aan het in art. 7:226 lid 2 BW omschreven geval van verkoop door een schuldeiser van de eigenaar van de verhuurde zaak.
Het hof oordeelt dat Alegria daarom is gebonden aan de met de timeshare-nemers gesloten overeenkomsten.
De door het hof in rov. 2.23 vermelde omstandigheden zijn:
- (i)
De huurovereenkomsten hebben betrekking op timeshares in een op Sint Maarten gelegen resort.
- (ii)
De rechthebbende op de verhuurde accommodaties (Kildare) en de verhuurder (Endless Vacation) behoorden tot hetzelfde concern en de splitsing van de rechtspersoon die het zakelijk recht (de erfpacht) heeft en de rechtspersoon die de accomodaties verhuurt is uitsluitend door de concernbelangen (en mogelijk die van de bank) ingegeven.
- (iii)
De timeshare-nemers stonden daar volledig buiten en zij zullen daarin in veel gevallen ook niet van de op de hoogte zijn geweest.
- (iv)
Die samenhang leidde er ook toe dat met de executie van Kildare ook Endless Vacation van het toneel is verdwenen en dat Endless Vacation niet alleen niet in staat is om het overeengekomen huurgenot te verschaffen maar ook, doordat zij voor dezelfde schuld als Kildare is uitgewonnen, voor de claims van de timeshare-nemers geen verhaal biedt.
- (v)
Alegria wist bij de aankoop van de erfpachtrechten van de timeshare- overeenkomsten; dat zij meende dat deze overeenkomsten alle met een ander dan de zakelijke gerechtigde Kildare waren gesloten, en dat dit gegeven bij de bieding van belang is geweest, is gesteld noch gebleken.
- (vi)
Alegria zou bij het overgaan van de huur aanspraak krijgen op betaling van de jaarlijkse maintenance fees.
De oordelen van het hof in rov. 2.24 en rov. 2.23 getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn niet naar behoren gemotiveerd.
1.1
Het hof miskent dat de in rov. 2.23 vermelde omstandigheden, noch afzonderlijk noch in combinatie, meebrengen dat de executoriale verkoop aan Alegria van de aan Kildare toekomende rechten moet worden gelijkgesteld aan het in art. 7:226 lid 2 BW omschreven geval. Een dergelijke (anticiperende) extensieve uitleg van art. 7:226 BW kan niet worden aanvaard en is rechtens onjuist. Art. 7:226 BW is niet van toepassing op een geval als het onderhavige waarin de zakelijke rechten waarop de huurovereenkomst betrekking heeft (op het moment van de overdracht) toekomen aan een andere (rechts)persoon dan de verhuurder. Art. 7:226 BW is uitsluitend van toepassing in het geval de verhuurder (op het moment van de overdracht) tevens de zakelijk gerechtigde (de ‘eigenaar’ van het verhuurde)4. is.5. Art. 7:226 lid 1 BW is derhalve ook niet van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin weliswaar sprake is van overdracht van de zakelijke rechten waarop de huurovereenkomst betrekking heeft, maar niet van zodanige overdracht door de verhuurder. Vgl. met betrekking tot het Nederlandse equivalent van art. 7:226 BW: HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9687, NJ 2004/316 (Vagobel/Geldnet), hierna: ‘het Vagobel- arrest’. Ook art. 7:226 lid 2 BW is niet van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin sprake is van overdracht van de zakelijke rechten door een schuldeiser van de eigenaar, maar niet van overdracht door een schuldeiser in zijn hoedanigheid van schuldeiser van de verhuurder. Hieraan doen de in rov. 2.23 vermelde omstandigheden niet af, in het bijzonder ook niet de omstandigheid dat de rechthebbende op de verhuurde accomodaties (de eigenaar) en de verhuurder tot hetzelfde concern behoren.
1.2
Het hof miskent in rov. 2.24 dat het in onderdeel 1.1 gestelde ook geldt als wordt gelet op de ratio van art. 7:226 BW. Dat blijkt onder meer uit het Vagobel-arrest en uit de wetsgeschiedenis van (het Nederlandse equivalent van) art. 7:226 BW.
Art. 7:226 BW behelst blijkens het Vagobel-arrest een bepaling ter bescherming van de huurder voor de situatie dat de verhuurder de verhuurde zaak aan een ander overdraagt. Om te voorkomen dat de huurder het genot van de gehuurde zaak kwijtraakt doordat de verhuurder dit niet meer aan hem kan verschaffen (kennelijk: als gevolg van overdracht door de verhuurder), houdt deze bepaling in dat in zodanig geval de huurovereenkomst overgaat op de nieuwe eigenaar. In aansluiting op de uiteenzetting van die ratio heeft de Hoge Raad in het Vagobel-arrest geoordeeld dat art. 7:226 BW niet van toepassing is op een geval waarin weliswaar sprake is van eigendomsoverdracht, maar niet van eigendomsoverdracht door de verhuurder (zelfs niet wanneer de verhuurder wel de economische eigenaar van het verhuurde is). Art. 7:226 BW werd in de Vagobel-zaak weliswaar juist tegen de huurder ingeroepen, maar uit de formulering van de overwegingen van de Hoge Raad blijkt dat deze omstandigheid bij de beslissing dat art. 7:226 BW niet van toepassing is, geen rol heeft gespeeld.6.
Ook uit de wetsgeschiedenis van (het Nederlandse equivalent van) art. 7:226 BW blijkt dat door de wetgever onder ogen is gezien, en dus is aanvaard, dat de door art. 7:226 BW beoogde bescherming slechts gelding heeft wanneer de verhuurder ook eigenaar van het verhuurde is, met het gevolg dat — wanneer dat laatste niet het geval is — de huurder, evenals bij onderhuur, tegenover de eigenaar en diens rechtsopvolger geen eigen positie heeft.7.
1.3
Het hof miskent in rov. 2.24 voorts dat het in onderdeel 1.1 gestelde ook geldt als wordt gelet op art. 3 van het Ontwerp Timeshare Ordinance en de daaruit (volgens het hof) blijkende gedachte dat het in Sint Maarten maatschappelijk gezien wenselijk zou zijn om timeshare-nemers in dergelijke omstandigheden tegen vervreemding te beschermen.
