Op 8 januari 2021 is het beroep in cassatie partieel ingetrokken, namelijk ‘wat betreft de vrijspraak van feit 3 en de partiële vrijspraak ten aanzien van feit 2 betreffende het onderdeel “en/of een hoeveelheid geld van euro 4.000,-“ (driemaal onder het eerste gedachtestreepje)’.
HR, 12-10-2021, nr. 19/01840
ECLI:NL:HR:2021:1492
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-10-2021
- Zaaknummer
19/01840
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1492, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑10‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:967
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2019:1410
ECLI:NL:PHR:2021:967, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑08‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1492
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen van (gewoonte)witwassen, art. 420bis en 420ter Sr. Falende (bewijs)klachten o.m. m.b.t. medeplegen en grondslagverlating. HR: art. 81.1 RO. Terechte klacht over overschrijding inzendtermijn in cassatie. Samenhang met 19/01900 en 19/01785.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01840
Datum 12 oktober 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 april 2019, nummer 20-002471-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J.S. Nan en S.A.H. Vromen, beiden advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze acht maanden en twee weken, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2021.
Conclusie 31‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen van (gewoonte)witwassen, art. 420bis en 420ter Sr. Falende (bewijs)klachten o.m. m.b.t. medeplegen en grondslagverlating. HR: art. 81.1 RO. Terechte klacht over overschrijding inzendtermijn in cassatie. Samenhang met 19/01900 en 19/01785.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/01840
Zitting 31 augustus 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 5 april 2019 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. ‘medeplegen van witwassen’ en 2. ‘medeplegen van witwassen en van het plegen van witwassen een gewoonte maken’, veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Verder heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van twee voorwerpen en de teruggave aan de verdachte van twee andere voorwerpen gelast.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/01900 en 19/01785. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte.1.Mr. J.S. Nan en S.A.H. Vromen, advocaten te 's-Gravenhage, hebben vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. De eerste drie middelen bevatten bewijsklachten betreffende de twee bewezenverklaarde feiten. Voorafgaand aan de bespreking van deze middelen geef ik de bewezenverklaring van de twee feiten weer, delen van de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverweging
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘1: hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 augustus 2013 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een woning met garage gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] , heeft verworven, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp - middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2: hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 augustus 2013, te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader
- van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,-, de werkelijke aard en de herkomst verborgen en verhuld, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 augustus 2013, te 's-Hertogenbosch, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte,
- telkens voorwerpen, te weten meerdere hoeveelheden geld, waaronder:
* diverse geldbedragen met betrekking tot de aankoop/betaling van (luxe) gebruiksgoederen (onder meer sanitair, inbouwapparatuur en elektronische apparatuur) en
* diverse geldbedragen ten behoeve van de verbouwing van de woning [a-straat 1] te [plaats] en
* diverse geldbedragen ten behoeve van levensonderhoud en kleding en
* diverse geldbedragen voor (buitenlandse) vakanties en
* diverse geldbedragen voor betaling van energienota's, huurpenningen en verzekeringspremies
heeft verworven en voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij, verdachte, telkens wist, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.’
6. Deze bewezenverklaringen steunen op in de aanvulling opgenomen bewijsmiddelen. Deze aanvulling houdt onder meer in:
‘1. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 8 oktober 2013, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
V: Wat zijn uw huidige werkzaamheden?
A: Ik ben bedrijfsadviseur voor het midden- en klein bedrijf.
V: Bij welke bedrijven bent u betrokken en in vlo..;[0 welke rol of functie?
A: [B] bv;
[A] bv;
[B] bv is digra (directeur groot aandeelhouder) van [A] bv;
Ik ben directeur/grootaandeelhouder van [B] bv.
2. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 8 oktober 2013, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
A: [verdachte] is bij mij op kantoor gekomen en vroeg mij of ik een lege vennootschap op de plank had liggen. Ik had dit en dit betrof [A] BV. Dit moet ongeveer oktober/november 2012 zijn geweest. Ik heb toen afgesproken met [verdachte] dat hij deze BV kon gebruiken en in de loop van het jaar deze BV zou overnemen.
V: Wat is uw betrokkenheid bij het bedrijf [A] BV?
A: Ik ben als directeur van [B] bv verantwoordelijk voor [A] bv.
(…)
V: Wat zijn de handelsactiviteiten van [A] BV?
A: In- en verkoop van bedden en toebehoren.
V: Wie is er verantwoordelijk voor de administratie van [A] ?
A: De administratie werd gedaan door [B] .
V: Hoe zijn de resultaten van [A] tot nu toe?
A: [verdachte] heeft 1 partij verkocht, die meer dan € 30.000,= aan bruto marge heeft opgeleverd. Dit was een partij sanitair.
V: Welke omzet heeft [A] in 2013 tot op heden gerealiseerd?
A: De partij sanitair waar ik eerder over sprak betrof ongeveer € 40.000,-. Deze is per bank binnen gekomen.
(…)
V: Hoe worden de crediteuren betaald?
A: Per kas door [verdachte] .
Hoeveel mensen zijn er werkzaam bij [A] ?
A: Twee, te weten [verdachte] en [medeverdachte 3] .
Opmerking verbalisanten: Door ons werden onderstaande bijlagen getoond (Bijlagen 3 t/m 3E, loonheffingsstaten [A] November 2012 t/m april 2013 en bijlagen 004 t/m 004B salarisspecificaties [verdachte] , bijlage 023, salarisspecificatie [medeverdachte 3] ).
V: Sinds wanneer zijn zij in loondienst bij [A] ?
A: De eerste periode is 1 november 2012 voor [verdachte] en 1 december 2012 voor [medeverdachte 3] .
(…)
V: Wie is er verantwoordelijk voor het maken van de salaris specificaties van [verdachte] en [medeverdachte 3] ?
A: [C] te Rosmalen. Zij krijgen via mij de bedragen door.
V: Bij de ING bank zijn de bankafschriften van het rekeningnummer [001] opgevraagd. Wat kunt u ons vertellen over dit bankrekeningnummer?
A: Dit betreft het bankrekeningnummer van [A] bv. Deze rekening werd gebruikt voor de contante stortingen en salaris betalingen. Dit was de enige bankrekening waar [A] gebruik van maakt.
V: De ING bankrekeningnummer [001] staat op naam van [A] BV in Rosmalen. Uit de door de ING bank uitgeleverde bankafschriften blijkt dat er contante stortingen op dit bankrekeningnummer plaats vinden. Wat kunt u ons daar over vertellen?
A: Dit betreffen kruisposten vanuit de kasadministratie. Dit zijn dus gelden die contant door [verdachte] zijn ontvangen en ingeboekt in de kas. Vanuit de kas stort ik deze gelden af voor [verdachte] bij de ING bank.
V: Is het gebruikelijk om gelden af te storten voor uw klanten?
A: In dit geval is dit wel logisch, omdat het wel mijn BV betreft.
V: Uit de door de ING uitgeleverde bankafschriften van bankrekening [001] komt verder naar voren dat [A] op 11 februari 2013 een bedrag van € 31.000 ontvangt van [D] BV. Wat kunt u ons daar over vertellen?
A: Dit betreft de transactie van de verkoop van het sanitair.
(…)
V: Hoe kwam [A] BV aan deze badkamers?
A: Geen idee, maar er moet een factuur van zijn.
V: Wat was de inkoopprijs van deze badkamers?
A: Nee, dat weet ik niet uit mijn hoofd.
V: Hoe is deze inkoop betaald?
A: Dit zal per kas betaald moeten zijn.
V: Uit de bankafschriften komen wij nergens een inkoop van deze badkamers tegen. Hoe verklaart u dit?
A: Per kas ingekocht.
V: Uit de bankafschriften blijkt ook dat er op 5, 6 en 9 februari contante stortingen hebben plaats gevonden op de bankrekening, nummer [001] , van [A] BV. In het totaal is in die dagen € 10.000 contant geld op de bankrekening gestort.
V: Wie heeft dit geld gestort?
A: Ik.
V: Uit de bankafschriften van [A] , nummer [001] , blijkt dat op 11 februari 2013 een bedrag van € 41.000 overgeschreven wordt naar de bankrekening van [medeverdachte 3] , bankrekeningnummer [002] . Wat kunt u ons hierover vertellen?
A: Ik heb toen gezegd dat het geld op die rekening van [verdachte] was en hij er dus over kon beschikken.
3. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , d.d. 11 februari 2014, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
V: Hoe vaak ga je per jaar op vakantie? Waar brengt u deze vakanties door?
A: Vorig jaar ben ik in Spanje geweest. Dit was in Torremolinos. Ik ben daar naartoe gevlogen en verbleven gedurende 14 dagen en een keer een weekend. Ik verbleef daar in een appartement. Ik weet niet wat het totaal heeft gekost. Ik heb alles betaald. De vliegreis is over de bank betaald en verder heb ik de kosten contant betaald. Tijdens deze vakantie ben ik een keer naar Marbella geweest.
(…)
V: Hoe ben je eigenlijk bij [A] terecht gekomen?
A: lk was van plan om met een andere man samen een beddenzaak te gaan beginnen. [medeverdachte 1] was de boekhouder van deze man. Achteraf is die beddenzaak [E] met die man niet doorgegaan. Ik heb [medeverdachte 1] als boekhouder de boekhouding van mijn bedrijf [G] en het bedrijf [E] laten afsluiten. Toen zijn [medeverdachte 1] en ik samen op het idee gekomen om het bedrijf [A] , dat eigendom was van [medeverdachte 1] , te gebruiken voor mijn nieuwe beddenzaak. Ik kwam dan in loondienst bij [medeverdachte 1] . Ik zou dan uiteindelijk de BV overnemen.
V: Hoeveel mensen werken/werkten er bij [A] ?
A: Eigenlijk twee, mijn dochter [medeverdachte 3] en ik, [medeverdachte 1] is de eigenaar en bestuurder van de B.V.
4. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] d.d. 4 februari 2014, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…)
V: Het kasboek wordt in 2013 geopend met een kassaldo van € 7.500 met de vermelding ‘ [E] ’. Wie heeft het bedrag van € 7.500 in de kas gestort?
A: Die € 7.500,- is ingebracht door [verdachte] als beginkapitaal. Ik weet niet zeker waar dit bedrag vandaan komt.
(…)
A: Toen [verdachte] de partij badkamers aan [D] BV verkocht had vroeg hij aan mij of hij het bedrag dat binnen moest komen kon gebruiken voor zijn dochter [medeverdachte 3] .
V: wie heeft deze overschrijving uitgevoerd?
A: Ik ben de enige die dat kan dus ik heb de overschrijving uitgevoerd.
(…)
V: Hoe is het mogelijk dat u instemt om een bedrag van € 41.000 over te schrijven naar [medeverdachte 3] terwijl dit bedrag hoger is dan de bruto omzet die gerealiseerd was met de door [verdachte] genoemde verkoop van badkamers, terwijl er geen rekening gehouden was met de betaling van de inkoop, de controle van de inkoopfactuur en de afdracht van de omzetbelasting?
A: U heeft gelijk als u zegt dat de liquiditeit van [A] BV op dat moment flink onder druk kwam te staan.
V: Verder treffen wij in het kasboek een geboekt voorschot van € 10.000 aan met als omschrijving ‘voorschot Dld’ ((…), 1-2-2013). Wij hebben geen enkele verkoopfactuur aangetroffen van deze verkoop en ook geen opgave intracommunautaire leveringen (onderdeel van de aangifte omzetbelasting voor wat betreft leveringen buiten Nederland maar binnen de EU) bij de belastingdienst. Wat heeft u hierop te verklaren?
A: Dan moet u bij [verdachte] zijn, hij heeft mij dat verteld dat het gebeurd was. Meer dan dat heb ik niet.
V: Is het voor u, als administratief geschoold persoon, niet gebruikelijk dat u dergelijke transacties controleert of in ieder geval bespreekt met uw werknemer?
A: Ik heb hem er uiteraard wel naar gevraagd, ik heb hem dat ook herhaald maar tot op heden heb ik niets gezien. Hij zei dan ‘het komt het komt’. Tot nu toe heb ik geen zekerheid of er een voorschot ontvangen is vanuit Duitsland. [verdachte] verklaarde dat het te maken had met bedden en matrassen, deze verkoop heb ik ook niet terug kunnen vinden in de voorraadadministratie die ik zelf bijhield, ook omdat ik geen enkele omschrijving had.
5. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 11 februari 2014, (…) voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven:
(…)
V: Het kasboek wordt in 2013 geopend met een kassaldo van € 7.500,-. Wie heeft dit bedrag in de kas gestort en wat was de herkomst van dit bedrag?
A: Ik weet dat niet meer exact, maar ik denk dat dit geld afkomstig was van de voorraad uit ons vorige bedrijf, [G] . Ik begrijp van u dat nergens uit blijkt dat er een bedrag van € 7.500,- uit [G] winst overblijft.
6. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 oktober 2013, (…) voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven:
(…)
V: Van wie is het bankrekeningnummer [004] dat in de kolom “werknemer gegevens” staat vermeld?
A: Het bankrekeningnummer is van de ING bank en het rekeningnummer zal op naam van mijn vrouw [betrokkene 5] staan.
V: Waarom wordt het salaris naar de rekening van uw partner [betrokkene 5] overgemaakt?
A: ik heb zelf geen bankrekening.
(…)
V:Uit onderzoek van de bankrekeningen van uw partner [betrokkene 5] komt naar voren dat in de periode januari 2011 tot en met mei 2013 slechts 10 keer de huur via de bank betaald wordt. Hoe verklaart u dit? Hoe zijn de overige maanden huur betaald?
A: De overige maanden zijn contant door mij op het postkantoor betaald.
V: Uit het zelfde onderzoek van de bankrekeningen komt ook naar voren dat er in dezelfde periode slechts 8 betalingen aan Essent voorkomen? Hoe zijn de andere nota’s betaald?
A: De overige maanden zijn contant door mij op het postkantoor betaald.
V: In de bankrekeningen ontbreken ook betalingen aan het waterbedrijf, Brabant Water. Hoe zijn de rekeningen van Brabant Water betaald?
A: Ook dit is contant betaald.
V: Tijdens de doorzoeking van uw woning, [c-straat 1] van 2 april 2013 zijn ook nota’s en facturen inbeslaggenomen die betrekking hebben op de aanschaf van elektrische apparatuur en de inrichting van de woning. Wij tonen u achtereenvolgens de volgende bescheiden, wat kunt u ons hier over vertellen?
- Kassabon Media Markt, aankoop Apple Pad, 20 juni 2011 voor een bedrag van € 519,33 contant betaald (bijlage 047)
- Kassabon Amac, aankoop Apple iPad, 19 juli 2012 voor een bedrag van € 599, contant betaald (bijlage 048)
- Factuur van de firma [I] voor de levering en inbouw van een Siemens inbouwapparaat op 21 februari 2013 voor een bedrag van € 776,40, contant betaald (bijlage 050)
A: Ik heb een iPad gehad en de rest van deze goederen gekocht en contant betaald.
(…)
V: U vraagt mij van wie ik de tegels en het sanitair gekocht en verkocht heb.
