In zaaknr. 14/01534 betreffende de verlening van akte niet-dienen door het gerechtshof Amsterdam op basis van het bij dat hof per 1 januari 2013 geldende pilotreglement wordt eveneens heden door mij een conclusie genomen.
HR, 17-04-2015, nr. 14/04533
ECLI:NL:HR:2015:1064, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-04-2015
- Zaaknummer
14/04533
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1064, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑04‑2015; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2014:1501, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:82, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:82, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1064, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑08‑2014
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2015/210 met annotatie van
JBPr 2016/3
JIN 2015/134 met annotatie van N. de Boer
JBPr 2016/3
JIN 2015/134 met annotatie van N. de Boer
Uitspraak 17‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Pilotreglement civiele dagvaardingszaken Hof ’s-Hertogenbosch. Recht in de zin van art. 79 RO. Verenigbaarheid pilotreglement met art. 35 lid 1 Rv. Bevoegdheid tot het vaststellen van procesreglementen, art. 133 Rv. Ambtshalve akte niet-dienen zonder peremptoirstelling of waarschuwing. Goede procesorde, afweging van belangen. Mogelijkheid van herstel van het verzuim bieden.
Partij(en)
17 april 2015
Eerste Kamer
14/04533
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M. Ynzonides,
t e g e n
[verweerster],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 154611/HA ZA 10-1084 van de rechtbank Maastricht van 19 september 2012 en 17 oktober 2012;
b. het arrest in de zaak HD 200.120.044/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 mei 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 mei 2014 alsmede van de rolbeslissing van dit hof van 2 april 2013 en tot terugwijzing van de zaak naar dit hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerster] is in 2001 slachtoffer geworden van een verkeersongeval.
(ii) Tijdens de nasleep van het ongeval is [verweerster] gebleken dat zij last heeft van hersenletsel met cognitieve klachten.
(iii) In mei 2002 heeft [verweerster] met [eiseres] een schaderegelingsovereenkomst gesloten met daarin onder meer een ‘no cure, no pay’-clausule.
3.2
In het onderhavige geding heeft [verweerster], voor zover in cassatie van belang, gevorderd dat [eiseres] zal worden veroordeeld tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat alsmede betaling van een voorschot daarop van € 100.000,--. Daaraan heeft [verweerster] ten grondslag gelegd dat haar vorderingen uit hoofde van het verkeersongeval door toedoen van [eiseres] zijn verjaard althans door ontoereikende dienstverlening door [eiseres] niet geldend zijn gemaakt.
De rechtbank heeft onder meer voor recht verklaard dat [eiseres] aansprakelijk is voor alle door [verweerster] reeds geleden en nog te lijden schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenissen die voortvloeien uit de tussen partijen gesloten schaderegelingsovereenkomst en heeft [eiseres] veroordeeld tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, en tot betaling van een voorschotbedrag van € 60.000,--.
3.3
[eiseres] heeft bij exploot van 21 november 2012 hoger beroep ingesteld. De procedure bij het hof is als volgt verlopen:
- Na inschrijving van de zaak is de zaak verwezen naar de rol van 5 maart 2013 voor het nemen van memorie van grieven.
- Op de rol van 5 maart 2013 is een uitstel van vier weken verleend en is de zaak naar de rol van 2 april 2013 verwezen voor het nemen van de memorie van grieven.
- Op de rol van 2 april 2013 is [eiseres] ambtshalve akte niet-dienen verleend. De zaak is verwezen naar de rol van 16 april 2013 voor fourneren.
- Bij faxbericht van 8 april 2013 heeft de advocaat van [eiseres] de rolraadsheer verzocht de rolbeslissing van 2 april 2013 te herroepen en [eiseres] alsnog een termijn voor het indienen van de memorie van grieven te verlenen. Bij faxbericht van 9 april 2013 is dit verzoek afgewezen.
- Nadat de advocaat van [eiseres] bij faxbericht van 15 april 2013 heeft verzocht dit standpunt te herzien en alsnog de mogelijkheid te bieden een memorie van grieven in te dienen, is ook dit verzoek bij brief van 23 april 2013 afgewezen.
- Aan [eiseres] was op de rol van 16 april 2013 een aanhouding verleend voor fourneren tot 7 mei 2013. [eiseres] heeft op 2 mei 2013 verzocht om pleidooi. Hoewel [verweerster] daartegen bezwaar heeft gemaakt, is mondeling pleidooi bepaald op 14 juni 2013. Het pleidooi is op die dag niet gehouden, waarna de zaak op verzoek van partijen is verwezen naar de rol van 2 juli 2013 voor schriftelijk pleidooi. Na aanhouding zijn op de rol van 13 augustus 2013 door [eiseres] en [verweerster] pleitnota’s overgelegd.
- Het hof heeft [eiseres] bij arrest van 27 mei 2014 in haar hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3.4.1
Ten tijde van het onderhavige hoger beroep gold bij het hof het ‘Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch’ (hierna: het pilotreglement) met aangescherpte procesregels. Daarin zijn termijnen voor memories en uitstel opgenomen die afwijken van het landelijk procesreglement. Bedoeling van de pilot is om met kortere termijnen, minder uitstelmogelijkheden en ambtshalve handhaving van de termijnen de doorlooptijden van de civiele procedures in hoger beroep sterk te verkorten.
3.4.2
Het pilotreglement (te vinden op www.rechtspraak.nl) bepaalt onder meer (de in het onderstaande cursief weergegeven passages wijken af van het landelijk reglement en zijn in het pilotreglement blauw gekleurd, terwijl de tekst voor het overige zwart is):
“1.6 Gevolgen niet naleving reglement
Het hof zal aan de niet-naleving van een in dit reglement gegeven voorschrift het gevolg verbinden dat het met het oog op de aard van het voorschrift en de ernst van het verzuim passend voorkomt.
(…)
2.10
Termijnen voor memories
Voor memorie van grieven, memorie van antwoord en memorie van antwoord in het incidenteel beroep en de memories na verwijzing door de Hoge Raad, wordt in bodemzaken een termijn van zes weken verleend en in kort geding een termijn van vier weken. De termijnen vangen aan, ook als het griffierecht nog niet is betaald, partijen zich kunnen uitlaten over ontvankelijkheid of bezwaar is gemaakt tegen een eiswijziging. Een memorie kan echter niet worden genomen voordat de desbetreffende partij het verschuldigde griffierecht heeft voldaan.
Toelichting:
De betaling van het griffierecht vindt plaats binnen de termijn voor het nemen van de betreffende memorie. De aanhouding van de zaak betekent dus dat de betreffende memorie niet kan worden genomen zolang het griffierecht niet is betaald, maar de termijn voor het nemen van de memorie wordt niet opgeschort.
2.11
Uitstel voor memories
Van de in 2.10 genoemde termijnen wordt nog eenmaal een uitstel verleend van vier weken en in kort geding van twee weken.
Toelichting:
Nader uitstel wordt in beginsel niet verleend. Na het verstrijken van de in dit artikel genoemde termijn wordt ambtshalve akte niet dienen verleend. Nader uitstel wordt alleen verleend op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek en in de in artikel 2.12 genoemde gevallen.
2.12
Nader uitstel
Behoudens in de elders in dit reglement genoemde gevallen, wordt nader uitstel alleen verleend:
a. op eenstemmig verzoek van partijen of op verzoek van een of meer partijen op grond van klemmende redenen
b. Een dergelijk verzoek wordt ingediend, behandeld en beslist overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.9 van dit reglement. De termijn van dit uitstel, indien verleend, is in beginsel niet langer dan de laatst verleende termijn voor het verrichten van de betreffende proceshandeling.
Toelichting:
Een uitstel is in beginsel een normale termijn. Indien partijen een langer uitstel wensen, ligt doorhaling in de rede. Na doorhaling kan de zaak later weer op de rol geplaatst worden onder overlegging van de desbetreffende memorie of akte (zie artikel 8.3).”
3.5.
Het hof heeft als volgt overwogen:
“3.7. Anders dan [eiseres] stelt, volgt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 28 juni 1996, NJ 1997, 495, HR 4 april 1997, NJ 1998, 220 en HR 23 april 2004, NJ 2004, 350) dat rolreglementen recht zijn in de zin van art. 79 RO (en dus ook in cassatie kunnen worden getoetst). Voorts is helemaal niet onduidelijk welk orgaan bevoegd is tot het vaststellen van een procesreglement. Volgens artikel 133 Rv is het de rechter die de termijnen voor het nemen van een conclusie vaststelt. Daaruit volgt dat iedere gerecht bevoegd is tot het vaststellen van een voor het eigen gerecht geldend procesreglement.
3.8.
Ingeval ervan moet worden uitgegaan dat het pilotreglement recht in de zin van artikel 79 RO oplevert, is het reglement in strijd met artikel 35 Rv en dus onverbindend, aldus [eiseres]. Zij herhaalt dat uit artikel 35 Rv volgt dat er alleen nog ruimte is voor landelijke rolreglementen en dus niet voor regionale reglementen.
3.9.
Ook dit argument gaat niet op. Uit artikel 35 Rv volgt, anders dan [eiseres] stelt, niet dat er alleen nog maar ruimte is voor landelijke procesreglementen. In artikel 35 lid 1 Rv staat alleen dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot door de rechter te stellen termijnen voor het verrichten van proceshandelingen en dat er beperkingen kunnen worden gesteld aan de mogelijkheid daarvoor uitstel te krijgen.
Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, is op grond van artikel 133 Rv ieder individueel gerecht bevoegd tot het vaststellen procesreglementen.”
(…)
3.11.
Dat het op de rol van 5 maart 2013 verleende uitstel een peremptoir uitstel betrof, volgt uit het rolreglement zelf. De considerans vermeldt onder 2 nadrukkelijk als belangrijke aanpassing: “Alle termijnen worden ambtshalve gehandhaafd, ook de termijnen voor het nemen van de gewone memories. Partijperemptoir stellen is in beginsel niet meer aan de orde”. Artikel 2.11 van het rolreglement bepaalt:
“Van de in 2.10 genoemde termijnen wordt nog eenmaal uitstel verleend van vier weken...”. In de direct daarop volgende toelichting staat voorts:
“Nader uitstel wordt in beginsel niet verleend. Na het verstrijken van de in dit artikel genoemde termijn wordt ambtshalve akte niet dienen verleend.”
Zoals hiervoor in r.o. 3.4 is overwogen, is dit reglement eind 2012 via de daartoe geëigende kanalen kenbaar gemaakt en is tot 1 maart 2013 een, eveneens gepubliceerde, coulanceregeling gehanteerd. Iedere advocaat moet daarom in ieder geval vanaf 1 maart 2013 worden geacht van de pilotregeling op de hoogte te zijn. Voor een expliciete mededeling ter rolle is om die reden geen aanleiding. Dat een dergelijke mededeling zou moeten worden gedaan, volgt voorts noch uit artikel 133 lid 4 Rv noch uit de eisen van een goede procesorde. Het onderhavige geval is ook niet vergelijkbaar met de situatie die heeft geleid tot HR 10 februari 2006, NJ 2006, 405. Daar ging het immers om een vrij uitstel, terwijl het in dit geval een op grond van het rolreglement laatste uitstel betreft.”
3.6.1
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen rov. 3.7 en 3.9. Het betoogt dat het pilotreglement geen recht is in de zin van art. 79 RO, althans dat het in strijd is met art. 35 lid 1 Rv voor zover het afwijkt van het landelijk procesreglement, nu die bepaling uitsluitend aan de landelijke rechtsprekende macht de bevoegdheid delegeert om een procesreglement op te stellen.
3.6.2
Het onderdeel faalt. Een procesreglement dat door een daartoe bevoegd rechterlijk orgaan is vastgesteld en behoorlijk is bekendgemaakt, moet worden aangemerkt als recht in de zin van art. 79 RO. Het hof heeft met juistheid overwogen dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een procesreglement als het onderhavige voortvloeit uit art. 133 Rv. Voorts staat art. 35 lid 1 Rv niet aan de geldigheid van het pilotreglement in de weg. Die bepaling opent de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot door de rechter te stellen termijnen voor het verrichten van proceshandelingen en het verlenen van uitstel daarvoor. Anders dan het onderdeel veronderstelt, delegeert deze bepaling geen bevoegdheden aan de (landelijke) rechterlijke macht, maar opent het de mogelijkheid tot het stellen van regels bij algemene maatregel van bestuur. De omstandigheid dat art. 35 Rv uniformering tot doel heeft, doet niet af aan de geldigheid van een bevoegdelijk vastgesteld procesreglement dat afwijkt van het landelijk procesreglement.
3.7
Onderdeel 2a klaagt dat het hof het pilotreglement in strijd met een goede procesorde heeft toegepast door na de tweede standaardtermijn zonder vooraankondiging of verlening van een laatste termijn akte niet dienen te verlenen. Volgens het onderdeel had het hof moeten letten op de belangen van partijen.
