Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten, van de politie Oost-Nederland, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018558944, gesloten op 25 april 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
HR, 20-09-2022, nr. 21/02306 J
ECLI:NL:HR:2022:1264
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-2022
- Zaaknummer
21/02306 J
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Jeugdstrafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1264, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:591
ECLI:NL:PHR:2022:591, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑06‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1264
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Zedenzaak. Ontucht met 8-jarig pleegzusje en 5-jarig pleegbroertje door 12-jarige verdachte (meermalen gepleegd), art. 244 en 247 Sr. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis). Vinden verklaringen van beide aangevers voldoende steun in ander bewijsmateriaal? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02306 J
Datum 20 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 juni 2021, nummer 21-004686-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2022.
Conclusie 21‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 244 en art. 247 Sr, beide meermalen gepleegd. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis). Hof heeft kunnen oordelen dat de door beide slachtoffers naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet op zichzelf staan en voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02306 J
Zitting 21 juni 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
hierna: de verdachte
Bij arrest van 1 juni 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, het vonnis van de rechtbank Gelderland van 8 december 2020 bevestigd, ‘behalve voor zover het betreft de aan verdachte opgelegde straf en maatregel en de motivering daarvan’. Bij dat vonnis is de verdachte veroordeeld wegens 1. ‘Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’ en 2. ‘Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd’. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot 60 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr en heeft daarnaast voorwaardelijk de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen gelast, met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het arrest. Ten aanzien van die bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht heeft het hof de dadelijke uitvoerbaarheid gelast.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat het (kennelijk) oordeel van het hof dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen op grond van hetgeen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard maar dat de door hen gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in ander gebezigd bewijsmateriaal, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is en/of dat het oordeel van het hof dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zodanig voldoende specifiek zijn dat deze de betrouwbaarheidswaarde van beide verklaringen over en weer vergroten, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘1. hij in de periode van 1 september 2018 tot en met 11 december 2018 te [plaats], (telkens) met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2010 en [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 2013, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet hadden bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], te weten
bij die [slachtoffer 1]:
- het meermalen brengen van zijn penis in de vagina en
- het brengen van zijn penis in de mond en
- het meermalen brengen van zijn tong tussen de schaamlippen en/of het likken van de vagina en het likken van de billen
en
bij die [slachtoffer 2]
- het meermalen brengen van zijn penis in de mond
2. hij in de periode van 1 september 2018 tot en met 11 december 2018 te [plaats], met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2010 en [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 2013, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
bij die [slachtoffer 1]:
- het meermalen likken aan de vagina en aan de billen en
- het meermalen betasten van de billen en
- het meermalen, althans eenmaal door die [slachtoffer 1] laten betasten van zijn penis en
bij die [slachtoffer 2]:
- het meermalen door die [slachtoffer 2] laten betasten van zijn penis en
- het betasten van de penis van die [slachtoffer 2]’
5. De bewezenverklaring is in de (door het hof overgenomen) overwegingen in het vonnis als volgt gemotiveerd (met overneming van voetnoten):
‘Overwegingen ten aanzien van het bewijs1.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
(…)
Beoordeling door de rechtbankAan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 september 2018 tot en met 11 december 2018 seksuele handelingen heeft gepleegd met de toen achtjarige [slachtoffer 1] en vijfjarige [slachtoffer 2], die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte woonde in die periode als pleegkind bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de biologische kinderen van de pleegouders, in huis in [plaats]. Beide kinderen hebben verteld dat de seksuele handelingen meerdere keren hebben plaatsgevonden. Verdachte ontkent stellig dat er op seksueel gebied iets is gebeurd tussen hem en de kinderen. Hun verklaringen staan dus lijnrecht tegenover elkaar.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode in het gezinshuis van de ouders van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in [plaats] woonde.2.De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] seksueel heeft misbruikt. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Inleidende overweging voorafgaand aan de beoordeling van het bewijs
De rechtbank overweegt dat veel zedenzaken zich kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat maakt dat extra zorgvuldig moet worden gekeken naar de afgelegde verklaringen bij de waardering voor het bewijs, zeker als sprake is van een ontkennende verdachte. Uit de rechtspraak volgt dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat de betwiste ontuchtige handelingen steun vinden in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat de aangifte op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring van de aangever niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron of bronnen.
Verklaring van [slachtoffer 1]
, geboren op [geboortedatum] 2010, heeft verklaard dal zij vanaf november tot en met december 2018 seksueel is misbruikt door verdachte. Op een donderdag kwam [slachtoffer 1] thuis van acrobatiek en toen vroeg verdachte of zij boven samen wilde spelen. Zij dacht toen dat verdachte met haar Duckjes (de rechtbank begrijpt: de Donald Duck) zou lezen en ging op bed liggen. Verdachte zei toen 'kus' tegen [slachtoffer 1] en vanaf dat moment is het begonnen.3.heeft verteld dat zij verdachte een kus moest geven en dat hij haar broek uit deed en aan haar billen ging likken. Als [slachtoffer 1] iets niet deed, dan deed verdachte haar heel erg pijn. Eén keer drukte verdachte met een vinger heel hard onder haar oksel. Verdachte zei ook dat als [slachtoffer 1] het zou vertellen hij zijn neef erbij zou halen die dan de vader van [slachtoffer 1] zou doodmaken.4.
[slachtoffer 1] heeft over de seksuele handelingen het volgende verklaard.
[slachtoffer 1] was op de kamer van verdachte toen hij zijn piemel liet zien en hij tegen haar zei: 'neem in je mond’, ‘doe je mond open anders ga ik je veel pijn doen’. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij dit toen deed en dat het heel vies was. Toen zei verdachte dat zij even haar tanden moest poetsen. Dat [slachtoffer 1] verdachtes piemel in haar mond moest doen, is één of twee keer gebeurd. Verdachte deed zijn broek naar beneden en haalde zijn piemel eruit. Op de vraag hoe zijn piemel eruit zag, antwoordt [slachtoffer 1]: ‘uhm... heel sterk, hij is niet slap'. Ze beschrijft dat de piemel recht was en wijst daarbij met een hand vanuit haar kruis recht naar voren. Ook beschrijft [slachtoffer 1] dat er ter hoogte van zijn kruis bruine haartjes zaten. Verdachte stond en [slachtoffer 1] zat op bed. [slachtoffer 1] heeft hierover verklaard: ‘ik moest likken en ik moest lang mijn mond ertegen aanhouden'. Verdachte had gezegd dat ze dit moest doen.5.Op de vraag wat er met de piemel van verdachte gebeurde toen [slachtoffer 1] zijn piemel likte, maakt zij ter hoogte van haar kruis een op en neergaande/trekkende beweging waarbij zij vertelt dat verdachte dat ook heel vaak deed met zijn piemel. [slachtoffer 1] heeft hierover verteld dat er toen een beetje water, gewoon normaal wit van kleur, uitkwam en dat het een beetje naar plas rook. Toen het op zijn knieën kwam, pakte verdachte een doekje en maakte hij het schoon. Het is ook een keer op de kleren en op de hand van [slachtoffer 1] terecht gekomen.6.
Over het aan de billen likken door verdachte heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij op bed een Duckje aan het lezen was, dat verdachte haar broek uittrok en aan haar billen ging likken. Dit is volgens haar heel vaak gebeurd. Op de vraag waar verdachte dan likte, antwoordt [slachtoffer 1] ‘hier’ waarbij zij haar benen spreidt en naar haar kruis wijst. Desgevraagd antwoordt [slachtoffer 1] dat daar haar billen zitten en haar plassertje en dat hij ook aan haar plassertje likte. [slachtoffer 1] had haar benen op dat moment ‘boven in de lucht’, zo heeft zij verklaard.7.
[slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat verdachte zijn piemel tussen haar billen duwde. Dat is volgens haar vijf keer gebeurd. Op de vraag hoe dat ging, antwoordt [slachtoffer 1] dat verdachte weer haar broek uit deed en beeldt zij uit dat zij voorover gebogen tegen de bank aan stond waarbij haar handen leunden op de bank en vertelt: ‘staat hij zo... en douwde die zo er in, en dat deed heel, heel, heel, heel veel pijn’. Op de vraag waar verdachte dan in douwde, zegt [slachtoffer 1] ‘hier’ waarbij zij haar benen spreidt en naar haar kruis wijst. Als wordt gevraagd wat dat voor gaatje is en wat je daarmee kunt, antwoordt [slachtoffer 1]: ’oh ja, een baby’tje krijgen’. Terwijl verdachte zijn piemel naar binnen duwde, trok hij aan de schouders van [slachtoffer 1] en zei 'ontspan, ontspan’. Dit gebeurde in de kamer van verdachte. [slachtoffer 1] heeft tegen verdachte gezegd dat zij het niet wilde waarop verdachte zei dat het moest. [slachtoffer 1] is toen naar haar kamer gerend.8.
[slachtoffer 1] heeft verteld dat er tussen verdachte en haar broertje [slachtoffer 2] ook iets is gebeurd en dat [slachtoffer 2] hetzelfde als zij moest doen met verdachtes piemel. Dit weet [slachtoffer 1] doordat [slachtoffer 2] dit een keer tegen haar heeft gezegd.9.
Verklaring van [slachtoffer 2]
, geboren op [geboortedatum] 2013, heeft verteld dat hij de piemel van verdachte in zijn mond moest doen en moest vasthouden. Hij heeft verteld dat hij iets moest doorslikken. Volgens [slachtoffer 2] heeft hij één keer aan de piemel van verdachte gelikt en heeft hij zijn piemel tien keer in zijn mond moeten doen. Het vasthouden van verdachtes piemel is volgens [slachtoffer 2] vijf keer gebeurd. Hierover heeft [slachtoffer 2] verteld: 'dan moest ik het voelen... steeds heen en weer’. Over de piemel van verdachte heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij hele grote haren had en dat het kriebelde. Op de vraag waar het kriebelde, wijst [slachtoffer 2] naar zijn mond.10.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op belangrijke punten steun vinden in het volgende.
- Handgeschreven briefjes
De verhalen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over de seksuele handelingen met verdachte zijn aan het licht gekomen naar aanleiding van iets dat [slachtoffer 1] heeft opgeschreven. De vader van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], [betrokkene 1], heeft verklaard dat hij op een maandag in december 2018, de precieze datum weet hij niet meer, de kinderen ging zoeken en zag dat ze niet meer in de speelkamer waren. Dit vond hij vreemd, omdat ze daar vlak daarvoor nog waren en midden in een spel zaten. [betrokkene 1] is toen naar boven gegaan om te kijken wat de kinderen aan het doen waren en wilde hen ophalen voor het eten. Toen hij boven kwam, zag hij dat [slachtoffer 1] op haar kamer op bed lag onder de dekens met een Donald Duck, iets wat zij normaal nooit doet en dat zij een aparte verdwaasde gezichtsuitdrukking had. Toen [betrokkene 1] doorliep naar de kamer van verdachte zag hij verdachte op het hoekje van zijn bed zitten en een Donald Duck lezen, terwijl hij nooit leest. [betrokkene 1] zag dat verdachte een betrapt gezicht had. Hierover heelt [betrokkene 1] verklaard dat verdachte ontwijkend gedrag vertoonde en hem niet aankeek. Hierdoor kreeg [betrokkene 1] het gevoel dat er iets niet klopte en dat hij even alert moest zijn. Vervolgens is [betrokkene 1] terug gelopen naar [slachtoffer 1] en vroeg haar wat er was. Zij had een dichte blik en kon niet echt antwoord geven. Omdat hij zag dat er wat was, zei hij tegen [slachtoffer 1] dat zij het maar op moest schrijven. Hierover heeft [betrokkene 1] verteld dat ze vaker met briefjes werken (bij alle kinderen) om dingen bespreekbaar te maken. [slachtoffer 1] heeft op een briefje geschreven: '[verdachte] heeft mij erg zeer gedaan onder mijn oksels en dreigt dat als ik wat zou zeggen, dan laat [verdachte] iemand komen om jou te vermoorden’. Dit briefje heeft [betrokkene 1] in zijn broekzak gestoken, maar is hij vervolgens kwijtgeraakt. Na het eten schreef [betrokkene 1] een briefje terug aan [slachtoffer 1] met de vraag waarom verdachte haar pijn had gedaan onder haar oksels. [betrokkene 1] is daarna met verdachte naar zijn voetbaltraining gegaan.11.
[slachtoffer 1] heeft vervolgens het een en ander aan haar moeder, [betrokkene 2], verteld. [betrokkene 2] heeft hierover verklaard dat het maandag 10 december 2018 was en dat zij [slachtoffer 1] in bed legde. [slachtoffer 1] vroeg haar het briefje te pakken dat haar vader had geschreven. [betrokkene 2] las dat op dat briefje stond: 'Hoi [slachtoffer 1] wat is er gebeurd met [verdachte]? Hij heeft je pijn gedaan onder je oksel omdat?’ [slachtoffer 1] pakte de pen en schreef op: ‘omdat ik mijn broek moest uit doen’. [betrokkene 2] vroeg toen wat er was gebeurd, waarna [slachtoffer 1] antwoordde: ‘ik mag het niet zeggen van hem, anders moet hij de deur uit zegt hij en weer naar een groep en krijg ik weer nachtmerries’. Toen [betrokkene 2] vroeg hoe dat dan precies ging, antwoordde [slachtoffer 1] dat verdachte haar broek omlaag deed en dat hij haar bij de voorbillen en achterbillen likte. [slachtoffer 1] vertelde ook dat zij een keer boos werd, omdat hij haar pijn deed onder haar oksels: ‘Ik wilde mijn broek niet uit en zei nee nee nee en toen pakte hij mij beet met zijn vingers onder mijn oksels en moest ik op hem zitten, hij haalde zijn piemel uit zijn broek en deed hij me pijn’. Vervolgens vroeg [slachtoffer 1] om een stift en een papiertje en zei tegen haar moeder dat zij iets ging opschrijven wal zij niet aan haar vader mocht vertellen. Ze schreef op: 'Ik moest ook [verdachte] 's piemel vasthouden en met mijn mond op zijn piemel zitten. En hoorde van [slachtoffer 2] dat hij ook met zijn mond op [verdachte] piemel moest zitten en hem in zijn mond moest doen’. [slachtoffer 1] zei dal het de eerste keer was dat het zo erg was, maar dat verdachte wel vaker zijn piemel in haar voorbillen duwde, soms met broek aan en soms met broek uit.
Het eerste briefje dat [slachtoffer 1] heeft geschreven en vervolgens kwijt was, vond [betrokkene 2] de volgende ochtend terug in een open vuilniszak die buiten naast de container stond. Zij vermoedt dat verdachte het briefje heeft gevonden en het in de vuilniszak heeft gedaan.12.Van de andere door [slachtoffer 1] geschreven briefjes zit een kopie in het dossier. Hierop staat het volgende:
“[verdachte] zij dat hij een ... [voor de rechtbank onleesbaar] er bij ging halen en jou dood maakt.