A: Ik weet het niet meer. Het waren 5 volle trailers. Ik weet niet precies aan wie ik het verkocht heb. Ik denk dat ik het aan [D] heb verkocht maar weet dit niet zeker.
V: Voordat [A] BV het bedrag van € 41.000 over kon schrijven naar de bankrekening van [medeverdachte 3] , heeft [A] BV op 11 februari 2013 een bedrag van € 31.000 ontvangen van [D] BV. Wat kunt u ons hierover vertellen?
A: Dat weet ik niet. Dan heeft [D] de spullen overgemaakt. De bedragen ben ik kwijt. U zegt mij dat op de bankafschriften te zien is dat er € 31.000 is gestort met als mededeling: ‘spoedbetaling [D] BV aankoop partij badkamers’.
7. Een ambtsedige verklaring, opgemaakt door [verbalisant 2] , Belastingdienst/kantoor Eindhoven, d.d. 14 oktober 2013, (…) voor zover inhoudende:
Naar aanleiding van de vordering ter verstrekking van de historische gegevens (art. 126nd/126ud, eerste lid SV) van de officier van Justitie Mr. W.A.C. Mulder heb ik gegevens verzameld uit de administratie van de Belastingdienst ten aanzien van:
Naam: [A] B.V.
BSN: [005]
Opr. datum: 06-07-1994
Adres: [b-straat 1]
Plaats: [plaats]
Loonheffingsstaten:
1479.78.555 [verdachte] ( [geboortedatum] -1967), [c-straat 1] , [plaats]
2056.34.552 [medeverdachte 3] ( [geboortedatum] -1991), [a-straat 1] , [plaats]
Geregistreerd als inhoudingsplichtige:
[A] B.V. staat sinds 1 november 2012 bij de Belastingdienst geregistreerd als inhoudingsplichtige en krijgt vanaf die datum aangiften loonbelasting uitgereikt.
8. Een schriftelijk bescheid, te weten een Uittreksel van de Kamer van Koophandel, d.d. 9 juni 2013, (…) voor zover inhoudende:
Rechtsvorm: Vennootschap Onder Firma
Naam: [E] V.O.F.
Datum oprichting: 15 november 2010
Datum ontbinding: 30 september 2012
Vennoten
Naam: [verdachte]
Geboortedatum en -plaats: [geboortedatum] -1967, [geboorteplaats]
Datum in functie: 15-11-2010
9. Een schriftelijke bescheid, te weten Belastingdienstgegevens, aangifte omzetbelasting 2010-2012, [E] V.O.F. (…), voor zover inhoudende:
(…)
10. Een schriftelijke bescheid, te weten Belastingdienstgegevens, aangifte IB 2008, [verdachte] , (…) voor zover inhoudende:(…)
11. Een schriftelijke bescheid, te weten Belastingdienstgegevens, aangifte IB 2009, [verdachte] , (…) voor zover inhoudende:
(…)
12. Een schriftelijke bescheid, te weten Belastingdienstgegevens, aangifte IB 2010. [verdachte] , (…) voor zover inhoudende:
(…)
13. Een schriftelijke bescheid, te weten Belastingdienstgegevens, aangifte IB 2011, [verdachte] , (…) voor zover inhoudende: (…)
14. Een schriftelijke bescheid, te weten een loonheffingsstaat november 2012 van [A] BV, (…) voor zover inhoudende:
(…)
15. Een schriftelijke bescheid, te weten een loonheffingsstaat december 2012 van [A] BV, (…) voor zover inhoudende:
(…)
16. Een schriftelijke bescheid, te weten een loonheffingsstaat januari 2013 van [A] BV, (…) voor zover inhoudende:
(…)
17. Een schriftelijke bescheid, te weten een loonheffingsstaat februari 2013 van [A] BV, (…) voor zover inhoudende:
(…)
18. Een schriftelijke bescheid, te weten een loonheffingsstaat maart 2013 van [A] BV, (…) voor zover inhoudende:
(…)
19. Een schriftelijke bescheid, te weten een loonheffingsstaat april 2013 van [A] BV, (…) voor zover inhoudende:
(…)
20. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 oktober 2013, (…) voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven:
(…)
V: U vraagt mij of ik een pinapparaat heb?
A Ik heb geen pinapparaat.
21. Een bankafschrift, ING rekeningnummer [004] , op naam van [betrokkene 5] d.d. 11 december 2012, (…) voor zover inhoudende:
(…)
22. Een bankafschrift, ING rekeningnummer [004] , op naam van [betrokkene 5] d.d. 8 januari 2013, (…) voor zover inhoudende:
(…)
23. Een bankafschrift, ING rekeningnummer [004] , op naam van [betrokkene 5] d.d. 12 februari 2013, (…) voor zover inhoudende:
(…)
24. Een bankafschrift, ING rekeningnummer [004] , op naam van [betrokkene 5] d.d. 9 april 2013, (…) voor zover inhoudende:
(…)
25. 25. Bankafschriften van [A] BV, ING rekeningnummer [001] , (…) voor zover inhoudende:
25. (…)
25. 26. Belastingdienstgegevens met betrekking tot [betrokkene 5] , (…) voor zover inhoudende:
(…)
27. 27. Een uittreksel Kamer van Koophandel d.d. 18 juni 2013, (…) voor zover inhoudende:
27. KvK-nummer [006] Uitgeschreven uit het handelsregister per 31-01-2011
(datum registratie: 31-01-2011)
Deze inschrijving valt onder beheer van Kamer van
Koophandel Brabant
Op 31-01-2011 is geregistreerd dat de onderneming is
opgeheven met ingang van 31-01-2011.
Laatstelijk stond ingeschreven:
Onderneming
Handelsnaam [G]
Rechtsvorm Eenmanszaak
Startdatum onderneming 13-12-2007
Activiteiten SBI-code: 4791 - Detailhandel via postorder en internet
Werkzame personen 1
Eigenaar
Naam [betrokkene 5]
Geboortedatum en -plaats [geboortedatum] -1971, [geboorteplaats]
Adres [c-straat 1] , [plaats]
Datum in functie 13-12-2007
28. Belastingdienstgegevens, aangifte IB 2008 inclusief jaarstukken [betrokkene 5] , (…) voor zover inhoudende:
(…)
29. Belastingdienstgegevens, aangifte IB 2009 inclusief jaarstukken [betrokkene 5] , (…) voor zover inhoudende:
(…)
30. Belastingdienstgegevens, aangifte IB 2010 inclusief jaarstukken [betrokkene 5] , (…) voor zover inhoudende:
(…)
31. Gegevens aangifte inkomstenbelasting 2011, [betrokkene 5] , (…) voor zover inhoudende:
(…)
32. Een bankafschrift, ING rekeningnummer [004] , op naam van [betrokkene 5] d.d. 8 januari 2013, (…) voor zover inhoudende:
(…)
33. Het proces-verbaal witwasonderzoek [verdachte] - [betrokkene 5] d.d. 11 maart 2014, (…) voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] :
(…)
In maart 2013 zijn acceptgirokaarten contant betaald op een postagentschap terwijl ten tijde van de betalingen door [verdachte] en [betrokkene 5] gebruik gemaakt kon worden van bankrekeningnummer [004] . In maart 2013 is in ieder geval voor een bedrag van € 1097,54 aan kosten, inclusief de stortingskosten, op het postagentschap betaald.
Daarnaast is aan de hand van de analyse van bankrekeningnummer [004] geconstateerd dat er in de periode januari 2011 tot en met mei 2013 meerdere maandelijks terugkerende kosten, waaronder huur, energie en zorgverzekeringen en incidentele boetes niet via de bank betaald zijn. In de periode zijn in de bankafschriften slechts 10 huurtermijnen, 8 betaalde energienota’s en 3 nota’s van het waterbedrijf aangetroffen.
(…)
Contante stortingen op de bankrekening [004] van [betrokkene 5]
Van 8 februari 2011 tot en met 9 oktober 2012 is in het totaal € 5.630 contant gestort op bankrekeningnummer [004] .
Contante betaling van gebruiksgoederen en telefoonnota’s.
Tijdens de doorzoeking van de woning [c-straat 1] in [plaats] zijn op 2 april 2013 nota’s inbeslaggenomen waaruit blijkt dat de aanschaf van onder andere Pads, vaatwasser en telefoonnota’s contant betaald worden. Hierna is een opsomming gegeven van de constateringen:
Datum Omschrijving Bedrag
26 januari 2011 Betaling T-Mobile factuur € 106,90
3 maart 2011 Betaling T-Mobile facturen € 240
20 juni 2011 iPad en cover € 618
19 juli 2012 iPad € 599
20 februari 2013 Witgoedapparaat Siemens € 776,40
(…)
Ontbreken van geldopnames ten tijde van vakanties
Uit de analyse van bankrekening [004] zijn geen opnames bij een buitenlandse geldautomaat geconstateerd terwijl er wel kosten voor vliegreizen gemaakt zijn.
(…)
Betaling verbouwingskosten en renovatiekosten [a-straat 1] in [plaats]
Nadat [medeverdachte 3] op 27 februari 2013 de woning [a-straat 1] in [plaats] gekocht had (…) is deze woning uitgebouwd en gerenoveerd.
(…)
Het bedrag, € 10.000, komt voort uit een contante storting welke in de kasstaat vermeld staat met de omschrijving “voorschot Dld”. Waar dit voorschot voor ontvangen is, is niet bekend geworden.
(…)
Op 1 februari 2013 is een bedrag verantwoord aan inkomsten van € 10.000. Er is in de verkoopadministratie (goederen) geen enkel bescheid aangetroffen waaruit blijkt dat deze verkoop plaats heeft gevonden. Bij de storting staat de vermelding "voorschot Dld”.
34. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 1 mei 2013, (…) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
In het kader van het onderzoek Thur heeft er op 2 april 2013 onder leiding van de rechtercommissaris een doorzoeking plaats gevonden in de woning en het bijgebouw van verdachte [verdachte] , [c-straat 1] , [plaats] . Tijdens deze doorzoeking zijn voorwerpen inbeslaggenomen.
(…)
Aanschaf iPad (20 juni 2011 en 19 juli 2012)
Op locatie W01.2.5.1, dressoir, is een kassabon van de Media Markt Eindhoven inbeslaggenomen. Op deze kassabon, gedagtekend 20-6-11, tijdstip 14.14 uur, is te lezen dat er een iPad 2 Wi-Fi 32Gb ad € 579 en een iPad Smart Cover ad € 39 aangeschaft en contant betaald zijn. Op locatie W01.2.8, vensterbank in de woonkamer, is een iPad inbeslaggenomen. Op locatie W01.1.2, meterkast, is een doos inbeslaggenomen met daarin een kassabon van de firma Amac, […] . Op de kassabon staat vermeld dat er € 599 contant betaald is (€ 600 minus € 1 wisselgeld) voor een witte Apple iPad 16Gb, Wi-Fi, 4G. Op locatie W01.6.2, nachtkastje, is een Pad mini inbeslaggenomen.
35. Een geschrift, te weten een kasadministratie van [A] B.V. betreffende februari 2013 (…):
(…)
36. Een analyse bankrekening [004] t.n.v. [betrokkene 5] over de periode 11 januari 2011 tot en met 14 mei 2013, (…) voor zover inhoudende:
(…)
37. Een bankafschrift, ING rekeningnummer [004] , op naam van [betrokkene 5] d.d. 14 februari 2012, (…) voor zover inhoudende:
(…)
38. Een bankafschrift, ING van rekeningnummer [004] , op naam van [betrokkene 5] d.d. 12 februari 2013, (…) voor zover inhoudende:(…)
39. Een bankafschrift, ING rekeningnummer [004] , op naam van [betrokkene 5] d.d. 12 maart 2013, (…) voor zover inhoudende:
(…)
40. Een bankafschrift, ING rekeningnummer [004] , op naam van [betrokkene 5] d.d. 14 mei 2013, (…) voor zover inhoudende:
(…)
41. Een geschrift, te weten een brief betreffende een offerteaanvraag, d.d. 25 januari 2013, (…) voor zover inhoudende:
(…)
Geachte heer, mevrouw,
U hebt een offerte voor uw hypotheek aangevraagd bij ABN AMRO Bank NV. Hartelijk dank voor uw aanvraag.
(…)
1. SAMENVATTING OFFERTE
U leent geld voor een woning met
- een gehanteerde marktwaarde van EUR 180.000,00
- een executiewaarde van EUR 158,400,00
Wij bieden u een lening aan van EUR 137.000,00
42. Een geschrift, te weten een offerteaanvraag hypotheek, d.d. 18 januari 2013, (…) voor zover inhoudende:
Offerteaanvraag
Soort regeling: 01 eerste hypotheek (nieuw)
Tussenpersoon
Naam: [betrokkene 2]
Tussenvoegsels: […]
Voorletters: […]
Bedrijfsnaam: [H]
Geadresseerde-naam: ABNAMRO
Berichtsoort: AX OfferteAanvraag
Versie van bericht: 10.0
Ontvangercode: AA ABN AMRO Bank
Datum: 18-01-2013
Aanvrager 1
Naam: [medeverdachte 3]
Voorletters: […]
Geslacht: V vrouwelijk
Straat: [c-straat]
Huisnummer: […]
Postcode: [postcode]
Plaatsnaam: [plaats]
Land: NL Nederland
Geboortedatum: [geboortedatum] -1991
Burgerlijke staat: 03 Alleenstaand
Huwelijk ontbonden door N Nee
Legitimatie soort: PP Paspoort
Dienstbetrekking I (Aanvrager-->lnkomsten)
SoortDienstBetrekking: 01 loondienst fulltime vast
FlexWerkerJN: N Nee
Beroepsbeschrijving: Verkoopmedewerkster
Dienstbetrekking, Aanvang: 01-12-2012
BrutoJaarSalaris: 27600.00
VakantieToeslag: 2208.00
VasteEindejaarsuitkering: 2300.00
Object 1
Bestaand/Bestaand verb./Nieuw: 01 bestaand
Straat: [a-straat]
Huisnummer: […]
Postcode: [postcode]
Plaatsnaam: [plaats]
Code soort mutatie: 01 Aankoop woning
Bouwjaar: 1965
Appartementsrecht: N Nee
Kosten verkrijgen in eigendom: 4864.00
Executiewaarde: 158400.00
Vrije verkoopwaarde: 180000.00
Koopsom: 180000.00
AchterstalligOnderhoud: 0.00
ZelfBouw: N Nee
Meerwerk: 0.00
KostenLeveringsAkteSpec: 750.00
MakelaarsKostenSpec: 0.00
Aard onderpand: 02 eengezinswoning met garage
Lening
Hypotheekbedrag, Gewenst: 137000.00
Hypothecaire inschrijving: 188901.00
Geldverstrekker: AA ABN AMRO Bank N.V.
43. Een salarisspecificatie januari 2013 [medeverdachte 3] , gevoegd als bijlage t.b.v. de aanvraag voor de hypothecaire geldlening, (…) voor zover inhoudende:
(…)
44. Een werkgeversverklaring t.b.v. [medeverdachte 3] , gevoegd als bijlage t.b.v. de aanvraag voor de hypothecaire geldlening, (…) voor zover inhoudende:(…)
45. Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 4 februari 2014, (…) voor zover inhoudende als verklaring van getuige [betrokkene 3] :
(…)
V: Welke functie bekleedt u bij ABN-AMRO?