3.8
Het onderdeel slaagt. Het pilotreglement wordt toegepast bij wijze van experiment en wijkt aanmerkelijk af van het landelijk procesreglement in die zin, dat (a) na verstrijken van de termijn voor het indienen van memories, slechts één nadere termijn wordt verleend, terwijl (b) bij overschrijding van die nadere termijn, zonder peremptoirstelling of voorafgaande waarschuwing, ambtshalve akte niet-dienen wordt verleend. In zoverre is sprake van een bijzondere situatie. Weliswaar is aan het pilotreglement de nodige bekendheid gegeven en wordt een advocaat op grond van zijn deskundigheid zonder meer geacht op de hoogte te zijn van de geldende termijnen en de verstrekkende gevolgen van overschrijding (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2813, NJ 2014/417 en ECLI:NL:HR:2014:2798, NJ 2014/418), maar hier staat tegenover dat strikte naleving van het reglement meebrengt dat [eiseres] door het verzuim van haar advocaat definitief haar zaak niet in hoger beroep aan de rechter kan voorleggen. Zeker nu de toegang tot de (appel)rechter in het geding is, behoort de sanctie op het niet in acht nemen van de termijnen van het pilotreglement in een redelijke verhouding te staan tot het verzuim. Een goede procesorde brengt dan in de hiervoor onder (a) en (b) omschreven omstandigheden mee dat het belang van het voorkomen van onredelijke vertraging van het geding moet worden afgewogen tegen de ernst van het verzuim en de gevolgen die strikte naleving van het reglement zou hebben voor de procesvoering van de partij die erdoor wordt getroffen. Art. 1.6 van het pilotreglement maakt deze afweging ook mogelijk. In een geval als het onderhavige dient die afweging zonder meer te leiden tot het verlenen van een korte termijn om het verzuim te herstellen. Een termijn van veertien dagen volstaat daartoe. Het hof heeft ten onrechte nagelaten een zodanige termijn te verlenen.
3.9
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 27 mei 2014 alsmede de rolbeslissing van dit hof van 2 april 2013;
wijst het geding terug naar dat gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 906,01 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 17 april 2015.
Conclusie 13‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Pilotreglement civiele dagvaardingszaken Hof ’s-Hertogenbosch. Recht in de zin van art. 79 RO. Verenigbaarheid pilotreglement met art. 35 lid 1 Rv. Bevoegdheid tot het vaststellen van procesreglementen, art. 133 Rv. Ambtshalve akte niet-dienen zonder peremptoirstelling of waarschuwing. Goede procesorde, afweging van belangen. Mogelijkheid van herstel van het verzuim bieden.
Zaaknr. 14/04533
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 13 februari 2015
Conclusie inzake:
[eiseres]
tegen
[verweerster]
Het gaat in deze zaak om de vraag of het gerechtshof ’s-Hertogenbosch akte niet-dienen van grieven mocht verlenen op basis van het per 1 januari 2013 bij dit hof geldende pilotreglement1..
1. Feiten2. en procesverloop3.
1.1 Verweerster in cassatie (hierna: [verweerster]) is in 2001 in Oostenrijk slachtoffer geworden van een verkeersongeval. Zij is daarbij fietsend aangereden door een auto die werd bestuurd door [A], een Oostenrijker. Tijdens de nasleep van het ongeval is [verweerster] gebleken dat zij last heeft van hersenletsel met cognitieve klachten. In mei 2002 heeft [verweerster] met eiser tot cassatie (hierna: [eiseres]) een schaderegelingsovereenkomst gesloten met daarin onder meer een ‘no cure, no pay’-clausule.
1.2 [verweerster] heeft [eiseres] bij inleidende dagvaarding van 10 september 2010 gedagvaard voor de rechtbank Maastricht en heeft daarbij – verkort weergegeven – veroordeling van [eiseres] gevorderd tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat alsmede betaling van een voorschot daarop van € 100.000,- op de grond dat door toedoen van [eiseres] de vorderingen van [verweerster] zijn verjaard althans dat deze door ontoereikende dienstverlening door [eiseres] niet geldend zijn gemaakt. Voor zover de vorderingen niet zijn verjaard heeft [verweerster] voortzetting van de werkzaamheden gevorderd die voortvloeien uit de schaderegelingsovereenkomst.
1.3 De rechtbank heeft bij vonnis van 19 september 2012 onder meer voor recht verklaard dat [eiseres] aansprakelijk is voor alle door [verweerster] reeds geleden en nog te lijden schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de uit de tussen partijen gesloten schaderegelingsovereenkomst voortvloeiende verbintenissen en voorts [eiseres] veroordeeld tot vergoeding van reeds geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, en tot betaling van een voorschotbedrag van € 60.000,-. Bij vonnis van 17 oktober 2012 is dit vonnis op twee punten verbeterd.
1.4 [eiseres] is bij exploot van 21 november 2012 van deze vonnissen in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarbij zij [verweerster] heeft opgeroepen om op 22 januari 2013 te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof. Na indiening van de dagvaarding en inschrijving van de zaak is de zaak verwezen naar de rol van 5 maart 2013 voor het nemen van memorie van grieven.
1.5 Op de rol van 5 maart 2013 heeft [eiseres] niet van grieven gediend. Conform artikel 2.11 van het “Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch” (verder: het pilotreglement) is een uitstel van vier weken verleend en is de zaak naar de rol van 2 april 2013 verwezen voor het nemen van de memorie van grieven. Aangezien [eiseres] ook op laatstgenoemde rol geen memorie van grieven heeft genomen, is haar op grond van genoemd artikel 2.11 van het pilotreglement ambtshalve akte niet-dienen verleend. De zaak is conform artikel 2.15 van het pilotreglement verwezen naar de rol van 16 april 2013 voor fourneren.
1.6 Bij faxbericht van 8 april 2013 heeft de advocaat van [eiseres] de rolraadsheer verzocht de rolbeslissing van 2 april 2013 te herroepen en [eiseres] alsnog een termijn voor het indienen van de memorie van grieven te verlenen. Bij faxbericht van 9 april 2013 is dit verzoek afgewezen. Nadat de advocaat van [eiseres] daarop bij faxbericht van 15 april 2013 heeft verzocht dit standpunt te herzien en alsnog de mogelijkheid te bieden een memorie van grieven in te dienen, is ook dit verzoek bij brief van 23 april 2013 afgewezen.
1.7 Aan [eiseres] is op de rol van 16 april 2013 een aanhouding verleend voor fourneren tot 7 mei 2013. [eiseres] heeft vervolgens bij H-formulier van 2 mei 2013 verzocht om pleidooi. Hoewel [verweerster] daartegen ter rolle van 7 mei 2013 bezwaar heeft gemaakt, is op de rol van 21 mei 2013 mondeling pleidooi bepaald op 14 juni 2013. Het pleidooi is op die dag niet gehouden, waarna de zaak op verzoek van partijen is verwezen naar de rol van 2 juli 2013 voor schriftelijk pleidooi. Na aanhouding zijn op de rol van 13 augustus 2013 door [eiseres] en [verweerster] pleitnota’s overgelegd.
1.8 Het hof heeft [eiseres] bij arrest van 27 mei 2014 niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
1.9 [eiseres] heeft tegen dit arrest en de rolbeslissing van 2 april 2013 tijdig4.cassatieberoep ingesteld.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
[eiseres] heeft afgezien van het geven van schriftelijke toelichting.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
Inleiding: het Project Civiele Procesinnovatie en pilots met verscherpte reglementen
2.1
Op 1 mei 2012 is het Project Civiele Procesinnovatie van start gegaan met als doel verkorting van de doorlooptijden, vereenvoudiging van de procedure, beheersing van de proceskosten en betrokkenheid van de rechtzoekenden bij het vormgeven van de procedures5.. In dat kader zijn op 1 januari 2013 bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en bij het gerechtshof Amsterdam voor de duur van een jaar pilots van start gegaan met aangescherpte procesreglementen. Bedoeling van de pilots is om met kortere termijnen, minder uitstelmogelijkheden en ambtshalve handhaving van de termijnen de doorlooptijden van de civiele procedures in hoger beroep sterk te verkorten6.. Daartoe zijn in de pilotreglementen van het landelijk procesreglement afwijkende termijnen voor memories en uitstel opgenomen7..
2.2
Bij beide gerechtshoven is aanvankelijk vertraging in de doorlooptijd van civiele procedures ontstaan door een tijdelijke samenloop van oude en nieuwe zaken. Daarom is de duur van de pilots per 1 januari 2015 voor een tweede keer8.verlengd, teneinde het effect van de pilot beter te kunnen beoordelen nadat deze vertraging is weggewerkt9..
2.3
Naast de pilot bij de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Amsterdam is in het kader van het project Civiele Procesinnovatie een pilot van start gegaan bij de rechtbanken Den Haag (per 1 mei 2012) en Arnhem (per 1 november 2012)10.. De pilot bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem is per 1 januari 2015 beëindigd11..
2.4
De invoering van al deze pilots is niet zonder kritiek gebleven, onder meer van de steller van het middel. De kritiek ziet onder meer op de veronderstelling dat partijen een procedure snel willen afronden, op de verkorting van de termijnen voor de advocatuur (en niet of zonder sancties voor de rechterlijke macht), op vertraging bij de overige procedures12.en ook op het feit dat met de pilots afbreuk wordt gedaan aan de uniformiteit van de procesregelingen13..
Het cassatiemiddel
2.5
Het cassatiemiddel, dat uit drie onderdelen en verschillende subonderdelen bestaat, is gericht tegen de beslissing van het hof van 2 april 2013 tot het ambtshalve verlenen van akte niet-dienen en tegen het arrest van 27 mei 2014 waarin het hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om terug te komen op de beslissing van de rolraadsheer en [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.
2.6
Onderdeel 1 richt zich meer in het bijzonder tegen de rolbeslissing en de rechtsoverwegingen 3.7 en 3.9 van het bestreden arrest, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld (voor de leesbaarheid citeer ik ook rechtsoverweging 3.8):
“3.7. Anders dan [eiseres] stelt, volgt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 28 juni 1996, NJ 1997, 495, HR 4 april 1997, NJ 1998, 220 en HR 23 april 2004, NJ 2004, 350) dat rolreglementen recht zijn in de zin van art. 79 RO (en dus ook in cassatie kunnen worden getoetst). Voorts is helemaal niet onduidelijk welk orgaan bevoegd is tot het vaststellen van een procesreglement. Volgens artikel 133 Rv is het de rechter die de termijnen voor het nemen van een conclusie vaststelt. Daaruit volgt dat iedere gerecht bevoegd is tot het vaststellen van een voor het eigen gerecht geldend procesreglement.
3.8.
Ingeval ervan moet worden uitgegaan dat het pilotreglement recht in de zin van artikel 79 RO oplevert, is het reglement in strijd met artikel 35 Rv en dus onverbindend, aldus [eiseres]. Zij herhaalt dat uit artikel 35 Rv volgt dat er alleen nog ruimte is voor landelijke rolreglementen en dus niet voor regionale reglementen.
3.9.
Ook dit argument gaat niet op. Uit artikel 35 Rv volgt, anders dan [eiseres] stelt, niet dat er alleen nog maar ruimte is voor landelijke procesreglementen. In artikel 35 lid 1 Rv staat alleen dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot door de rechter te stellen termijnen voor het verrichten van proceshandelingen en dat er beperkingen kunnen worden gesteld aan de mogelijkheid daarvoor uitstel te krijgen.
Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, is op grond van artikel 133 Rv ieder individueel gerecht bevoegd tot het vaststellen procesreglementen.”
2.7
Subonderdeel 1a klaagt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te miskennen dat het pilotreglement geen recht is in de zin van art. 79 RO en derhalve geen rechtens verbindende regeling is. Het subonderdeel klaagt in het verlengde daarvan dat het hof heeft miskend dat het gehouden was het landelijk procesreglement toe te passen. Het subonderdeel voert daartoe aan dat de formele wetgever in art. 35 lid 1 Rv uitsluitend aan de landelijk rechtsprekende macht de bevoegdheid delegeert om een landelijk procesreglement op te stellen, zodat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch geen (zelfstandig) regelgevende bevoegdheid heeft om een lokaal rolreglement op te stellen.
Voor zover het gerechtshof ’s-Hertogenbosch die bevoegdheid wel heeft en het pilotreglement wel recht is in de zin van art. 79 RO, heeft het hof volgens subonderdeel 1b miskend dat het pilotreglement buiten toepassing had moeten worden gelaten wegens strijd met art. 35 Rv, althans voor zover het pilotreglement afbreuk doet aan de rechten die het landelijk procesreglement aan partijen toekent.
2.8
In de toelichting op het eerste onderdeel wordt onder meer aangevoerd dat een landelijk rolreglement is ingevoerd om rechtsongelijkheid tegen te gaan en de afschaffing van het procuraat mogelijk te maken. Door invoering van verschillende pilot-reglementen met verschillende looptijden ontstaan weer regionale reglementen hetgeen voor rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid zorgt. Volgens [eiseres] zou een pilot op landelijk niveau moeten plaatsvinden of anders in ieder geval op vrijwillige basis. En anders zou er een heel uitdrukkelijke waarschuwing voor de procespartijen moeten zijn.
2.9
De eerste klacht van subonderdeel 1a faalt. Het pilotreglement vormt, evenals elk ander procesreglement, recht in de zin van art. 79 RO14..
2.10
De klacht dat de formele wetgever in art. 35 lid 1 Rv uitsluitend aan de landelijk rechtsprekende macht de bevoegdheid delegeert om een landelijk procesreglement op te stellen, zodat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch geen (zelfstandig) regelgevende bevoegdheid heeft om een lokaal rolreglement op te stellen, treft evenmin doel.
Lange tijd heeft elk gerecht afzonderlijk een eigen procesregeling gehanteerd, hetgeen steeds meer als onwenselijk werd ervaren. Het voorschrift van art. 35 Rv is een stok achter de deur voor de wetgever om bij algemene maatregel van bestuur uniforme regels vast te stellen als de rechterlijke macht daartoe niet zou komen. In de parlementaire geschiedenis is daarover onder meer het volgende opgenomen15.:
“Het tot stand brengen van een uniform landelijk rolreglement kan namelijk in de eerste plaats worden beschouwd als een verantwoordelijkheid voor de rechterlijke macht zelf. In het kader van het zogenaamde project Versterking Rechterlijke Organisatie (pVRO) wordt gewerkt aan zo’n uniform rolreglement. De regeling van artikel 2.4.12, eerste lid, (het uiteindelijke art. 35 Rv, toevoeging W-vG) brengt tot uitdrukking dat ook de (materiële) wetgever uiteindelijk verantwoordelijkheid draagt voor uniformering en bewaking van de termijnen in een civiele procedure. Van de nieuwe bevoegdheid zal pas gebruik gemaakt worden als blijkt dat op andere wijze uniforme regels niet binnen redelijke termijn tot stand komen.”