In dit verband is ten eerste van belang dat dit ontwerp meer dan vijf jaar geleden (namelijk op 13 januari 2014) is ingediend en weliswaar kennelijk (zoals het hof in rov. 2.22 overweegt) inmiddels — enkele jaren ná de onderhavige overdracht van de zakelijke rechten op het gehuurde — door de Staten is aangenomen, maar (zoals het hof in rov. 2.22 eveneens overweegt) nog steeds niet is bekrachtigd en ingevoerd, en dus nog niet in werking is getreden. Daarbij moet bedacht worden dat geen sprake is van een (op grond van art. 84 Staatsregeling) door de regering bij de Staten ingediend ontwerp van landsverordening, maar van een door een lid van de Staten (op grond van art. 85 Staatsregeling) aanhangig gemaakt ontwerp van landsverordening (een ‘initiatiefontwerplandsverordening’), dat door de Staten aan de regering kan worden voorgedragen ter bekrachtiging en waarover de regering zich dan dus nog moet uitspreken. Gesteld noch gebleken is dat (aannemelijk is dat) het Ontwerp Timeshare Ordinance op afzienbare termijn zal worden bekrachtigd en ingevoerd, laat staan in werking zal treden. Het hof heeft dat in ieder geval niet vastgesteld. Het lot van het Ontwerp Timeshare Ordinance is dus nog onzeker.
Ten tweede is van belang dat uit de memorie van toelichting op art. 3 Ontwerp Timeshare Ordinance blijkt dat op het voor de onderhavige zaak relevante punt (bescherming van de timeshare-nemer, ongeacht of de timeshare-overeenkomst als huurovereenkomst moet worden gekwalificeerd en waarbij dus ook niet van belang is in hoeverre de verkopende of overdragende partij de directe contractspartner van de timeshare-nemer is)8. geen sprake is van een codificatie van het geldende recht, maar van een uitbreiding van de bescherming van de timeshare-nemer/huurder. Er is dus sprake van een duidelijke afwijking ten opzichte van (breuk met) het geldende recht.
In het verlengde hiervan is — ten derde — van belang dat, zoals Alegria ook heeft aangevoerd,9. het Ontwerp Timeshare Ordinance een overgangsbepaling10. bevat die bepaalt dat deze landsverordening niet van toepassing is op overeenkomsten die vóór zijn inwerkingtreden zijn gesloten.
Gelet op het voorgaande is de extensieve uitleg van art. 7:226 BW in rov. 2.24 in strijd met de rechtszekerheid en/of berust die uitleg (mede) op ongeoorloofde anticipatie11. op het Ontwerp Timeshare Ordinance.
Gelet op het voorgaande kon het hof uit art. 3 Ontwerp Timeshare Ordinance ook niet afleiden dat het in Sint Maarten maatschappelijk gezien wenselijk zou zijn om timeshare-nemers in de in rov. 2.23 vermelde omstandigheden tegen vervreemding te beschermen, althans niet zolang het Ontwerp Timeshare Ordinance nog (steeds) niet is bekrachtigd en ingevoerd (en dus niet in werking is getreden), althans niet ten aanzien van overeenkomsten die vóór de (toekomstige) inwerkingtreding van het Ontwerp Timeshare Ordinance zijn gesloten. Althans kon het hof de (anticiperende) extensieve uitleg van art. 7:226 BW, gelet op het voorgaande, niet baseren op die (beweerdelijke) maatschappelijke wenselijkheid.
In ieder geval is het oordeel van het hof in rov. 2.24 (jo. 2.22) niet naar behoren gemotiveerd in het licht van de door Alegria aangevoerde stellingen als hiervoor bedoeld.12. Het hof had in het bijzonder (kenbaar) aandacht moeten besteden aan het beroep van Alegria op de hiervoor bedoelde overgangsbepaling in het Ontwerp Timeshare Ordinance.
1.4
Door zijn oordeel in rov. 2.24 jo. 2.22 (mede) te baseren op het laatste Ontwerp Timeshare Ordinance, zoals dat volgens het hof door de Staten is aangenomen, maar nog (steeds) niet is bekrachtigd en ingevoerd, in het bijzonder op art. 3 van dat laatste Ontwerp (en de daaruit volgens het hof blijkende gedachte omtrent hetgeen in Sint Maarten maatschappelijk gezien wenselijk is), heeft het hof zich schuldig gemaakt aan een verboden aanvulling van de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering en/of verweer ten gronde hebben gelegd, en/of is het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden en/of heeft het hof een ongeoorloofde verrassingsbeslissing gegeven. In het onderhavige geding is immers uitsluitend een eerdere, destijds bij de Staten aanhangige versie van het Ontwerp Timeshare Ordinance in het geding gebracht13. en partijen hebben zich, ook in hoger beroep, uitsluitend op die eerdere versie beroepen, zodat het partijdebat14. dan ook uitsluitend die eerdere versie tot onderwerp heeft gehad. In die eerdere versie was het in art. 3 Ontwerp Timeshare Ordinance bepaalde geregeld in het niet geheel gelijkluidende art. 50c. De overgangsbepaling in het Ontwerp Timeshare Ordinance is in beide versies wel identiek.15.
1.5
Het hof miskent voorts dat de in rov. 2.23 vermelde omstandigheden, zoals hiervoor in onderdeel 1 achter (i) tot en met (vi) weergegeven, ook om de volgende redenen niet meebrengen dat de executoriale verkoop aan Alegria van de aan Kildare toekomende rechten moet worden gelijkgesteld aan het in art. 7:226 lid 2 BW omschreven geval, althans is — zonder nadere motivering, die ontbreekt — onbegrijpelijk waarom die omstandigheden dat zouden meebrengen.
De achter (i) weergegeven omstandigheid heeft los van de door onderdeel 1.3 aangevochten oordelen geen zelfstandige betekenis.