A: fraude specialist 2 hypotheekfraude. De 2 staat voor senior.
V: Wij willen u vragen stellen met betrekking tot de hypotheek welke gevestigd is op het onroerend goed [a-straat 1] , de woning welke eigendom is van [medeverdachte 3] , geboren [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] . Bent u bekend met dit hypotheekdossier?
A: Ja, daar ben ik mee bekend.
V: Van welke tussenpersoon heeft [medeverdachte 3] gebruik gemaakt met betrekking tot het afsluiten van de hiervoor genoemde hypotheek?
A: [H] BV, [postbus] , [plaats] . De adviseur was [betrokkene 2] .
(…)
V: Welke toetsing dient er volgens de ABN-AMRO door de tussenpersoon plaats te vinden alvorens tot een hypotheekaanvraag overgegaan kan worden?
A: In een hypotheekprogramma berekent de bemiddelaar welke hypotheek de klant kan krijgen. Hiervoor gebruikt hij de door de klant meegebrachte salarisstrook en een werkgeversverklaring, dat is vaak voor een eerste gesprek met de klant voldoende. De klant moet daarbij ook gelijk opgeven of hij nog een lopend krediet heeft lopen.
V: Op basis van welke gegevens heeft de ABN-AMRO een hypotheekofferte aan [medeverdachte 3] (hierna [medeverdachte 3] ) verstrekt?
A: op basis van de werkgeversverklaring.
(…)
V: Op basis van welke gegevens heeft de ABN-AMRO de hypotheek aan [medeverdachte 3] verstrekt?
A: deze is verstrekt op basis van de werkgeversverklaring in combinatie met de schenkingsovereenkomst.
V: Welk onderzoek doet de ABN-AMRO, of laat zij doen, naar het arbeidsverleden van de aanvrager van een hypotheek?
A: Bij de acceptatie wordt alleen gekeken naar de werkgeversverklaring, de salarisstrook en naar de bankrekening als de klant zijn salaris gestort wordt bij de ABN-AMRO bank.
46. Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 7 juli 2016, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven:
U vraagt mij naar [A] B.V. Ik had een mondelinge overeenkomst met [medeverdachte 1] . Hij had een lege BV en een pand ter beschikking. Mijn salaris werd door [medeverdachte 1] betaald op de rekening van mijn partner [betrokkene 5] . Ik had geen eigen bankrekening. Wij maakten gezamenlijk gebruik van deze bankrekening.
Ik regelde ook alles ten behoeve van de verbouwing van het huis aan de [a-straat 1] te [plaats] . Ik heb denk ik in totaal € 40.000,- geïnvesteerd in de verbouwing van deze woning.
Het geld van de verbouwing heb ik in de jaren 2010 en 2011 verdiend, voordat ik bij [A] BV aan de slag ben gegaan. Dit geld ben ik vergeten op te geven. Ik heb het niet opgegeven aan de belasting en de verbouwing van de woning van mijn dochter ermee gefinancierd.
In november of december 2012 heb ik [medeverdachte 3] € 10.000,- gegeven die ik voor haar gespaard had. Vervolgens is een bedrag van € 41.000,- overgemaakt op de rekening van mijn dochter ten behoeve van een schenking (hof: ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] ).
47. Acceptgiro 's en betalingsbewijzen postkantoor, (…) voor zover inhoudende:
(…)
48. Een factuur van T-Mobile d.d. 31 januari 2011, (…) voor zover inhoudende:(…)
49. Een factuur van T-Mobile d.d. 3 februari 2011, (…) voor zover inhoudende:(…)
50. Een factuur van [I] d.d. 20 februari 2013, (…) voor zover inhoudende:(…)
51. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 oktober 2013, (…) voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [betrokkene 5] , zakelijk weergegeven:
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
V: Wat is de herkomst van het geld waarmee u in uw dagelijkse levensbehoefte betaald?
À: Ik krijg het geld in contanten van [verdachte] overhandigd. Iedere week ongeveer € 150,-. Daar betaal ik onze boodschappen van maar ook mijn kleding.
52. Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 6] d.d. 8 oktober 2013, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De gehoorde heeft de volgende persoonlijke gegevens opgegeven:
Naam: [betrokkene 6]
Voornamen: [betrokkene 6]
De gehoorde verklaarde het volgende:
(Wat is uw functie binnen [J] BV?)
Ik ben technisch directeur.
(Door wie bent u benaderd voor deze werkzaamheden?)
In eerste instantie de dochter van [verdachte] , [medeverdachte 3] . Ze wilde een grote uitbouw, maar dat bleek uiteindelijk niet mogelijk omdat dat niet mocht van de gemeente. De uitbouw is er uiteindelijk wel gekomen, maar kleiner. Later nam [verdachte] het over, die liep er ook de hele dag te klussen.
53. Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 6] d.d. 16 oktober 2013, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op uw vraag welke onderaannemers dan wel werklui in mijn opdracht hebben gewerkt aan de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , kan ik zeggen dat dit [betrokkene 7] en [betrokkene 8] zijn, die de daken hebben gelegd en timmerwerkzaamheden hebben verricht. Verder een dakdekker, genaamd [betrokkene 9] van [K] met zijn personeel.
Als u mij vraagt wat een verbouwing als deze zou moeten kosten, denk ik aan een bedrag van € 50.000,- tot € 60.000,- en dan is alles afgewerkt maar zonder de keuken, badkamer en vloer, maar wel inclusief het stukadoorswerk.
54. Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 8] d.d. 8 oktober 2013, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De gehoorde heeft de volgende persoonlijke gegevens opgegeven:
Naam: [betrokkene 8]
Voornamen: [betrokkene 8]
De gehoorde verklaarde het volgende:
(Waar zijn de werkzaamheden in die periode door u uitgevoerd?)
" [a-straat 1] in [plaats] .”
(Wat voor werkzaamheden betrof dat aan de [a-straat] ?)
“Ik heb een aanbouw gemaakt. Een fundering gestort, stelwerk, vloer storten, dakconstructie. Wat hak en breekwerk, dat hoort er ook bij.”
Opmerking verbalisanten:
De gehoorde heeft zijn map met administratie gepakt. Hieruit heeft verbalisant [verbalisant 4] alle facturen gericht aan [J] B.V. gesorteerd. De facturen hebben een datum 24-03-2013 tot en met 10-08-2013. De laatste factuur betreft een herinneringsfactuur voor acht voorgaande facturen.
(Ik zie een betalingsherinnering in de administratie. Heb je ooit overwogen om te stoppen als je niet betaald werd?)
Bij [J] zijn we aan de deur geweest samen. Hij, [betrokkene 6] , vertelde dat hij achterstanden had bij de Belastingdienst en of dat hij een maand uitstel kon krijgen. Dat is nu inmiddels twee maanden geleden. Dat was samen met collega [betrokkene 7] van [L] , met wie ik samenwerkte.
(Welk totaalbedrag moet u nog ontvangen van [J] B.V.?)
“Het is in totaal 5.671,25 euro.”
(Hoe lang hebben de werkzaamheden geduurd?)
Ik ben in maart in de [a-straat 1] geweest, zie ik in de facturen. Dat was een muurtje, wat stutten, wat ijzerwerk. Ik ben er in juli voor het laatst geweest. Toen was het werk nog niet af.
(Door wie bent u benaderd voor deze werkzaamheden?)
[betrokkene 6] belde met [L] over de opdracht. [betrokkene 7] belde mij dan weer voor de opdracht. In het begin van het jaar belde [betrokkene 6] mij rechtstreeks voor klusjes. Dat was in de [d-straat] . Toen ik daar aan het werk was, heeft hij mij mondeling benaderd over het werk aan de [a-straat 1] . Van de opdracht over de [a-straat] is geen schriftelijke vastlegging gemaakt.
(Wie hebben er nog meer werkzaamheden verricht aan de [a-straat 1] ?)
En de mensen die daar kwamen wonen [hof: heb ik gezien]. De dochter [medeverdachte 3] en de vader [verdachte] . De vader was de opdrachtgever van het project. Hij was de grote man. De dochter ging op de [a-straat] wonen.
55. Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 9] d.d. 8 oktober 2013, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De gehoorde heeft de volgende persoonlijke gegevens opgegeven:
Naam: [betrokkene 9]
Voornamen; [betrokkene 9]
De gehoorde verklaarde het volgende:
(Wie maakten er op 12 juni 2013 en 18 juli 2013 gebruik van de bedrijfsauto's?)
Op 12 juni ben ik [plaats] geweest, in de [a-straat 1] . Op 18 juli is [betrokkene 10] daar geweest.
(Wat voor werkzaamheden betrof dat op 12 juni 2013 en 18 juli 2013 in de [a-straat 1] ?)
Dakwerkzaamheden. Het mastieken van een plat dak. Dat hebben zowel [betrokkene 10] als ik daar gedaan. Het ging om het garagedak.
(Door wie bent u benaderd voor deze werkzaamheden?)
Door [betrokkene 6] . [betrokkene 6] is een aannemer uit Den Bosch, [J] . Hij was de hoofdaannemer en ik de onderaannemer. De opdracht heb ik telefonisch gekregen van [betrokkene 6] . Hij vroeg mij die werkzaamheden uit te voeren. Ik heb geen offerte gemaakt, het wordt per vaststaande meterprijzen berekend. In dit geval ging het om ongeveer 30 vierkante meter. Daar reken ik dan ongeveer 25 tot 30 euro per vierkante meter voor en dan nog isolatie van een tientje de vierkante meter. Totaal dus rond de veertig euro per vierkante meter.
(Hoe zijn deze werkzaamheden vastgelegd binnen uw bedrijf?)
Dat is niet vastgelegd, ik zal daar heel eerlijk in zijn, het is zonder rekening gegaan. Dit is zwart gebeurd.
(Voor welke prijs zijn de werkzaamheden uitgevoerd?)
Ik heb er rond de twaalfhonderd of dertienhonderd euro voor gehad. Ik heb dat geld van [betrokkene 6] gehad.
(Hoe is er voor de werkzaamheden betaald?)
Cash.
(Weet u wie er op de [a-straat 1] in [plaats] woont?)
Het enige dat ik weet is, dat [verdachte] de klant is, maar of hij daar ook woont weet ik niet.
56. Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 11] d.d. 17 oktober 2013, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 17 oktober 2013, hoorden wij in het bedrijf [M] BV, [e-straat 1] te Uden de getuige:
Voornamen: [betrokkene 11]
Achternaam: [betrokkene 11]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1964
De getuige verklaarde:
De offerte die u mij toont heb ik geschreven en is opgemaakt voor [verdachte] op 12 maart 2013. [verdachte] is bij mij in de zaak geweest in Uden en heeft toen diverse goederen uitgezocht voor de woning van zijn dochter.
Mijn bedrijf heeft de goederen op de offerte ook daadwerkelijk verkocht aan [verdachte] voor de prijs van € 8600,-. Het gaat hier om goederen voor de badkamer en 65 m2 keramische vloertegels. Zover ik weet heeft [verdachte] deze goederen in delen zelf opgehaald en steeds afzonderlijk contant betaald voor wat hij heeft meegenomen. Er is wel enkele maanden overheen gegaan voordat hij alles had opgehaald. Totaal heeft hij dus € 8600,- contant betaald voor deze goederen.
57. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 oktober 2013, (…) voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] , zakelijk weergegeven:
(…)
V: In uw woning zijn ook de koop- en hypotheekakte van het pand en grond [a-straat 1] in [plaats] inbeslaggenomen. Wat kunt u ons daar over vertellen?
A: Die zijn van mijn dochter. Dit is een woning die mijn dochter heeft gekocht. Tijdens de inval in april woonde ze nog bij mij. Kort daarna is zij op zichzelf gaan wonen in een woning op het betreffende adres.
V: De woning van [medeverdachte 3] is grondig verbouwd, wat kunt u ons daarover vertellen?
A: Ik heb de verbouwing in de woning gedaan. Ik heb van het begin tot het einde tot s’ avonds meegeholpen. Ik denk dat het pand in februari (hof: 2013) is gekocht en dat zij er in juli 2013 ingetrokken is.
58. Een factuur van [A] BV d.d. 5 februari 2013, (…) voor zover inhoudende:(…)
59. Een geschrift, te weten een e-mail wisseling betreffende salaris in de woonbranche d.d. 4 februari 2014, (…) voor zover inhoudende:
(…)
Van: [verbalisant 1] [BBN95630]
Verzonden: dinsdag 4 februari 2014 10:56
Aan: ‘info@cnvdienstenbond.nl’
Onderwerp: Verzoek informatie t.b.v. strafrechtelijk onderzoek
Geachte heer, mevrouw,
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek ben ik op zoek naar een toe te kennen brutosalaris in de woonbranche.
De persoon in kwestie is een jongedame, geboren in 1991, niet afgeronde opleiding of school (VMBO), geen werkervaring, werkzaam als verkoopster in een net gestarte detailhandel in bedden met een minimale omzet in het zuiden van het land, werkweek van 40 uur.
Kunt u mij aangeven wat voor deze persoon normaal gesproken een gangbaar startsalaris is en of een salarisverhoging van 25% binnen een jaar gebruikelijk is bij een ongewijzigde werkinvulling en omzet?
Met vriendelijke groet,
[verbalisant 1]
Rechercheur FIOD
Integraal Afpakteam Brabant
(…)
Van: [betrokkene 1] [ [e-mailadres] ]
Verzonden: dinsdag 4 februari 2014 11:39
Aan: [verbalisant 1] [BBN95630]
Onderwerp: 131126 Loontabel Wonen per 1 januari 2014 hvb.xls
Beste [verbalisant 1] ,
Naar verwachting is mevrouw ingedeeld in schaal 23A, max 3, 1485,60, dan ga ik uit van de meest positieve situatie.
zie bijlage.
Salarisverhogingen van 25% bestaan niet in de woonbranche, ze kan een periodiek krijgen als ze een jaar in dienst is. Dat is schaal 23B en dat salaris is gelijk aan A, dus 0% verhoging.
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 1]
Persoonlijk Advies Centrum
CNV Dienstenbond
60. Het proces-verbaal van bevindingen Inbeslaggenomen administratie [A] BV d.d. 22 januari 2014, (…) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 2 oktober 2013 is een doorzoeking ter inbeslagname gehouden op het adres [b-straat 1] te Rosmalen. Op dit adres is het kantoor van o.a. [A] BV en [B] BV gevestigd. Door de politie is een kopie van de inbeslaggenomen administratie van [A] BV ter beschikking gesteld aan het Integraal Afpakteam Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch.
Kasadministratie
In de verstrekte bescheiden heb ik, verbalisant, de kasadministratie aangetroffen van de jaren 2012 en 2013. De bladen van de kasadministratie bestaan uit twee tabellen (inkomsten en uitgaven), de gegevens zijn voornamelijk met de computer ingevuld, met enkele handmatige aantekeningen. Ik heb voor dezelfde periodes meerdere bladen aangetroffen. Waarbij het lijkt dat er sprake is van een kladkasadministratie en een netkasadministratie. Op de kladkasadministratie heb ik handgeschreven bedragen en omschrijvingen aangetroffen. Met uitzondering van de maand maart 2013 heb ik geen geheel handgeschreven kasadministratie aangetroffen.
