HR, 20-05-2014, nr. 13/00950
ECLI:NL:HR:2014:1176, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-05-2014
- Zaaknummer
13/00950
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1176, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑05‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:414, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:414, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑03‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1176, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑05‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/381 met annotatie van B.F. Keulen
SR-Updates.nl 2014-0235
Uitspraak 20‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Militaire zaak. Mishandeling, bewijs opzet. 1. Onjuiste lezing bewijsvoering: geen voorwaardelijk opzet. Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte opzettelijk en met kracht een steen heeft gegooid in de richting van X. 2. Redengevend bewijsmiddel. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BV3442. Het middel klaagt terecht dat het Hof onderdelen van de verklaringen van verdachte die niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring ten onrechte onder de bewijsmiddelen heeft opgenomen. Nochtans leidt de gegrondheid van het middel niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. In ECLI:NL:HR:2012:BX0146, rov. 2.2.5 is geoordeeld dat van onvoldoende te respecteren belang a.b.i. art. 80a RO sprake kan zijn bij bepaalde gebreken in de bewijsmotivering die voordien grond plachten te vormen voor vernietiging, waarbij te denken valt aan gevallen waarin de bewezenverklaring – ook als het gebrek wordt weggedacht – zonder meer toereikend is gemotiveerd. In casu is sprake van zo een geval. Daarom heeft verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.
Partij(en)
20 mei 2014
Strafkamer
nr. 13/00950 M
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 15 november 2012, nummer 21/000045-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij omstreeks de nacht van 01 op 02 november 2011 te Zeist opzettelijk mishandelend een baksteen met kracht in de richting van een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft gegooid waarbij [slachtoffer] aan het linker scheenbeen, is geraakt, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Utrecht, wijkteam Zeist/Bunnik, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 2 november 2011 (dossierpagina 9 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Tussen dinsdag 1 november 2011 te 23:16 uur en woensdag 2 november 2011 te 00:00 uur werd op de [a-straat 1] te Zeist het feit gepleegd.
Ik ben vandaag, l november 2011 naar het huis van mijn (ex)vrouw aan de [a-straat 1] te Zeist gegaan. Omstreeks 23:00 uur hoorde ik dat de voordeur werd geopend. Ik wist onmiddellijk dat dit [verdachte] moest zijn. [verdachte] begon mij enorm uit te schelden. Ik heb hem toen wel verweten dat hij mijn vrouw terroriseert.
[verdachte] is naar boven gelopen om zijn kleding te pakken en is al scheldend de woning uitgelopen. Hij liet daarbij de voordeur open staan. Ik ben vervolgens naar de voordeur gelopen om deze af te sluiten.
Toen ik in de voordeur stond, zag ik dat [verdachte] weer terug kwam lopen. [verdachte] kwam zeer intimiderend voor mij staan en hield zijn gezicht op enkele centimeters van mijn gezicht. Ik hoorde dat hij allerlei verwensingen tegen mij riep.
Ik zag dat [verdachte] naar de erfgrens liep en daar een baksteen begon uit te graven. lk vroeg [verdachte] of hij van plan was deze baksteen naar mij toe te gooien. Ik hoorde dat hij riep dat hij dit ging doen. Ik heb hem nog gewaarschuwd dat ik in dat geval de politie ging bellen.
Ik zag dat [verdachte] de steen met kracht in mijn richting gooide. Ik zag dat [verdachte] mij recht in mijn ogen aankeek. Ik voelde ineens een zware, stekende pijn ter hoogte van mijn linker scheenbeen. Ik besefte dat de baksteen mijn been had geraakt.
2.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk wachtmeester der eerste klasse en wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van 3 november 2011 (dossierpagina 21 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik heb onder andere gezegd dat hij (hof: [verdachte]) een terrorist was en dat hij de tactiek van de Taliban had overgenomen door zo met zijn vriendin om te gaan. Het verbale geweld was intimiderend van beide kanten.
Hij liep toen over het pad terug richting de stoep. Ik zag dat hij bukte.
[verdachte] zei "ja" toen ik hem vroeg of hij iets ging gooien. De afstand tussen mij en [verdachte] was ongeveer 3 à 4 meter.
Door de kracht waarmee de steen op mij afkwam, denk ik dat hij bovenhands heeft gegooid. Het was een gevoel alsof ik in een gat stapte en met mijn scheenbeen iets raakte.
De steen lag in de hal op de mat, er was een scherf vanaf gesprongen en deze lag op het laminaat in de woonkamer.
3.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde aanvraagformulier medische informatie van 2 november 2011 (dossierpagina 27) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende:
[slachtoffer]
Omschrijving van het letsel:
Snijwond linker scheenbeen circa 4 cm (waarvoor 1 hechting).