Wat was er dan precies gebeurd met [verdachte]? Hij heeft je pijn gedaan onder je oksel omdat?!
Me beet en moest ik op hem zitten en deed hij me pijn en dat is pijn.
Was dit de 1e keer. Ja wel zo erg maar hij duwt wel vaker zijn piemel in mijn voorbillen. Soms metbroek aan, soms broek uit.
Ik mag het niet zeggen anders moet ik deur uit zei [verdachte].
Broek omlaag en likte me bij de billen.
Voor- en achterbillen.
Vind je het fijn vroeg hij? Ik zei nee en ik werd een keer boos omdat hij mij pijn deed onder de oksels en hij deed mijn broek omhoog. Ik wilde mijn broek niet uit ik zei nee nee nee en toen pakte hij ...
Ik moest ook [verdachte]’s piemel vasthouden en met mijn mond op zij piemel zitten en ik hoorde van [slachtoffer 2] dat [slachtoffer 2] ook zijn mond op [verdachte] 's piemel...
Een paar weken geleden moest [slachtoffer 2] de piemel van [verdachte] in zijn mond doen.”13.
- De auditu verklaringen
[betrokkene 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hun moeder in de keuken zaten te praten toen hij die bewuste maandagavond terugkwam van voetbaltraining. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten allebei gebroken aan tafel en waren aan het snotteren en huilen, aldus [betrokkene 1]. Hij is er toen bij gaan zitten. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vertelden hun vader wat er was gebeurd.14.
Over [slachtoffer 2] heeft [betrokkene 2] nog verteld dat toen zij hem de volgende dag naar bed bracht zij heeft benoemd dat [slachtoffer 1] had verteld dat [slachtoffer 2] ook de piemel van verdachte in zijn mond moest doen.
[slachtoffer 2] antwoordde toen: ‘Dat klopt, hij pakte eerst mijn piemel, toen zijn piemel, dit moest ik heel lang doen, totdat er druppels uit kwamen. Er kwam veel vocht uit en het smaakte vies. Het is heelvaak gebeurd. Als ik nee zei, dan moest ik doorgaan'. Als [slachtoffer 2] deed wat verdachte wilde, dan kreeg hij Ducky's van verdachte. Volgens [betrokkene 2] klopt dit achteraf gezien wel, omdat [slachtoffer 2] de laatste tijd steeds rond liep met dikke pockets Donald Ducks.15.
Op dinsdag 11 december 2018 hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 1] aan hun kinderen verteld dat verdachte is opgehaald van school en niet meer bij hen thuis terugkomt. Bij [slachtoffer 1] was ontlading te zien op haar gezicht en in haar lichaam. [slachtoffer 2] zat op dat moment bij [betrokkene 2] op school en gaf aan verdachte te zullen gaan missen. [slachtoffer 1] zei dat verdachte het ook bij [slachtoffer 2] deed, waarop [slachtoffer 2] heel fel reageerde: ‘niet’. Vervolgens kroop hij weg bij [betrokkene 2] en trilde hij helemaal, aldus [betrokkene 2]. [slachtoffer 1] benoemde toen nog dat [slachtoffer 2] dan Duckies kreeg.16.
[betrokkene 3], twaalf jaar oud ten tijde van het tenlastegelegde, woonde ook als pleegkind in huis. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] aan haar heeft verteld dat verdachte geen leuke dingen bij haar heeft gedaan.17.Aan [betrokkene 2] heeft [betrokkene 3] verteld dat verdachte bij haar ook een keer wat heeft geprobeerd maar dat dat al heel lang geleden is en ze het eigenlijk was vergeten. [betrokkene 3] vertelde dat verdachte haar wilde zoenen en dat zij toen zei dat ze dat niet wilde. [betrokkene 3] heeft het toch een keer gedaan, maar daarna weer gezegd dat ze het niet wilde en dat verdachte moest stoppen, waarop hij ook ophield.18.
- Gedragsveranderingen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
[betrokkene 2] heeft verklaard dat voor haar veel puzzelstukjes op hun plek vielen, Zij had voor [slachtoffer 1] al een gesprek bij de huisarts gepland vanwege het extreme gedrag van [slachtoffer 1]. Zij had zelf het vermoeden dat [slachtoffer 1] symptomen vertoonde van een posttraumatische stressstoornis, maar begreep niet waar dit door veroorzaakt kon worden. Hierover heeft [betrokkene 2] verteld dat [slachtoffer 1] extreem omslaat in haar gedrag en emoties. Als dingen in haar hoofd niet kloppen, wordt zij extreem boos en gaat zij alle grenzen over. [slachtoffer 1] lokte constant boosheid en conflicten uit thuis, had ‘depri buien’ waarin ze alleen maar kon schreeuwen en dingen riep en gilde als ‘jullie willen me weg doen, ik ben geen goede dochter, ik ben dom. ik ben lelijk’. Ook klampte zij zich vast in bed en was haar hele lichaam helemaal gespannen. [betrokkene 2] is toen naast haar dochter gaan liggen. Zij mocht [slachtoffer 1] in bed niet aanraken. [slachtoffer 1] bleef toen gillen, krijsen en roepen. Na een uur brak [slachtoffer 1], aldus [betrokkene 2]. Ook zei [slachtoffer 1] regelmatig dat ze niet kon vertellen wat er was en kwam er dan uiteindelijk een verhaal over school. [slachtoffer 1] sliep ook erg moeilijk in. Haar gedrag kon ineens omslaan en dan was ze niet meer voor rede vatbaar.19.Verder hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 1] een feestje af moeten zeggen, omdat [slachtoffer 1] er een drama van maakte dat er dan een oppas zou komen en dat vond zij vreselijk. Volgens [betrokkene 2] heeft [slachtoffer 1] last gekregen van verlatingsangst.20.
Ook bij [slachtoffer 2] heeft [betrokkene 2] een gedragsverandering gezien. Normaal is [slachtoffer 2] een heel vriendelijk, sociaal en stabiel kind, maar ook hij kon ineens boos worden om niets.21.Bij [slachtoffer 2] was [betrokkene 2] opgevallen dat hij compleet door het lint kon gaan als iets anders ging dan dat het in zijn hoofd zat of als hij iets graag wilde en dat mocht niet. Dan werd hij heel boos, schreeuwde, rende weg en verstopte zich. Ook werd [slachtoffer 2] erg boos als hij bij zijn moeder op schoot wilde en zijn jongere broertje dan net op schoot ging zitten.22.
