Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/871
Prejudiciële beslissing op voet art. 392 Rv. Vermogensrecht. Financieel recht. Overdraagbaarheid vorderingsrecht bank aan niet-bank (art. 3:83 lid 1 BW). Zorgplichten niet-bank; redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 BW).
HR 10-07-2020, ECLI:NL:HR:2020:1274
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10 juli 2020
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.H. Sieburgh
- Zaaknummer
19/03744
- Conclusie
A-G mr. T. Hartlief
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Verbintenissenrecht / Overgang en tenietgaan verbintenissen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1274, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑07‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:358, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑04‑2020
- Wetingang
Samenvatting
De aard van een vorderingsrecht van een bank op een cliënt voortvloeiend uit een overeenkomst van geldlening verzet zich niet ertegen dat dit vorderingsrecht door een bank aan een niet-bank wordt overgedragen. Niet relevant is of en, zo ja, in hoeverre de cliënt de overeenkomst is nagekomen en of de bank de bankrelatie heeft opgezegd. Dit een en ander geldt ongeacht of de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.