De achter (ii) weergegeven bijzonderheid (kort gezegd: het concernverband en de splitsing tussen eigenaar en verhuurder binnen het concern) leidt niet tot de door het hof bedoelde gelijkstelling (extensieve uitleg van art. 7:226 BW). Om te beginnen valt niet in te zien waarom art. 7:226 BW enerzijds wél van toepassing zou zijn op een geval als het onderhavige, waarin sprake is van overdracht door (een schuldeiser van) de (juridisch) eigenaar die geen verhuurder is, terwijl de verhuurder/niet-eigenaar tot hetzelfde concern behoort, en anderzijds (blijkens het Vagobel-arrest) niet van toepassing is op de overdracht door de juridisch eigenaar terwijl de verhuurder (op grond van een overeenkomst met de juridisch eigenaar) slechts de economisch eigenaar is. Anders gezegd: niet valt in te zien waarom een concernverband (de samenhang16. binnen een concern) wél zou moeten leiden tot de toepasselijkheid van art. 7:226 BW, terwijl het (contractuele) verband (de samenhang) tussen de juridisch eigenaar en de economische eigenaar daartoe niet leidt. Voorts valt niet in te zien dat de omstandigheid dat de door het hof bedoelde splitsing van de eigenaar en de verhuurder uitsluitend door de concernbelangen (en mogelijk die van de bank) is ingegeven, relevant zou zijn, zeker niet zolang die splitsing (de inrichting van het concernverband) niet heeft plaatsgevonden met het oogmerk de bescherming die art. 7:226 BW de huurder beoogt te bieden, te ontgaan en dus, zoals Alegria heeft aangevoerd17. niet is opgezet als constructie met het oogmerk daarvan misbruik te maken ten koste van toekomstige timeshare-nemers. Gesteld noch gebleken is dat de inrichting van het concern waartoe Kildare en Endless Vacation behoorden, met inbegrip de door het hof bedoelde splitsing, die dateert van lang voordat de executoriale verkoop van het verhuurde aan de orde was (namelijk van 1996, dus 18 jaar eerder), een dergelijk oogmerk had en/of als een dergelijke constructie was opgezet. In ieder geval heeft het hof dat niet vastgesteld.
In verband met het voorgaande is ook van belang dat, zoals Alegria heeft aangevoerd,18. de door het hof bedoelde splitsing (scheiding) binnen een concern tussen een vennootschap waarin het vastgoed is ondergebracht (een ‘propco’, property company) en een vennootschap waarin de risicodragende operaties, zoals verhuur, zijn ondergebracht (een ‘opco’, operating company), vrij gebruikelijk is en zelfs vaak door de bank wordt geëist. De bank heeft er namelijk belang bij het aantal crediteuren van de leningnemer — de eigenaar van het vastgoed — zoveel mogelijk te beperken, omdat dat de bank de vrijheid geeft te kiezen hoe en wanneer zij haar hypotheekrecht uitoefent, zonder dat andere crediteuren met beslagen roet in het eten kunnen gooien. Ook is van belang dat het, zoals Alegria heeft aangevoerd,19. in de praktijk regelmatig voorkomt en algemeen aanvaard en gebruikelijk is, dat de eigenaar een vastgoedbeheerder inschakelt die in eigen naam timeshare- overeenkomsten/huurovereenkomsten met derden sluit, terwijl de onroerende zaak niet aan hem toebehoort. Bij huurovereenkomsten wordt die beheerder dan dus ook de verhuurder. Het hof heeft deze stellingen van Alegria ten onrechte niet bij zijn oordeel betrokken en/of aldus zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
Ook de achter (iii) weergegeven omstandigheid kan niet leiden tot de door het hof bedoelde gelijkstelling. Om te beginnen kon iedere timeshare-nemer door navraag bij het Kadaster vaststellen dat niet Endless Vacation, maar Kildare de zakelijk gerechtigde was. De door het hof veronderstelde onbekendheid van sommige timeshare-nemers met dit in de openbare registers inschreven feit behoort niet voor risico van Alegria te komen. Voorts gaat de redenering van het hof hoe dan ook niet op voor die gevallen waarin de timeshare-nemers wél op de hoogte waren van (kort gezegd) het door het hof bedoelde concernverband en de door het hof bedoelde splitsing. Het hof overweegt zelf dat de timeshare-nemers daarvan ‘in veel gevallen’ ook niet van op de hoogte zullen zijn geweest, hetgeen impliceert dat die wetenschap in sommige gevallen wél bestond. Dat strookt ook met hetgeen Alegria én Toca en [geintimeerden] c.s. zelf hebben gesteld.20. In sommige gevallen is immers in de op de huurovereenkomst toepasselijke algemene voorwaarden, na de uitdrukkelijke bepaling dat ‘lessor’ en ‘lessee’ door de contractvoorwaarden worden gebonden, een zinsnede toegevoegd waarin Kildare wel werd genoemd: ‘Kildare Properties Ltd., the owner of the property, has authorized Lessor to grant the rights contained herein’.21. De gedachtegang van het hof in rov. 2.23 en 2.24 mist dus in ieder geval een (kennelijk ook in de visie van het hof) essentiële schakel in die gevallen waarin de timeshare- nemers wél op de hoogte waren van het feit dat zij uitsluitend een overeenkomst hadden met de verhuurder Endless Vacation en dat niet Endless Vacation, maar Kildare de eigenaar van het verhuurde was.
De achter (iv) weergegeven omstandigheid bouwt voort op en ligt in het verlengde van de achter (ii) en (iii) weergegeven omstandigheden (de ‘samenhang’ tussen Kildare en Endless Vacation in een concernverband, waar de timeshare-nemers buiten stonden en waarvan zij in veel gevallen niet op de hoogte waren). Om de hiervoor genoemde redenen kunnen die samenhang en de achter (iv) genoemde feitelijke gevolgen daarvan, waar Alegria buiten staat en waarin Alegria niet de hand heeft gehad, niet bijdragen aan de conclusie dat de executoriale verkoop aan Alegria van de aan Kildare toekomende rechten zou kunnen en mogen worden gelijkgesteld aan het in art. 7:226 lid 2 BW omschreven geval.