Ook [betrokkene 1] heeft gedragsveranderingen bij zijn kinderen bemerkt. Rij beide kinderen is volgens zijn verklaring een posttraumatische stressstoornis geconstateerd. [slachtoffer 2] is volgens [betrokkene 1] als een blad aan een boom omgedraaid; hij is agressief, woest en blijft erin hangen. Ook bij de zwemles van [slachtoffer 2] werden veranderingen opgemerkt. Een paar dagen voordat [slachtoffer 2] zou afzwemmen, liet de zwemlerares weten dat dit toch niet doorging omdat [slachtoffer 2] niet meer geconcentreerd was. De zwemlerares vroeg toen nog of er wat met [slachtoffer 2] was gebeurd, omdat hij zo afwezig was.23.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] allebei consistent en feitelijk gedetailleerd hebben verklaard. Ook vindt de rechtbank hun verklaringen authentiek en passend bij hun jonge leeftijd van toen acht respectievelijk vijf jaar. De rechtbank acht beide verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op zichzelf daarom betrouwbaar en geloofwaardig. [slachtoffer 1] heeft over hele specifieke situaties zeer gedetailleerd verklaard en daarbij ook uitgebeeld wat zij voor houding moest aannemen. Zij heeft in haar eigen woorden uitgelegd dat de piemel van verdachte in stijve toestand verkeerde, dat hij schaamhaar had en dat hij tijdens de seksuele handelingen klaarkwam. Ook [slachtoffer 2] heeft verteld dat het schaamhaar van verdachte kriebelde bij zijn mond, dat er druppels uit zijn piemel kwamen en dat dit vies smaakte. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gelet op hun zeer jonge leeftijd zo expliciet en in detail over bepaalde zaken verklaard dat het zeer onaannemelijk is dat zij deze dingen niet uit eigen ervaring hebben verteld. De door hen specifiek benoemde zaken op seksueel gebied kunnen zij naar het oordeel van de rechtbank niet anders weten dan doordat zij dit zelf hebben meegemaakt zoals zij daarover hebben verklaard. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bieden over en weer ondersteuning voor elkaars verhaal. De rechtbank waardeert dit bewijs anders dan de verdediging en is van oordeel dat de verklaringen van beide kinderen wel degelijk voldoende specifiek zijn om als steunbewijs te worden meegenomen. In dit kader acht de rechtbank het verhaal over de 'Duckjes' een sprekend en opvallend detail.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voldoende steun vinden in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. De door [slachtoffer 1] geschreven briefjes, de waarnemingen van de ouders nadat het verhaal naar buiten kwam en de door hen geconstateerde gedragsveranderingen bij de kinderen, alsook hetgeen de kinderen naderhand aan hun ouders en [betrokkene 3] hebben verteld, passen naar het oordeel van de rechtbank bij wat er volgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gebeurd.
Lezing van verdachte
Verdachte ontkent stellig dat hij met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] seksuele handelingen zou hebben verricht. Volgens hem wilden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem weg hebben. [slachtoffer 1] zou hebben gezegd dat zij ervoor ging zorgen dat verdachte weg zou gaan en [slachtoffer 2] liep achter haar aan, aldus verdachte. Verdachte had ook vaak ruzie met hen, zo zegt hij. De rechtbank acht het, zeker gelet op de jonge leeftijd van de kinderen, vergezocht en niet aannemelijk dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun verhalen hebben verzonnen en dat zij dit met elkaar zouden hebben afgestemd. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van verdachte dat er een plan zou zijn om ervoor te zorgen dat verdachte moest vertrekken. Op de vraag hoe [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bepaalde dingen kunnen weten, is de verklaring van verdachte dat zij hem bloot in de badkamer hebben gezien omdat ze wel eens kwamen binnen gestormd. Daarnaast heeft verdachte opgemerkt dat hij zijn schaamhaar wekelijks scheert. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen stoppels of kriebelende haren hebben kunnen voelen. De rechtbank is van oordeel dat dit dan ook niets afdoet aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank acht de lezing van verdachte gelet op het voorgaande onaannemelijk en niet geloofwaardig.
Conclusie
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn te achten en dat hun verklaringen voldoende steun vinden in het onderliggende dossier. De rechtbank gaat daarom uit van wat zij hebben verklaard en acht op basis daarvan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met de destijds achtjarige [slachtoffer 1] en vijfjarige [slachtoffer 2] meermaals seksuele en ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, zoals onder 1 en 2 ten laste is gelegd. De rechtbank acht gelet op wat [slachtoffer 1] hierover heeft verklaard bewezen dat dit heeft plaatsgevonden binnen de tenlastegelegde periode van 1 september 2018 tot en met 11 december 2018.’
6. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 mei 2021 heeft de raadsvrouw het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover van belang, het volgende in (met weglating van een voetnoot):
‘Primair
Mijn cliënt moet worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde, vanwege het ontbreken van wettig bewijs. Kort gezegd komt het erop neer dat er niet wordt voldaan aan art. 342 lid 2 Sv, de bewijsminimumregel.
(…)
In het vonnis van de rechtbank (zie p. 8) is het volgende te lezen:
"De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bieden over en weer ondersteuning voor elkaars verhaal. De rechtbank waardeert dit bewijs anders dan de verdediging en is van oordeel dat de verklaringen van beide kinderen wel degelijk voldoende specifiek zijn om als steunbewijs te worden meegenomen. In dit kader acht de rechtbank het verhaal over de 'Duckjes' een sprekend en opvallend detail".
De rechtbank heeft in deze overweging tot uitdrukking willen brengen dat de verklaringen van de kinderen over en weer steun bieden aan elkaar in de vorm van schakelbewijs. Als we de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naast elkaar leggen, en dan in het bijzonder de seksuele handelingen waarover [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren kan daarvan worden gezegd dat deze verklaringen te algemeen zijn om te kunnen spreken van schakelbewijs. Bij schakelbewijs dient het te gaan om kenmerkende overeenkomsten tussen de verschillende verklaringen, oftewel een modus operandi die vrijwel nagenoeg overeenkomt. In de onderhavige zaak is dat niet het geval. Beide kinderen praten weliswaar over seksuele handelingen, maar er is onvoldoende sprake van een zodanig onderscheidende werkwijze dat deze over en weer als schakelbewijs kan worden gebruikt. De rechtbank benoemt in het bijzonder nog het verhaal over de Duckjes, maar hiervoor heeft te gelden dat het verhaal van de Duckjes in het licht van de seksuele handelingen niet eenduidig is. Immers, [slachtoffer 1] verklaart dat mijn cliënt zou hebben gevraagd om boven met haar te spelen, waarbij zij zelf dacht dat hij met haar Donald Duckjes zou gaan lezen. Door mijn cliënt zou volgens [slachtoffer 1] dus helemaal niet over Duckjes in ruil voor seksuele handelingen zijn gesproken. Ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft te gelden dat uit het informatief gesprek zeden, zie dossier p. 20, door moeder wordt aangegeven dat als [slachtoffer 2] deed wat verdachte wilde, dat hij dan Ducky's kreeg van verdachte. [slachtoffer 2] verklaart hier niet zelf over in zijn verhoor. De enige conclusie die kan worden getrokken ten aanzien van de Duckjes is dat deze kennelijk in huis voorhanden waren, wat geheel niet ongebruikelijk is in gezin met jonge kinderen en dat iedereen deze las, ook mijn cliënt. Dat voor wat betreft het steunbewijs in de zin van het schakelbewijs van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Daarnaast heeft de rechtbank in haar vonnis aangegeven dat zij naast het voorgaande ook nog steunbewijs ziet in:
A) De door [slachtoffer 1] geschreven briefjes;
B) De waarnemingen van ouders nadat het verhaal naar buiten kwam;
C) De gedragsveranderingen;
D) De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] richting ouders en [betrokkene 3], een ander pleegkind.
In mijn pleidooi eerste aanleg ben ik ingegaan op deze punten en heb ik reeds aangegeven waarom deze punten niet als steunbewijs dienen te gelden. Echter, omdat de rechtbank niet gemotiveerd heeft aangegeven waarom zij dit anders ziet, maar deze punten wel heeft aangemerkt als steunbewijs ben ik genoodzaakt en zal ik het verweer nadrukkelijk opnieuw voeren waarbij ik opnieuw inga op de verschillende punten en zal aangeven waarom deze punten niet als steunbewijs kunnen worden aanvaard.