4.Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van 3 november 2011 (dossierpagina 32 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Wij werden gebeld door de dochter van de bewoonster van perceel [a-straat 2] te Zeist. Zij deelde mij onder andere mede dat haar moeder had gezegd tegen haar dat ze gezien had dat de vriend van de bewoonster van nummer [1] een steen gooide richting de ex-man.
5.Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] en [verbalisant 2], beiden wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van (18 mei 2011; het hof leest:) 2 november 2011 (dossierpagina 66 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Aangekomen op de [a-straat] te Zeist zag ik dat de (ex-)man van mijn vriendin [betrokkene] op de bank zat. Ik ben vervolgens naar boven gelopen. Ik pakte mijn koffer en deed daar mijn uniform en wat verschoning in. Ik hoorde dat haar man zaken zei zoals: "Had de Taliban maar beter zijn best gedaan, dan had jij hier niet gezeten".
Ik ben vervolgens naar mijn auto gelopen. Ik ben vervolgens weer terug gelopen om een signaal af te geven dat het zou stoppen. Hierbij heb ik een steen gepakt uit de grond en wilde deze gooien tegen de voet van de boom. Ik deed dit zodat het verbale geweld van haar man zou ophouden. De boom stond in de lijn van de deur, waarbij ik mis gooide. Ik hoorde dat de steen via de straat de gang in rolde. (cursivering toegevoegd; hof).
6.Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], respectievelijk wachtmeester der eerste klasse en wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van 3 november 2011 (dossierpagina 82 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Toen ik 's avonds weer terug gekeerd ben naar de [a-straat 1] te Zeist wilde ik niet praten, maar mijn spullen ophalen en daarna weggaan. Hierbij heeft [slachtoffer] (hof: [slachtoffer]) wel het een en ander gezegd tegen mij. lk ben vervolgens naar buiten gegaan, naar mijn auto.
Ik ben vervolgens teruggelopen naar de deur. Ik zag dat [slachtoffer] in de deuropening stond omdat wij elkaar daar weer tegenkwamen. Wij hebben toen nog wat tegen elkaar aan lopen schelden. lk ben het pad afgelopen. Ik moest op dat moment toch even wat kwijt. Ik heb vervolgens uit het randje van de tuin de baksteen vandaan gehaald.
Ik hoorde hem zeggen: "oh ga je gooien, ga je gooien?" De afstand was op dat moment ongeveer 4 meter. Ik wilde tegen de voet van de boom aangooien. Ik hoorde een kets en ik hoorde vervolgens dat de steen tegen de deur van het toilet aangekomen was. Ik hoorde [slachtoffer] nog wel zeggen: "En nu ga ik de politie bellen". [slachtoffer] stond in de deuropening of de hal. (cursivering toegevoegd; hof)."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts overwogen:
"Verdachte heeft verklaard dat hij door [slachtoffer] werd geprovoceerd. Met name de door [slachtoffer] gemaakte opmerking met betrekking tot verdachtes uitzending naar Afghanistan maakte verdachte erg boos. Verdachte is naar zijn auto gelopen, heeft zijn spullen in de auto gelegd en heeft toen, om zijn boosheid af te reageren en om een signaal te geven aan [slachtoffer], een steen gepakt en daarmee gegooid. [slachtoffer] werd door die steen - of door een deel van die steen - aan zijn scheenbeen geraakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de steen tegen de voet van een boom wilde gooien, welke boom stond voor de woning die verdachte enige ogenblikken eerder had verlaten. Hij wist niet dat [slachtoffer] nog in of bij de voordeur van deze woning stond. Hij had geen opzet op het raken van [slachtoffer].
[slachtoffer] heeft echter in zijn aangifte verklaard dat hij zag dat verdachte zich bukte en een baksteen begon uit te graven. [slachtoffer] heeft toen verdachte gevraagd of verdachte van plan was die steen naar [slachtoffer] toe te gooien, waarop hij verdachte hoorde roepen dat hij dat ging doen. [slachtoffer] verklaart te hebben gewaarschuwd dat hij in dat geval de politie zou bellen.
Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Het hof is op basis daarvan van oordeel dat verdachte toen opzettelijk en met kracht een steen heeft gegooid in de richting van [slachtoffer]."
2.3.
Voor zover het middel steunt op de opvatting dat het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte 'voorwaardelijk' opzet van de verdachte bewezen heeft geacht, gaat het uit van een onjuiste lezing van de bewijsvoering. Het Hof heeft, zoals nader gemotiveerd in de hiervoor in 2.3.2 weergegeven overwegingen, geoordeeld dat de verdachte opzettelijk en met kracht een steen heeft gegooid in de richting van [slachtoffer].
2.4.