De achter (v) weergegeven omstandigheid — de enkele wetenschap van Alegria van het bestaan van de timeshare-overeenkomsten bij de aankoop van de erfpachtrechten — is eveneens onvoldoende om een dergelijke conclusie te rechtvaardigen. In verband hiermee is ook van belang dat, zoals Alegria heeft aangevoerd,22. Alegria vóór de executieveiling op geen enkele manier betrokken is geweest bij het resort en bij (het concern van) Kildare en met Endless Vacation zelfs nooit iets te maken heeft gehad. Alegria is ook pas opgericht in 2014.23. Voor zover in de achter (v) weergegeven omstandigheden het oordeel van het hof besloten zou liggen dat Alegria ten tijde van de executieveiling heeft aangenomen of moest aannemen dat zij aan de timeshare-overeenkomsten gebonden zou zijn, is dat onbegrijpelijk in het licht van het feit dat Alegria heeft aangenomen en mocht aannemen dat zij zich ofwel kon beroepen op het door de bank in het kader van de veiling conform art. 3:264 BW overdragen recht tot het inroepen van het huurbeding (in het geval dat de timeshare-overeenkomsten met Kildare waren gesloten) ofwel niet gebonden was aan de timeshare-overeenkomsten omdat die met Endless Vacation waren gesloten en art. 7:226 BW ook om die reden niet van toepassing was. Hierop wijst ook de brief die Alegria twee weken na de levering van de erfpachtrechten aan de timeshare-nemers heeft gezonden. Zie rov. 2.1.8 van het bestreden vonnis.
Met de relevantie die, en het gewicht dat, het hof toekent aan de achter (vi) weergegeven omstandigheid dat Alegria bij het overgaan van de huur aanspraak zou krijgen op betaling van de jaarlijkse maintenance fees, ziet het hof over het hoofd dat die fees betrekking hebben op het onderhoud aan de gebouwen en faciliteiten (‘actual cost of operations’) en niet op het verblijf als zodanig24. en dat een bijzonderheid van de onderhavige timeshare-overeenkomsten (die zijn gekwalificeerd als huurovereenkomsten) nu juist is dat de (aanzienlijke) tegenprestatie voor het (eeuwigdurende) huurgenot/het gebruik van het gehuurde (in ieder geval grotendeels) ineens vooruit is betaald (vooruitbetaalde huur).25. Kenmerkend voor een geval als het onderhavige is dus dat de verkrijger (Alegria) niet het recht heeft verkregen op (betaling van) de huurpenningen, die immers al (voor eeuwig) vooruitbetaald zijn, althans in ieder geval grotendeels vooruitbetaald zijn. Voor een geval als het onderhavige geldt dus niet (althans in veel mindere mate) dat (toepasselijkheid van) de regel van art. 7:226 BW niet bezwaarlijk moet worden geacht voor de verkrijger, omdat die verkrijger het recht op de huurpenningen verkrijgt.26.
Onderdeel 2; grondslag art. 6:162 bw en art. 6:2 bw (rov. 2.25)
2
In rov. 2.25 komt het hof tot het oordeel dat, wanneer de door onderdeel 1 aangevochten (anticiperende) extensieve uitleg van art. 7:226 BW niet zou kunnen worden gevolgd, de gebondenheid van Alegria aan de met de timeshare-nemers gesloten overeenkomsten evengoed geldt op grond van art. 6:162 BW en (voor zover tussen partijen sprake zou zijn van een door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding) art. 6:2 BW.
Dit oordeel van het hof berust op de volgende gedachtegang:
- (i)
Alegria wist toen zij een bod op de erfpachtrechten uitbracht dat er huur- en timeshareovereenkomsten waren gesloten met betrekking tot het te veilen vastgoed en zij was er dus ook van de hoogte dat er een (grote) groep personen was die een aanzienlijk bedrag vooruit hadden betaald in de verwachting dat zij nog vele jaren van de faciliteiten gebruik zouden kunnen maken.
- (ii)
De (zorgvuldigheids)norm van art. 6:162 BW en art. 6:2 BW, zoals die blijkens onder meer art. 3 van het Ontwerp Timeshare Ordinance naar de in Sint Maarten levende inzichten moeten worden ‘ingevuld’, verplicht Alegria er dan toe de belangen en de verworven rechten van de timeshare-houders te respecteren.
- (iii)
Het door Alegria gedane voorstel, waarbij de timeshare-nemers hun gebruik tegen betaling van dezelfde ‘maintenance fees’ konden voortzetten, maar zij wel hun rechten uit die overeenkomsten dienden prijs te geven, is niet voldoende. Alegria maakt er geen geheim van dat dit gebruik van korte duur zal zijn omdat zij de gebouwen van het resort zo snel mogelijk wil slopen.
- (iv)
Alegria wordt door deze verplichting niet onredelijk benadeeld. Zij heeft bij de bepaling van haar bieding, gelet ook op de rechtspraak van het hof of over timeshare- overeenkomsten en de meer besproken Sint Maartense regelgeving, een inschatting kunnen maken van de (proces)risico's en daarmee ook haar prijs kunnen afstemmen op de mogelijkheid dat zij (een deel van) de overeenkomsten diende te eerbiedigen. Dat het resort, met alleen de onderhoudsbijdragen en zonder de in Kildare achtergebleven aankoopsommen, niet rendabel is te exploiteren, is onvoldoende onderbouwd. Het is ook een consequentie die in Sint Maarten, blijkens artikel 3 van het Ontwerp Timeshare Ordinance, aanvaardbaar wordt geacht.
Het oordeel van het hof en de gedachtegang waarop dit oordeel berust, getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn niet naar behoren gemotiveerd.
2.1
De hiervoor weergegeven gedachtegang van het hof, en het daarop berustende oordeel dat Alegria is gebonden aan de met de timeshare-nemers gesloten overeenkomsten, is mede gebaseerd op art. 3 van het Ontwerp Timeshare Ordinance en de in de Sint Maarten levende inzichten die daaruit zouden blijken. Dit volgt uit de achter (ii) weergegeven verwijzing door het hof naar de (zorgvuldigheids)norm van art. 6:162 BW en art. 6:2 BW ‘zoals die blijkens onder meer het in rov. 2.2 vermelde naar de hier ten lande levende inzichten moeten worden ‘ingevuld’’. Dit volgt tevens uit de achter (iv) weergegeven verwijzing door het hof naar ‘de meer besproken Sint Maartense regelgeving’ (aangenomen moet worden dat het hof doelt op het Ontwerp Timeshare Ordinance en niet — slechts — op art. 7:226 BW; anders is de verwijzing onbegrijpelijk; zie ook onderdeel 2.3). Tot slot volgt dit ook uit de achter (iv) weergegeven overweging van het hof dat sprake is van een consequentie die in Sint Maarten ‘blijkens artikel 3 van de Ontwerp Timeshare Ordinance’ aanvaardbaar wordt geacht.