2.11
Teneinde tussen de rechters een uniforme manier van werken te bevorderen, zijn sinds 2002 diverse landelijke procesreglementen tot stand gekomen. De steller van het middel betoogt m.i. op goede gronden dat het hanteren van plaatselijke pilotreglementen ten koste gaat van de door de opstellers van de landelijke procesreglementen en de wetgever beoogde uniformiteit (er ontstaat weer regionaal procesrecht) en inderdaad tot rechtsongelijkheid kan leiden.
Buitengewoon ongelukkig vind ik de omstandigheid dat tegelijkertijd bij twee hoven een pilot plaatsvindt met van elkaar afwijkende reglementen, die met name op het punt van de termijn voor het nemen van de memorie van grieven en de mogelijkheid van het verkrijgen van uitstel van elkaar verschillen16.. Het procesrecht hoort een hoge mate van voorspelbaarheid te hebben en zoveel mogelijk eenduidig te zijn. Dat wordt door de verschillen in de pilotreglementen niet bevorderd.
2.12
Aan de andere kant kan echter door middel van pilots met nieuwe regels worden proefgedraaid om te onderzoeken of aanpassing van de landelijke rolreglementen geboden en wenselijk is. Zou de wetgever het een onwenselijke ontwikkeling vinden dat tijdelijk weer verschillende procesreglementen naast elkaar worden gehanteerd, dan zou hij daaraan op grond van art. 35 Rv paal en perk kunnen stellen door bij amvb de termijnen en nadere regels vast te leggen. Het bestaan van plaatselijke reglementen is evenwel niet in strijd met art. 35 Rv.
2.13
Onderdeel 1 kan mitsdien niet tot cassatie leiden.
2.14
Ten aanzien van het betoog dat procespartijen uitdrukkelijk moeten worden gewaarschuwd indien een pilotreglement een van een landelijk procesreglement afwijkende regeling bevat, kan worden opgemerkt dat in de inleiding van de considerans van het pilotreglement met zoveel woorden is opgenomen dat het pilotreglement afwijkt van het landelijk procesreglement. Vervolgens worden in die inleiding onder 1 tot en met 6 de belangrijkste aanpassingen opgesomd, waaronder onder 2 het voorschrift dat alle termijnen, ook de termijnen voor het nemen van de gewone memories, ambtshalve worden gehandhaafd en dat partijperemptoir stellen in beginsel niet meer aan de orde is.
2.15
Daarnaast werd [eiseres] in de procedure bij het hof vertegenwoordigd door een advocaat. Vaste rechtspraak is dat de advocaat op grond van zijn deskundigheid en kennis zonder meer geacht wordt op de hoogte te zijn van de in de desbetreffende procedure geldende termijnen en van de verstrekkende gevolgen die verbonden zijn aan overschrijding daarvan17.. Met de in de desbetreffende procedure geldende termijnen wordt, gelet op de 26 september 2014-arresten, mede gedoeld op de blijkens het toepasselijke pilotreglement geldende termijnen.
2.16
Voor het geval het eerste onderdeel faalt, richt onderdeel 2 zich meer in het bijzonder tegen het zonder vooraankondiging en zonder ‘terme de grâce’ verlenen van akte niet-dienen op de rol van 2 april 2013 en tegen rechtsoverweging 3.11, waarin het hof het volgende heeft geoordeeld:
“Dat het op de rol van 5 maart 2013 verleende uitstel een peremptoir uitstel betrof, volgt uit het rolreglement zelf. De considerans vermeldt onder 2 nadrukkelijk als belangrijke aanpassing: “Alle termijnen worden ambtshalve gehandhaafd, ook de termijnen voor het nemen van de gewone memories. Partijperemptoir stellen is in beginsel niet meer aan de orde”. Artikel 2.11 van het rolreglement bepaalt:
“Van de in 2.10 genoemde termijnen wordt nog eenmaal uitstel verleend van vier weken...”. In de direct daarop volgende toelichting staat voorts:
“Nader uitstel wordt in beginsel niet verleend. Na het verstrijken van de in dit artikel genoemde termijn wordt ambtshalve akte niet dienen verleend.”
Zoals hiervoor in r.o. 3.4 is overwogen, is dit reglement eind 2012 via de daartoe geëigende kanalen kenbaar gemaakt en is tot 1 maart 2013 een, eveneens gepubliceerde, coulanceregeling gehanteerd. Iedere advocaat moet daarom in ieder geval vanaf 1 maart 2013 worden geacht van de pilotregeling op de hoogte te zijn. Voor een expliciete mededeling ter rolle is om die reden geen aanleiding. Dat een dergelijke mededeling zou moeten worden gedaan, volgt voorts noch uit artikel 133 lid 4 Rv noch uit de eisen van een goede procesorde. Het onderhavige geval is ook niet vergelijkbaar met de situatie die heeft geleid tot HR 10 februari 2006, NJ 2006, 405. Daar ging het immers om een vrij uitstel, terwijl het in dit geval een op grond van het rolreglement laatste uitstel betreft.”
2.17
Subonderdeel 2a klaagt dat het hof het pilotreglement in strijd met de goede procesorde heeft toegepast door na de tweede standaard termijn zonder vooraankondiging of verlening van een ‘terme de grâce’ akte niet-dienen te verlenen. Volgens [eiseres] heeft het hof miskend dat het op grond van art. 20 Rv, waarvan art. 133 lid 4 Rv een uitwerking is, had moeten letten op de belangen van partijen en dat het tegenover partijen duidelijkheid had dienen te betrachten.
2.18
Met betrekking tot de termijn voor het nemen van memories en de mogelijkheid van uitstel luidt het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, derde versie van januari 201318.(hierna: het landelijk reglement) als volgt:
“2.10 Termijnen voor memories
Voor memorie van grieven, memorie van antwoord en memorie van antwoord in het incidenteel beroep, wordt een termijn van zes weken verleend en in kort geding een termijn van vier weken.
2.11
Gewoon uitstel voor memories
Tenzij de wederpartij partijperemptoir met akte niet-dienen heeft aangezegd, wordt een eerste uitstel van zes weken verleend en vervolgens een tweede uitstel van vier weken. In kort geding wordt een eerste uitstel van vier weken verleend en vervolgens een tweede uitstel van twee weken.
2.12
Nader uitstel na drie termijnen
Na het verstrijken van de in de artikel 2.11 genoemde termijnen verwijst het hof de zaak naar een roldatum gelegen op een termijn van 53 weken voor het nemen van de memorie van grieven, memorie van antwoord of memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.
2.13 (
Aanzeggen) partijperemptoir/akte niet-dienen
De partij die na de eerste termijn uitstel voor memorie van grieven, memorie van antwoord of memorie van antwoord in het incidenteel beroep wenst te bekorten, zegt hiertoe aan de wederpartij partijperemptoir en akte niet-dienen aan.
De aanzegging wordt schriftelijk of per e-mail gedaan aan de advocaat die zich voor de wederpartij heeft gesteld, onder zoveel mogelijk gelijktijdige toezending aan het hof van een kopie daarvan per brief. Een later ingezonden kopie van de aanzegging wordt alleen toegelaten, indien de kopie uiterlijk op het inlevertijdstip van de desbetreffende roldatum door het hof is ontvangen. De aanzegging kan niet worden gedaan door middel van een H-formulier.
De partij doet de peremptoiraanzegging uiterlijk twee weken vóór de roldatum waarop de lopende termijn verstrijkt. De aanzegging akte niet-dienen moet plaatsvinden tegen een roldatum die is gelegen op een termijn van twee weken ná de roldatum waarop de lopende termijn verstrijkt. De aanzegging van partijperemptoir en van akte niet-dienen kan in één en hetzelfde bericht aan de wederpartij worden gedaan.
Indien partijperemptoir/akte niet-dienen is aangezegd, wordt ervan uitgegaan dat de partij die deze aanzegging heeft gedaan, die ook handhaaft. Deze partij hoeft op de desbetreffende roldatum niet nogmaals akte niet-dienen te vragen.
De aanzegging door of aan een partij voor wie zich (nog) geen advocaat heeft gesteld, is zonder gevolg.
(…)
2.28
Uitstel
Behoudens in de elders in dit reglement genoemde gevallen, wordt uitstel alleen verleend:
a. op eenstemmig verzoek van partijen, tenzij uitstel zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding;
b. op verzoek van een of meer partijen op grond van klemmende redenen.
Een eerste eenstemmig verzoek van partijen als bedoeld onder a. wordt ingewilligd. Een tweede en volgend eenstemmig verzoek wordt schriftelijk toegelicht, waarbij partijen tevens motiveren waarom verwijzing van de zaak naar een roldatum gelegen op 53 weken niet in aanmerking komt.
De termijn van uitstel is niet langer dan de laatst verleende termijn voor het verrichten van de desbetreffende proceshandeling.”
2.19
De regels van het pilotreglement zijn de volgende (de afwijkingen ten opzichte van het landelijk geldende procesreglement geef ik cursief weer19.):
“2.10 Termijnen voor memories
Voor memorie van grieven, memorie van antwoord en memorie van antwoord in het incidenteel beroep en de memories na verwijzing door de Hoge Raad, wordt in bodemzaken een termijn van zes weken verleend en in kort geding een termijn van vier weken. De termijnen vangen aan, ook als het griffierecht nog niet is betaald, partijen zich kunnen uitlaten over ontvankelijkheid of bezwaar is gemaakt tegen een eiswijziging. Een memorie kan echter niet worden genomen voordat de desbetreffende partij het verschuldigde griffierecht heeft voldaan.
Toelichting:
De betaling van het griffierecht vindt plaats binnen de termijn voor het nemen van de betreffende memorie. De aanhouding van de zaak betekent dus dat de betreffende memorie niet kan worden genomen zolang het griffierecht niet is betaald, maar de termijn voor het nemen van de memorie wordt niet opgeschort.
2.11
Uitstel voor memories
Van de in 2.10 genoemde termijnen wordt nog eenmaal een uitstel verleend van vier weken en in kort geding van twee weken.
Toelichting:
Nader uitstel wordt in beginsel niet verleend. Na het verstrijken van de in dit artikel genoemde termijn wordt ambtshalve akte niet dienen verleend. Nader uitstel wordt alleen verleend op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek en in de in artikel 2.12 genoemde gevallen.
2.12
Nader uitstel
Behoudens in de elders in dit reglement genoemde gevallen, wordt nader uitstel alleen verleend:
a. op eenstemmig verzoek van partijen of op verzoek van een of meer partijen op grond van klemmende redenen
b. Een dergelijk verzoek wordt ingediend, behandeld en beslist overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.9 van dit reglement. De termijn van dit uitstel, indien verleend, is in beginsel niet langer dan de laatst verleende termijn voor het verrichten van de betreffende proceshandeling.
Toelichting:
Een uitstel is in beginsel een normale termijn. Indien partijen een langer uitstel wensen, ligt doorhaling in de rede. Na doorhaling kan de zaak later weer op de rol geplaatst worden onder overlegging van de desbetreffende memorie of akte (zie artikel 8.3).”
2.20
Uit deze artikelen volgt dat voor het nemen van een memorie van grieven in een bodemzaak, na verlening van een eerste termijn van zes weken als bedoeld in artikel 2.10, in beginsel slechts een tweede uitstel op grond van artikel 2.11 van vier weken kan worden verleend. Daarna kan blijkens de toelichting op artikel 2.11 alleen nog een nader (derde) uitstel worden verkregen op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek en in de in artikel 2.12 genoemde gevallen (eenstemmig verzoek partijen of klemmende redenen). De toelichting op artikel 2.11 vermeldt uitdrukkelijk dat na het verstrijken van de in dit artikel genoemde termijn ambtshalve akte niet-dienen wordt verleend.
2.21
Anders dan onder het landelijk reglement wordt een zaak na het ongebruikt verstrijken van een laatste termijn dus niet verwezen naar de parkeerrol. Ook is de partijperemptoirstelling in het pilotreglement vervallen. Daardoor volgt onder het pilotreglement, anders dan onder het landelijk reglement, bij overschrijding van een fatale termijn zonder enige vorm van waarschuwing akte niet-dienen.
2.22
In de twee hiervoor genoemde 26 september 2014-arresten was sprake van een bijzondere situatie waarin een uitzondering is gerechtvaardigd op de gevolgen die zijn verbonden aan overschrijding van een processuele termijn. In het arrest over het pilotreglement van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch was dat de verwarringwekkende omstandigheid dat het verplicht te gebruiken landelijk systeem een uitstelmogelijkheid genereerde die in het pilotreglement niet bestond20.. In het arrest over het landelijk procesreglement mocht de advocaat er op grond van onjuiste informatie in het roljournaal vanuit gaan dat zij een verlengde termijn voor het dienen van grieven had verkregen21..
In deze zaak is m.i. geen sprake van een dergelijke bijzondere situatie nu de procesadvocaat, die in de feitelijke instanties voor [eiseres] optrad, de toepasselijkheid van het pilotreglement gewoon heeft gemist22..
2.23
Ik meen evenwel dat deze zaak in een andere, algemene, sleutel moet worden gezet.