De kasadministratie begint op 1-10-2012 met een saldo van € 7.500. In de kolom omschrijving staat de vermelding “saldo van [E] ”. Ik vermoed dat dit betrekking heeft op een ingebracht saldo van de oude onderneming waar verdachte [verdachte] vennoot in was, [E] VOF. In de bij de Belastingdienst ingeleverde aangifte inkomstenbelasting 2011 van [verdachte] , is een overzicht aanwezig van de jaarstukken van de ondernemersactiviteiten van [verdachte] . Uit deze ingediende jaarstukken blijkt geen kassaldo van enige omvang.
De bij de Belastingdienst aangegeven omzet in 2012 is ook niet toereikend om een toereikend kassaldo van € 7.500 te genereren.
Verder is mij het volgende opgevallen:
— Geen overeenstemming tussen de kladkas en het netkas, zie de bedragen bij de verkopen op 10 en 15 december 2012.
— Ontbreken van een vermelding van de verkoop of goederen, zie 10 en 15 december 2012, 11 en 23 januari 2013, 1 en 7 februari 2013, 5 maart 2013.
— Doorhalingen van de middels de computer ingevulde bedragen, zie 11 januari 2013, 1 en 7 februari 2013.
— Over de maand maart 2013 is een handgeschreven kladkasadministratie aangetroffen.
— Op 1 februari 2013 is een bedrag verantwoord aan inkomsten van € 10.000. De kladkas gaf aanvankelijk € 11.000 aan. Er is in de verkoopadministratie (goederen) geen enkel bescheid aangetroffen waaruit blijkt dat deze verkoop plaats heeft gevonden.
In de kasadministratie zijn de volgende ontvangsten geboekt waar geen bestelbonnen en/of facturen van aangetroffen zijn:
10-12-2012 ontvangst € 1100 (geen omschrijving van verkochte goederen)
15-12-2012 ontvangst € 1450 (geen omschrijving van verkochte goederen)
15-12-2012 ontvangst € 1500 (geen omschrijving van verkochte goederen)
11-1-2013 ontvangst € 1950 (geen omschrijving van verkochte goederen)
23-1-2013 ontvangst € 1950 (geen omschrijving van verkochte goederen)
2-2-2013 ontvangst € 10000
7-2-2013 ontvangst € 2200 (geen omschrijving van verkochte goederen)
5-3-2013 ontvangst € 1700 (geen omschrijving van verkochte goederen)
5-3-2013 ontvangst € 850 (geen omschrijving van verkochte goederen)
Na maart 2013 heb ik geen kasadministratie aangetroffen, dit is opmerkelijk omdat de inbeslagneming op 2 oktober 2013 plaats vond. Ook bij de doorzoekingen van de woning van verdachte [verdachte] in april en oktober 2013 is geen kasadministratie aangetroffen.
Verkoop goederen
Met uitzondering van een factuur gericht aan [F] BV, d.d. 5 november 2011, ontbreken de verkoopfacturen. Over de periode 5 november 2012 tot en met 30 januari 2013 zijn bestelbonnen aanwezig in de administratie. Enkele van de bestelbonnen zijn niet voorzien van een volledig adres en in sommige gevallen ontbreken alle gegevens van de koper.
Inkoop goederen
In de inbeslaggenomen administratie zijn inkoopfacturen door mij aangetroffen die betrekking hebben op de handel in bedden, matrassen en aanverwante artikelen. Mij is verder opgevallen dat er geen inkoopfactuur is voor een partij badkamers. Op de bankrekening van [A] BV, nummer [001] , is op 11 februari 2013 een bedrag van € 31.000 ontvangen van [D] . Uit de omschrijving bij de bijschrijving is af te leiden dat er een partij badkamers, 50 pallets, verkocht is.
Leningsovereenkomst
In de verstrekte bescheiden heb ik, verbalisant, een niet ondertekende leningsovereenkomst aangetroffen tussen [A] BV (partij 1) en [medeverdachte 3] (partij 2).
Resumé
De kas-, inkoop- en verkoopadministratie van [A] BV vertoont meerdere hiaten. De administratie is slechts aanwezig tot en met maart 2013 terwijl de bedrijfsactiviteiten na maart 2013, gelet op de salarisuitbetalingen aan [medeverdachte 3] en [verdachte] , niet gestaakt waren.
De kasadministratie vertoont diverse doorhalingen. Ogenschijnlijk zijn er bedragen aan ontvangsten bijgeboekt om negatieve kassen te voorkomen.
De verkoop van een partij van 50 pallets badkamers wordt niet ondersteund door een inkoopfactuur en ook niet door de betaling van de aanschaf (inkoop) van de badkamers, wat opmerkelijk is. Met uitzondering van één verkoop is er van geen enkele verkoop een verkoopfactuur aangetroffen. Met betrekking tot een voorschot voor een eventuele verkoop aan Duitsland is geen bewijs in de administratie gevonden.
[verdachte] geniet in de maanden augustus en september geen looninkomsten. Uit het onderzoek komt naar voren dat [verdachte] de verkoop van bedden voor zijn rekening nam bij [A] BV en dus voor de inkomsten diende te zorgen. Het niet ontvangen van salaris is opmerkelijk omdat zijn dochter [medeverdachte 3] gedurende die periode wel looninkomsten genoot en geen opbrengsten genereerde voor [A] BV.
61. Een geschrift, te weten een niet-ondertekende leningsovereenkomst, d.d. 10 maart 2013, (…) voor zover inhoudende:
LENINGSOVEREENKOMST
De partijen,
1. [A] B.V., gevestigd aan de [b-straat 1] te ( [postcode] ) Rosmalen, hierbij vertegenwoordigd door de heer [medeverdachte 1] , hierna te noemen “partij 1”,
en
2. [medeverdachte 3] , geboren [geboortedatum] -1991, wonende aan de [c-straat 1] te [plaats] , hierna te noemen “partij 2”,
verklaren als volgt te zijn overeengekomen:
Artikel 1 – Geldlening
Partij 1 leent aan Partij 2, die in leen aanneemt en schuldig erkent jegens partij 1 een hoofdsom van € 41.000,00 (zegge éénenveertigduizendeuro).
Het bedrag wordt op 11 februari 2013 gestort naar de bankrekening van partij 2 met rekeningnummer 50.21.51.110;
Artikel 2 - Rentevergoeding
Over het uitstaande deel van de hoofdsom is partij 2 een rente verschuldigd van 4 % op jaarbasis.
Artikel 3 - Aflossing
De conform artikel 1) door Partij 1 aan Partij 2 ter beschikking gestelde hoofdsom en rente zal worden afgelost middels maandelijkse inhoudingen op het salaris van € 500,00 per maand.
Eerdere aflossing kan op ieder moment en naar beschikbaarheid van middelen plaatsvinden, zonder dat enige boete is verschuldigd.
Partij 1 :
Partij 2 :
Artikel 4 - Zekerheden
Partij 2 zal op eerste verzoek van partij 1 een hypothecaire zekerheid verschaffen op de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] , welke eigendom wordt van partij 2, ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 1.
Artikel 5 - Bijzondere bepalingen
In afwijking van het vorenstaande, is de lening zonder enige aankondiging opeisbaar in de volgende gevallen
- bij aanvraag van surseance van betaling door Partij 2
- bij aanvraag van faillissement van Partij 2
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te Rosmalen,
d.d. 10 maart 2013.
Partij 1 Partij 2
[A] B.V. [medeverdachte 3]
62. Een geschrift, te weten een koopakte [a-straat 1] te [plaats] , d.d. 22 januari 2013, (…) voor zover inhoudende:Koopakte
[a-straat 1]
[plaats]
Verkoper [betrokkene 4]
Koper [medeverdachte 3]
(…)
63. Een schriftelijk bescheid, te weten een Uittreksel van de Kamer van Koophandel van [D] B. V., voor zover inhoudende:
(…)’
7. Het hof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen:2.
‘De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde en gedeeltelijke vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot feit 1
Verdachte is niet degene die de woning met garage en aanhorigheden heeft verworven. Dat was zijn dochter [medeverdachte 3] . Mocht het hof tot een ander oordeel komen, dan kan niet worden bewezen dat die woning c.a. is betaald met geld dat van misdrijf afkomstig was. De woning is voor een deel gefinancierd door middel van een hypotheek. Het resterende bedrag, € 51.000,-, is door verdachte en zijn vrouw [betrokkene 5] geschonken aan hun dochter [medeverdachte 3] . Van dat bedrag was € 10.000,- spaargeld, dat verdachte had gespaard van verjaardagsgeld en dergelijke. Daarnaast had verdachte € 41.000,- geleend van [A] BV, het bedrijf waarvan hij bedrijfsleider was. Dat geld was verdiend met de verkoop van bedden en matrassen en van een partij sanitair. Die partij sanitair had verdachte voor een bedrag van € 5.000,- ingekocht en voor een bedrag van € 31.000,- verkocht. Uit de administratie van [A] BV blijkt dat laatstgenoemd bedrag is bijgeschreven op de bankrekening van het bedrijf. Van de verkoop is tevens een factuur aanwezig. Van de inkoop niet, maar dat kwam omdat het bedrijf waarvan die partij sanitair is ingekocht, [N] op dat moment niet meer bestond. Een bedrijf dat niet meer bestaat kan geen btw-bon uitschrijven. Feitelijk is die partij dus gekocht van een privépersoon, te weten [betrokkene 12] , de voormalige eigenaar van [N] . Een en ander wordt bevestigd door de getuigen [betrokkene 13] en [betrokkene 14] .
Met betrekking tot feit 2
Verdachte heeft ongeveer € 40.000,- gestoken in de verbouwing van de woning van [medeverdachte 3] . Dat geld had hij (zwart) verdiend met de verkoop van bedden en matrassen. In zoverre kan er tot een bewezenverklaring worden gekomen. Verder is er door familie, vrienden en kennissen om niet in die woning geklust. De berekening dat er voor € 140.000,- in de verbouwing en modernisering van die woning zou zijn geïnvesteerd klopt dus niet, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt het volgende.
1. De aan de tenlasteleggingen ten grondslag liggende feitelijke situatie
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] ongeveer in oktober / november 2012 bij hem op zijn kantoor was gekomen en had gevraagd of hij een lege vennootschap op de plank had liggen. [medeverdachte 1] is bedrijfsadviseur en had een dergelijke vennootschap voorradig. Dat was [A] BV. [medeverdachte 1] heeft toen met [verdachte] afgesproken dat hij deze vennootschap kon gebruiken. In de loop van dat jaar zou [verdachte] de vennootschap overnemen.
De vennootschap wordt door [verdachte] gebruikt als juridische constructie ter zake van de verkoop van bedden. [medeverdachte 1] was na ingebruikname van de vennootschap door [verdachte] , die verantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering, directeur en enig aandeelhouder/eigenaar van deze vennootschap en droeg de verantwoordelijkheid en zorg voor de administratie van de vennootschap en regelde de betalingen. Onderling was tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] afgesproken dat een gedeelte van de winst voor [medeverdachte 1] zou zijn en voor de administratieve werkzaamheden zouden de gewerkte uren in rekening worden gebracht. Deze afspraken zijn echter niet op papier vastgelegd.
Op 1 oktober 2012 werd als startkapitaal voor de kasadministratie een bedrag van € 7.500,- gestort. Dit bedrag was gestort door [verdachte] . Volgens [medeverdachte 1] is dat startkapitaal ingebracht door [verdachte] , maar [medeverdachte 1] wist echter niet zeker waar dit geld vandaan kwam. [verdachte] had hem verteld dat het geld van een van zijn eerdere beddenzaken kwam. [verdachte] heeft over deze storting in de kas van [A] BV echter verklaard dat hij de herkomst van het geldbedrag niet meer exact weet, maar dat hij denkt dat het geld afkomstig was van de voorraad van zijn vorige bedrijf, ' [G] '.
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt dat [A] BV heeft aangegeven dat [verdachte] in november 2012 in loondienst is gekomen van deze vennootschap. Het gestelde dienstverband loopt door tot en met april 2013. Medeverdachte [medeverdachte 3] , de dochter van [verdachte] , is bij [A] BV in dienst gekomen met ingang van december 2012.
2. [A] BV
Volgens het hof was bij [A] BV sprake van een façade en derhalve van een niet werkelijk functionerend bedrijf. Een façade die het mogelijk maakte van misdrijf afkomstige contante gelden wit te wassen en salarisspecificaties en een werkgeversverklaring valselijk op te maken.
[A] BV werd door [verdachte] geëxploiteerd als een bedrijf dat handelde in bedden en matrassen. De klanten die bij het bedrijf kwamen, betaalden hun aankoop blijkens de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] altijd contant. Ook de leveranciers van de bedrijfsvoorraad bedden en matrassen werden volgens verklaringen altijd contant betaald. Echter, in de boekhouding van [A] BV zijn geen klantenlijsten of -gegevens, geen overboekingen, geen bonnen over garanties van verkochte producten enz. aangetroffen. In de boekhouding bevindt zich geen enkele factuur van een verkocht bed, op één na. Er waren enkel een handjevol bestelbonnen zonder naam. Er is sprake van een zeer beperkte inkoop van bedrijfsgoederen die nauwelijks voldoende lijkt om een showroom te vullen, maar slechts voldoende om de façade te creëren.
Het onderzoek naar [A] BV geeft naar het oordeel van het hof niet enkel een beeld van een bedrijf met een zeer slecht geordende, dan wel grotendeels ontbrekende administratie, maar het onderzoek maakt ook duidelijk dat feitelijk geen sprake was van een daadwerkelijk functionerend bedrijf dat zich bezig hield met de verkoop van bedden. Dat er volgens de verklaringen van [medeverdachte 1] werd geadverteerd namens het bedrijf en er een bedrijfspand was betrokken waarin een showroom was ingericht, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders.
Voor wat betreft met de met [A] BV afgesloten arbeidsovereenkomsten stelt het hof het volgende vast. Het hof stelt ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte 3] vast dat weliswaar formeel sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen de genoemde betrokkenen en [A] BV als werkgever, maar feitelijk was sprake van een fictief dienstverband. Zo blijkt uit het procesdossier dat over de bezigheden van medeverdachte [medeverdachte 3] verschillend wordt verklaard. Verder blijkt uit geen enkel schriftelijk bescheid in de administratie van het bedrijf [A] BV dat [verdachte] of [medeverdachte 3] feitelijk een verkooptransactie heeft verricht of daadwerkelijk iets heeft verkocht of dat de verdachten zich kennelijk bezig hebben gehouden met de verkoop van bedden en matrassen of de administratie van het bedrijf. Ook van andere werkzaamheden door [verdachte] of [medeverdachte 3] voor het bedrijf is feitelijk niets geregistreerd. Ten slotte heeft [medeverdachte 3] over haar activiteiten als werkneemster van [A] BV niet of slechts in beperkte zin willen verklaren en heeft bijvoorbeeld daarbij geen enkele naam van een klant of leverancier kunnen noemen.