Ad A) en ad D)
De handgeschreven briefjes van [slachtoffer 1] en de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] richting ouders. Hiervoor heeft simpelweg te gelden dat er in beide zaken steeds en alleen de verklaring is van de kinderen zelf. Het feit dat de verklaringen worden herhaald door moeder en door vader en het feit dat het verhaal op een briefje wordt geschreven maakt niet dat er sprake is voor voldoende steunbewijs. Vergelijk hier de uitspraak van de Hoge Raad van 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:20210:BM2452, NJ 2010, 515, in welke zaak er een verklaring lag van het slachtoffer, een verklaring waaruit bleek dat de verdachte en het slachtoffer bij elkaar woonden, de verklaring van de moeder over wat het slachtoffer haar had verteld en een verklaring van een leerkracht over gedragsveranderingen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof omdat er sprake was van unus testis nullus testis. In de onderhavige zaak leveren de de-auditu-verklaringen van ouders en de door [slachtoffer 1] geschreven briefjes dus geen steunbewijs op. Daarnaast merk ik (ten overvloede) op dat dat ook geldt voor de verklaring van ouders waaruit blijkt dat mijn cliënt in hetzelfde huis woonde als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de ten laste gelegde periode. Mijn cliënt woonde daar nu eenmaal, dus zijn verblijf daar was geen bijzondere gebeurtenis en levert ook geen steunbewijs op.
Ad B en ad C)
Dan de constatering van emoties door de ouders en het constateren van gedragsveranderingen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Waarnemingen van een getuige of getuigen over de lichamelijke dan wel geestelijke staat kunnen als steunbewijs worden aanvaard, maar dan moet het wel gaan over de lichamelijke en geestelijke staat kort na het beslissende moment waarop het beweerdelijke delict plaatsvond (zie bijvoorbeeld HR 22 april 2014, NJ 2014, 328); de zaak van de buurman die zijn buurvrouw verkrampt, huilend en met haar handen op haar buik bij zijn voordeur zag direct na de gestelde mishandeling waarbij ze vertelde dat ze zojuist was mishandeld. In deze zaak is dat niet aan de orde. Het feit dat vader aangeeft dat hij zag dat [slachtoffer 1] onder haar deken een strip, (daar hebben we 'm weer, de Donald Duck), zat te lezen, iets wat ze normaal nooit doet en met een aparte gezichtsuitdrukking is géén verklaring die de concrete context van het misdrijf steun biedt. Ook het door vader omschreven betrapte gezicht van [verdachte] is dat niet, omdat dit voor velerlei uitleg vatbaar is, nog los van de vraag wat vader precies met een betrapt gezicht bedoeld heeft.
Tot slot maak ik nog een korte opmerking met betrekking tot de vraag of de verklaring van mijn cliënt, waarin hij erkent dat hij schaamhaar heeft, samen met de verklaring van moeder, (zie pv. bevindingen p. 85), als steunbewijs voor de verklaringen van de kinderen dat zij schaamhaar hebben gezien tijdens het misbruik kan worden gezien. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Ten eerste hebben veel jongens van die leeftijd schaamhaar, zodat het een algemeen gegeven is en ten tweede volgt uit de zeer gedetailleerde verklaring van mijn cliënt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem allebei een paar keer hebben overlopen op de badkamer en toen zijn penis hebben gezien en dus zijn schaamhaar. Pas daarna is hij de badkamerdeur op slot gaan doen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben mijn cliënt dus naakt gezien zonder dat er sprake was van ontucht. De verklaring van moeder waarin zij aangeeft dat de kinderen dat toen niet hebben kunnen zien, doet hier niet aan af, omdat die verklaring dat helemaal niet kan uitsluiten. Moeder zegt wel dat de afspraak was dat de deur op slot ging, maar zij vertelt niet vanaf wanneer die afspraak gold (mijn cliënt verklaart hier heel duidelijk over, zie p. 93). Bovendien blijkt uit de verklaring van moeder niet of zij heeft gecontroleerd of die afspraak ook daadwerkelijk altijd en onder alle omstandigheden werd nagekomen. Kortom, ook de verklaring van mijn cliënt over het hebben van schaamhaar en de verklaring van moeder bieden geen steunbewijs. De verklaring van moeder is een veronderstelling en geen getuigenverklaring. De verklaring van mijn cliënt wijst daarentegen juist uit dat het zien van schaamhaar geen enkel verband houdt met ontucht, dan wel verkrachting. Hier komt nog bij dat de kinderen spreken van lange haren op de penis, terwijl mijn cliënt nadrukkelijk heeft verklaard zijn schaamhaar te scheren. Ook dit levert geen steunbewijs op.
Kortom: unus testis nullus testis, ik vraag uw hof mijn cliënt vrij te spreken van beide feiten.
Subsidiair
Subsidiair, los van het primaire verweer en de vraag of er voldoende wettig bewijs is, is het bewijs allerminst overtuigend. In de eerste plaats heeft cliënt telkens zeer consequent en gedetailleerd ontkend. Verder blijkt uit de getuigenverklaringen van zowel de ouders, als ook de verklaring van [betrokkene 3] (het andere meisje dat bij het gezin woonde) en de verklaring van de voogd van [verdachte] dat er nooit signalen zijn geweest van seksueel ontremd gedrag. Dit wordt bevestigd door de pro justitia rapportages. Voor wat betreft de verklaring van [slachtoffer 2] moet bovendien worden opgemerkt dat er problemen zijn met de ontstaansgeschiedenis van die verklaring. [slachtoffer 2] verklaart niet uit zichzelf over het misbruik; hij bevestigt hetgeen zijn moeder hem voorhoudt over wat zij weer van [slachtoffer 1] heeft gehoord. Bovendien kan uit de verklaring van [slachtoffer 2] niet volgen wanneer het misbruik zou hebben plaatsgevonden, zodat ook de ten laste gelegde periode niet bewezen kan worden.
Ik vraag vrijspraak vanwege een gebrek aan overtuigend bewijs.’
7. Ik stel bij de bespreking van het middel voorop hetgeen Uw Raad in een arrest van 23 juni 2020 heeft overwogen:24.
‘2.3 Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.’
8. Uit rechtspraak van Uw Raad volgt voorts dat de vereiste steun in ander bewijsmateriaal geen betrekking behoeft te hebben op de tenlastegelegde gedragingen.25.Reijntjes heeft het aldus geformuleerd dat het steunbewijs betrekking moet hebben op ‘gelet op de context als wezenlijk aan te merken onderdelen van wat het slachtoffer vertelde’.26.Uw Raad heeft ook wel overwogen dat tussen de verklaring van een aangever en het overige bewijsmateriaal niet een te ver verwijderd verband mag bestaan.27.
9. In rechtspraak van Uw Raad is aan de orde geweest of ondersteunend bewijsmateriaal onder omstandigheden (mede) kan bestaan in schriftelijke aantekeningen van het slachtoffer. In HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, NJ 2012/251 m.nt. Schalken was sprake van seksueel binnendringen van het slachtoffer door haar grootvader. Het steunbewijs bestond volgens de bewijsoverweging van het hof in de eerste plaats uit een dagboekaantekening van aangeefster. Het hof had van belang geacht dat deze aantekening niet door het slachtoffer zelf naar voren waren gebracht, maar bij toeval door haar moeder was gevonden en dat het slachtoffer eerst daarna omtrent het seksuele misbruik door de verdachte had verklaard. De dagboekaantekening werd volgens het hof bovendien in belangrijke mate ondersteund door de verklaringen van de moeder van de verdachte en de verdachte, voor zover daarin werd bevestigd dat de bewuste logeerpartijen hadden plaatsgevonden. ‘s Hofs beslissing dat de verklaringen van het slachtoffer in voldoende mate werden ondersteund door andere bewijsmiddelen werd door Uw Raad in stand gelaten.28.