De wet bepaalt de termijnen voor het instellen van een rechtsmiddel en daaraan moet in beginsel strikt de hand worden gehouden. Dit brengt de rechtszekerheid mee in samenhang met het redelijke belang van – ingeval van hoger beroep – geïntimeerde om zekerheid te verkrijgen over zijn rechtspositie. Formaliteiten en termijnen dienen bij uitstek de rechtszekerheid en de ordening van het proces, waardoor partijen weten waaraan ze toe zijn. Hetzelfde geldt ten aanzien van formaliteiten en termijnen in een procesreglement. Aan de bevoegdheid van het bestuur van een gerecht om een procesreglement vast te stellen, ligt het voorschrift van art. 133 Rv ten grondslag, dat op zijn beurt een operationalisering van art. 20 Rv is23.. Het is aan de feitenrechter om, zoals art. 20 Rv hem voorschrijft, te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure en te bepalen welke maatregelen hij geëigend acht om onredelijke vertraging te voorkomen, zoals het bepalen van termijnen voor het verrichten van proceshandelingen, het verlenen van uitstel en het stellen van de voorwaarden waaronder dat wordt verleend24.. Dergelijke in een procesreglement opgenomen regels zijn echter geen wettelijke formaliteiten, maar eerder huishoudelijke regels.
2.24
Zowel de in de wet vastgelegde regels als de in een procesreglement opgenomen termijnen en formaliteiten mogen echter niet tot een doel op zichzelf worden. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat door het toestaan van herstel van fouten en verzuimen – en die worden nu eenmaal gemaakt – kan worden bereikt dat de rechter het materiële geschil kan beslechten.
Bij het tegen elkaar afwegen van enerzijds het belang van de rechtszekerheid en anderzijds het belang bij de mogelijkheid van herstel van een fout, vormt de goede procesorde de maatstaf25.. Deze maatstaf dient ook te worden aangelegd bij de beoordeling van de wijze waarop de rechter gebruik maakt van zijn bevoegdheden om de termijnen voor het verrichten van proceshandelingen te bepalen, om uitstel te verlenen en de voorwaarden te stellen waaronder dat uitstel wordt verleend26.. De rechter dient bij de interpretatie en toepassing van een procesreglement dan ook af te wegen wat de goede procesorde in verband met de bij zijn beslissing betrokken belangen onder de gegeven omstandigheden eist.
In de onderhavige zaak zijn m.i. de volgende onder 2.25 tot en met 2.28 genoemde omstandigheden van belang, in volgorde van belangrijkheid.
2.25
Er is ambtshalve geconstateerd dat niet van grieven is gediend en er is ambtshalve akte niet-dienen verleend. Als noodzakelijk gevolg daarvan wordt een procespartij niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en wordt haar dus de toegang tot de appelrechter ontzegd. Daarmee is ook art. 6 EVRM in het geding27..
2.26
Zoals onder 2.21 is vermeld, volgt onder het pilotreglement bij overschrijding van een fatale termijn zonder enige vorm van waarschuwing akte niet-dienen, omdat partijperemptoirstelling daarin is vervallen.
2.27
In 2013 werd in het roljournaal van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet vermeld dat in dat hof een pilotreglement geldt. Inmiddels wordt bovenaan de zoekpagina van het digitale roljournaal handel van de gerechtshoven gewaarschuwd dat in ’s-Hertogenbosch en Amsterdam ook na 1 januari 2014 het pilotreglement geldt (zie prod. 3 bij de cassatiedagvaarding).
2.28
Opvallend is dat de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Amsterdam reeds in de eerste maanden van 2013 een coulanceregeling hebben gehanteerd door in voorkomende gevallen een extra uitstel te verlenen. Omdat ondanks aankondiging via onder meer de lokale Ordes van Advocaten en Rechtspraak.nl niet alle advocaten goed bleken te zijn geïnformeerd over het aangescherpte procesreglement van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, heeft dat hof in de maanden januari en februari 2013 een coulanceregeling gehanteerd. Ook bij het gerechtshof Amsterdam is “in de eerste maanden” van 2013 in voorkomende gevallen een extra uitstel verleend omdat “ondanks advocatuurbrede informatie niet iedereen op de hoogte [bleek] van de veranderingen”28.. De gerechtshoven hebben dus al eerder een uitzondering gemaakt op strikte handhaving van de nieuwe regels.
2.29
Artikel 1.6 van het pilotreglement van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat over de gevolgen van niet-naleving van het reglement handelt, luidt als volgt:
“Het hof zal aan de niet-naleving van een in dit reglement gegeven voorschrift het gevolg verbinden dat het met het oog op de aard van het voorschrift en de ernst van het verzuim passend voorkomt.”
Dit voorschrift biedt het hof het handvat het door de goede procesorde vereiste maatwerk te leveren, zoals hiervoor onder 2.24 bedoeld.
2.30
Op grond van het voorgaande meen ik dat het oordeel van het hof in rechtsoverweging 3.11 dat voor een expliciete mededeling ter rolle (dat de pilotregeling van toepassing is, toev. W-vG) geen aanleiding is, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Meer in het bijzonder zou het roljournaal m.i. de mededeling moeten bevatten dat het uitstel (van vier weken) peremptoir wordt verleend. Nu dit in de onderhavige zaak niet het geval was, meen ik dat aan artikel 1.6 van het pilotreglement inhoud dient te worden gegeven in de vorm van het vergunnen aan [eiseres] van een korte termijn tot herstel van haar verzuim om van grieven te dienen. In aansluiting op de inmiddels gebruikelijke termijn voor herstel van processuele fouten en verzuimen, kies ik daarbij voor een termijn van veertien dagen.
2.31
Nu subonderdeel 2a in zoverre slaagt, behoeft subonderdeel 2b geen bespreking.
2.32
Onderdeel 3 bouwt op de eerdere onderdelen voort. Nu subonderdeel 2a slaagt, raakt dat de verlening van de akte niet-dienen en ook de daarop voortbouwende oordelen.
2.33
De zaak kan m.i. na vernietiging worden teruggewezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch nu dit hof zich nog niet inhoudelijk over de zaak heeft uitgelaten.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 mei 2014 alsmede van de rolbeslissing van dit hof van 2 april 2013 en tot terugwijzing van de zaak naar dit hof.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑02‑2015
Gelet op de in cassatie voorliggende vraag vermeld ik slechts enkele van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Zie voor een volledige opsomming rov. 2.1 t/m 2.8 van het vonnis van de rechtbank Maastricht van 19 september 2012, zoals verbeterd door het vonnis van 17 oktober 2012.
Zie voor het procesverloop in eerste aanleg rov. 1 van het vonnis van de rechtbank Maastricht van 19 september 2012 en voor het procesverloop in hoger beroep het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 mei 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1501, rov. 2.1 t/m 2.5.
De cassatiedagvaarding is op 27 augustus 2014 uitgebracht.
Nieuwsbericht ‘Start Project Civiele Procesinnovatie op 1 mei 2012’ van 26 april 2012 op www.rechtspraak.nl.
Nieuwsbericht ‘Vanaf 1 januari 2013 aangescherpte procesreglementen civiele dagvaardingszaken’ van 19 november 2012 en ‘Pilots van start voor snellere civiele procedure in hoger beroep’ van 12 december 2012 op www.rechtspraak.nl. Ook hebben de presidenten van de gerechtshoven Amsterdam en ‘s-Hertogenbosch de Nederlandse Orde van Advocaten over de pilots bij hun hoven ingelicht bij brief van 27 november 2012 (via zoektermen ‘gerechtshof Amsterdam orde van advocaten 27 november 2012’ te vinden op internet).
Zie de considerans van de pilotreglementen: de afwijkingen beogen de doorlooptijd van de procedure sterk te bekorten.
Per 1 januari 2014 is de pilot bij de gerechtshoven met een jaar verlengd, zie Nieuwsbericht ‘Pilot rolreglement bij gerechtshoven Amsterdam en ’s-Hertogenbosch wordt voortgezet’ van 22 november 2013 op www.rechtspraak.nl. Zie voor de tweede verlenging het nieuwsbericht in de volgende noot.
Nieuwsbericht ‘Resultaten pilot civiele procesinnovatie input voor modernisering rechtspraak’ van 27 november 2014 op www.rechtspraak.nl.
Zie voor een overzicht: E.A. van de Kuilen, Project civiele procesinnovatie, Tijdschrift voor de Procespraktijk 2013/2 en Th. Veling, De procesovereenkomst. Over de vrijheid van partijen het civiele proces vorm te geven, Proefschrift van mr. M.W. Knigge, MvV 2015/1, p. 19.
Zie noot 9.
M. Ynzonides en M.H. de Boer, Kroniek van het burgerlijk procesrecht, NJB 2012/2424, gevold door: D. Nobel en H.J. Vetter, Geef het Project Civiele Procesinnovatie het voordeel van de twijfel!, NJB 2013/8 en M. Ynzonides en M.H. de Boer, Naschrift: Besteed tijd, geld en aandacht aan waar het werkelijk om gaat: instandhouding van een uitstekende èn gemotiveerde rechterlijke macht!, NJB 2013/9. Verder G.C. van Daal, G.H.G.M. van Berkel en A. Das Gupta, Luie rechters draaien het recht door de gehaktmolen, NJB 2012/2363 waarna de volgende reacties volgden: W.J.J. Los, Reactie op ‘Luie rechters draaien het recht door de gehaktmolen’, NJB 2013/5; J.H.M. van Swaaij, Maak gehakt van beperkingen aan omvang processtukken, NJB 2013/6 en G.C. van Daal, G.H.G.M. van Berkel en A. Das Gupta, Naschrift, NJB 2013/7. Zie ook: H.M. ten Haaft, Eerste aanleg, TCR 2012/4, p. 147; E.A. van de Kuilen, a.w., p. 38 en Th. Gardenbroek, Versnelling van doorlooptijden Realistisch of Haagse bluf? Een reactie, NJB 2014/1579 als reactie op: M.J.A.M. Ahsmann en H.F.M. Hofhuis, Versnelling van doorlooptijden van rechtszaken met 40% Realistisch of Haagse bluf?, NJB 2014/1273 en in dat kader ook J.L.R.A. Huydecoper, Veranderingen in het procesrecht. Nieuw, verbeterd!, NJB 2014/1274; H.Th. van der Meer en R.P. van der Laan, Reactie op het artikel van Ahsmann c.s., NJB 2014/1275. En voorts M. Ynzonides en M.H. de Boer, Kroniek van het burgerlijk procesrecht, NJB 2014/1829 en N. Huijben en E. van de Kuilen, Korter is niet altijd beter, Advocatenblad 2015/1, p. 43.
M. Ynzonides en M.H. de Boer, Naschrift, a.w.; M. Ynzonides, Rolrecht: van regionaal naar landelijk en weer terug?, in: P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, F.E. Vermeulen en B.T.M. van der Wiel (red.), Middelen voor Meijer, 2013, p. 483; M. Ynzonides en M.H. de Boer, Kroniek van het burgerlijk procesrecht, NJB 2014/1829; E.A. van de Kuilen, a.w., p. 41; punten 1 en 2 van de noot van N. de Boer onder HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2804, JIN 2014/196 en N. Huijben en E. van de Kuilen, a.w.
Zie HR 18 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0571, NJ 2012/315, rov. 3.5.3. Vgl. over het Bijzonder rekestreglement personen- en familierecht van het gerechtshof ’s-Gravenhage HR 14 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5752, NJ 2005/481, rov. 3.2, m.nt. W.D.H. Asser. Zie voorts HR 28 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2117, NJ 1997/495, rov. 3.2, m.nt. H.J. Snijders en HR 28 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4258, NJ 1991/118, m.nt. MS. Zie ook A-G Asser in zijn conclusie vóór HR 10 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1052, NJ 1994/507 onder 3.7-3.22. Het pilotreglement van het hof ’s-Hertogenbosch is op www.rechtspraak.nl bekendgemaakt waarbij ik aanneem dat het pilotreglement door een daartoe bevoegd orgaan is vastgesteld. Zie voorts K. Teuben, Rechtersregelingen in het burgerlijk (proces)recht (diss.), 2005, o.m. p. 114-127.
Memorie van toelichting bij de herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, TK 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 114. Zie ook Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, 2002, p. 138, 140 en 333. Kritisch over het achterwege laten van regels bij amvb is G.R. Rutgers in zijn boekbespreking onder 12 van de dissertatie van K. Teuben, Rechtersregelingen in het burgerlijk (proces)recht, 2005 in WPNR 2006, afl. 6651, p. 70-73.
Zie artikel 2.11 van de pilotreglementen van de gerechtshoven ‘s-Hertogenbosch en Amsterdam.
HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2813, NJ 2014/417, rov. 3.4.1 en ECLI:NL:HR:2014:2798, NJ 2014/418, rov. 3.4.1; HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0721, NJ 2013/491, rov. 3.4 (betreffende griffierechten); HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7843, NJ 2013/202, rov. 3.2-3.4 en HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465, rov 3.2, m.nt. W.D.H. Asser.
Stcrt. 2012, nr. 26605.
De op www.rechtspraak.nl gepubliceerde versie van het pilotreglement geeft in ‘blauw’ de afwijkingen aan ten opzichte van het landelijk geldende procesreglement.
Zie de cassatiedagvaarding onder 5.
HR 18 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0571, NJ 2012/315, rov. 3.5.3.
Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012, nr. 78 en 79.
HR 18 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0571, NJ 2012/315, rov. 3.5.3.
Zie P. Smits, Artikel 6 en de civiele procedure, 2008, p. 53, noot 78 en Harris, O’Boyle & Warbrick, Law of the European Convention on Human Rights, 2014, p. 402-404. Vgl. EHRM 16 februari 2001, nr. 39442/98, Sotiris en Nikos Koutras ATTEE/Griekenland, rov. 14-23.