De hiervoor in de onderdelen 1.3 en 1.4 opgenomen klachten die zijn gericht tegen (kort samengevat) de betekenis die het hof bij zijn oordeel in rov. 2.24 heeft toegekend aan art. 3 Ontwerp Timeshare Ordinance en de daaruit volgens het hof blijkende gedachte (inzichten), zijn (mutatis mutandis) van overeenkomstige toepassing op de hiervoor bedoelde onderdelen van de gedachtegang van het hof in rov. 2.25, en het daarop berustende oordeel dat Alegria op grond van art. 6:162 BW en art. 6:2 BW is gebonden aan de met de timeshare-nemers gesloten overeenkomsten. Die klachten vitiëren ook de gedachtegang en het daarop gebaseerde oordeel van het hof in rov. 2.25.
2.2
Met zijn hiervoor achter (ii) weergegeven oordeel dat de (zorgvuldigheids)norm van art. 6:162 BW Alegria — óók wanneer art. 7:226 BW niet van toepassing is (hetgeen uitgangspunt is in rov. 2.25) — verplicht de belangen en de verworven rechten van de timeshare-houders te respecteren, miskent het hof dat dit alleen zou gelden indien Alegria zou hebben meegewerkt aan (het opzetten van) een constructie die er (uitsluitend, althans mede) op gericht is de bescherming die art. 7:226 BW de huurder beoogt te bieden, te ontgaan27. en/of aan (het opzetten van) een constructie die (uitsluitend, althans mede) ten doel heeft om een ontruimingsvordering te kunnen laten instellen door een (rechts)persoon die niet aan de huurovereenkomst is gebonden, hetgeen neer zou komen op een vorm van samenspanning (tussen enerzijds Alegria en anderzijds Kildare en/of Endless Vacation), en/of indien Alegria (aldus) zou hebben meegewerkt aan misbruik door de verhuurder en de overdragende eigenaar ten koste van toekomstige timeshare-nemers.28.
Het (enkele) hiervoor achter (i) weergegeven feit dat Alegria, toen zij een bod op de erfpachtrechten uitbracht, wist dat er huur- en timeshareovereenkomsten waren gesloten met betrekking tot het te veilen vastgoed en zij er dus ook van op de hoogte was dat er een (grote) groep personen was die een aanzienlijk bedrag vooruit hadden betaald in de verwachting dat zij nog vele jaren van de faciliteiten gebruik zouden kunnen maken, brengt niet mee dat van een dergelijk meewerken aan een constructie en/of misbruik als hiervoor bedoeld, laat staan van samenspanning als hiervoor bedoeld, sprake zou zijn. In ieder geval brengt dat (enkele) feit niet mee dat de (zorgvuldigheids)norm van art. 6:162 BW Alegria er — in afwijking van art. 7:226 BW — toe verplicht de belangen en de verworven rechten van de timeshare-houders te respecteren. Aanvullende, bijzondere omstandigheden die in combinatie met die wetenschap een dergelijke verplichting zouden rechtvaardigen, heeft het hof niet (voldoende kenbaar) vastgesteld en/of in zijn oordeel betrokken.
Indien en voor zover het hof het voorgaande niet heeft miskend, is het hiervoor achter (ii) weergegeven oordeel van het hof, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Gesteld noch gebleken is immers dat de door het hof (in rov. 2.23) bedoelde inrichting van het concern waartoe Kildare en Endless Vacation behoorden, met inbegrip van de door het hof bedoelde splitsing, die dateert van lang voordat een executoriale verkoop aan de orde was (namelijk van 1996, dus 18 jaar eerder) is opgezet als een constructie met een dergelijk oogmerk en/of doel. Ook is gesteld noch gebleken dat Kildare en Endless Vacation met dat concernverband en die splitsing misbruik hebben willen maken ten koste van toekomstige timeshare-nemers. Het hof heeft een en ander in ieder geval niet vastgesteld. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat Alegria aan constructies van dergelijke aard en/of aan misbruik heeft meegewerkt, laat staan dat van samenspanning sprake is geweest. Het hof heeft dit in ieder geval niet vastgesteld. Alegria stond immers buiten, en heeft niet de hand gehad in, de inrichting van het concernverband van Kildare en Endless Vacation en de daarbij aangebrachte splitsing van de rechtspersoon die het zakelijk recht (de erfpacht) heeft (Kildare) en de rechtspersoon die de accomodaties verhuurt (Endless Vacation). Alegria is niet meer dan een derde (buitenstaander) die op een executieveiling het zakelijk recht (de erfpacht) heeft gekocht. In verband hiermee is ook van belang dat, zoals Alegria heeft aangevoerd,29. Alegria vóór de executieveiling op geen enkele manier betrokken is geweest bij het resort en bij (het concern van) Kildare en met Endless Vacation zelfs nooit iets te maken heeft gehad (Alegria is ook pas opgericht in 2014).30.