Wanneer de rechter zich - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - in een nadere overweging beroept op bepaalde feiten of omstandigheden die door hem redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, moeten deze feiten of omstandigheden zijn vervat in de gebezigde bewijsmiddelen. Indien zij niet in de bewijsmiddelen zijn vermeld, moet de rechter met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Een en ander heeft uitsluitend betrekking op feiten of omstandigheden die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, en dus niet op feiten of omstandigheden en evenmin op verklaringen die de rechter in zijn nadere overweging onaannemelijk dan wel ongeloofwaardig acht. Die behoren dus niet te worden opgenomen onder de bewijsmiddelen. (Vgl. HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BV3442, NJ 2012/204).
2.5.
Het Hof heeft de bewezenverklaring mede doen steunen op de verklaringen van de verdachte voor zover inhoudende "[ik] wilde [de steen] gooien tegen de voet van de boom" en "De boom stond in de lijn van de deur, waarbij ik mis gooide" (bewijsmiddel 5) en "Ik wilde tegen de voet van de boom aangooien" (bewijsmiddel 6). In zijn nadere bewijsoverweging heeft het Hof evenwel tot uitdrukking gebracht dat het de juistheid van deze uitlatingen van de verdachte onaannemelijk acht doordat het de met die uitlatingen strijdige onderdelen van de verklaring van de aangever als geloofwaardig heeft bestempeld en in de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte juist die onderdelen gecursiveerd heeft weergegeven die de verklaring van de aangever ondersteunen. Het Hof heeft de zojuist geciteerde onderdelen van de verklaringen van de verdachte, die niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring dus ten onrechte onder de bewijsmiddelen opgenomen. Daarover klaagt het middel terecht.
2.6.
Nochtans leidt de gegrondheid van het middel niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Dat berust op het volgende. In HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.2.5 is geoordeeld dat van onvoldoende te respecteren belang als bedoeld in art. 80a RO sprake kan zijn bij bepaalde gebreken in de bewijsmotivering die voordien grond plachten te vormen voor vernietiging, waarbij te denken valt aan gevallen waarin de bewezenverklaring - ook als het gebrek wordt weggedacht - zonder meer toereikend is gemotiveerd. In de onderhavige zaak, waarin de schriftuur is ingediend na de in dat arrest genoemde datum van 1 oktober 2012, is sprake van zo een geval. De bewezenverklaring is immers, indien - in overeenstemming met de kennelijke bedoeling van het Hof zoals die blijkt uit de nadere hiervoor onder 2.3.2 weergegeven bewijsoverweging - voormelde onderdelen van de verklaringen van de verdachte worden weggedacht, zonder meer toereikend gemotiveerd. Daarom heeft de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.
2.7.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2014.
Conclusie 18‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Militaire zaak. Mishandeling, bewijs opzet. 1. Onjuiste lezing bewijsvoering: geen voorwaardelijk opzet. Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte opzettelijk en met kracht een steen heeft gegooid in de richting van X. 2. Redengevend bewijsmiddel. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BV3442. Het middel klaagt terecht dat het Hof onderdelen van de verklaringen van verdachte die niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring ten onrechte onder de bewijsmiddelen heeft opgenomen. Nochtans leidt de gegrondheid van het middel niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak. In ECLI:NL:HR:2012:BX0146, rov. 2.2.5 is geoordeeld dat van onvoldoende te respecteren belang a.b.i. art. 80a RO sprake kan zijn bij bepaalde gebreken in de bewijsmotivering die voordien grond plachten te vormen voor vernietiging, waarbij te denken valt aan gevallen waarin de bewezenverklaring – ook als het gebrek wordt weggedacht – zonder meer toereikend is gemotiveerd. In casu is sprake van zo een geval. Daarom heeft verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.
Nr. 13/00950 M Zitting: 18 maart 2014 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 15 november 2012 door het Gerechtshof te Arnhem, militaire kamer, wegens “mishandeling” veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.
2. Namens verzoeker heeft mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Amersfoort, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring slechts is gebaseerd op de verklaring van één getuige dan wel op bewijsmiddelen die de bewezenverklaring niet kunnen dragen waarbij tevens de bewezenverklaring wat betreft het opzet onvoldoende met redenen is omkleed.
4. Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
“hij omstreeks de nacht van 01 op 02 november 2011 te Zeist opzettelijk mishandelend een baksteen met kracht in de richting van een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft gegooid waarbij [slachtoffer] aan het linker scheenbeen, is geraakt, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Utrecht, wijkteam Zeist/Bunnik, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 2 november 2011 (dossierpagina 9 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Tussen dinsdag 1 november 2011 te 23:16 uur en woensdag 2 november 2011 te 00:00 uur werd op de [a-straat 1] te Zeist het feit gepleegd.