Zie het nieuwsbericht ‘Geen uitstel meer in civiele procedures hof ’s Hertogenbosch’ van 14 februari 2013 op www.rechtspraak.nl en Nieuwsbrief gerechtshof Amsterdam, Afdeling civielrecht nieuwsbrief, nr. 2013/2, december 2013, zie:http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Gerechtshoven/Amsterdam/OverHetGerechtshof/Organisatie/Documents/handel%20nieuwsbrieven/nieuwsbrief%20december%202013.pdf. Het Amsterdamse hof schrijft dit ook in een brief van 3 oktober 2013 gericht aan de Nederlandse Orde van Advocaten (te raadplegen via www.advocatenorde-middennederland.nl).
Beroepschrift 27‑08‑2014
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, [de zevenentwintigste augustus tweeduizendveertien] op verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster] B.V. (‘[verzoekster]’), gevestigd te [vestigingsplaats], die te dezer zake woonplaats kiest aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, ten kantore van Mr M. Ynzonides en Mr L.J. Burgman (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), van wie eerstgenoemde door [verzoekster] tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld,
[Heb ik, mr. Eric Leon Martien Snijders,
als toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Joseph Lambertus Gerardus Jeukens,
gerechtsdeurwaarder met plaats van vestiging Heerlen,
en kantoorhoudende te Heerlen aan de Vlotstraat 10;]
AAN:
mevrouw [verweerster] (‘[verweerster]’), wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente], die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft ten kantore van de advocaat Mr D.C. Bitter, kantoor houdende aan de Leyenbroekerweg 38, 6132 CE Sittard, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot en van na te melden producties:
- □
latende aan: [de heer D.C. Bitter in persoon]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat [verzoekster] in cassatieberoep komt van het door het gerechtshof 's‑Hertogenbosch (het ‘Hof’) onder zaaknummer HD 200.120.044/01 gewezen arrest tussen [verzoekster] als appellante en [verweerster] als geïntimeerde, dat is uitgesproken op 27 mei 2014, alsmede van de in die zaak genomen beslissing van het Hof van 2 april 2013 om [verzoekster] ambtshalve verval te verlenen van het recht op het nemen van een memorie van grieven (ofwel: akte-niet-dienen heeft verleend), welke beslissing moet worden aangemerkt als tussenarrest.1. Het hiervoor genoemde arrest van 27 mei 2014 en de hiervoor genoemde beslissing van 2 april 2013 worden hierna tezamen aangeduid als: het ‘Arrest’.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, [verweerster].
GEDAGVAARD:
om op vrijdag twaalf september tweeduizendveertien (12-09-2014) 's ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding) ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat van [verweerster] bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven en dat de hoogte van dit griffierecht is vermeld in de meest recente bijlage behorende bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken zoals die geldt op het tijdstip waarop [verweerster] het griffierecht verschuldigd wordt (te weten: bij verschijning in het geding);
dat die bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel dan wel op de website: http://wetten.overheid.nl/;
dat in het geval een verweerder in cassatie onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
dat [verweerster] ervoor moet zorgen dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de roldatum waarop zij in het geding verschijnt is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar deze zaak dient dan wel ter griffie is gestort;
dat indien [verweerster] op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) verschijnt maar het door haar verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van [verweerster] om verweer in cassatie te voeren of om van haar zijde in cassatie te komen vervalt;
TENEINDE:
alsdan namens [verzoekster] tegen het Arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof in zijn te dezen bestreden Arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van het Arrest is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
I. Inleiding
1.
In deze cassatieprocedure draait het om het, op basis van het hierna nog te noemen Pilot-Reglement, ambtshalve door het Hof aan [verzoekster] verleende verval van het recht op het nemen van een memorie van grieven en wel na ommekomst van de tweede standaard termijn van vier weken. Als gevolg daarvan is het Hof aan het werkelijke geschil niet toegekomen, in de ogen van [verzoekster] ten onrechte.
2.
De Rechtbank Maastricht heeft in het vonnis van 19 september 2012 de vorderingen van [verweerster] gedeeltelijk toegewezen en [verzoekster] onder meer veroordeeld tot betaling van een voorschot van EUR 60.000 alsmede betaling van in totaal ruim EUR 13.000 aan deskundigenkosten, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. [verzoekster] kon zich daarmee niet verenigen en heeft de zaak aan het Hof voorgelegd. Het Hof heeft dit hoger beroep in de klem gesmoord door op basis van het hierna te noemen Pilot-Reglement na het tweede uitstel voor grieven, zonder enige vooraankondiging en ambtshalve akte-niet-dienen te verlenen. [verzoekster] vindt deze gang van zaken niet acceptabel, aangezien als gevolg van deze procedurele beslissing haar toegang tot de rechter in hoger beroep in materieel opzicht wordt afgesneden.
3.
De grond van dit niet acceptabel zijn en daarmee ook de grond voor het onderhavige cassatieberoep laat zich als volgt samenvatten. Per 1 januari 2002 is Nederland afgestapt van een situatie van volledig versnipperd regionaal rolrecht en overgestapt naar een systeem van landelijk geldende rolreglementen. Hiermee samenhangend is in 2008 de regionaal opererende procureur afgeschaft met als gevolg dat de advocaat in het hele land zelf en volgens uniforme, landelijk geldende rolregels kan procederen. Tegen deze achtergrond is het onacceptabel dat anno 2014 wederom een situatie is ontstaan waarin advocaten toch weer worden geconfronteerd met — en kunnen struikelen over — regionale verschillen zoals hier aan de orde. Hiertegen richt zich het onderhavige cassatieberoep.
Procesverloop voor zover van belang voor de klachten in cassatie
4.
Bij dagvaarding van 21 november 2012 is [verzoekster] (tijdig) in hoger beroep gekomen van het vonnis van de Rechtbank van 19 september 2012 (en het herstelvonnis van 17 oktober 2012).2. De zaak is door [verzoekster] aangebracht op de rol van 22 januari 2013. Op de procedure bij het Hof is het Pilot Procesreglement Civiele Dagvaardingszaken bij het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch (geldend vanaf 1 januari 2013) (hierna: het ‘Pilot-Reglement’) van toepassing. De zaak is vervolgens door de Rolraadsheer op de rol van 5 maart 2013 geplaatst voor memorie van grieven. Op 5 maart 2013 heeft de Rolraadsheer een nieuwe datum bepaald voor memorie van grieven te weten 2 april 2013. In het Roljournaal stond noch vermeld dat het Pilot-Reglement van toepassing is, noch dat dit het laatste uitstel was, noch dat [verzoekster] daarmee ambtshalve peremptoir stond, noch dat bij het ongebruikt verstrijken van deze termijn ambtshalve akte-niet-dienen zou worden verleend. Evenmin was sprake van partijperemptoir. [verzoekster] verwijst naar Productie 1 bij deze Cassatiedagvaarding: een uitdraai van het roljournaal. Terzijde: inmiddels heeft het Hof dit beleid aangepast en staat wél in het Roljournaal vermeld dat het Pilot-Reglement van toepassing is.
5.
In het arrondissement Noord-Nederland (Groningen) waar de advocaat van [verzoekster] kantoor houdt, is niet iedere advocaat afzonderlijk over de verschillende pilots geïnformeerd. De Groningse advocaat van [verzoekster] had nog niet eerder gedurende de periode waarin de Pilot bij het Hof Den Bosch van kracht was, bij dat Hof geprocedeerd. De advocaat van [verzoekster] was, tot zijn spijt, er niet van op de hoogte dat bij het Hof Den Bosch een pilot liep en het Pilot-Reglement van toepassing was en dat na ommekomst van de tweede termijn van vier weken, anders dan het hierna te noemen landelijke rolreglement van de Hoven, geen standaard nader uitstel zou worden verleend voor het nemen van memorie van grieven. Hij heeft de roldatum van 2 april 2013 ongebruikt voorbij laten gaan. Op de rol van 2 april 2013 heeft het Hof geconstateerd dat [verzoekster] geen memorie van grieven heeft genomen en heeft het Hof met verwijzing naar artikel 2.11 van het Pilot-Reglement ‘Ambtshalve akte van niet dienen verleend’ (Productie 1). Op 13 augustus 2013 hebben beide partijen (nadat uitstel was verleend voor het schriftelijk pleidooi dat oorspronkelijk op de rol stond voor 2 juli 2013) een schriftelijke pleitnota overgelegd, waarin zij zich hebben uitgelaten over de beslissing van het Hof van 2 april 2013 om ambtshalve akte-niet-dienen te verlenen. Vervolgens is de zaak voor arrest komen te staan op 5 november 2013. Nadat het arrest vier keer is aangehouden, is op 27 mei 2014 — ruim negen maanden nadat de schriftelijke pleitnota's zijn overgelegd — door het Hof arrest gewezen.
6.
Het Hof heeft in het Arrest in r.o. 3.5 geoordeeld dat de door de advocaat gememoreerde omstandigheden van persoonlijke (medische) aard naar het oordeel van het Hof onvoldoende klemmend zijn om van het Pilot-Reglement af te wijken. Het Hof vervolgt r.o. 3.5 door te overwegen dat ‘nu uit de pleitnota van [verweerster] blijkt, dat haar advocaat niet akkoord zou zijn gegaan met een verzoek tot nader uitstel op grond van artikel 2.12 pilotreglement, (…) aan [verzoekster] in dat geval bij gebreke van instemming met dat verzoek geen uitstel voor het indienen van de memorie van grieven [zou] zijn verleend.’ Hoewel [verzoekster] meent dat het Hof met dit oordeel blijk heeft gegeven van een niet heel welwillende uitleg van de gedingstukken3. en het Hof voorbij is gegaan aan niet geheel onbelangrijke stellingen van [verzoekster]4., zal zij om haar moverende redenen geen klacht richten tegen dit oordeel van het Hof.
7.
Ook de juridische argumenten op grond waarvan [verzoekster] heeft betoogd dat haar ten onrechte ambtshalve akte-niet-dienen is verleend, heeft het Hof verworpen (r.o. 3.7, 3.9 en 3.11). Het Hof is tot de slotsom gekomen dat er geen aanleiding is om terug te komen op het oordeel van de Rolraadsheer zodat [verzoekster] niet-ontvankelijk is in haar vordering (r.o. 3.12). De overwegingen die hieraan ten grondslag liggen komen hieronder bij de invulling van het middel nader aan bod.
Relevante bepalingen
8.
In deze cassatieprocedure zijn met name de volgende regelingen relevant die [verzoekster] volledigheidshalve hierbij citeert.
9.
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering:
Artikel 35 Rv:
- ‘1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot door de rechter te stellen termijnen voor het verrichten van proceshandelingen en kunnen beperkingen worden gesteld aan de mogelijkheid om daarvoor uitstel te verkrijgen.
- 2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ook andere nadere regels worden gesteld betreffende het verloop van de procedure, alsmede nadere regels ter bevordering van de eenheid van de wijze van rechtspleging bij de verschillende gerechten.’
‘Wanneer een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht om de desbetreffende proceshandeling te verrichten.’
10.
Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (vanaf 1 januari 2013) (‘Landelijk-Reglement’):
Artikel 1.2; Begripsbepalingen,
onder j:
‘verlenen akte-niet-dienen: formele constatering op de roldatum dat het recht van een partij om een bepaalde proceshandeling te verrichten, is vervallen’
Artikel 1.7; Ambtshalve handhaving termijnen, verval van recht
‘De termijnen worden ambtshalve gehandhaafd, tenzij uit dit reglement anders voortvloeit.
Indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht de proceshandeling te verrichten.’
Artikel 2.10; Termijnen voor memories
‘Voor memorie van grieven, memorie van antwoord en memorie van antwoord in het incidenteel beroep, wordt een termijn van zes weken verleend (…)’
Artikel 2.11; Gewoon uitstel voor memories
‘Tenzij de wederpartij partijperemptoir met akte-niet-dienen heeft aangezegd, wordt een eerste uitstel van zes weken verleend en vervolgens een tweede uitstel van vier weken. (…)’
Artikel 2.12; Nader uitstel na drie termijnen
‘Na het verstrijken van de in artikel 2.11 genoemde termijnen verwijst het hof de zaak naar een roldatum gelegen op een termijn van 53 weken voor het nemen van de memorie van grieven, memorie van antwoord of memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.’
Artikel 2.13; (Aanzeggen) partijperemptoir/akte-niet-dienen
‘(…) De partij doet de peremptoiraanzegging uiterlijk twee weken vóór de roldatum waarop de lopende termijn verstrijkt. De aanzegging akte niet-dienen moet plaatsvinden tegen een roldatum die is gelegen op een termijn van twee weken ná de roldatum waarop de lopende termijn verstrijkt (…)’
Artikel 2.16; Geen memorie van grieven
‘Indien het recht op het nemen van de memorie van grieven is vervallen, wordt de zaak naar de rol verwezen voor arrest. (…)’
Artikel 2.21 ; Artikel 251 Rv: verval van instantie, e.d.
‘Indien een proceshandeling na 53 weken niet wordt verricht, wordt op verzoek van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten of ambtshalve, een roldatum bepaald op een termijn van zes weken, waarop:
- a.
de procespartij die de proceshandeling moet verrichten, de proceshandeling alsnog kan verrichten, op straffe van verval van het recht hiertoe indien die procespartij de proceshandeling niet verricht en de wederpartij arrest vraagt;
- b.
(…)’
11.
In het Pilot-Reglement zijn (voor zover hier relevant) de volgende artikelen uit het Landelijk-Reglement gewijzigd:
- (i)
Artikel 2.11 van het Landelijk-Reglement dat is getiteld ‘Gewoon uitstel voor memories’, heeft de titel ‘Uitstel voor memories’ gekregen en luidt als volgt:
‘Van de in 2.10 genoemde termijnen wordt nog eenmaal een uitstel verleend van vier weken en in kort geding van twee weken.’