10. Ondersteunend bewijsmateriaal kan onder omstandigheden bestaan in een door een derde ten tijde van het plegen van het feit of (kort) nadien waargenomen emotionele of fysieke reactie van het slachtoffer. Van een kort na het feit waargenomen fysieke reactie was sprake in HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957, NJ 2014/328 m.nt. Rozemond. De ten laste van de verdachte bewezenverklaarde mishandeling bestond er onder meer in dat hij het slachtoffer opzettelijk tegen haar buik had gestompt terwijl zij zwanger was. De bewezenverklaring berustte mede op de verklaring van een buurman, inhoudend dat de aangeefster een keer tijdens haar zwangerschap niet alleen huilend, maar ook verkrampt met haar handen op haar buik aan de voordeur stond (waarbij zij zei: ‘Hij gaat weer door het lint, hij heeft mij in mijn buik geschopt.’). Van een ten tijde van het plegen van het feit waargenomen emotionele reactie was sprake in HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3549, NJ 2015/485 m.nt. Borgers. Ten laste van de verdachte was bewezenverklaard dat hij het slachtoffer telefonisch had bedreigd. De bewezenverklaring berustte mede op de verklaring van de moeder van het slachtoffer, die zag dat zij tijdens het telefoongesprek ‘hysterisch werd’ en ‘alleen nog maar (kon) huilen’. Van schending van art. 342, tweede lid, Sv was naar het oordeel van Uw Raad in beide gevallen geen sprake.29.
11. Minder duidelijk is of de waarneming van een gedragsverandering onder omstandigheden voldoende ondersteuning van de verklaring van het slachtoffer kan vormen. In HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515 m.nt. Borgers was bewezenverklaard dat de verdachte met het minderjarige slachtoffer ontuchtige handelingen had gepleegd. Onder de bewijsmiddelen was onder meer een verklaring van een leerkracht opgenomen die, nadat zij vernomen had dat het slachtoffer ‘waarschijnlijk seksueel misbruikt’ was, merkte ‘dat ze wat aanhankelijker werd en knuffeliger’. Uw Raad overwoog dat ’s hofs kennelijk oordeel dat er voldoende steunbewijs was zonder nadere motivering niet begrijpelijk was. En betrok daarbij dat de nadere motivering betrekking had op de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer. A-G Harteveld leidt uit (onder meer) dit arrest af dat ‘eigen observaties van de overbrenger (…) betrekking moeten hebben op een fysieke, liefst objectief vast te stellen toestand en niet op slechts een gedragsverandering’.30.In ieder geval in samenhang met ander ondersteunend bewijs kunnen evenwel ook waargenomen gedragsveranderingen meebrengen dat de verklaring van het slachtoffer niet op zichzelf staat en voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.31.
12. Ondersteunend bewijsmateriaal kan onder omstandigheden ook bestaan in de verklaring die een ander slachtoffer omtrent een ander strafbaar feit heeft afgelegd. In gevallen waarin voor de bewezenverklaring van een feit ‘mede redengevend wordt geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten was betrokken’ dient volgens Uw Raad ‘de vraag of de redengevendheid van dergelijk - in diverse varianten voorkomend - zogenoemd schakelbewijs begrijpelijk is’ beoordeeld te worden in het licht van de gehele bewijsvoering.32.
13. In de toelichting op het middel voert de steller in de eerste plaats aan dat zowel de verklaringen van de ouders van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waarin zij de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over het seksueel misbruik aan de politie hebben overgebracht als de handgeschreven briefjes van [slachtoffer 1] niet kunnen worden aanvaard als wettig steunbewijs, omdat die telkens afkomstig zijn uit dezelfde bronnen.
14. In de door het hof overgenomen bewijsoverwegingen wijst de rechtbank onder het kopje ‘Steunbewijs’ in de eerste plaats op de ‘Handgeschreven briefjes’. Uit die overwegingen volgt dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij op een maandag in december 2018 de kinderen ging zoeken en zag dat ze niet meer in de speelkamer waren. Dat vond hij vreemd omdat ze daar vlak daarvoor nog midden in een spel zaten. Hij is toen naar boven gegaan en trof [slachtoffer 1] met een Donald Duck in bed aan, onder de dekens, iets wat zij volgens hem normaal nooit deed, en nam waar dat zij ‘een aparte verdwaasde gezichtsuitdrukking’ had. Daarna zag hij dat verdachte op het hoekje van zijn bed zat, waar hij een Donald Duck las ‘terwijl hij nooit leest’. [betrokkene 1] nam waar ‘dat verdachte een betrapt gezicht had’. Het hof heeft deze waarnemingen van [betrokkene 1] mede ten grondslag kunnen leggen aan het oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij gaat het deels om waarnemingen van een gemoedstoestand bij [slachtoffer 1] en de verdachte; die waarnemingen zijn evenwel ingebed in een breder geheel van waarnemingen. Aan dat geheel van waarnemingen kan naar het mij voorkomt redengevende kracht niet worden ontzegd. Daaraan doet niet af dat de waarnemingen van een ‘betrapt gezicht’ en een ‘aparte verdwaasde gezichtsuitdrukking’, zoals de steller van het middel opmerkt, geïsoleerd beschouwd geen betrekking hebben op een ‘fysieke en objectief vast te stellen toestand’.
15. [betrokkene 1] heeft vervolgens aan [slachtoffer 1] gevraagd wat er was. Nadat zij daar niet echt antwoord op kon geven, heeft hij tegen [slachtoffer 1] gezegd ‘dat zij het maar op moest schrijven’. Daarop heeft [slachtoffer 1] op een briefje geschreven: ‘[verdachte] heeft mij erg zeer gedaan onder mijn oksels en dreigt dat als ik wat zou zeggen, dan laat [verdachte] iemand komen om jou te vermoorden’. Daaropvolgend heeft [slachtoffer 1], telkens op (schriftelijke) vervolgvragen, op enkele briefjes feiten en omstandigheden vermeld die aan het bewijs hebben bijgedragen. Anders dan in het geval van dagboekaantekeningen is in de onderhavige zaak geen sprake van geschriften die niet bestemd waren om onder ogen van derden te komen en die volledig op eigen initiatief geschreven zijn. Dat brengt naar het mij voorkomt mee dat deze briefjes niet kunnen worden beschouwd als ‘ander’ bewijsmateriaal waarin de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voldoende steun vinden. Dat neemt evenwel niet weg dat het hof deze briefjes in aanvulling op die verklaringen tot het bewijs heeft kunnen bezigen.
16. De rechtbank heeft vervolgens in de door het hof overgenomen bewijsoverwegingen onder het kopje ‘De auditu verklaringen’ gewezen op de verklaring van [betrokkene 1], voor zover inhoudend dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hun moeder in de keuken zaten te praten toen hij die bewuste maandagavond terugkwam van voetbaltraining, dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] allebei gebroken aan tafel zaten en aan het snotteren en huilen waren. Uit de bewijsvoering blijkt niet dat het gaat om een kort na een strafbaar feit waargenomen (en alleen daardoor veroorzaakte) emotionele reactie. Het kan ook gaan om een reactie die samenhing met hetgeen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun moeder net hadden verteld. Aan deze reacties is in de bewijsoverwegingen ook geen nadere duiding gegeven. In dat licht meen ik dat deze reacties als zodanig niet kunnen worden beschouwd (en zijn beschouwd) als ‘ander’ bewijsmateriaal waarin de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voldoende steun vinden.