3. Salarisbetalingen aan verdachte en [medeverdachte 3]
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt dat [A] BV heeft aangegeven dat [verdachte] in november 2012 in loondienst is gekomen van deze vennootschap. Het gestelde dienstverband loopt door tot en met april 2013.
[medeverdachte 3] is bij [A] BV in dienst gekomen met ingang van december 2012 en genoot de eerste maand een brutoloon van € 1.606,-. Vanaf januari 2013 werd dit brutoloon zonder duidelijke reden verhoogd tot € 2.300,- per maand. Volgens de branchevereniging was het salaris dat [medeverdachte 3] ontving (veel) hoger dan gebruikelijk voor de functie die ze zou bekleden.
Uit de bankgegevens blijkt dat vóór iedere uitbetaling van salaris aan [verdachte] en [medeverdachte 3] door [A] BV een contante storting van een gelijk bedrag op de rekening van [A] BV werd gedaan.
4. Ter zake van feit 1: het witwassen van een woning
In januari 2013 wilde [medeverdachte 3] een woning kopen aan de [a-straat 1] te [plaats] .
Bij de aanvraag van [medeverdachte 3] voor de hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] was een werkgeversverklaring met salarisstrook gevoegd. De getuige [betrokkene 3] , senior fraudespecialist hypotheken bij de ABN AMRO bank, heeft bij de politie verklaard dat de combinatie van de verstrekte werkgeversverklaring, de salarisspecificatie en de schenkingsovereenkomst de ABN AMRO ertoe heeft bewogen om [medeverdachte 3] een hypotheek te verstrekken ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed [a-straat 1] in [plaats] voor een bedrag van € 137.000,-.
[medeverdachte 3] is kort voordat zij een huis wilde gaan kopen 'fictief’ bij het bedrijf gaan werken met - zo komt uit het dossier naar voren - het enkele doel om daarmee te bewerkstelligen dat zij een 'wit' salaris zou kunnen ontvangen en op grond daarvan een hypotheek zou kunnen krijgen. Daarmee stelt het hof tevens vast dat ten aanzien van de genoemde salarisstrook en de opgemaakte werkgeversverklaring sprake is van geschriften waarvan de inhoud niet de werkelijkheid weergeeft en er derhalve sprake is van valse geschriften, alsmede dat de aan verdachte maandelijks overgemaakte bedragen geen loon betrof.
Het hof trekt op grond van het voorgaande ook de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] en [medeverdachte 3] wisten dat er sprake was van een fictief dienstverband, dat de maandelijkse bedragen die zij ontvingen geen loon waren en dat de aan [medeverdachte 3] verstrekte salarisstrook en de opgemaakte werkgeversverklaring slechts als doel hadden als echt en onvervalst te gebruiken ter verkrijging van een hypothecaire lening en hiermee de bank op te lichten. Het hof acht op grond van het voorgaande dan ook bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 3] wisten dat de salarisstroken en de werkgeversverklaring vals waren.
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 3] een valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie heeft verstrekt aan de ABN AMRO bank om deze ertoe te bewegen aan haar een hypothecaire lening te verstrekken voor de aankoop van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Slechts op basis van deze valse bescheiden heeft zij de woning kunnen verwerven. [verdachte] heeft zijn dochter geholpen bij het verwerven en witwassen van de woning. Hij heeft door zijn dochter 'fictief’ in dienst te nemen en valse salarisstroken en een valse werkgeversverklaring te verstrekken een bijdrage geleverd aan dit verwerven. Daarbij was tussen beiden sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij voor beiden geldt dat hun intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht was bij de voorbereiding, de uitvoering en de afhandeling van het delict.
5. De onderdelen van zoals tenlastegelegd in feit 2
5.1. Ter zake van de € 41.000,-
Op 5 februari 2013 is € 4.000,- contant gestort op bankrekening [001] op naam van [A] BV. Op 6 februari 2013 is weer € 4.000,- contant gestort op voornoemde rekening. Op 11 februari 2013 is een bedrag van € 2.000,- contant gestort op de rekening van [A] BV.
In de kasadministratie van februari 2013 wordt bij Inkomsten onder 'verkoop' d.d. 1 februari 2013 een bedrag van € 10.000,- geboekt met de omschrijving 'voorschot Dld op verkoop' zonder nadere toelichting. Op 5 februari en 6 februari 2013 wordt onder Uitgaven steeds een bedrag van € 4.000,- en op 9 februari 2013 een bedrag van € 2.000,- geboekt met de omschrijving 'storting naar bank'.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft hierover bij de politie verklaard dat hij over de € 10.000,- herhaaldelijk bij [verdachte] heeft gevraagd, maar tot dan toe niets heeft gezien. [medeverdachte 1] verklaart dat hij tot dan toe geen zekerheid heeft of er een voorschot ontvangen is vanuit Duitsland. [verdachte] zou hebben verklaard dat het te maken had met bedden en matrassen, maar deze verkoop heeft [medeverdachte 1] ook niet terug kunnen vinden in de voorraadadministratie die hij zelf bijhield, ook omdat hij geen enkele omschrijving had gekregen.
Nader onderzoek van deze boekingen heeft geen verkoopfacturen opgeleverd waardoor een koper van de goederen bekend zou zijn geworden en derhalve een verifieerbare verklaring van het totaal van € 10.000,- ontbreekt en de precieze herkomst van het totale geldbedrag onduidelijk is.
Op 11 februari 2013 is op de bankrekening van [A] BV een bedrag van € 31.000,- door [D] BV overgeboekt, met als omschrijving 'spoedbetaling [D] BV, aankoop partij badkamers 50 pallets'. Bij de doorzoeking van de woning aan de [c-straat 1] te [plaats] op 8 oktober 2013 is een factuur d.d. 5 februari 2013 aangetroffen van [A] BV aan [D] BV voor 50 pallets badkamers ter waarde van € 31.000,-.
Op 11 februari 2013 is door [A] BV een bedrag van € 41.000,- gestort op de ABN AMRO bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 3] onder vermelding van: 'volgens afspraak'. Tijdens de doorzoeking in het pand van [A] BV aan de [b-straat 1] te Rosmalen op 2 oktober 2013 werd een niet ondertekende leningsovereenkomst van € 41.000,- gedateerd op 10 maart 2013 op naam van [A] BV en [medeverdachte 3] aangetroffen.
Bij de politie heeft [verdachte] met betrekking tot de omzet verklaard dat het bedrag van € 31.000,- een transactie betreft van de verkoop van het sanitair. Hij weet niet meer precies aan wie hij de partij verkocht heeft, hij denkt aan [D] , maar hij weet dit niet zeker. Hij weet ook niet meer van wie hij deze partij ingekocht heeft. [verdachte] weet ook niet meer hoeveel hij daarvoor betaald heeft, dat kan € 10 à 15.000,- zijn geweest. [A] BV heeft er een goede winst op gepakt.
[medeverdachte 1] heeft hierover op 8 oktober 2013 bij de politie verklaard dat het bedrag van € 31.000,- een transactie betreft van de verkoop van het sanitair. Hij heeft geen idee hoe [A] BV aan deze badkamers kwam, maar er moet een factuur zijn. Uit zijn hoofd weet hij niet de inkoopprijs van deze badkamers. De inkoop zal per kas betaald zijn. Op de vraag wat de herkomst is van het totaal aan contante geld gestort op 5, 6 en 11 februari 2013 op bankrekeningnummer [001] , verklaart hij dat dit van de contante omzet is. Hij zelf heeft dit geld gestort. Alle stortingen kunnen alleen door hem gedaan worden.
Nader onderzoek van deze boeking, onder andere naar [D] BV - blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel een autobedrijf - heeft geen verifieerbare verklaring van de totaal € 31.000,- opgeleverd, waardoor de precieze herkomst van het totale geldbedrag onduidelijk is.
Op de vraag wat [medeverdachte 1] kan vertellen over de overschrijving van € 41.000,- op de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 3] verklaart hij dat na de verkooptransacties van [verdachte] in relatie tot de partij sanitair en de verkoopdagen er een groot bedrag op de bank stond. [verdachte] heeft toen aangegeven dat zijn dochter [medeverdachte 3] een huis wilde kopen en daarvoor een eigen inleg nodig had. Verdachte heeft toen gezegd dat het geld op die rekening van medeverdachte [verdachte] was en hij er dus over kon beschikken.
Op 4 februari 2014 heeft [medeverdachte 1] hierover nog aanvullend bij de politie verklaard, dat toen [verdachte] de partij badkamers aan [D] BV verkocht had aan hem vroeg of hij het bedrag dat binnen moest komen, kon gebruiken voor zijn dochter [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] is de enige die een overschrijving kon uitvoeren, dus dat heeft hij gedaan. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de liquiditeit van [A] BV op dat moment flink onder druk kwam te staan.
5.2. Inkomensgegevens [verdachte]
was van 15 november 2010 tot 30 september 2012 bij de belastingdienst geregistreerd als vennoot in de onderneming ' [E] V.O.F.' Volgens de gegevens van de belastingdienst is door [E] in de periode van het vierde kwartaal 2010 tot en met derde kwartaal 2012 op aangiften omzetbelasting een omzet van nul euro aangegeven.
Door de belastingdienst zijn de gegevens van de aangiften inkomstenbelasting 2008 tot en met 2011 uitgeleverd. In de aangiften inkomstenbelasting 2008 tot en met 2010 worden er met betrekking tot [verdachte] geen looninkomsten en geen winst uit onderneming aangegeven. Het betreffen hier zogenaamde 'nihil-aangiften' wat inhoudt dat in alle persoonlijke rubrieken het getal '0' is ingevuld.
In de gegevens van de aangifte inkomstenbelasting 2011 is met betrekking tot [verdachte] het volgende aangegeven:
- een fiscale winst, voor fiscale faciliteiten, van € 206,-;
- een storting van kapitaal van € 2.766,-;
- aan het begin van het jaar geen ondernemingsvermogen;
- aan het einde van het jaar een ondememersvermogen van € 2.972,-.
Looninkomsten [verdachte] (vanaf november 2012)
Uit de door de belastingdienst uitgeleverde loonheffingsstaten, periode november 2012 tot en met april 2013, valt af te lezen dat [verdachte] bij [A] BV de volgende bruto salarissen ontving:
- november 2012 een brutoloon genoot van € 1.874,25;
- december 2012 een brutoloon genoot van € 1.874,25;
- januari 2013 een brutoloon genoot van € 1.750,-;
- februari 2013 een brutoloon genoot van € 1.750,-;
- maart 2013 een brutoloon genoot van € 1.750,-;
- april 2013 een brutoloon genoot van € 1.750,-.
In de door de ING uitgeleverde bankafschriften over de periode 11 januari 2011 tot en met 14 mei 2013 van rekeningnummer [004] , op naam van [betrokkene 5] , zijn de volgende netto salarisbedragen ten behoeve van [verdachte] bijgeschreven:
- 30 november 2012 € 1.453,97 salaris november 2012;
- 31 december 2012 € 1.453,97 salaris december 2012;
- 30 januari 2013 € 1.454,89 salarisjanuari 2013;
- 5 april 2013 € 1.454,89 salaris maart 2013.
Door de ING bank zijn over de periode 4 augustus 2011 tot en met 4 juli 2013 bankafschriften uitgeleverd van de bankrekening van [A] BV, bankrekeningnummer [001] . Uit deze bankafschriften komen geen andere salarisbetalingen aan [verdachte] naar voren dan de vier die hierboven staan.
Inkomsten [betrokkene 5] (partner van verdachte)
Looninkomsten
Bij de belastingdienst zijn over de jaren 2008 tot en met 2012 geen loon inkomsten bekend van [betrokkene 5] .
Winst uit onderneming
Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel komt naar voren dat [betrokkene 5] onder de handelsnaam ' [G] ' van 13 december 2007 tot en met 31 januari 2011 een éénmanszaak exploiteerde.
Bij de belastingdienst zijn aangiften inkomstenbelasting ingeleverd ten name van [betrokkene 5] . De jaarstukken van de onderneming zijn onderdeel van de digitale aangifte. Met betrekking tot [betrokkene 5] zijn de volgende gegevens bekend:
Aangifte inkomstenbelasting 2008
In de specificatie (jaarstukken) die bij de aangifte inkomstenbelasting 2008 gevoegd is, staat dat:
- er een omzet gerealiseerd is van € 34.664,-;
- er een verlies van € 12.648,- gemaakt is;
- het kassaldo eind 2008 € 359,- was;
- het banksaldo eind 2008 € 3.517,- was;
- er eind 2008 een onderhandse lening van de moeder was van € 12.500,-.
In de bij de aangifte behorende kapitaalsvergelijking is vermeld dat er in 2008 een bedrag van € 5.298,- als privéstorting is aangegeven.
Aangifte inkomstenbelasting 2009
In de specificatie (jaarstukken) die bij de aangifte inkomstenbelasting 2009 gevoegd is, staat dat:
- er een omzet gerealiseerd is van € 11.229,-;
- er een verlies van € 3.445,- gemaakt is;
- het kassaldo eind 2009 € 464,- bedroeg;
- er eind 2009 geen banksaldo vermeld is;
- er bij de onderhandse lening van de moeder geen bedrag vermeld is.
In de bij de aangifte behorende kapitaalsvergelijking staat dat er in 2009 een bedrag van € 20.406,- als privéstorting aangegeven is.
Aangifte inkomstenbelasting 2010
In de specificatie (jaarstukken) die bij de aangifte inkomstenbelasting 2010 gevoegd is, staat dat:
- een bedrag van '0' ingevuld bij de rubriek 'saldo fiscale winstberekening'
- en er een privé onttrekking uit de onderneming is geweest van € 913,-.
De aangifte inkomstenbelasting 2010 is, met uitzondering van de rubriek 'saldo fiscale winstberekening' een zogenaamde 'nihil-aangifte', wat inhoudt dat de overige rubrieken die betrekking hebben op het belastingjaar 2010 niet gevuld zijn en/of gevuld zijn met een '0'. Het vastgesteld belastbaar inkomen van [betrokkene 5] was in 2010 € 0.
Aangifte inkomstenbelasting 2011
In de specificatie (jaarstukken) die bij de aangifte inkomstenbelasting 2011 gevoegd is, is een omzet aangegeven van € 10.000,-. In 2011 is een winst behaald van € 1.302,-.
Banksaldo
Het banksaldo van de ING rekening, rekeningnummer [004] op naam van [betrokkene 5] , bedroeg volgens het bankafschrift op 31 december 2012 € 1.813,99.
5.3. Ter zake van de overige geldbedragen
Contante opnamen
Van de rekening bij de ING bank rekeningnummer [004] , op naam van medeverdachte [betrokkene 5] werd in de periode 11 januari 2011 tot en met 14 mei 2013 in totaal € 2.020,- contant opgenomen. De opnames hebben plaatsgevonden op:
- 17 januari 2012, € 100,-;
- 24 januari 2012, € 100,-;
- 9 januari 2013, € 500,-;
- 1 februari 2013, € 500,-;
- 8 maart 2013, € 20,-;
- 10 april 2013, € 200,-;
- 26 april 2013, €600,-.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank 7 juli 2016 verklaard dat hijzelf geen bankrekening heeft, maar dat hij en zijn partner gezamenlijk gebruik maken van de bankrekening van zijn partner.