- (ii)
Artikel 2.12 van het Landelijk-Reglement dat is getiteld ‘Nader uitstel na drie termijnen’, heeft de titel ‘Nader uitstel’ gekregen en luidt als volgt:
‘Behoudens in de elders in dit reglement genoemde gevallen, wordt nader uitstel alleen verleend:
- a.
op eenstemmig verzoek van partijen of op verzoek van een of meer partijen op grond van klemmende redenen
- b.
Een dergelijk verzoek wordt ingediend, behandeld en beslist overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.9 van dit reglement. Da termijn van dit uitstel, Indien verleend, is in beginsel niet langer dan de laatst verleende termijn voor het verrichten van de betreffende proceshandeling.’
12.
Zonder dat dit duidelijk zichtbaar in het Pilot-Reglement naar voren komt, zijn de volgende regelingen uit het Landelijk-Reglement in het Pilot-Reglement komen te vervallen:
- (iii)
De regeling dat nadat drie standaard termijnen zijn verleend en deze ongebruikt zijn verstreken, de zaak voor 53 weken op de rol komt voor het nemen van memorie van grieven (artikel 2.12 Landelijk-Reglement);
- (iv)
De bepaling dat het (aanzeggen) partijperemptoir/akte-niet-dienen regelt (artikel 2.13 Landelijk-Reglement).
13.
De hiervoor genoemde wijzigingen hebben tot gevolg dat volgens het Pilot-Reglement na het verstrijken van de eerste termijn van zes weken en de tweede termijn van vier weken voor memorie van grieven géén standaard uitstel meer wordt verleend en slechts uitstel mogelijk is op eenstemmig verzoek van partijen of op grond van klemmende redenen (artikel 2.12 Pilot-Reglement). Anders dan onder het Landelijk-Reglement (artikel 2.12) komt onder het Pilot-Reglement de zaak na ommekomst van de standaard termijnen niet voor 53 weken op de rol. Opmerkelijk en verwarrend genoeg is het daarmee samenhangende artikel 2.21 van het Landelijk-Reglement echter in het Pilot-Reglement onveranderd gehandhaafd. In dat artikel is — kort weergegeven — bepaald dat indien een proceshandeling na 53 weken niet wordt verricht, een roldatum wordt bepaald op een termijn van zes weken, waarop de procespartij die de proceshandeling moet verrichten dat alsnog kan doen (zie hiervoor onder nr. 10 voor een citaat van een gedeelte van het artikel).
14.
Opmerking verdient nog dat op www.rechtspraak.nl achter de link naar het Pilot-Reglement staat vermeld ‘(de blauwe tekst betreft wijzigingen)’. In het document zijn inderdaad in het blauw toevoegingen ten opzichte van het Landelijk-Reglement zichtbaar gemaakt. Wat echter niet zichtbaar is gemaakt, is dat de titel van een aantal artikelen is gewijzigd en dat een aantal bepalingen geheel is vervallen.
II. Cassatiemiddel
15.
Het cassatiemiddel richt zich in al zijn (sub)onderdelen
- (i)
tegen de beslissing van het Hof van 2 april 2013 tot het ambtshalve verlenen van akte-niet-dienen alsmede
- (ii)
tegen het arrest van 27 mei 2014, waarin het Hof oordeelt dat er geen aanleiding is om terug te komen op de beslissing van de Rolraadsheer tot het verlenen van akte-niet-dienen en [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.
Onderdeel 1
Het Pilot-Reglement is onverbindend althans moet (deels) buiten toepassing worden gelaten
16.
Onderdeel 1 richt zich in alle subonderdelen tegen het oordeel van het Hof
- (i)
tot het op de rol van 2 april 2013 aan [verzoekster] ambtshalve verlenen van akte-niet-dienen op grond van artikel 2.11 van het Pilot-Reglement;
- (ii)
in r.o. 3.7 van het Arrest, inhoudende dat
- (i)
uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat rolreglementen recht zijn in de zin van artikel 79 RO,
- (ii)
uit het feit dat helemaal niet onduidelijk is welk orgaan bevoegd is tot het vaststellen van een procesreglement en het feit dat het op grond van artikel 133 Rv de rechter is die termijnen voor het nemen van conclusies vaststelt, volgt dat ieder gerecht bevoegd is tot het vaststellen van een voor het eigen gerecht geldend procesreglement;
- (iii)
in r.o. 3.9 van het Arrest, inhoudende dat uit artikel 35 Rv — anders dan [verzoekster] stelt — niet volgt dat er alleen nog maar ruimte is voor landelijke procesreglementen en op grond van artikel 133 Rv ieder individueel gerecht bevoegd is tot het vaststellen van procesreglementen.
Subonderdeel 1.a
Het Hof heeft miskend dat het Pilot-Reglement géén recht is in de zin van artikel 79 RO en heeft verzuimd het Landelijk-Reglement toe te passen
17.
Door het Pilot-Reglement (en niet het Landelijk-Reglement) toe te passen, heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te miskennen dat het Pilot-Reglement geen recht is in de zin van artikel 79 RO en derhalve geen rechtens bindende regeling is. In artikel 35 lid 1 Rv delegeert de formele wetgever uitsluitend aan de landelijk rechtsprekende macht de bevoegdheid om een landelijk procesreglement op te stellen. Het Hof 's‑Hertogenbosch heeft tegen deze achtergrond geen (zelfstandige) regelgevende bevoegdheid om een lokaal rolreglement op te stellen. In het verlengde hiervan heeft het Hof miskend dat het gehouden was gewoon het Landelijk-Reglement toe te passen.
Subonderdeel 1.b
Het Hof heeft miskend dat het Pilot-Reglement in strijd is met artikel 35 Rv en/of het Landelijk-Reglement en heeft verzuimd het Landelijk-Reglement toe te passen
18.
Mocht het Hof 's‑Hertogenbosch onverhoopt wel de regelgevende bevoegdheid hebben om een lokaal rolreglement op te stellen en het Pilot-Reglement derhalve wel recht is in de zin van artikel 79 RO, dan heeft het Hof miskend dat het Pilot-Reglement buiten toepassing moet worden gelaten omdat het in strijd is met artikel 35 lid 1 Rv. In artikel 35 lid 1 Rv delegeert de formele wetgever uitsluitend de bevoegdheid om een landelijk rolreglement uit te vaardigen en niet (ook) de bevoegdheid om een lokaal rolreglement uit te vaardigen. Het Hof had het Pilot-Reglement dan ook buiten toepassing moeten laten omdat het in strijd komt met artikel 35 lid 1 Rv, althans het Pilot-Reglement buiten toepassing moeten laten voor zover het Pilot-Reglement afbreuk doet aan de rechten die het Landelijk-Reglement aan partijen toekent. Het Hof heeft in het verlengde hiervan daarmee eveneens miskend dat het gewoon het Landelijk-Reglement had moeten toepassen.
Toelichting Onderdeel 1
19.
De Subonderdelen 1a en 1b lenen zich voor een gezamenlijke toelichting.
20.
Artikel 35 lid 1 Rv bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot door de rechter te stellen termijnen voor het verrichten van proceshandelingen en beperkingen kunnen worden gesteld aan de mogelijkheid om daarvoor uitstel te verkrijgen. Uit de Parlementaire Geschiedenis bij dit wetsartikel volgt dat het tot stand brengen van een uniform landelijk rolreglement in de eerste plaats wordt beschouwd als een verantwoordelijkheid van de rechtelijke macht zelf:
‘Op advies van de commissie-Wind is besloten in de wet een mogelijkheid op te nemen dat landelijke regels worden vastgesteld voor de termijnen van conclusiewisseling. Wel achten wij daarbij een iets terughoudender benadering wenselijk dan de commissie-Wind. Het tot stand brengen van een uniform landelijk rolreglement kan namelijk in de eerste plaats worden beschouwd als een verantwoordelijkheid voor de rechterlijke macht zelf. In het kader van het zogenaamde project Versterking Rechterlijke Organisatie (pVRO) wordt gewerkt aan zo'n uniform rolreglement. De regeling van artikel 2.4.12, eerste lid, brengt tot uitdrukking dat ook de (materiële) wetgever uiteindelijk verantwoordelijkheid draagt voor uniformering en bewaking van de termijnen in een civiele procedure. Van de nieuwe bevoegdheid zal pas gebruik gemaakt worden als blijkt dat op andere wijze uniforme regels niet binnen redelijke termijn tot stand komen.
In het tweede lid van artikel 2.4.12 is, mede op aangeven van het pVRO-projectteam uniformering en versnelling van de civiele procedure, de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels bij AmvB verbreed. Niet alleen regels met betrekking tot de termijnen voor proceshandelingen, maar ook andere (nadere) regels betreffende het verloop van het geding, alsmede regels ter bevordering ven de landelijke eenheid van de wijze van rechtspleging, kunnen daarin worden opgenomen. Bij regels betreffende het verloop van het geding zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan regels betreffende de dagbepaling van een comparitie na antwoord in het geval van een eis in reconventie, of aan een invulling van wat verstaan moet worden onder bijzondere omstandigheden die uitstel van pleidooien kunnen rechtvaardigen (artikel 2.4.10, eerste lid). Nadere regels ter bevordering van de eenheid van de wijze van rechtspleging zouden bijvoorbeeld betrekking kunnen hebben op de wijze waarop een dagvaarding ter inschrijving bij de griffie wordt aangeboden (een «uniform placet», artikel 2.3.2, eerste lid). Ook is denkbaar dat het op zeker moment wenselijk blijkt dat nadere regels worden gegeven met betrekking tot de factoren die van belang zijn voor de beoordeling van de geschiktheid van een zaak voor een comparitie na antwoord. Evenals ten aanzien van de bevoegdheid ingevolge het eerste lid zal van de bevoegdheid van het tweede lid slechts gebruik worden gemaakt wanneer nadere regels als hier aan de orde niet op andere wijze, bijvoorbeeld in het door het zojuist genoemde projectteam voorbereide uniforme rolreglement, tot stand komen.’5.
[onderstrepingen toegevoegd]
21.
Uit de hiervoor geciteerde toelichting volgt dat de formele wetgever aan de rechtelijke macht de bevoegdheid heeft gedelegeerd om een uniform landelijk procesreglement uit te vaardigen. Ook in het algemene deel van de toelichting op de herziening van het burgerlijk procesrecht, staat de wens vermeld om het rolbeleid landelijk te harmoniseren.6. De achtergrond van deze ontwikkeling is als volgt.
22.
In de loop der tijd is rolrecht ontstaan dat elk afzonderlijk gerecht zelf opstelde. In de jaren negentig van de vorige eeuw had elk gerecht zijn eigen rolreglement, met als gevolg dat altijd rekening moest worden gehouden met regionale verschillen. Dat werd in die tijd niet als bezwaarlijk ervaren omdat in elk arrondissement met een procureur ter plaatse moest worden geprocedeerd. Die procureur werd geacht goed bekend te zijn met de plaatselijke gebruiken zoals neergelegd in het ter plaatse geldende rolreglement.
23.
Twee min of meer parallelle ontwikkelingen in de loop van de jaren negentig van de vorige eeuw gaven vervolgens de aanzet tot het afstappen van het regionale karakter van rolrecht. Ten eerste ontstond geleidelijk aan het inzicht binnen de rechterlijke macht dat al die regionale verschillen eigenlijk onnodig en misschien ook wel ongewenst waren. Advocaten ervoeren die regionale verschillen als erg onhandig. Ten tweede leefde bij het Ministerie van Justitie de wens om eindelijk afscheid te nemen van de procureur. De procureur maakte in zekere zin het fenomeen regionaal rolrecht acceptabel. Afschaffing van de procureur (per 1 september 2008)7. zou betekenen dat elke advocaat landelijk de bevoegdheid zou krijgen om zelf rolverrichtingen te doen. Voor het Ministerie was daarmee aanstonds duidelijk dat de regionale verschillen zouden moeten verdwijnen. Handhaving daarvan zou immers ertoe leiden dat de procureur de facto zou blijven bestaan.8. Deze ontwikkelingen hebben uiteindelijk geleid tot het ontstaan van een landelijk rolreglement, waardoor ook de procureur kon worden afgeschaft.
24.
De laatste jaren hanteert een aantal gerechten in het kader van een Pilot echter weer een eigen procesreglement dat afwijkt van het Landelijk-Reglement. Momenteel hanteren Rechtbank Arnhem, Hof Amsterdam en dus ook Hof 's Hertogenbosch een dergelijk afwijkend reglement. Rechtbank Den Haag heeft aangekondigd per juni 2014 een vervolg te willen geven aan het project dat plaatsvond in 2012–2013. Inmiddels ligt juni 2014 achter ons en staat dit voornemen nog steeds als zodanig op de www.rechtspraak.nl vermeld,9. zonder dat (althans voor de Groningse advocaat in deze zaak die het met deze check moet doen) duidelijk is of dit reglement inderdaad vanaf 1 juni jl. weer van kracht is. Deze trend, zoals die sinds een paar jaar waarneembaar is, van het opnieuw invoeren van regionale procesreglementen, leidt tot rechtsongelijkheid en tot rechtsonzekerheid. De rechtsongelijkheid ontstaat doordat de rechten die aan partijen toekomen, niet bij elk gerecht gelijk zijn en een partij daarvoor dus afhankelijk is van het niet vrij te kiezen gerecht waarbij zijn zaak aanhangig is. Dit is onwenselijk. De rechtsonzekerheid ontstaat doordat het niet altijd even duidelijk is welk reglement van toepassing is. Hanteert het betreffende gerecht een afwijkend reglement of geldt het Landelijk-Reglement? Het wordt er ook niet duidelijker op doordat bij het ene gerecht de werking van een tijdelijk reglement wordt verlengd (zoals bij het Hof 's‑Hertogenbosch), terwijl bij een ander gerecht dat aan hetzelfde project heeft deelgenomen, klaarblijkelijk (tijdelijk) het Landelijk-Reglement weer van toepassing is (Rechtbank Den Haag). Ook verschillen de Pilot-Reglementen van de hoven onderling van elkaar.