Ook in verband met het voorgaande is nog van belang dat, zoals Alegria heeft aangevoerd,31. de door het hof bedoelde splitsing (schediding) binnen een concern tussen een vennootschap waarin het vastgoed is ondergebracht (een ‘propco’, property company) en een vennootschap waarin de risicodragende operaties, zoals verhuur, zijn ondergebracht (een ‘opco’, operating company), vrij gebruikelijk is en zelfs vaak door de bank wordt geëist. Ook is van belang dat het, zoals Alegria heeft aangevoerd,32. in de praktijk regelmatig voorkomt en algemeen aanvaard en gebruikelijk is, dat de eigenaar een vastgoedbeheerder inschakelt die in eigen naam timeshare-overeenkomsten/huurovereenkomsten met derden sluit, terwijl de onroerende zaak niet aan hem toebehoort. Bij huurovereenkomsten wordt die beheerder dan dus ook de verhuurder. Het hof heeft deze stellingen van Alegria ten onrechte niet bij zijn oordeel betrokken en/of aldus zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
De hiervoor achter (iii) weergegeven omstandigheid dat Alegria een voorstel heeft gedaan, waarbij timeshare-nemers hun gebruik tegen betaling van dezelfde ‘maintenance fees’ konden voortzetten, maar zij wel hun rechten uit die overeenkomsten dienden prijs te geven, welk voorstel volgens het hof ‘niet voldoende’ is, omdat Alegria er geen geheim van maakt (kort gezegd) de gebouwen van het resort zo snel mogelijk te willen slopen, maakt het voorgaande niet anders. Die omstandigheid kan niet bijdragen aan het oordeel dat de (zorgvuldigheids)norm van art. 6:162 BW Alegria ertoe verplicht de belangen en de verworven rechten van de timeshare-houders te respecteren. De timeshare-nemers hebben immers wel rechten uit de overeenkomsten jegens Endless Vacation, maar hebben — gezien de niet- toepasselijkheid van art. 7:226 BW (uitgangspunt in rov. 2.25) en/of gezien het voorgaande — geen rechten uit de overeenkomsten jegens Alegria. Van een daadwerkelijk prijsgeven van rechten jegens Alegria is dan ook geen sprake, in welk licht ook onbegrijpelijk is dat het voorstel van Alegria ‘niet voldoende’ zou zijn. Gelet op het feit dat de timeshare-nemers geen rechten uit de overeenkomsten hebben jegens Alegria, is het door Alegria gedane voorstel meer dan voldoende. Alegria heeft zich dus, door dit voorstel te doen, de belangen van de timeshare-nemers wel degelijk voldoende aangetrokken, gelet op het feit dat zij zich niet aan de timeshare- overeenkomsten gebonden achtte en dat ook op grond van art. 7:226 BW niet was (uitgangspunt in rov. 2.25).
2.3
Ook het hiervoor achter (iv) weergegeven oordeel van het hof dat Alegria door deze verplichting niet onredelijk wordt benadeeld, en hetgeen het hof daaraan in de laatste alinea van rov. 2.25 ten grondslag legt, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
Dit oordeel bouwt ten eerste voort op het oordeel van het hof dat de (zorgvuldigheids)norm van art. 6:162 BW Alegria ‘ertoe verplicht’ de belangen en de verworven rechten van de timeshare-houders te respecteren, zodat de in onderdeel 2.2 tegen laatstgenoemd oordeel opgenomen klachten ook het oordeel van het hof vitiëren dat Alegria door ‘deze verplichting’ niet onredelijk wordt benadeeld.
Het oordeel van het hof dat Alegria bij de bepaling van haar bieding, gelet ook op de rechtspraak van het hof over timeshare-overeenkomsten en de meer besproken Sint Maartense regelgeving, een inschatting heeft kunnen maken van de (proces)risico's en daarmee ook haar prijs heeft kunnen afstemmen op de mogelijkheid dat zij (een deel van) de overeenkomsten diende te eerbiedigen, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Onduidelijk is op welke in dit kader relevante ‘rechtspraak van het hof over timeshare-overeenkomsten’ het hof het oog heeft. Gesteld noch gebleken is immers dat er ten tijde van de executieveiling rechtspraak van het hof bestond waarin de verkrijger van (de rechten op) een zaak (het verhuurde), in het geval van een executoriale verkoop en overdracht als de onderhavige door een ander dan de (schuldeiser van de) verhuurder (waarin art. 7:226 BW niet van toepassing is, ook niet bij wijze van anticiperende en extensieve uitleg van art. 7:226 BW)33., op grond van art. 6:162 BW gebonden is aan de met timeshare-nemers gesloten huurovereenkomsten. Laat staan dat gesteld of gebleken is dat Alegria van dergelijke rechtspraak op de hoogte was. Indien en voor zover het hof met ‘de meer besproken Sint Maartense regelgeving’ doelt op art. 7:226 BW, is het oordeel van het hof ook in dat opzicht onbegrijpelijk, aangezien dat artikel volgens de tekst nu juist niet van toepassing is op een geval als het onderhavige en de in rov. 2.24 genoemde (anticiperende) extensieve uitleg niet kan worden gevolgd (zoals uitgangspunt is in rov. 2.25). Indien en voor zover het hof met ‘de meer besproken Sint Maartense regelgeving’ doelt op art. 3 van het Ontwerp Timeshare Ordinance is het oordeel van het hof ook onbegrijpelijk op grond van de in onderdeel 2.1 (jo. onderdelen 1.3 en 1.4) opgenomen klachten. Gelet op het voorgaande valt niet in te zien dat Alegria (serieus) rekening hoefde te houden met de (substantiële) mogelijkheid (kans) dat zij (een deel van) de met Endless Vacation gesloten timeshare-overeenkomsten diende te eerbiedigen en/of dat Alegria kon inschatten dat een (substantieel) (proces)risico bestond als Alegria die met Endless Vacation timeshare-overeenkomsten niet zou eerbiedigen en/of dat Alegria haar prijs (in voldoende mate) kon afstemmen op de hiervoor bedoelde mogelijkheid.
Het oordeel van het hof dat (moet worden aangenomen dat) Alegria niet onredelijk wordt benadeeld door de verplichting om de rechten van de timeshare- houders te respecteren, (mede) omdat Alegria onvoldoende heeft onderbouwd dat het resort, met alleen de onderhoudsbijdragen en zonder de in Kildare achtergebleven aankoopsommen, niet rendabel is te exploiteren, is onbegrijpelijk en/of gaat uit van te hoge eisen ten aanzien van de stelplicht van Alegria. Alegria heeft immers gesteld34. dat zij de erfpachtrechten heeft gekocht met de doel de bestaande gebouwen (die deels nooit waren afgebouwd) te slopen en een nieuw vijfsterrenresort te realiseren en dat dit herontwikkelingsproject (dat van groot belang is voor Alegria en Sint Maarten) geen doorgang kan vinden als zij de (beweerdelijke) rechten van de timeshare-
houders moet respecteren, zodat voor de beantwoording van de vraag of Alegria onredelijk wordt benadeeld niet, althans minder, relevant is of zij het resort in zijn huidige vorm (met respectering van de rechten van de timesbare-houders) rendabel zou kunnen exploiteren met alleen de onderhoudsbijdragen van de timeshare-nemers. Daar komt bij dat de stukken van het geding geen andere conclusie toelaten dan dat Alegria wel degelijk voldoende heeft onderbouwd dat het resort, met alleen de onderhoudsbijdragen en zonder de in Kildare achtergebleven aankoopsommen, niet rendabel is te exploiteren. Alegria heeft immers gesteld:35.