17. De rechtbank wijst voorts op de verklaring van [betrokkene 2] over hetgeen [slachtoffer 2] haar had verteld toen zij hem de volgende dag naar bed bracht. Deze mededelingen zijn afkomstig uit dezelfde bron als één van de twee verklaringen die in de bewijsvoering centraal staan. Zij verklaart vervolgens evenwel ook dat [slachtoffer 2] – zo begrijp ik – heeft verklaard dat hij Donald Ducks van de verdachte kreeg als hij deed wat de verdachte wilde. [betrokkene 2] brengt dat in verband met haar waarneming ‘dat [slachtoffer 2] de laatste tijd steeds rond liep met dikke pockets Donald Ducks’. Deze waarneming van [betrokkene 2] is een omstandigheid die het hof mede ten grondslag heeft kunnen leggen aan het oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
18. Uit de bewijsoverwegingen onder het kopje ‘De auditu verklaringen’ blijkt voorts dat nadat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] aan hun kinderen hadden verteld dat de verdachte niet meer bij hen thuiskwam bij [slachtoffer 1] een ontlading te zien was geweest, dat [slachtoffer 2] had gezegd de verdachte te zullen gaan missen, en dat [slachtoffer 1] daarop had gezegd dat de verdachte het ook bij [slachtoffer 2] deed. [slachtoffer 2] had daarop fel ‘niet’ gezegd, was bij [betrokkene 2] weggekropen en had helemaal getrild. [slachtoffer 1] had daarop benoemd dat [slachtoffer 2] dan Ducky’s kreeg. Ik begrijp de vermelding van deze mededeling aldus dat zij is opgevat als berustend op hetgeen [slachtoffer 2] aan [slachtoffer 1] heeft verteld in combinatie met een waarneming van [slachtoffer 1] omtrent Donald Ducks in het bezit van [slachtoffer 2]. Aldus opgevat heeft het hof ook deze mededeling, die in lijn is met de verklaring van [betrokkene 2], mede ten grondslag kunnen leggen aan het oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
19. De steller van het middel voert vervolgens aan dat voor wat betreft de verklaringen van de ouders en het door de moeder gemaakte verslag, waarin zij verklaren over waargenomen emoties, gezichtsuitdrukkingen en gedragsveranderingen bij de kinderen, zou gelden dat die verklaringen niet als zelfstandig steunbewijs kunnen worden aangemerkt omdat deze observaties van de ouders geen betrekking hebben op een ‘fysieke en objectief vast te stellen toestand’. Bovendien zou van deze waarnemingen door de ouders niet gezegd kunnen worden dat zij zelfstandig betrekking hebben op een onderdeel van de bewezenverklaring, te meer nu uit de bewijsmiddelen niet zou zijn op te maken hoe lang na het vermeende misbruik deze waarnemingen zijn gedaan en de geconstateerde emoties en gedragsveranderingen niet typerend behoeven te zijn voor seksueel misbruik.
20. In de door het hof overgenomen bewijsoverwegingen heeft de rechtbank onder het kopje ‘Gedragsveranderingen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]’ overwogen dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat voor haar veel puzzelstukjes op hun plek vielen. Zij heeft aangegeven dat zij al een gesprek bij de huisarts had gepland ‘vanwege het extreme gedrag van [slachtoffer 1]’ en heeft vervolgens vermeld welke feiten en omstandigheden daarvoor concreet de aanleiding vormden. En [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij ook bij [slachtoffer 2] een gedragsverandering heeft gezien, in het bijzonder dat hij ‘ineens boos (kon) worden om niets’. [betrokkene 1] heeft eveneens verklaard over waargenomen gedragsveranderingen bij zijn kinderen, in het bijzonder bij [slachtoffer 2], en heeft daarbij aangegeven dat een zwemlerares [slachtoffer 2] niet had laten afzwemmen omdat hij niet meer geconcentreerd was. Naar het mij voorkomt heeft het hof deze waarnemingen van gedragsveranderingen mede ten grondslag kunnen leggen aan het oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet op zichzelf staan en voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Ik neem daarbij in aanmerking dat het gaat om duidelijk waarneembare gedragsveranderingen die aan concrete gebeurtenissen gerelateerd worden en dat [betrokkene 2] – naar ik begrijp – in verband met het gedrag van [slachtoffer 1] een afspraak bij de huisarts had gemaakt voordat [slachtoffer 1] een verklaring had afgelegd.
21. Aan een en ander doet niet af dat uit de bewijsmiddelen niet rechtstreeks volgt hoever in de tijd na het vermeende misbruik de waarnemingen zijn gedaan. Ik neem daarbij in aanmerking dat de bewezenverklaring van beide feiten de periode van 1 september 2018 tot en met 11 december 2018 omvat en dat uit de bewezenverklaring en de bewijsvoering volgt dat het bij beide slachtoffers om een aantal strafbare gedragingen gaat. Voor zover de steller van het middel meent dat de waarnemingen van de ouders niet aan het bewijs kunnen bijdragen nu zij niet ‘zelfstandig betrekking hebben op een onderdeel van de bewezenverklaring’ stelt hij een eis die het recht – zo bleek eerder – niet kent.
22. De steller van het middel meent voorts dat de door het hof als steunbewijs aangemerkte verklaring van [betrokkene 3] en de de auditu verklaring van de moeder, opgenomen in haar verslag, over hetgeen [betrokkene 3] tegen haar heeft verteld, niet zelfstandig betrekking hebben op enig onderdeel van de bewezenverklaring en dat er daardoor een te ver verwijderd verband bestaat met de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Voor zover het hof heeft gemeend deze verklaringen als schakelbewijs te kunnen gebruiken, zou dat onbegrijpelijk zijn omdat de modus operandi in het geval van [betrokkene 3] geen kenmerkende gelijkenis vertoont met het seksueel misbruik van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
23. In de door het hof overgenomen bewijsoverwegingen heeft de rechtbank overwogen dat [betrokkene 3], die ook als pleegkind in huis woonde, heeft verklaard dat [slachtoffer 1] haar heeft verteld dat de verdachte geen leuke dingen bij haar heeft gedaan. En dat zij aan [betrokkene 2] heeft verteld dat de verdachte bij haar ook een keer wat heeft geprobeerd; dat hij wilde zoenen, dat zij toen zei dat zij dat niet wilde, dat zij het toch een keer heeft gedaan maar daarna weer heeft gezegd dat zij het niet wilde en dat de verdachte moest stoppen, waarop het ook ophield. Voor zover de steller van het middel meent dat deze waarnemingen van [betrokkene 3] niet aan het bewijs kunnen bijdragen nu zij niet ‘zelfstandig betrekking hebben op een onderdeel van de bewezenverklaring’, stelt hij wederom een eis die het recht niet kent. Van een te ver verwijderd verband is naar het mij voorkomt geen sprake: uit de waarnemingen blijkt dat de verdachte in de betreffende periode in het huis waar zij met hun pleegouders woonden intiem contact zocht met een ander pleegkind, een meisje van nog maar 12 jaar oud. Uit de waarnemingen van [betrokkene 3] volgt niet dat de verdachte bij een ander strafbaar feit betrokken was; van schakelbewijs als omschreven in het arrest van 1 oktober 2019 kan niet worden gesproken. Dat staat er naar het mij voorkomt evenwel niet aan in de weg dat het hof mede op grond van deze waarnemingen tot het oordeel is kunnen komen dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet op zichzelf staan en voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
24. Ten slotte klaagt de steller van het middel dat het oordeel van het hof dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over en weer steun bieden voor elkaars verhaal onbegrijpelijk zou zijn. Uit hun verklaringen zou niet een zodanig onderscheidende werkwijze van de verdachte bij het misbruik volgen dat daarin voor de verklaringen van de kinderen over en weer steun kan worden gevonden. In verband met ‘het verhaal over de Duckjes’ wijst de steller van het middel erop dat [slachtoffer 1] over de ‘Duckjes’ heeft verklaard dat de verdachte zou hebben gevraagd om samen boven te gaan spelen waarbij [slachtoffer 1] zelf dacht dat zij Donald Duckjes zouden gaan lezen en verder nog dat het misbruik een keer plaatsvond toen zij op bed een Duckje aan het lezen was, terwijl de moeder heeft verklaard dat [slachtoffer 2] Duckjes kreeg als hij zou doen wat de verdachte wilde. Het kennelijk oordeel van het hof dat het hier zou gaan om een kenmerkende gelijkenis in modus operandi zou onbegrijpelijk zijn. In ieder geval had het hof zijn oordeel, mede in het licht van het verweer van de raadsvrouw, volgens de steller van het middel nader moeten onderbouwen. Dat zou ook hebben gemoeten als het hof ‘het verhaal van de Duckjes’ louter voor de versterking van de bewijswaarde (de betrouwbaarheid) van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft willen gebruiken.