25.
[verweerster] heeft in haar pleitnotitie gesteld dat de Pilot is bedoeld om aan de hand van de ervaringen die de deelnemende partijen daarmee opdoen, een bijdrage te leveren aan een (eventuele) aanpassing van het Landelijk-Reglement. ‘De pilot dient dan ook een hoger, de landelijke eenheid bevorderend doel: het op nationaal niveau krijgen van een efficiënter werkend landelijk procesrecht.’, aldus [verweerster].10. Verder heeft [verweerster] aangevoerd dat het Pilot-Reglement op basis van rechterlijke samenwerking tot stand is gekomen, landelijk is aanvaard en deel uitmaakt van het landelijk project Civiele Procesinnovatie waaraan niet alleen het Hof 's‑Hertogenbosch en het Hof Amsterdam, maar ook de Rechtbanken Arnhem en Den Haag deelnemen.11.
26.
Dit betoog van [verweerster] gaat niet op. Hoewel de Raad voor de Rechtspraak bij de pilot Civiele Procesinnovatie is betrokken, zijn de verschillende pilot-reglementen door de deelnemende gerechten zelf opgesteld. Daarnaast doen juist slechts enkele gerechten aan het project mee en wordt de pilot dus niet landelijk toegepast. [verzoekster] meent dat als er behoefte is aan een pilotproject ter verbetering van het landelijk procesreglement, een dergelijk pilot ook echt landelijk zou moeten plaatsvinden (dus bij élk gerecht van de betreffende instantie en een gelijkluidend pilot-reglement voor alle gerechten van die instantie) en op vrijwillige basis. Als een pilot toch slechts plaatselijk van kracht zou moeten kunnen zijn, dan moet ook dat op vrijwillige basis geschieden, althans moet dat op zijn minst gepaard gaan met een hele duidelijke waarschuwing aan de procespartijen waarvan een zaak bij dat gerecht aanhangig is of wordt gemaakt. De huidige praktijk waarbij slechts enkele instanties een afwijkend reglement hanteren, die onderling ook nog eens van elkaar verschillen en waarbij het ene reglement na ommekomst van de proefperiode doorloopt — al dan niet voor onbepaalde tijd -, terwijl het andere reglement niet — of niet onmiddellijk — doorloopt, leidt tot rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid. Dit heeft de wetgever nou juist willen voorkomen door te bepalen dat er (per instantie) één landelijk procesreglement moet gelden dat op landelijk niveau wordt vastgesteld.
27.
Dat de wetgever dit ook onwenselijk vindt, blijkt uit het volgende. De memorie van toelichting bij het voorontwerp ‘vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie’ wijst erop dat de wetgever ook thans wenst dat de termijnen landelijk en uniform worden geregeld. Het voorstel strekt tot het wettelijk vastleggen van de eerste termijnen in hoger beroep en de grond(en) voor uitstel en het in een landelijk uniform procesreglement neerleggen van het beleid voor uitstel.12.
28.
Uit het voorgaande volgt dat de formele wetgever met de invoering van artikel 35 Rv (per 1 januari 2002) heeft beoogd
- (i)
de rechtelijke macht op te dragen om de regionale rolreglementen te harmoniseren en (per instantie) één landelijk rolreglement op te stellen en daarmee
- (ii)
de bevoegdheid van de individuele gerechten over te hevelen naar het landelijk niveau.
Het Hof 's‑Hertogenbosch heeft dan ook niet (meer) de bevoegdheid een eigen reglement te maken. Het Pilot-Reglement is dan ook niet door een daartoe bevoegd orgaan uitgevaardigd en is daarom geen recht in de zin van artikel 79 RO. Het Hof heeft miskend dat noch het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering noch het Landelijk-Reglement een grond biedt voor het ambtshalve verlenen van een akte-niet-dienen na het ongebruikt verstrijken van een tweede termijn van vier weken voor memorie van grieven, terwijl het Hof die regelingen had moeten toepassen. Het Pilot-Reglement kan noch Rechtsvordering, noch het Landelijk-Reglement opzij zetten.13.
29.
Het Hof heeft in r.o. 3.7 overwogen dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat rolreglementen recht zijn in de zin van artikel 79 RO. Het Hof verwijst daarbij naar de arresten HR 28 juni 1996, NJ 1997/495, HR 4 april 1997, NJ 1998/220 en HR 23 april 2004, NJ 2004/350. De eerste twee genoemde arresten dateren van vóór 2002. Deze arresten hebben dan ook uitsluitend betrekking op het oude recht en zeggen dus niets over de vraag of onder het huidige recht regionale rolreglementen die afwijken van het Landelijk-Reglement, recht zijn in de zin van artikel 79 RO. Het door het laatst genoemde arrest uit 2004 ziet op het ‘Uniform reglement gerechtshoven voor rekestprocedures’. Ook dat arrest zegt dus niets over de vraag of een regionaal procesreglement zoals het Pilot-Reglement, vandaag de dag nog recht is in de zin van artikel 79 RO.
30.
Als het Pilot-Reglement wel heeft te gelden als recht in de zin van artikel 79 RO, dan komt dit reglement dat afwijkt van en strenger is dan het Landelijk-Reglement, in strijd met het bepaalde in artikel 35 Rv dat uitsluitend ruimte biedt voor een uniform landelijk procesreglement. Het Pilot-Reglement is dan ook onverbindend, althans voor zover het strenger is dan het Landelijk-Reglement dat hoger staat in hiërarchie. Procesreglementen kunnen immers niet afdoen aan wetgeving in formele zin en evenmin aan rechten die zijn toegekend in een hoger reglement.14.
Onderdeel 2
Het Pilot-Reglement, althans de toepassing daarvan, is in strijd met de goede procesorde en/of artikel 133 lid 4 Rv
31.
Onderdeel 2 richt zich in alle subonderdelen tegen het oordeel van het Hof
- (i)
tot het op de rol van 2 april 2013 zonder vooraankondiging en zonder term de grâce, aan [verzoekster] ambtshalve verlenen van akte-niet-dienen op grond van artikel 2.11 van het Pilot-Reglement;
- (ii)
in r.o. 3.11 van het Arrest, inhoudende dat er geen aanleiding is voor een expliciete mededeling ter rolle dat geen nader uitstel wordt verleend of dat ambtshalve akte-niet-dienen zal volgen bij ongebruikt verstrijken van de tweede termijn van vier weken, dat noch uit artikel 133 lid 4 Rv noch uit de eisen van een goede procesorde volgt dat een dergelijke mededeling zou moeten worden gedaan en het onderhavige geval ook niet vergelijkbaar is met de situatie die heeft geleid tot het arrest HR 10 februari 2006, NJ 2006/405.
32.
Mocht het Hof 's‑Hertogenbosch wel de regelgevende bevoegdheid hebben om een lokaal rolreglement op te stellen en het Pilot-Reglement derhalve wel recht zijn in de zin van artikel 79 RO en het Pilot-Reglement niet in strijd zijn met artikel 35 Rv en/of het Landelijk-Reglement, dan
- (a)
komt de wijze waarop het Hof het Pilot-Reglement heeft toegepast in strijd met het beginsel van de goede procesorde;
en/of
- (b)
is de toepassing van het Pilot-Reglement rechtens onjuist dan wel onbegrijpelijk.
Subonderdeel 2.a
Toepassing Pilot-Reglement in strijd met de goede procesorde (het Hof heeft de maatstaf van artikel 20 Rv miskend)
33.
Doordat het Hof na ommekomst van de tweede standaard termijn voor het nemen van de memorie van grieven direct akte-niet-dienen heeft verleend zonder vooraankondiging dan wel zonder nog een term de grâce te gunnen, heeft het Hof miskend dat een dergelijke gang van zaken in strijd is met het beginsel van de goede procesorde. Het Hof heeft miskend dat de rechter bij de uitoefening van zijn op grond van artikel 20 Rv gebaseerde actieve rol ter voorkoming van nodeloze vertraging van procedures, van welke bepaling artikel 133 lid 4 Rv een uitwerking is, dient te letten op de belangen van partijen en tegenover partijen duidelijkheid dient te betrachten. Het Hof heeft derhalve de maatstaf van artikel 20 Rv miskend (‘en treft, zo nodig,’) door ambtshalve akte-niet-dienen te verlenen zonder vooraankondiging dan wel zonder eerst een term de grâce te gunnen.
Toelichting Subonderdeel 2.a
34.
De bevoegdheid van de rechter om ambtshalve akte-niet-dienen te verlenen (artikel 133 lid 4 Rv) is een uitwerking van artikel 20 Rv.15. Het Hof heeft miskend dat de rechter bij de uitoefening van zijn op grond van artikel 20 Rv gebaseerde actieve rol. dient te letten op de belangen van partijen.16. In de Parlementaire Geschiedenis (de nota)17. staat vermeld dat de in de memorie van toelichting bij artikel 20 Rv genoemde voorbeelden — waaronder het peremptoir stellen en het verval van recht om een processtuk in te dienen — duidelijk maken dat de rechter inderdaad concrete mogelijkheden heeft om zijn taak om te waken tegen onredelijke vertraging, waar te maken. Daaraan is toegevoegd dat het voor de wederpartij van degene die zich aan vertraging schuldig maakt, in veel gevallen zaak zal zijn daartegen bij de rechter bezwaar te maken en de rechter te verzoeken van zijn bedoelde mogelijkheden gebruik te maken. Daarnaast staat in de Parlementaire Geschiedenis bij artikel 20 Rv vermeld ‘wij achten het vanzelfsprekend dat de rechter bij het voorkomen van onredelijke vertraging daarover tegenover partijen duidelijkheid betracht’.18.
35.
In het onderhavige geval heeft [verweerster] noch partijperemptoir gesteld noch het Hof verzocht om akte-niet-dienen te verlenen, terwijl de gevolgen van de ambtshalve verleende akte-niet-dienen voor [verzoekster] desastreus zijn en het Hof niet vooraf op het roljournaal of door het versturen van een brief aan [verzoekster] duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat geen nader uitstel zou worden verleend en/of wat de gevolgen zouden zijn van het ongebruikt laten verstrijken van de tweede standaard termijn van vier weken. Het Hof heeft derhalve de maatstaf van artikel 20 Rv miskend door in het onderhavige geval gebruik te maken van de ambtshalve bevoegdheid om akte-niet-dienen te verlenen, althans door niet tevoren duidelijk te maken dat het van die bevoegdheid gebruik zou maken. Gezien het zwaarwegende belang van [verzoekster] om een memorie van grieven te kunnen nemen, was het Hof gehouden om vooraf aan te kondigen dat het bij ongebruikte ommekomst van de tweede standaard termijn direct ambtshalve akte-niet-dienen zou verlenen, voordat het Hof daadwerkelijk gebruik kon maken van deze ambtshalve bevoegdheid om akte-niet-dienen te verlenen.19. Een dergelijke vooraankondiging doet in het geheel geen afbreuk aan de voortvarendheid van de procedure en is voor het Hof eenvoudig te geven. Daarnaast was voor het Hof voorzienbaar wat de voor appellant ernstige gevolgen zouden zijn van het verlenen van akte-niet-dienen. Met eenvoudige maatregelen hadden die ernstige gevolgen kunnen worden voorkomen. Er moet een afweging plaatsvinden tussen enerzijds het belang van geïntimeerde bij een voortvarend indienen door appellant van de memorie van grieven (welk belang overigens geringer is indien — zoals in het onderhavige geval — het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard)20. en anderzijds het belang van appellant om de memorie van grieven te kunnen nemen. Als die belangen in aanmerking worden genomen leidt dat tot de conclusie dat het Hof na ommekomst van de tweede standaard termijn niet zonder vooraankondiging en zonder het verlenen van een term de grâce kan overgaan tot het verlenen van akte-niet-dienen zonder daarmee in strijd te komen met het beginsel van de goede procesorde.
36.
Het voorgaande vindt ook steun in het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2006 (NJ 2006/405). Daarin deed zich het volgende voor. Op de roldatum waarop appellant peremptoir stond, werd geen akte-niet-dienen verleend. Eerst op een latere datum waaraan geen peremptoirstelling was gekoppeld, werd vervolgens akte-niet-dienen uitgesproken. Het recht van appellant om een memorie van grieven te nemen, verviel. De Hoge Raad overwoog onder meer (in vervolg op de hierna onder 44 citeerde overweging):
‘[De eerdere] rolbeslissing (…) die zou meebrengen dat op datzelfde moment geen verder uitstel werd vergund, zou tot gevolg hebben dat [appellant] op die rolzitting onverwachts, op straffe van het verlies van het recht dat op een later moment te doen, moest concluderen, waarop ook zijn gewezen procureur niet bedacht behoefde te zijn.’
Hieruit volgt dat het Hof niet zonder vooraankondiging ambtshalve akte-niet-dienen kan verlenen. Anders dan het Hof heeft geoordeeld in r.o. 3.11 van het Arrest, valt niet in te zien waarom de omstandigheid dat het in dit Hoge Raad-arrest ging om ‘vrij uitstel’, maakt dat die situatie anders zou moeten worden beoordeeld dan de onderhavige situatie.
37.