Aangetroffen contant geld
Op 8 oktober 2013 is bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [c-straat 1] in [plaats] een geldbedrag inbeslaggenomen van € 4.000,-. Dit bedrag is aangetroffen in de airco.
Stortingen contant geld
Van 8 februari 2011 tot en met 9 oktober 2012 is in totaal € 5.630,- contant gestort op bankrekeningnummer [004] op naam van [betrokkene 5] .
Contante betalingen huishoudelijke kosten bij een postagentschap
In de periode van januari 2011 tot en met mei 2013 zijn meerdere maandelijks terugkerende kosten, waaronder huur, energie, zorgverzekeringen en incidentele boetes niet via de bank betaald, maar contant betaald op een postagentschap. Uit de bankafschriften blijkt dat in deze periode tien huurtermijnen, acht energienota's en drie nota's van het waterbedrijf per bank zijn betaald. Uit de nota's blijkt dat door het contant betalen van acceptgirokaarten, bijkomende kosten van telkens € 7,50 tot € 10,- zijn betaald.
Contante betalingen van gebruiksgoederen
Tijdens de doorzoeking op 2 april 2013 in de woning van verdachte aan de [c-straat 1] in [plaats] zijn op 2 april 2013 nota's inbeslaggenomen:
- 31 januari 2011 T-Mobilefactuur van € 106,90;
- 3 februari 2011 T-Mobilefactuur van € 240,- (afgerond);
- 20 juni 2011 iPad met cover € 618,-;
- 19 juli 2012 iPad € 599,-;
- 20 februari 2013 witgoedapparaat Siemens € 776,40.
Uitgaven boodschappen
Medeverdachte [betrokkene 5] heeft bij de politie verklaard dat zij iedere week ongeveer € 150,- in contanten van [verdachte] overhandigd kreeg. Daar betaalde zij hun boodschappen van maar ook haar kleding.
Ontbreken van geldopnames ten tijde van vakanties
Uit de bankafschriften van bankrekeningnummer [004] op naam van medeverdachte [betrokkene 5] zijn geen opnames geconstateerd bij een buitenlandse geldautomaat. Er zijn wel kosten gemaakt voor vliegreizen.
Contante betalingen met betrekking tot de woning aan de [a-straat 1] in [plaats]
Nadat [medeverdachte 3] , de dochter van verdachte, op 27 februari 2013 de woning aan de [a-straat 1] in [plaats] gekocht had, is de woning uitgebouwd en gerenoveerd.
Getuige [betrokkene 6] , directeur [J] BV heeft op 8 oktober 2013 bij de politie verklaard dat in eerste instantie de dochter van [verdachte] , [medeverdachte 3] hem had benaderd. Later nam [verdachte] het over, die liep er ook de hele dag te klussen.
Op 16 oktober 2013 verklaarde [betrokkene 6] nog aanvullend dat hij een aantal onderaannemers voor de werkzaamheden op de [a-straat 1] in dienst had gehad. Een verbouwing als deze zou € 50.000,- tot € 60.000,- euro moeten kosten, echter zonder de badkamer, keuken en vloer.
Getuige [betrokkene 8] heeft bij de politie verklaard dat hij samen met zijn collega [betrokkene 7] op het adres [a-straat 1] te ' [plaats] een aanbouw heeft gemaakt, een fundering heeft gestort, stelwerk heeft uitgevoerd, een vloer heeft gestort en een dakconstructie heeft gemaakt. Verder heeft hij verklaard dat de dochter van [verdachte] op de [a-straat] ging wonen en dat haar vader de opdrachtgever van het project was. De vader was de grote man. Het totaal bedrag van tien facturen bedroeg € 5.671,25 euro, gericht aan [J] BV.
Getuige [betrokkene 9] heeft bij de politie verklaard dat hij voor de dakbedekking inclusief isolatie in totaal € 40,- per vierkante meter berekende en dat het werk dat hij voor [betrokkene 6] uitvoerde zwart gebeurde en de betaling van € 1.200,- of € 1.300,- cash gebeurde. [verdachte] was de klant, maar hij wist niet of hij daar ook woonde.
De getuige [betrokkene 11] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] bij hem in de zaak is geweest in Uden en heeft toen diverse goederen uitgezocht voor de woning van zijn dochter. Zijn bedrijf heeft de goederen aan hem verkocht voor € 8.600,-. [verdachte] heeft de goederen voor de badkamer in delen zelf opgehaald en steeds afzonderlijk contant betaald voor wat hij heeft meegenomen. In totaal heeft [verdachte] € 8.600,- contant betaald voor deze goederen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] in februari 2013 is gekocht en dat [medeverdachte 3] er in juli 2013 is ingetrokken. Verdachte heeft de verbouwing in de woning gedaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank van 7 juli 2016 verklaard dat hij nog geld had liggen van de beddenverkoop, die hij weleens zwart had verkocht. Met dit geld heeft hij zijn dochter [medeverdachte 3] geholpen met de aankoop en verbouwing van haar huis aan de [a-straat 1] te [plaats] .
6. Ter zake van feit 2: het witwassen van geldbedragen
6.1. Inleiding
In de onderhavige zaak is de vraag of een brondelict ten grondslag ligt aan het bewezenverklaarde witwassen. Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring voor het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp 'afkomstig is uit enig misdrijf’ is, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs (vgl. HR 18-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, rov. 2.3.1.-2.4.).
Het hof stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de voorwerpen waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben van enig misdrijf afkomstig zijn. Het hof dient daarom vast te stellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
6.2. Vermoeden van witwassen ter zake van het geldbedrag van € 41.000,-
Het hof is van oordeel dat bij [A] BV, zoals reeds in het voorgaande is vastgesteld, sprake was van een façade en derhalve van een niet daadwerkelijk functionerend bedrijf, dat zich fictief bezighield met de verkoop van bedden en matrassen. Dat bleek uit het ontbreken van een deugdelijke bedrijfsadministratie en het bestaan van fictieve dienstverbanden. Zo ontbrak een deugdelijke bedrijfsadministratie waarin de in- en verkooptransacties helder traceerbaar waren, bleek niet duidelijk of en welke werkzaamheden door [verdachte] en [medeverdachte 3] waren verricht en uit bankgegevens bleek dat vóór iedere uitbetaling door [A] BV van het salaris aan [verdachte] en [medeverdachte 3] een contante storting van een gelijk bedrag op de rekening van [A] BV werd gedaan.
Daarnaast is op 5, 6 en 11 februari 2013 is in totaal € 10.000,- contant gestort op de bankrekening van [A] BV. De herkomst van de drie contante stortingen van in totaal € 10.000,- is eveneens volstrekt onduidelijk en niet verantwoord in de verkoopadministratie van [A] BV. Eveneens onhelder is het op 11 februari 2013 ontvangen bedrag van € 31.000,- van [D] BV onder vermelding van 'spoedbetaling en aankoop van een partij van 50 pallets badkamers'. Er is van deze transactie geen inkoopfactuur of betalingsbewijs van de aankoop door [A] BV van deze partij sanitair en badkamermeubilair en uit de kasadministratie noch de bankafschriften blijkt van een contante of girale betaling die mogelijk verband zou kunnen houden met de aankoop van de partij sanitair. Ook zijn er geen stukken (zoals een laadbon of een factuur van een transportbedrijf) waaruit blijkt dat deze goederen aan [A] BV zijn geleverd.
Vervolgens is op 11 februari 2013 een bedrag van € 41.000,-, zijnde precies het bedrag van € 31.000,- en de contante stortingen tezamen van € 10.000,-, overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 3] ten behoeve van de financiering van de aankoop van een woning.
Het hof is, deels in navolging van de rechtbank, van oordeel dat de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, dan ook het vermoeden van witwassen van de € 41.000,- (BFK: rechtvaardigen).
6.3. Verklaring medeverdachte (BFK: verdachte) [verdachte] over de € 41.000,-
Bij de politie heeft [verdachte] met betrekking tot het bedrag van € 31.000,- verklaard dat het een transactie betrof die verband houdt met de verkoop van het sanitair. [verdachte] weet niet meer van wie hij deze partij ingekocht heeft en weet evenmin hoeveel hij daarvoor betaald heeft.
Ook blijft onduidelijk aan wie de partij sanitair is verkocht. Nader onderzoek van deze boeking, onder andere naar het bedrijf aan wie de partij vermeend zou zijn verkocht, [D] BV - blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel een autobedrijf - heeft geen verifieerbare verklaring van de totaal € 31.000,- opgeleverd, waardoor de precieze herkomst van het totale geldbedrag onduidelijk is. De verklaring van de getuige [betrokkene 13] die hierover is afgelegd, acht het hof niet geloofwaardig nu er geen enkel document is om de door hem geschetste transactie te onderbouwen.
Het hof acht het onaannemelijk dat een partij sanitair wordt verkocht voor een bedrag van € 31.000,- aan [D] BV, een bedrijf dat blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel een autobedrijf betreft. Het hof acht het verder opmerkelijk dat dit bedrag giraal is gestort, terwijl uit de administratie van [A] BV blijkt dat alle overige inkopen en verkopen contant per kas plaatsvonden. Alleen salarisbetalingen en betalingen aan de belastingdienst werden per bank gedaan.
Met betrekking tot de herkomst van de overige € 10.000,- heeft verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij dit bedrag had gespaard van verjaardagsgeld. Deze verklaring is echter niet verifieerbaar. Daarenboven acht het hof die verklaring niet geloofwaardig, aangezien verdachte eerst in hoger beroep met die verklaring is gekomen.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door [verdachte] afgelegde verklaring voor de herkomst van het geldbedrag van € 41.000,- niet concreet, niet verifieerbaar en in zijn totaliteit hoogst onwaarschijnlijk is, op grond waarvan deze verklaring terzijde wordt geschoven. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat het genoemde geldbedrag van € 41.000,- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
6.4. Vermoeden van witwassen ten aanzien van diverse geldbedragen ten behoeve van de (verbouwing van de) woning aan de [a-straat 1] en diverse geldbedragen ten behoeve van luxe goederen en levensonderhoud
Verdachte genoot in de jaren 2008 tot en met oktober 2012 geen looninkomsten. Ook zijn partner [betrokkene 5] genoot in de jaren 2008 tot en met 2012 geen looninkomsten. Verdachte kreeg bij [A] BV vanaf november 2012 een netto maandsalaris van afgerond € 1.454,-. De fiscale resultaten van verdachte uit de onderneming van de jaren 2010 en 2011 zijn samengevoegd in de aangifte 2011 en bedragen € 206,-. De [E] VOF, waarvan verdachte vennoot was, heeft geen omzet aangegeven.
In de jaren 2008 en 2009 is door [betrokkene 5] een verlies van respectievelijk € 12.648,- en € 3.445,- aangegeven in haar aangifte inkomstenbelasting. In 2011 heeft zij een winst van € 1.302,- aangegeven. Het saldo op de ING bankrekening, nummer [004] bedroeg op 31 december 2012 € 1.813,99.
Verder is nog van belang dat uit de bewijsmiddelen volgt dat van de rekening bij de ING bank rekeningnummer [004] , op naam van medeverdachte [betrokkene 5] in de periode 11 januari 2011 tot en met 14 mei 2013 in totaal € 2.020,- contant werd opgenomen. Verdachte zelf heeft geen bankrekening, maar gebruikt de rekening van zijn echtgenote.
Op grond van het ontbreken van voldoende legale inkomsten van verdachte en zijn partner voor de geconstateerde uitgaven en de omstandigheid dat vele uitgaven contant zijn voldaan terwijl verdachte en zijn echtgenote slecht € 2.020,- contant hebben opgenomen bestaat het gerechtvaardigd vermoeden dat sprake is geweest van witwassen met betrekking tot diverse geldbedragen.
6.5. Verklaring verdachte ten behoeve van de (verbouwing van de) woning aan de [a-straat 1] en diverse geldbedragen ten behoeve van luxe goederen en levensonderhoud
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat hij nog gelden had liggen die hij had gespaard uit verdiensten van de beddenhandel die hij 'was vergeten op te geven aan de belastingdienst', die hij heeft gebruikt voor de verbouwing van de woning aan de [a-straat 1] . De geldbedragen ten behoeve van de aankopen van luxegoederen en levensonderhoud zijn onverklaard gebleven, nu verdachte niet inzichtelijk heeft gemaakt waar de gelden vandaan kwamen.
Ook ter zake van deze geldbedragen is het hof van oordeel dat de door [verdachte] afgelegde verklaring voor de herkomst van deze geldbedragen niet concreet, niet verifieerbaar en in zijn totaliteit hoogst onwaarschijnlijk is, op grond waarvan deze verklaring terzijde wordt geschoven. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat de bedoelde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
6.6. Verklaring verdachte € 4.000,-
Verdachte heeft bij de politie geen verklaring willen afleggen met betrekking tot de aangetroffen € 4.000,- in de airco in zijn woning. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat dit bedrag kasgeld betrof van [A] BV dat hij bij hem thuis veilig heeft willen opbergen om het vervolgens aan medeverdachte [medeverdachte 1] af te geven waarna die het weer op de bankrekening van [A] BV zou storten.
Het hof acht deze eerst ter terechtzitting van de rechtbank van 7 juli 2016 door verdachte afgelegde verklaring niet geloofwaardig, nu dit bedrag, gelet op alle onregelmatigheden en hiaten in de administratie, niet terug te voeren is tot de administratie van [A] BV. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het genoemde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Echter, het enkel verstoppen van genoemd geldbedrag in de airco kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als het 'verbergen' of 'verhullen' als bedoeld in de tenlastelegging, nu die gedraging sec er niet op hoeft te zijn gericht om het zicht op de herkomst van dat geldbedrag te bemoeilijken. Het hof zal verdachte daarom voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
7. Conclusie
Het hof acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven. De bewijsverweren worden derhalve verworpen.’
Bespreking van de middelen
8. Het eerste middel klaagt in verband met de bewezenverklaring van feit 1 dat het oordeel van het hof dat de verdachte zich ‘tezamen en in vereniging met een ander’ schuldig heeft gemaakt aan witwassen getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat de bewezenverklaring op dit punt ontoereikend is gemotiveerd. De bewijsmotivering zou zowel ten aanzien van de rol van de verdachte als van zijn dochter als medepleegster tekortschieten. En het hof zou ten aanzien van belangrijke voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden die niet uit de bewijsmiddelen volgen, hebben nagelaten met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
9. Het hof heeft onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 augustus 2013 tezamen en in vereniging met een ander een woning met garage gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] heeft verworven, terwijl hij wist dat deze woning – middellijk – uit misdrijf afkomstig was. Uit de bewijsoverwegingen volgt dat het hof het door de medeverdachte opzettelijk gebruik maken van valse geschriften heeft aangemerkt als het misdrijf waaruit de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] afkomstig was. Het heeft vastgesteld dat de medeverdachte een valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie heeft verstrekt aan de ABN AMRO bank om deze ertoe te bewegen aan haar een hypothecaire lening te verstrekken voor de aankoop van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , en dat zij slechts op basis van deze valse bescheiden de woning heeft kunnen verwerven.