- (a)
dat zij een probleem heeft als zij circa 2.200 timeshare-kopers gratis verblijf in het resort moet bieden en dat het onmogelijk is het resort in de huidige vorm rendabel te exploiteren als een groot deel van de gasten niet betaalt voor het verblijf.
- (b)
dat TOCA's stelling dat Alegria haar investering dan maar moet terugverdienen met ‘maintenance charges’ niet opgaat, omdat die charges (zoals ook in de Terms and Conditions staat) alleen de feitelijke operationele kosten (‘actual cost of operations’) dekken.
- (c)
dat als de rechten van de timeshare-houders die de huur vooraf eeuwig hebben afgekocht gerespecteerd zouden moeten worden door de nieuwe eigenaar (Alegria), een onroerende zaak met een negatieve economische waarde ontstaat, omdat de nieuwe eigenaar de zaak niet zelf kan gebruiken en ook geen inkomsten krijgt, terwijl hij wet de belastingen, onderhoud, etc. moet betalen.
- (d)
dat eeuwigdurende verplichtingen van Alegria jegens de timeshare-houders zouden maken dat het resort niet kostendekkend geëxploiteerd kan worden.
Deze onderbouwing is wel degelijk voldoende, mede omdat het — ook zonder verdere onderbouwing — in de rede ligt, en zelfs voor zich spreekt, dat het resort niet rendabel is te exploiteren indien de exploitant geen tegenprestatie ontvangt voor het verschaffen van het genot en/of het gebruik van het verhuurde, maar uitsluitend onderhoudsbijdragen.
Het oordeel van het hof dat het (dat wil zeggen: de gestelde onrendabele exploitatie) ook een consequentie is die in Sint Maarten, blijkens art. 3 van het Ontwerp Timeshare Ordinance, aanvaardbaar wordt geacht, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of is onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd op grond van de in onderdeel 2.1 (jo. onderdelen 1.3 en 1.4) opgenomen klachten. Daar komt bij dat noch uit (de tekst van) art. 3 van het Ontwerp Timeshare Ordinance, noch uit de toelichting kan worden opgemaakt dat in Sint Maarten aanvaardbaar zou worden geacht dat de verkrijger op een executieveiling — indien, zoals in het onderhavige geval, overdracht van de (rechten op de) verhuurde zaak plaatsvindt door een ander dan de verhuurder — als gevolg van gebondenheid aan de met de timeshare-nemers gesloten huurovereenkomsten de bedoelde zaak niet rendabel zou kunnen exploiteren (met alleen de onderhoudsbijdragen en zonder de in de overdrager achtergebleven aankoopsommen).
2.4
Voor zover het hof zijn oordeel dat, wanneer de (anticiperende) extensieve uitleg van art. 7:226 BW niet zou kunnen worden gevolgd, de gebondenheid van Alegria aan de met de timeshare-nemers gesloten overeenkomsten evengoed geldt, baseert op art. 6:2 BW, getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting en/of is dat oordeel niet naar behoren gemotiveerd om dezelfde of vergelijkbare redenen als uiteengezet in de onderdelen 2.2 en 2.3. De daarin opgenomen klachten zijn (mutatis mutandis) op dat oordeel van toepassing. Het op art. 6:2 BW gebaseerde oordeel getuigt echter ook om andere redenen van een onjuiste rechtsopvatting en/of is ook om andere redenen niet naar behoren gemotiveerd.
Het hof miskent dat de in art. 6:2 BW neergelegde regel dat schuldeiser en schuldenaar verplicht zijn zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid, niet van toepassing is op de rechtsverhouding tussen Alegria en de timeshare-nemers (als daarvan al sprake is), aangezien Alegria en de timeshare-nemers nu juist geen schuldeiser en schuldenaar (of andersom) van elkaar zijn in de situatie dat de (anticiperende) extensieve uitleg van art. 7:226 BW niet kan worden gevolgd (hetgeen uitgangspunt is in rov. 2.25). De rechten en verplichtingen van de verhuurder (Endless Vacation) uit de huurovereenkomsten met de timeshare- nemers zijn dan immers niet overgegaan op de verkrijger (Alegria). Het hof miskent derhalve dat tussen partijen geen sprake is van een door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding (als bedoeld in art. 6:2 BW).
Het oordeel van het hof is in ieder geval onvoldoende gemotiveerd, omdat het hof in het midden laat of, althans in hoeverre, tussen partijen sprake is van een door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding, en dus ook niet vaststelt dat en/of in hoeverre, en op grond waarvan, sprake zou zijn van een dergelijke rechtsverhouding. Zonder een dergelijke vaststelling kon het hof art. 6:2 BW niet hanteren als grondslag voor de door het hof aangenomen verplichting van Alegria de belangen en de verworven rechten van de timeshare-nemers te respecteren.
Door zijn oordeel in rov. 2.25 (mede) te baseren op art. 6:2 BW, heeft het hof zich bovendien schuldig gemaakt aan een verboden aanvulling van de grondslag van hetgeen TOCA en [geintimeerden] c.s. aan hun vordering ten gronde hebben gelegd, en/of is het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden en/of heeft het hof een ongeoorloofde verrassingsbeslissing gegeven. TOCA en [geintimeerden] c.s. hebben art. 6:2 BW immers niet aan hun vordering ten grondslag gelegd en over die grondslag (zoals over de vraag of tussen partijen sprake is van een door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding) heeft dan ook geen partijdebat plaatsgevonden.
Weshalve:
Verzoekster zich richt tot Uw Raad met het eerbiedig verzoek het bestreden vonnis van Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 13 december 2018, zoals gerectificeerd bij herstelvonnis van 20 december 2018, te willen vernietigen met zodanige verdere beslissing als Uw Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
Den Haag, 13 maart 2019
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑03‑2019
met ‘bw’ wordt in dit verzoekschrift het bw sint maarten bedoeld, tenzij uit de context blijkt dat het nederlandse bw wordt bedooeld.