Juist in een situatie zoals het onderhavige waarin wordt afgeweken van het Landelijk-Reglement en waarbij de gevolgen van het niet bedacht zijn op de afwijkende regels, voor de rechtzoekende desastreus kunnen zijn, ligt het op de weg van het Hof om partijen die aan het afwijkende Pilot-Reglement worden onderworpen op zijn minst op enige wijze erop attent te maken dat een afwijkende regeling van toepassing is. Het Hof heeft niet aangekondigd dat (in afwijking van het Landelijk-Reglement) geen nader standaard uitstel meer wordt verleend en ambtshalve akte-niet-dienen zou volgen bij het ongebruikt laten verstrijken van de tweede termijn. Het Hof heeft zelfs niet bij aanvang van de procedure op enige wijze kenbaar gemaakt dat het Pilot-Reglement van toepassing was. Anders dan het Hof Amsterdam doet (zie Productie 2 voor een voorbeeld), heeft het Hof 's Hertogenbosch in de roladministratie van de onderhavige zaak bij aanvang van de procedure niet vermeld dat het Pilot-Reglement van toepassing was. Het feit dat eerst nadat aan [verzoekster] ambtshalve akte-niet-dienen was verleend, wél in het Roljournaal werd gewaarschuwd dat bij het Hof 's‑Hertogenbosch het Pilot-Reglement van toepassing was (Productie 3), frustreert [verzoekster] en geeft haar te denken. Het was voor het Hof een kleine moeite geweest om [verzoekster] erop te attenderen dat zij ambtshalve peremptoir stond, althans dat het Pilot-Reglement van toepassing was.
Daarmee had kunnen worden voorkomen dat het hoger beroep van [verzoekster] in de kiem werd gesmoord.
38.
Daar komt bij dat de Pilot is ingegeven door de wens om de procedure te versnellen. Het was voor het Hof echter voorzienbaar dat het zonder aankondiging en zonder term de grâce ambtshalve verlenen van akte-niet-dienen, tot gevolg zou hebben dat voor partijen de weg die moet leiden tot een einde van het geschil, aanzienlijk zou worden verlengd.21. Het onbedoeld laten verstrijken van een fatale termijn leidt immers tot aansprakelijkstelling van de betreffende advocaat. Dit heeft tot gevolg dat een impasse is ontstaan, doordat zowel de verzekeraar van [verzoekster] als de beroepsverzekeraar van de advocaat van [verzoekster] weigert uit te keren en een cassatieprocedure moet worden afgewacht. Een impasse die voorzienbaar heeft geleid tot het verlengen van de procedure die zowel voor [verzoekster] en haar advocaat, als [verweerster] gevolgen heeft.
Subonderdeel 2.b
De toepassing van het Pilot-Reglement is rechtens onjuist dan wel onbegrijpelijk. 's Hofs handelswijze strookt niet met artikel 1.7 van het Pilot-Reglement en wringt met artikel 2.19 van het Pilot-Reglement.
39.
Door na ommekomst van de tweede termijn van vier weken voor het nemen van de memorie van grieven ambtshalve akte-niet-dienen te verlenen, althans door dit doen zonder een terme de grâce te verlenen, heeft het Hof het Pilot-Reglement rechtens onjuist toegepast dan wel is deze toepassing onbegrijpelijk. Het Hof heeft miskend dat artikel 1.7 van het Pilot-Reglement (gelijk aan artikel 133 lid 4 Rv) bepaalt dat verval van het recht om een proceshandeling te verrichten mogelijk is wanneer die proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen. Op grond van artikel 2.12 van het Pilot-Reglement is (zij het beperkt) uitstel van de tweede vier-wekentermijn voor het nemen van memorie van grieven mogelijk. De situatie dat geen uitstel meer kan worden verkregen, doet zich dan ook niet voor, waardoor niet is voldaan aan alle vereisten voor het ambtshalve kunnen verlenen van verval van het recht om een proceshandeling te verrichten. Daarnaast wringt het verlenen van akte-niet-dienen zonder eerst een terme de grâce te gunnen, met artikel 2.19 van het Pilot-Reglement.
Toelichting Subonderdeel 2.b
40.
Artikel 1.7 van het Pilot-Reglement bepaalt (gelijk aan artikel 133 lid 4 Rv) dat verval van het recht om een proceshandeling te verrichten mogelijk is wanneer die proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen.
41.
In het onderhavige geval waarin geen sprake was van partijperemptoir, bestond op grond van artikel 2.12 van het Pilot-Reglement nog een mogelijkheid om uitstel te krijgen, namelijk op eenstemmig verzoek van partijen of op grond van klemmende redenen. In het onderhavige geval deed zich dan ook niet de situatie voor dat geen uitstel meer kon worden verkregen, zoals artikel 1.7 van het Pilot-Reglement vereist voor het direct en onverkort ambtshalve verlenen van verval van recht. Het Hof heeft artikel 1.7 van het Pilot-Reglement dan ook rechtens onjuist toegepast door na ommekomst van de tweede termijn ambtshalve verval van recht te verlenen ondanks de mogelijkheid tot uitstel die artikel 2.12 van het Pilot-Reglement biedt.
42.
Artikel 1.7 van het Pilot-Reglement lijkt te zijn ontleend aan artikel 133 lid 4 Rv. Het voorgaande vindt dan ook steun in de toelichting bij artikel 133 Rv en in het arrest HR 10 februari 2006, NJ 2006/405.
43.
In de toelichting bij artikel 133 Rv staat immers vermeld dat ‘de gedachte dat een partij die een van haar verwachte proceshandeling niet verricht en daarvoor ook geen uitstel meer kan krijgen [onderstreping toegevoegd], daarmee het recht verliest om die handeling te verrichten’ thans in het vierde lid van artikel 133 tot uitdrukking wordt gebracht.22.
44.
In het hiervoor reeds genoemde arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2006 (NJ 2006/405) oordeelde de Hoge Raad dat de beslissing ‘in strijd [was] met artikel 133 lid 4 Rv. aangezien zich niet het geval voordeed dat de [appellant] laatstelijk voor de memorie van grieven gestelde termijn niet voor uitstel vatbaar was [onderstreping toegevoegd].’ Uit deze uitspraak volgt dat ingeval geen partijperemptoir is gesteld en uitstel nog mogelijk is, het hof niet direct ambtshalve akte-niet-dienen kan verlenen.
45.
Het zonder terme de grâce direct ambtshalve verlenen van akte-niet-dienen, klemt eens te meer omdat volgens (artikel 2.13 van) het Landelijk-Reglement, ingeval van partijperemptoir en aanzegging akte-niet-dienen, de aanzegging akte-niet-dienen moet plaatsvinden tegen een roldatum die is gelegen op een termijn van twee weken ná de roldatum waarop de lopende termijn verstrijkt. Ingeval van partijperemptoir krijgt appellant dus nog (wel) een terme de grâce van twee weken. Daarnaast geldt dat ingeval de zaak op grond van artikel 2.12 van het Landelijk-Reglement voor 53 weken op de rol komt nadat de drie gewone termijnen zijn verstreken, appellant na ommekomst van die 53 weken zelfs nog een termijn van zes weken krijgt om alsnog een memorie van grieven te nemen (artikel 2.21 van het Landelijk-Reglement). Hoewel het Pilot-Reglement niet voorziet in de mogelijkheid om de zaak na het verstrijken van de gewone termijn voor 53 weken op de rol te plaatsen (artikel 2.12 van het Landelijk-Reglement is klaarblijkelijk komen te vervallen), kent het Pilot-Reglement nog steeds de regel dat ingeval een proceshandeling na 53 weken niet wordt verricht, een roldatum wordt bepaald op een termijn van zes weken waarop de procespartij de proceshandeling alsnog kan verrichten op straffe van verval indien de proceshandeling niet wordt verricht (artikel 2.19 van het Pilot-Reglement). Het na ommekomst van de tweede standaard termijn ambtshalve verlenen van akte-niet-dienen wringt dan ook met artikel 2.19 van het Pilot-Reglement.
Onderdeel 3
Voortbouwende klacht
46.
Onderdeel 1 en Onderdeel 2 vitiëren bij gegrondbevinding ook de overwegingen van het Hof in r.o. 3.12 en r.o. 4 van het Arrest, inhoudende dat er geen aanleiding is om terug te komen op de beslissing van de Rolraadsheer tot het verlenen van akte-niet-dienen, [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep en wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
III. Lijst van aangehechte producties
Productie 1 | Uitdraai van het roljournaal van zaaknummer 200.120.044/01 ([verzoekster]/[verweerster]). |
Productie 2 | Uitdraai van het roljournaal van een procedure bij het Hof Amsterdam. |
Productie 3 | Uitdraaien van het roljournaal van een digitaal formulier van 30 juni 2014 en 16 december 2013. |
IV. Bronnenlijst
Parlementaire Geschiedenis
Kamerstukken II, 1999–2000, 26 855, nr. 3, p. 2, 112 en 114.
Van Mierlo, Parl. Gesch.
A.I.M. Van Mierlo, ‘Parlementaire Geschiedenis Burgerlijk Procesrecht’, Deventer: Kluwer, 2002, p. 135, 136, 143.
Jurisprudentie
HR 28 maart 2014, RvdW 2014/528
HR 15 november 2013, RvdW 2013/1422
HR 22 februari 2013, NJ 2013/126
HR 2 maart 2012, NJ 2012/158
HR 2 december 2011, NJ 2011/575
HR 10 februari 2006, NJ 2006/405
HR 23 april 2004, NJ 2004/350
HR 11 juli 2003, NJ 2003/567
HR 4 april 1997. NJ 1998/220
HR 28 juni 1996, NJ 1997/495
Literatuur
Ynzonides 2013
M. Ynzonides, ‘Rolrecht: van regionaal naar landelijk en weer terug?’, in: Von Schmidt auf Altenstadt/Vermeulen/Van der Wiel (red.), ‘Middelen voor Meijer’, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 2013, p. 483–492.
Op grond van dit middel:
vordert [verzoekster] dat het Arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: [Euro 77,52]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 27‑08‑2014
Het verlenen van verval van het recht op het nemen van een memorie van grieven (verlenen van akte-niet-dienen) is een beslissing die ingrijpt in de rechten en belangen van partijen (de appellant), zodat sprake is van een tussenarrest, vergelijk HR 2 maart 2012, NJ 2012/158, r.o. 3.4, HR 10 februari 2008, NJ 2008/405, r.o. 4.2 en A-G Wesseling-van Gent in haar conclusie vóór HR 28 maart 2014, RvdW 2014/528, par. 2.2. en vóór HR 15 november 2013, RvdW 2013/1422, par. 2.2.
Arrest, p. 1.
[verzoekster] heeft in par. 12 van haar pleitnota gemotiveerd gesteld dat die medewerking van [verweerster] hoogstwaarschijnlijk niet tot een probleem zou hebben geleid. Op deze stelling heeft [verweerster] niet gereageerd, terwijl zij wel op andere punten van de pleitnota heeft gereageerd. Daar komt bij dat later in de procedure op initiatief van [verweerster] gezamenlijk is verzocht om een langere termijn voor het indienen van een schriftelijke pleitnota en op haar verzoek vervolgens nogmaals om uitstel van die termijn is verzocht (welk ook is verkregen) (zie Productie 1 bij deze cassatiedagvaarding). Kennelijk had [verweerster] geen, althans geen groot, belang bij een voortvarende afwikkeling van de appelprocedure.
[verzoekster] heeft in par. 12 van haar pleitnota gesteld dat één van de omstandigheden voor een verzoek om uitstel op grond van klemmende redenen zou zijn geweest dat [verzoekster] in afwachting was van (i) de uitkomst in de vrijwaringszaak (hetgeen voor de verdere afwikkeling voor haar van essentieel belang was) en (ii) het advies van de RUG over het toepasselijke Oostenrijkse recht.
Kamerstukken II, 1999–2000, 26–855, nr. 3, toelichting bij artikel 2.4.12 (nadien omgenummerd tot 1.3.16, thans artikel 35 Rv). p. 114.
Kamerstukken II, 1999–2000, 26 855, nr. 3, p. 2.
Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer, van 20 maart 2008, Stb. 2008, 100.
Ynzonides 2013, p. 485.
Naar de stand van 25 augustus 2014.
Pleitnota van Lissen van 13 augustus 2013, p. 9, derde alinea.
Pleitnota van Lissen van 13 augustus 2013, p. 9, laatste alinea en p. 10 eerste zin.
MvT. par. 1.1 van het algemene deel en de toelichting bij artikel 343. Het voorontwerp en de MvT zijn te raadplegen via http://www.internetconsultatie.ni/hogerberoepkel.
HR 11 juli 2003, NJ 2003/567, r.o. 3.5; HR 2 december 2011,NJ 2011/575, r.o. 3.4.2 en A-G Wesseling-van Gent in haar conclusie, par.3.15–3.17, vóór HR 22 februari 2013, NJ 2013/126.
HR 11 juli 2003, NJ 2003/567, r.o. 3.5; HR 2 december 2011, NJ 2011/575, r.o. 3.4.2 en A-G Wesseling-van Geni in haar conclusie, par. 3.15–3.17. vóór HR 22 februari 2013, NJ 2013/126.
Van Mierlo, Pari. Gesch., p. 135.
Van Mierlo, Pari. Gesch., p. 136, tweede alinea van onder en p. 143, onder MvA I., tweede alinea. Zie ook A-G Wesseling-van Gent in haar conclusie, par. 2.25–2.28, vóór HR 10 februari 2006, NJ 2006/405.
Zie Van Mierlo, Pari. Gesch., p. 136
Van Mierlo, Pari. Gesch., p. 136.
Vergelijk A-G Wesseling-van Gent in haar conclusie, par. 2.27, vóór HR 10 februari 2006, NJ 2006/405.
Vonnis van 19 september 2012, r.o. 4.7.
Ook afgezien van het feit dat [verzoekster] zich genoodzaakt zag deze cassatieprocedure aanhangig te maken.
Kamerstukken II, 1999–2000, 26 855, nr. 3, p. 112.