10. Wat het medeplegen van de verdachte betreft heeft het hof overwogen dat hij ‘door zijn dochter ‘fictief’ in dienst te nemen en valse salarisstroken en een valse werkgeversverklaring te verstrekken’ een bijdrage geleverd heeft aan dit verwerven. En het hof heeft vastgesteld dat daarbij tussen beiden sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, ‘waarbij voor beiden geldt dat hun intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht was bij de voorbereiding, de uitvoering en de afhandeling van het delict’.
11. De stellers van het middel voeren in de eerste plaats aan dat het hof er ten onrechte vanuit is gegaan dat de verdachte een bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering en afhandeling van het delict, dat in het bijzonder bestaat uit het verwerven van de woning. Noch uit de bewijsoverwegingen, noch uit de bewijsmiddelen zou blijken dat de verdachte enige rol had bij het daadwerkelijk aanvragen en afhandelen van de hypotheek, de aankoop van de woning en/of het goederenrechtelijk geleverd krijgen daarvan.
12. Als gezegd heeft het hof onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 augustus 2013 tezamen en in vereniging met een ander (zijn dochter) een woning aan de [a-straat 1] te [plaats] heeft verworven. Anders dan de stellers van het middel meen ik dat het hof niet alleen het aanvragen en afhandelen van de hypotheek, de aankoop van de woning en het goederenrechtelijk geleverd krijgen daarvan als uitvoering van het ‘verwerven’ heeft kunnen beschouwen. Het verstrekken van een valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie maakte onderdeel uit van het geheel van gedragingen dat, via het aanvragen van de hypotheek, tot het verkrijgen van de feitelijke zeggenschap over de woning heeft geleid.3.En dat geldt ook voor de schenkingsovereenkomst, waarin de verdachte en [betrokkene 5] aan [medeverdachte 3] € 51.000 hebben geschonken.
13. De stellers van het middel voeren voorts aan dat de feitelijke vaststellingen die het hof heeft gedaan omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij het aanbieden van een fictief dienstverband en het verstrekken van een valse werkgeversverklaring en valse salarisstroken aan [medeverdachte 3] niet zouden stroken met de bewijsmiddelen. Daaruit zou blijken dat [medeverdachte 1] als eigenaar en bestuurder van [A] B.V. [medeverdachte 3] in dienst heeft genomen, dat de bedragen aan uit te betalen salaris door hem werden doorgegeven aan [C] te Rosmalen, dat de salarisspecificatie is opgemaakt en afgegeven door [A] B.V. en dat ook de werkgeversverklaring door [medeverdachte 1] is verstrekt en ondertekend.
14. Naar het mij voorkomt heeft het hof uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat het de verdachte is geweest die zijn dochter ‘fictief’ in dienst heeft genomen en aan haar valse salarisstroken en een valse werkgeversverklaring heeft verstrekt. Ik wijs op de verklaring van [medeverdachte 1] (bewijsmiddel 2) inhoudend dat de verdachte ongeveer in oktober/november 2012 bij hem op zijn kantoor is gekomen en heeft gevraagd of hij een lege vennootschap op de plank had liggen. En dat hij met de verdachte heeft afgesproken dat deze [A] B.V. kon gebruiken en in de loop van dat jaar zou overnemen. Na ingebruikname van de vennootschap door de verdachte was deze, zo stelt het hof onder 1 vast, verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. [medeverdachte 1] was directeur en enig aandeelhouder van de B.V., droeg de verantwoordelijkheid en zorg voor de administratie en regelde de betalingen. Dat de verdachte het binnen [A] B.V. voor het zeggen had, blijkt ook uit een andere verklaring van [medeverdachte 1] (bewijsmiddel 4): op verzoek van de verdachte schrijft [medeverdachte 1] € 41.000 over aan [medeverdachte 3] hoewel ‘de liquiditeit van [A] BV op dat moment flink onder druk kwam te staan’. En de verdachte heeft [medeverdachte 1] niet geïnformeerd over de achtergrond van een geboekt voorschot van € 10.000. Het hof heeft uit – onder meer – deze bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte de beslissing heeft genomen om zijn dochter ‘fictief’ in dienst te nemen bij [A] B.V., waardoor aan haar valse salarisstroken en een valse werkgeversverklaring zijn verstrekt. Dat [medeverdachte 1] directeur en enig aandeelhouder was, dat de bedragen aan uit te betalen salaris door hem werden doorgegeven en dat de werkgeversverklaring door hem is ondertekend, maakt dit niet anders.
15. De stellers van het middel voeren voorts aan dat de door het hof vastgestelde betrokkenheid van de verdachte, bestaande uit het aanbieden van een fictief dienstverband en het verstrekken van een valse werkgeversverklaring en valse salarisstroken aan zijn dochter, handelingen zouden zijn ter voorbereiding van het verwerven van de woning en zouden duiden op een faciliterende rol. Het hof had derhalve nauwkeuriger moeten motiveren waarom toch sprake is van medeplegen. Uit de bewijsvoering zou daarom niet kunnen volgen dat de verdachte een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het verwerven van de woning.
16. Zoals aangegeven meen ik dat het hof niet alleen het aanvragen en afhandelen van de hypotheek, de aankoop van de woning en het goederenrechtelijk geleverd krijgen daarvan als uitvoering van het ‘verwerven’ heeft kunnen beschouwen. Het verstrekken van een valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie maakte onderdeel uit van het geheel van gedragingen dat, via het aanvragen van de hypotheek, tot het verkrijgen van de feitelijke heerschappij over de woning heeft geleid. Dat geldt ook voor de schenkingsovereenkomst, waarin de verdachte en [betrokkene 5] aan [medeverdachte 3] € 51.000 hebben geschonken. Uit ’s hofs overwegingen kan worden afgeleid dat aan de valsheid in geschrifte (in het bijzonder de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie), het gebruik maken van deze valse geschriften in verband met de hypotheekaanvraag alsmede het witwassen in de vorm van het verwerven van de woning één plan ten grondslag lag. In een dergelijk geval kan de rol die de verdachte bij de uitvoering van andere tot het plan behorende misdrijven heeft gespeeld bij de vaststelling van de voor medeplegen vereiste ‘nauwe en bewuste samenwerking’ worden betrokken.4.Mede in dat licht heeft het hof in de vastgestelde gedragingen van de verdachte, die deels verband hielden met het misdrijf waaruit het voorwerp afkomstig is en dat reeds in het teken stond van het verwerven van de woning, een voldoende substantiële bijdrage aan dat verwerven kunnen zien.
17. Uit ’s hofs overwegingen volgt niet dat de verdachte en de medeverdachte als resultaat van de nauwe en bewuste samenwerking gezamenlijk de feitelijke heerschappij over de woning hebben verkregen. ’s Hofs overwegingen, voor zover inhoudend dat de medeverdachte de woning slechts op basis van de genoemde valse bescheiden heeft ‘kunnen verwerven’ en dat verdachte zijn dochter heeft ‘geholpen’ bij het verwerven en witwassen van de woning kunnen zo worden begrepen dat de medeverdachte naar ’s hofs oordeel alleen de feitelijke heerschappij over de woning heeft verkregen. Naar het mij voorkomt is voor een bewezenverklaring van medeplegen van het verwerven van een voorwerp dat uit enig misdrijf afkomstig is evenwel geen strikt vereiste dat de verdachte als resultaat van het verwerven mede de feitelijke heerschappij over dat voorwerp heeft verkregen. Bij medeplegen is verdeling van bestanddelen mogelijk5.en ook de vereisten voor strafbaarheid die in één bestanddeel (verwerven) besloten liggen (de verwervingshandelingen en het resultaat daarvan) kunnen naar het mij voorkomt over de medeplegers zijn verdeeld.6.
18. De stellers van het middel klagen voorts dat de bewijsmiddelen geen uitsluitsel geven over de factoren die van belang kunnen zijn om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. Daaruit zou niet blijken wat de intensiteit van de samenwerking en de onderlinge taakverdeling was. En daaruit zou evenmin blijken welke rol de verdachte had in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het witwassen. In verband met de rol van de verdachte bij het verwerven van de woning verwijs ik naar het voorafgaande. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de medeverdachte een substantiële bijdrage aan het delict leverde door de hypotheek aan te vragen (zie ook bewijsmiddel 42). Wat de vereiste intensiteit van de samenwerking betreft meen ik dat toereikende aanwijzingen daaromtrent reeds uit de taakverdeling volgen.
19. De stellers van het middel klagen wat het medeplegen door de medeverdachte betreft nog dat uit de bewijsvoering niet kan blijken dat zij wist van het fictieve dienstverband en dat zij dus wist dat de woning van misdrijf afkomstig was. Uit de weergegeven feiten en omstandigheden heeft het hof naar ik meen de conclusie kunnen trekken dat het niet anders kan zijn dan dat de medeverdachte wist dat er sprake was van een fictief dienstverband, dat de maandelijkse bedragen die zij ontving geen loon waren en dat de salarisstroken en de werkgeversverklaring vals waren. Gelet daarop heeft het hof ook uit de bewijsvoering kunnen afleiden dat de medeverdachte wist dat de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] afkomstig was uit enig misdrijf. Daarbij wijs ik er nog op dat uit rechtspraak van Uw Raad kan worden afgeleid dat voor een veroordeling wegens medeplegen niet behoeft vast te staan dat de ander strafbaar is als medepleger.7.
20. De stellers van het middel klagen voorts nog dat een aantal vaststellingen van het hof in de laatste alinea van par. 2 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen zouden volgen.
21. Dat, naar het hof uit het dossier afleidt, ‘over de bezigheden van medeverdachte [medeverdachte 3] verschillend wordt verklaard’ is naar het mij voorkomt geen redengevend feit. Dat uit ‘geen enkel schriftelijk bescheid in de administratie van het bedrijf’ blijkt dat de verdachte of de medeverdachte ‘feitelijk een verkooptransactie heeft verricht of daadwerkelijk iets heeft verkocht of dat de verdachten zich kennelijk bezig hebben gehouden met de verkoop van bedden en matrassen of de administratie van het bedrijf’ en dat van andere werkzaamheden door de verdachte en de medeverdachte voor het bedrijf ‘feitelijk niets geregistreerd’ is, heeft het hof kennelijk afgeleid en kunnen afleiden uit het proces-verbaal van bevindingen inzake de inbeslaggenomen administratie (bewijsmiddel 60). Dat de medeverdachte ‘over haar activiteiten als werkneemster van [A] BV niet of slechts in beperkte zin (heeft) willen verklaren’ en ‘daarbij geen enkele naam van een klant of leverancier (heeft) kunnen noemen’, kan weliswaar niet worden afgeleid uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, terwijl het hof ook niet heeft aangegeven waaraan het deze omstandigheid heeft ontleend, maar dit onderdeel is, gelet op hetgeen het hof overigens heeft vastgesteld, van zo ondergeschikte betekenis dat de klacht in zoverre niet tot cassatie behoeft te leiden.8.Tegen deze achtergrond faalt naar het mij voorkomt ook de deelklacht, inhoudend dat het hof in zijn overwegingen niet met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettige bewijsmiddel zou hebben aangegeven waaraan het deze redengevende feiten heeft ontleend.
22. Gelet op het voorgaande getuigt het oordeel van het hof dat sprake is van medeplegen niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
23. Het eerste middel faalt.
24. Het tweede middel klaagt dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door het onder 2 ten laste gelegde bewezen te verklaren als cumulatieve feiten, althans door een onjuiste uitleg te geven aan het een gewoonte maken van het plegen van witwassen, althans zijn oordeel dienaangaande ontoereikend heeft gemotiveerd.
25. Aan de verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat:
‘hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 8 oktober 2013, te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- (telkens) van een voorwerp, danwel van een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,- en/of een hoeveelheid geld van euro 4.000,-, in elk geval een of meerdere hoeveelheden geld, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,- en/of een hoeveelheid geld van euro 4.000,-, in elk geval een of meerdere hoeveelheden geld, was of wie bovenomschreven voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,- en/of een hoeveelheid geld van euro 4.000,- in elk geval een of meerdere hoeveelheden geld voorhanden had, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf en/of
- (telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, danwel een of meerdere hoeveelheden geld, waaronder:
* diverse geldbedragen met betrekking tot de aankoop/betaling van (luxe) gebruiksgoederen (onder meer sanitair, inbouwapparatuur en/of elektronische apparatuur) en/of
* diverse geldbedragen ten behoeve van de verbouwing van de woning [a-straat 1] te [plaats] en/of
* diverse geldbedragen ten behoeve van levensonderhoud en/of kleding en/of
* diverse geldbedragen voor (buitenlandse) vakanties en/of
* diverse geldbedragen voor betaling van energienota's, huurpenningen en/of verzekeringspremies en/of
* een of meer andere geldbedragen,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf’
26. Het hof heeft het onder 2 tenlastegelegde bewezenverklaard zoals hiervoor onder 5 weergegeven.
27. Volgens de stellers van het middel liet de redactie van de tenlastelegging niet toe dat het eerste gedachtestreepje werd bewezenverklaard als (het medeplegen van) witwassen als omschreven in art. 420bis, eerste lid, sub a Sr, en het tweede gedachtestreepje (gedeeltelijk) als het een gewoonte maken van het plegen van witwassen (art. 420bis, eerste lid, sub b in verbinding met art. 420ter Sr). Dit zou volgen, zo begrijp ik, uit de in de tenlastelegging gebezigde zinsnede ‘in elk geval’. Die bewoordingen zouden meebrengen dat ‘hetzij bewezen kan worden verklaard dat de verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hetzij (“in elk geval”) er sprake is van een of meermalen van witwassen, maar niet allebei’.
28. De uitleg van de tenlastelegging is voorbehouden aan de feitenrechter en moet in cassatie worden geëerbiedigd zolang die uitleg niet onverenigbaar is met de bewoordingen ervan.9.
29. De stellers van het middel attenderen in de eerste plaats op HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2187, NJ 2016/436. In deze zaak was aan de verdachte tenlastegelegd primair dat hij aan het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht door hem opzettelijk met kracht een fles in zijn gezicht te duwen en/of een fles op zijn achterhoofd kapot te slaan en subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat hij ter uitvoering van het voornemen om aan het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hem opzettelijk met kracht een fles in zijn gezicht had geduwd en/of een fles op zijn achterhoofd kapot had geslagen. Het hof had bewezenverklaard dat de verdachte aan het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht door hem opzettelijk met kracht een fles in zijn gezicht te duwen, en dat hij ter uitvoering van het voornemen om aan het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk een fles op zijn achterhoofd (kapot) had geslagen. Daarmee had het hof volgens Uw Raad de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten, nu het had kunnen oordelen dat met de gecursiveerde woorden tot uitdrukking was gebracht ‘dat het aan de verdachte subsidiair tenlastegelegde ter beraadslaging aan de rechter voorligt indien en voor zover het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen’. De stellers van het middel menen, zo begrijp ik, dat het in de onderhavige zaak anders zou liggen omdat de steller van de tenlastelegging zich heeft bediend van de woorden ‘in elk geval’.