25. In de door het hof overgenomen bewijsoverwegingen heeft de rechtbank onder de kopjes ‘Verklaring van [slachtoffer 1]’ en ‘Verklaring van [slachtoffer 2]’ weergegeven wat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over de seksuele handelingen hebben verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat er ook iets tussen de verdachte en haar broertje [slachtoffer 2] is gebeurd en dat [slachtoffer 2] hetzelfde als zij moest doen met verdachtes piemel. De rechtbank heeft daarna overwogen dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op belangrijke punten steun vinden in ander bewijsmateriaal, dat daarna wordt weergegeven. Onder het kopje ‘Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]’ heeft de rechtbank vervolgens aangegeven dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ‘over en weer ondersteuning voor elkaars verhaal’ bieden. Met de steller van het middel meen ik dat daarmee tot uitdrukking is gebracht dat de verklaring van [slachtoffer 1] steunbewijs vormt voor de verklaring van [slachtoffer 2] en omgekeerd. Dat oordeel komt niet onbegrijpelijk voor. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volgt dat er overeenkomsten waren in de aard van de seksuele handelingen. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] moest (meermalen) de piemel van de verdachte in de mond doen en beide moesten daaraan likken. Het hof heeft ook de rol die de Donald Ducks in beide verklaringen spelen als ‘sprekend en opvallend detail’ in aanmerking kunnen nemen bij het oordeel dat beide verklaringen elkaar over en weer ondersteunen. Uit beide verklaringen volgt dat de Donald Ducks in associatie met de verdachte van betekenis zijn geweest bij het misbruik. Dat die rol bij beide slachtoffers niet precies dezelfde was, doet daar niet aan af.
26. Ik merk daarbij op dat Uw Raad, zoals aangegeven, van oordeel is dat de redengevendheid van schakelbewijs dient te worden beoordeeld in het licht van de gehele bewijsvoering. In dat verband merk ik op dat de seksuele handelingen zich in de woning van de pleegouders van de verdachte afspeelden en in dezelfde periode plaatsvonden met hun biologische kinderen van acht en vijf jaar oud. Uit de bewijsvoering blijkt voorts, zo kwam aan de orde, dat ook van ander steunbewijs sprake is. Ik noem de waarnemingen van [betrokkene 1] op de bewuste maandag, de waarneming van [betrokkene 2] dat [slachtoffer 2] de laatste tijd steeds rondliep met dikke pockets Donald Ducks, en voorts de verklaring van [betrokkene 3] en de waarnemingen inzake de gedragsveranderingen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
27. Al met al is ’s hofs oordeel dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in ander gebezigd bewijsmateriaal, ook in het licht van hetgeen de raadsvrouw in hoger beroep naar voren heeft gebracht, niet onbegrijpelijk, en behoefde dat oordeel geen nadere onderbouwing. Dat geldt ook voor het oordeel dat de verklaringen van beide kinderen voldoende specifiek zijn om als steunbewijs te worden meegenomen, een oordeel waar in de toelichting op het middel geen specifieke bezwaren tegen naar voren worden gebracht.
28. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
29. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑06‑2022
Proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2] namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], p. 24; proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte], p. 91.
Verbatim transcriptie van het studieverhoor van [slachtoffer 1], p. 38: 48.
Verbatim transcriptie van het studieverhoor van [slachtoffer 1], p. 45-47.
Verbatim transcriptie van het studieverhoor van [slachtoffer 1], p. 47-49.
Verbatim transcriptie van het studieverhoor van [slachtoffer 1], p. 50; 56.
Verbatim transcriptie van het studieverhoor van [slachtoffer 1], p. 47; 50-51.
Verbatim transcriptie van het studieverhoor van [slachtoffer 1], p. 51-53; 56.
Verbatim transcriptie van het studieverhoor van [slachtoffer 1], p. 55.
Verbatim transcriptie van het studioverhoor van [slachtoffer 2], p, 42-43.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1], p. 61.
Proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2] namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], p. 25-26.
Kopie van de door [slachtoffer 1] handgeschreven briefjes, p. 30-32.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1], p. 62.
Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 20.
Proces-verbaal van bevindingen inhoudende het door [betrokkene 2] gemaakte verslag met tijdlijn, p. 76.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3], p. 68.
Proces-verbaal van bevindingen inhoudende het door [betrokkene 2] gemaakte verslag met tijdlijn p. 79.
Proces-verbaal van bevindingen inhoudende het door [betrokkene 2] gemaakte verslag met tijdlijn, p. 82.
Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 20.
Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 20.
Proces-verbaal van bevindingen inhoudende het door [betrokkene 2] gemaakte verslag met tijdlijn, p. 83.
Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1], p. 62.
HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1095.
Zie onder meer HR 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1459; HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2034 en HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298 m.nt. Rozemond. Zie de noot van Vellinga (randnummer 8) onder HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594, NJ 2022/32 waarin hij naar deze arresten verwijst.
Noot onder HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890, NJ 2013/279, randnummer 1. Vgl. ook Vellinga, noot onder HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594, NJ 2022/32, randnummer 8.
Zie HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010/512 m.nt. Borgers. Zie meer recent HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1095.
Zie voor een andere zaak waarin sprake was van door de moeder gevonden dagboekaantekeningen (de conclusie van A-G Harteveld, onder 3.8, voor) HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:292 (art. 81 RO). Vgl. ook de noot van Reijntjes (randnummer 3) onder HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890, NJ 2013/279.
Vgl. ook HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117, NJ 2019/23, m.nt. Rozemond.
Zie de conclusie van A-G Harteveld (onder 3.10) voor HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:292 (art. 81 RO).
Vgl. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 853. Vgl. (de conclusie van A-G Hofstee, randnummer 10-12 voor) HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1641 (art. 81 RO) en (de conclusie van A-G Paridaens, randnummers 12-14 voor) HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:445 (art. 81 RO).
HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455, NJ 2019/467 m.nt. Reijntjes. Zie voor toepassing van de constructie van schakelbewijs in een zedenzaak bijvoorbeeld HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1216, NJ 2017/309.