In het onderhavige geding is uitsluitend een (kennelijk) eerdere, destijds bij de Staten aanhangige versie van het Ontwerp Timeshare Ordinance in het geding gebracht en onderwerp van het partijdebat geweest. Zie productie 30, door TOCA en [geintimeerden] c.s. in het geding gebracht ten behoeve van het pleidooi in eerste aanleg. Verweerster in cassatie heeft een latere versie van het Ontwerp gevonden, maar weet niet zeker of dit de door het hof bedoelde laatste versie is, die volgens het hof door de Staten zou zijn aangenomen. Verweerster in cassatie heeft hierover geen nadere informatie kunnen vinden. Verweerster in cassatie zal uitgaan van de door haar gevonden latere versie. Zie echter ook onderdeel 1.4 van het cassatiemiddel.
Het hof gebruikt zowel de term ‘timeshare-nemers’ als de term ‘timeshare-houders’, Ook in het onderhavige verzoekschrift worden beide termen door elkaar gebruikt.
De zakelijke gerechtigde (zoals de rechthebbende op een recht van erfpacht of op appartementsrechten (in opstallen) wordt in dit verzoekschrift ook wel aangeduid met het meer beperkte/specifieke begrip ‘de eigenaar’.
Vgl. rov. 2.19 van het bestreden vonnis.
Vgl. rov. 2.18 van het bestreden vonnis.
Vgl. rov. 2.19 van het bestreden vonnis. In de overweging van het hof ontbreken per abuis de woorden ‘wanneer dat laatste niet het geval is’ of woorden van gelijke strekking. Zie voorts Parl. Gesch. Huurrecht, De Jonge/De Wijkerslooth, p. 390 en 396, waaruit blijkt dat de situatie van verhuur door een niet-eigenaar door de wetgever onder ogen is gezien, maar dat die situatie volgens de wetgever geen wijziging/uitbreiding van art. 7:226 BW vergde, (mede) omdat art. 6:162 BW een voldoende remedie vormt tegen constructies die erop zijn gericht de bescherming die art. 7:226 BW de huurder beoogt te bieden, te ontgaan. Zie ook onderdeel 2 van het cassatiemiddel.
Vgl. rov. 2.22 van het bestreden vonnis.
Zie: pleitaantekeningen in eerste aanleg zijdens Alegria, sub 9.1; pleitaantekeningen in appel zijdens Alegria, sub 2.1,
In de in het geding gebrachte versie van het Ontwerp Timeshare Ordinance is die overgangsbepaling opgenomen in art. III.
Dat het oordeel van het hof (mede) berust op anticipatie blijkt ook uit de eerste volzin van rov. 2.25 waarin het hof zelf spreekt van ‘voornoemde (anticiperende) extensieve uitleg’.
Zie de vindplaatsen in voetnoot 9.
Zie productie 30, door TOCA en [geintimeerden] c.s. in het geding gebracht ten behoeve van het pleidooi in eerste aanleg.
Zie: pleitaantekeningen in eerste aanleg zijdens Alegria, sub 9.1; pleitnotities in eerste aanleg zijdens TOCA en [geintimeerden] c.s., sub 32–37; pleitaantekeningen in appel zijdens Alegria, sub 2.1.
In het laatste Ontwerp Timeshare Ordinance is deze overgangsbepaling opgenomen in art. IV.
Zie de vierde volzin van rov. 2.23 van het bestreden vonnis, waarin het hof spreekt van ‘die samenhang’.
Zie pleitaantekeningen in appel zijdens Alegria, sub 3.8.
Zie: conclusie van antwoord, sub 2.2, 2.3
Zie: conclusie van antwoord, sub 3.6; pleitaantekeningen in eerste aanleg zijdens Alegria, sub 4.3; memorie van grieven, sub voetnoot 10.
Zie: conclusie van antwoord, sub 3.17; conclusie van dupliek, sub 2.53, 2.67; memorie van grieven, sub voetnoot 10; memorie van antwoord, sub 21, 42, 43, 47, 56, 60, 65, 67, 75; pleitaantekeningen in appel zijdens Alegria, sub 3.30, 3.31.
Zie ook rov. 2.6 van het bestreden vonnis.
Zie: conclusie van antwoord, sub 2.1; memorie van grieven, sub 2.1; pleitaantekeningen in appel zijdens Alegria, sub 1.1.
Zie productie 1 bij het inleidend verzoekschrift.
Zie rov. 2.11 van het bestreden vonnis. Zie ook pleitaantekeningen in eerste aanleg zijdens Alegria, sub 1.1.
TOCA en [geintimeerden] c.s. zien dat zelf ook zo. Zie pleitnotities in eerste aanleg zijdens TOCA en [geintimeerden] c.s., sub 7, 18.
Zie rov. 2.20 van het bestreden vonnis, waarin het hof verwijst naar HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2560, NJ 2018/211 (El Attrache/Arrindell), rov. 3.5.3, waarin Uw Raad verwijst naar de parlementaire geschiedenis van art. 7:226 van het Nederlandse BW.
Vgl. ook rov. 2.21 van het bestreden vonnis.
Vgl. HR 7 juni 1957, ECLI:NL:HR:1957:81, NJ 1957/512 en Parl. Gesch. Huurrecht, De Jonge/De Wijkerslooth, p. 390 en 396, waarin naar genoemd arrest wordt verwezen.
Zie: conclusie van antwoord, sub 2.1; memorie van grieven, sub 2.1; pleitaantekeningen in appel zijdens Alegria, sub 1.1.
Zie productie 1 bij het inleidend verzoekschrift.
Zie: conclusie van antwoord, sub 2.2, 2.3
Zie: conclusie van antwoord, sub 3.6; pleitaantekeningen in eerste aanleg zijdens Alegria, sub 4.3; memorie van grieven, sub voetnoot 10.
Het oordeel van het hof in rov. 2.25 is immers gegeven voor het geval de in rov. 2.24 genoemde (anticiperende) extensieve uitleg niet kan worden gevolgd.
Zie: conclusie van dupliek, sub 6.1; pleitaantekeningen in eerste aanleg zijdens Alegria, sub 1.1; memorie van grieven, sub 2.1.
Zie: conclusie van antwoord, sub 3.40; conclusie van dupliek, sub 6.1; pleitaantekeningen in eerste aanleg zijdens Alegria, sub 1.1