30. Het hof heeft aan de woorden ‘in elk geval’ kennelijk de betekenis gehecht dat het aan de verdachte subsidiair tenlastegelegde ‘witwassen’ ter beraadslaging voorlag indien en voor zover het primair tenlastegelegde niet kon worden bewezen. Die uitleg is niet onverenigbaar met deze bewoordingen en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Uitgaande van die uitleg kon het hof tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen inzake de bij het tweede gedachtestreepje vermelde witwasgedragingen komen, die volgens het hof kennelijk in het daarvoor vereiste verband tot elkaar staan. En het hof kon, uitgaande van die interpretatie, tot een separate bewezenverklaring van medeplegen van witwassen komen inzake onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde witwasgedragingen.
31. Dat wordt niet anders in het licht van HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:698, waarnaar de stellers van het middel eveneens verwijzen. In die zaak werd de verdachte verweten dat hij zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen door in de periode van 13 februari 2003 tot en met 22 september 2003 te Breda door middel van money transfers en wisseltransacties geldbedragen te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen en/of om te zetten, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat die geldbedragen (on)middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren. Het hof verklaarde twee gevallen van gewoontewitwassen bewezen, namelijk: gewoontewitwassen door middel van money transfers en gewoontewitwassen door middel van wisseltransacties. Deze uitleg was volgens A-G Bleichrodt niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tenlastelegging. Daarbij achtte hij van belang dat in de tenlastelegging onderscheid gemaakt werd tussen enerzijds de money transfers en anderzijds de wisseltransacties en dat de money transfers gedurende een andere periode hadden plaatsgevonden dan de wisseltransacties. Uw Raad deed de zaak op dit punt af met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.
32. De stellers van het middel menen dat deze zaak van de onderhavige verschilt ‘ook omdat de witwashandelingen in casu temporeel niet zo strikt en strak zijn te scheiden’, en wijzen er daarbij op dat A-G Bleichrodt in zijn conclusie vermeldde dat de money transfers in de betreffende zaak ‘gedurende een andere periode hebben plaatsgevonden dan de wisseltransacties’. Dat doet er evenwel niet aan af dat het hof de tenlastelegging aldus heeft kunnen opvatten dat zij de mogelijkheid in zich droeg witwasgedragingen die naar ’s hofs oordeel niet onder het primair tenlastegelegde gewoontewitwassen kunnen worden gebracht afzonderlijk bewezen te verklaren. In de tenlastelegging is expliciet onderscheid gemaakt tussen de onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde gedragingen en de onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde gedragingen. Ik wijs er voorts op dat de bij het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde witwashandelingen in een aantal opzichten verschillen van de gedragingen die in de bewezenverklaring van gewoontewitwassen zijn opgenomen. Het bedrag is van een andere orde van grootte, de witwasgedragingen zijn anders, de context is bij het bedrag van € 41.000 een andere (in het bijzonder door de betrokkenheid van [A] B.V.) en er is van medeplegen sprake.
33. De stellers van het middel klagen voorts over de kwalificatie van het bewezenverklaarde. Gesteld wordt dat ‘gewoonte inhoudt een pluraliteit van feiten die niet slechts toevallig op elkaar volgen, maar onderling in zeker verband staan en wel (objectief) wat de aard van de feiten betreft, en (subjectief) wat de psychische gerichtheid van de dader aangaat: de neiging om telkens weer zo’n feit te begaan’. Het bewezenverklaarde witwassen onder feit 1 zou wat de bewezenverklaarde periode betreft volledig te scharen zijn onder de bewezenverklaarde periode van feit 2 en tevens vallen onder de door het hof aangenomen neiging van de verdachte om telkens wit te wassen. Binnen feit 2 zou het eerste deel qua periode volledig samenvallen met het tweede deel en de tijdstippen van de handelingen zouden door elkaar heen lopen. Dat het eerste deel gebaseerd is op sub a van art. 420bis, eerste lid, Sr en het tweede deel op sub b, maakt volgens de stellers van het middel niet dat ‘de splitsing is voorgeschreven of toegestaan’. Dat een deel van het gewoonte maken via een deelnemingsvorm is begaan zou evenmin reden kunnen vormen om tot een cumulatieve bewezenverklaring te (kunnen) komen. De stellers van het middel menen dat alle bewezenverklaarde feiten gekwalificeerd hadden moeten worden onder art. 420ter Sr ‘als het (al dan niet medeplegen) van gewoontewitwassen/een gewoonte maken van witwassen’. Zij stellen voorts dat het hof ten onrechte is gekomen tot meerdaadse samenloop van gewoontewitwassen en witwassen.
34. Uw Raad heeft recentelijk geoordeeld dat voor een bewezenverklaring van het maken van ‘een gewoonte’ van witwassen niet vereist is dat wordt vastgesteld dat de verdachte ‘de neiging’ had om telkens weer zich schuldig te maken aan witwassen.10.Vereist is ook niet dat de witwashandelingen in alle opzichten gelijksoortig zijn; verschillende in art. 420bis Sr omschreven witwasgedragingen kunnen in beginsel gezamenlijk gewoontewitwassen opleveren. A-G Vegter heeft gesteld dat herhaling kan worden aangemerkt als gewoonte ‘indien er een zeker verband is tussen de herhaalde handelingen’; in het betreffende geval was daarvan naar zijn oordeel sprake nu het ging om ‘soortgelijke handelingen die voortvloeien uit een gemaakte afspraak’.11.In de onderhavige zaak is van belang dat tussen het verwerven van de woning (feit 1) en het verbergen en verhullen van de werkelijke aard en de herkomst van het geldbedrag van € 41.000 (feit 2, eerste deel), enerzijds en het verwerven en voorhanden hebben van de in de bewezenverklaring van gewoontewitwassen omschreven geldbedragen (feit 2) anderzijds wezenlijke verschillen bestaan. De voorwerpen zijn van een andere orde, de witwasgedragingen zijn anders, de context verschilt en er is van medeplegen sprake (vgl. ook randnummer 32).
35. De verschillen tussen de onder 1 en 2, eerste deel, bewezenverklaarde gedragingen enerzijds en de gedragingen die onderdeel uitmaken van de bewezenverklaring van het gewoontewitwassen anderzijds zijn naar het mij voorkomt zodanig dat deze gedragingen als losstaand van het gewoontewitwassen kunnen worden aangemerkt. Maar ook als de verschillen (veel) kleiner waren, zou dat de kwalificatiebeslissing niet onbegrijpelijk maken. De enkele omstandigheid dat een witwasgedraging als onderdeel van het tevens tenlastegelegde gewoontewitwassen kan worden aangemerkt, brengt niet mee dat het openbaar ministerie deze gedraging niet afzonderlijk ten laste mag leggen en dat het hof niet tot een afzonderlijke bewezenverklaring en kwalificatie mag komen. Waarborgen in verband met een passende aansprakelijkstelling behoeven in deze context niet gezocht te worden in een verbod om een bewezenverklaring van (medeplegen van) witwassen afzonderlijk te kwalificeren; dergelijke waarborgen liggen besloten in de regeling van de samenloop.
36. Uw Raad is van oordeel dat het voor de eendaadse samenloop vooral aankomt ‘op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het "wilsbesluit") zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.’ Een enigszins uiteenlopen van de strekking van de desbetreffende strafbepalingen staat niet in de weg aan het aannemen van eendaadse samenloop ‘indien het in essentie om hetzelfde feitencomplex gaat’. En een dergelijk uiteenlopen ‘is evenmin een blokkade voor het aannemen van een voortgezette handeling’.12.Van het uiteenlopen van de strekking van strafbepalingen is bij de strafbaarstellingen van gewoontewitwassen en witwassen geen sprake. In aanmerking genomen dat het bij gewoontewitwassen gaat om een samenstel van witwasgedragingen in een nader omschreven periode meen ik dat het in de rede ligt om in deze context (in ieder geval) van een samenhangend feitencomplex dan wel nauw samenhangende gedragingen te spreken indien het verband tussen de afzonderlijk tenlastegelegde witwasgedraging en het gewoontewitwassen zodanig is dat zij als onderdeel daarvan had kunnen worden opgevat.
37. Het hof heeft in de onderhavige zaak onder de toepasselijke wettelijke voorschriften art. 57 Sr aangehaald. Daaruit volgt dat het hof heeft geoordeeld dat van meerdaadse samenloop sprake is. Uit het voorgaande volgt dat dit oordeel mij niet onbegrijpelijk voorkomt. De verschillen tussen de afzonderlijk gekwalificeerde witwasgedragingen en de gedragingen die onderdeel uitmaken van de bewezenverklaring van gewoontewitwassen zijn zodanig dat het hof deze gedragingen niet als onderdeel van hetzelfde feitencomplex dan wel als een voortgezette handeling heeft behoeven aan te merken. Ik merk daarbij op dat de stellers van het middel niet klagen dat het hof het oordeel dat sprake is van meerdaadse samenloop nader had dienen te motiveren.
38. Mocht Uw Raad wel van oordeel zijn dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten dan wel ten onrechte meerdaadse samenloop heeft aangenomen, dan zou dit naar ik meen overigens niet tot cassatie behoeven te leiden, omdat niet valt in te zien in welk rechtens te respecteren belang de verdachte daardoor zou zijn getroffen. De opgelegde straf is ver onder het toepasselijke strafmaximum gebleven, terwijl ik anders dan de stellers van het middel in de strafmotivering van het hof geen aanknopingspunt zie voor de gedachte dat de afzonderlijke kwalificatie van twee gevallen van witwassen onder respectievelijk feit 1 en feit 2, eerste deel, en het aannemen van meerdaadse samenloop de strafoplegging voor de verdachte in ongunstige zin hebben beïnvloed. Dat in algemene zin wordt overwogen dat de verdachte ‘zich schuldig (heeft) gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een woning’ en zich ook ‘schuldig (heeft) gemaakt aan het medeplegen van het witwassen van geld en het maken van een gewoonte daarvan’ biedt onvoldoende grond voor deze conclusie.
39. Het tweede middel faalt.
40. Het derde middel klaagt dat de bewijsvoering van feit 2 innerlijk tegenstrijdig is. Het hof zou ten aanzien van de wit gewassen geldbedragen ten behoeve van de verbouwing van de woning [a-straat 1] te [plaats] enerzijds de verklaring van de verdachte dat hij nog gelden had liggen die hij gespaard had uit verdiensten van de beddenhandel welke hij was vergeten op te geven aan de Belastingdienst, hoogst onwaarschijnlijk c.q. onbetrouwbaar hebben geacht, terwijl het hof anderzijds als bewijsmiddel 46 zou hebben opgenomen de verklaring van de verdachte dat hij het geld van de verbouwing in de jaren 2010 en 2011 had verdiend en dit geld was vergeten op te geven. De bewezenverklaring zou daarom ontoereikend gemotiveerd zijn.
41. De klacht is gegrond, maar dit levert onvoldoende grond op voor cassatie. Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen (onder 6.5) tot uitdrukking gebracht dat het de verklaring van de verdachte voor de herkomst van deze geldbedragen ‘niet concreet, niet verifieerbaar en in zijn totaliteit hoogst onwaarschijnlijk’ acht. Op grond daarvan heeft het hof deze verklaring terzijde geschoven. Het hof heeft dit onderdeel van de verklaring van de verdachte, dat niet redengevend is voor de bewezenverklaring van feit 2, derhalve ten onrechte onder de bewijsmiddelen opgenomen (bewijsmiddel 46). Als in overeenstemming met de kennelijke bedoeling van het hof dit onderdeel uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte wordt weggedacht, is de bewezenverklaring van feit 2 evenwel zonder meer toereikend gemotiveerd. De verdachte heeft derhalve in verband met deze klacht onvoldoende rechtens te respecteren belang bij de vernietiging en eventuele nieuwe behandeling van zijn zaak.13.
42. Het derde middel slaagt maar leidt niet tot cassatie.
43. Het vierde middel klaagt over schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn, in het bijzonder de inzendingstermijn in cassatie.
44. Namens de verdachte is op 11 april 2019 cassatieberoep ingesteld. De stukken van het geding zijn op 30 september 2020 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendingstermijn van acht maanden met bijna tien maanden is overschreden. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad meer dan twee jaren nadat het cassatieberoep is ingesteld uitspraak zal doen. Een en ander dient te leiden tot strafvermindering.
45. Het vierde middel slaagt.
46. Het eerste en tweede middel falen. Het derde middel is terecht voorgesteld, maar leidt niet tot cassatie. Deze middelen kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Het vierde middel slaagt. Ambtshalve heb ik, behoudens hetgeen ik over het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn heb opgemerkt, geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
47. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑08‑2021
In de aanvulling, p. 2, zijn enkele ‘kennelijke verschrijvingen’ verbeterd; deze verbeteringen zijn in de weergegeven tekst aangebracht.
Vgl. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, aant. 2 bij art. 416 Sr (actueel t/m 1 augustus 2019): ‘Het verwerven of overdragen omvat alle handelingen die tot gevolg hebben dat iemand de feitelijke zeggenschap over een goed verkrijgt of deze overdraagt’. Fokkens verwijst naar deze aantekening in aant. 4 bij art. 420bis Sr (actueel t/m 15 september 2019). Zie ook Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 15.
Vgl. in een andere feitenconstellatie HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:241, NJ 2019/73 m.nt. Mevis (Nijmeegse scooterzaak) en HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1808, NJ 2015/398 m.nt. Mevis (lekprikken banden).
Vgl. K. Lindenberg en H.D. Wolswijk, Het materiële strafrecht, 16e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 298.
Zie over de koppeling van medeplegen aan specifieke delicten J. de Hullu, Materieel strafrecht, 8e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 444. De Hullu noemt HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, NJ 2018/50, waarin de bewijsvoering van het medeplegen van ‘aanwezig hebben’ van hennep toereikend werd geoordeeld, maar de bewijsvoering van ‘telen’ niet. Dat ‘verwerven’ (ook) de gedragingen leidend tot het verkrijgen van de feitelijke heerschappij omvat, brengt mee dat strafbaarheid wegens medeplegen aan de orde kan zijn ook als de verdachte het voorwerp vervolgens niet samen met de medeverdachte voorhanden heeft. Ik attendeer erop dat het hof in de onderhavige zaak van het medeplegen van voorhanden hebben heeft vrijgesproken.
Vgl. in het bijzonder HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ8596, NJ 2012/176, rov. 5.3 en 5.4 en (daarover) De Hullu, a.w., p. 443 en 446.
Vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:150, NJ 2013/515, m.nt. J.M. Reijntjes, rov. 5.4. Uit de stukken van het geding in de zaak van de medeverdachte kan worden afgeleid dat ’s hofs overweging gebaseerd is op de verklaring die de medeverdachte in hoger beroep ter terechtzitting heeft afgelegd (zie de conclusie in de zaak met nummer 19/01785, randnummer 14).
Zie behalve de in de tekst genoemde arresten onder meer HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2526, rov. 3.4 en HR 31 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:1015, rov. 2.3. Vgl. voorts A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, negende druk, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 205-206.
HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:734.
Vgl. A-G Vegter in zijn conclusie voor HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1770, NJ 2015/314, randnummer 22.
Zie onder meer HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111, NJ 2019/111 m.nt. Mevis, rov. 2.8.
Vgl. onder meer HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1176, NJ 2014/381 en HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1167, NJ 2014/382 (beide m.nt. Keulen).