Ik ben vandaag, l november 2011 naar het huis van mijn (ex)vrouw aan de [a-straat 1] te Zeist gegaan. Omstreeks 23:00 uur hoorde ik dat de voordeur werd geopend. Ik wist onmiddellijk dat dit [verdachte] moest zijn. [verdachte] begon mij enorm uit te schelden. Ik heb hem toen wel verweten dat hij mijn vrouw terroriseert.
[verdachte] is naar boven gelopen om zijn kleding te pakken en is al scheldend de woning uitgelopen. Hij liet daarbij de voordeur open staan. Ik ben vervolgens naar de voordeur gelopen om deze af te sluiten.
Toen ik in de voordeur stond, zag ik dat [verdachte] weer terug kwam lopen. [verdachte] kwam zeer intimiderend voor mij staan en hield zijn gezicht op enkele centimeters van mijn gezicht. Ik hoorde dat hij allerlei verwensingen tegen mij riep.
Ik zag dat [verdachte] naar de erfgrens liep en daar een baksteen begon uit te graven. lk vroeg [verdachte] of hij van plan was deze baksteen naar mij toe te gooien. Ik hoorde dat hij riep dat hij dit ging doen. Ik heb hem nog gewaarschuwd dat ik in dat geval de politie ging bellen.
Ik zag dat [verdachte] de steen met kracht in mijn richting gooide. Ik zag dat [verdachte] mij recht in mijn ogen aankeek. Ik voelde ineens een zware, stekende pijn ter hoogte van mijn linker scheenbeen. Ik besefte dat de baksteen mijn been had geraakt.
2. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk wachtmeester der eerste klasse en wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van 3 november 2011 (dossierpagina 21 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik heb onder andere gezegd dat hij (hof: [verdachte]) een terrorist was en dat hij de tactiek van de Taliban had overgenomen door zo met zijn vriendin om te gaan. Het verbale geweld was intimiderend van beide kanten.
Hij liep toen over het pad terug richting de stoep. Ik zag dat hij bukte.
[verdachte] zei "ja" toen ik hem vroeg of hij iets ging gooien. De afstand tussen mij en [verdachte] was ongeveer 3 à 4 meter.
Door de kracht waarmee de steen op mij afkwam, denk ik dat hij bovenhands heeft gegooid. Het was een gevoel alsof ik in een gat stapte en met mijn scheenbeen iets raakte.
De steen lag in de hal op de mat er was een scherf vanaf gesprongen en deze lag op het laminaat in de woonkamer.
3. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde aanvraagformulier medische informatie van 2 november 2011 (dossierpagina 27) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer]
Omschrijving van het letsel: Snijwond linker scheenbeen circa 4 cm (waarvoor 1 hechting).
4. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van 3 november 2011 (dossierpagina 32 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Wij werden gebeld door de dochter van de bewoonster van perceel [a-straat 2] te Zeist. Zij deelde mij onder andere mede dat haar moeder had gezegd tegen haar dat ze gezien had dat de vriend van de bewoonster van nummer [1] een steen gooide richting de ex-man.
5. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] en [verbalisant 2], beiden wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van (18 mei 2011; het hof leest:) 2 november 2011 (dossierpagina 66 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Aangekomen op de [a-straat] te Zeist zag ik dat de (ex-)man van mijn vriendin [betrokkene] op de bank zat. Ik ben vervolgens naar boven gelopen. Ik pakte mijn koffer en deed daar mijn uniform en wat verschoning in. Ik hoorde dat haar man zaken zei zoals: "Had de Taliban maar beter zijn best gedaan, dan had jij hier niet gezeten".
Ik ben vervolgens naar mijn auto gelopen. Ik ben vervolgens weer terug gelopen om een signaal af te geven dat het zou stoppen. Hierbij heb ik een steen gepakt uit de grond en wilde deze gooien tegen de voet van de boom. Ik deed dit zodat het verbale geweld van haar man zou ophouden. De boom stond in de lijn van de deur, waarbij ik mis gooide. Ik hoorde dat de steen via de straat de gang in rolde. (cursivering toegevoegd; hof).
6. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 4 november 2011 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], respectievelijk wachtmeester der eerste klasse en wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Utrecht, opgemaakte proces-verbaal van 3 november 2011 (dossierpagina 82 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Toen ik 's avonds weer terug gekeerd ben naar de [a-straat 1] te Zeist wilde ik niet praten, maar mijn spullen ophalen en daarna weggaan. Hierbij heeft [slachtoffer] (hof: [slachtoffer]) wel het een en ander gezegd tegen mij. lk ben vervolgens naar buiten gegaan, naar mijn auto.
Ik ben vervolgens teruggelopen naar de deur. Ik zag dat [slachtoffer] in de deuropening stond omdat wij elkaar daar weer tegenkwamen. Wij hebben toen nog wat tegen elkaar aan lopen schelden. lk ben het pad afgelopen. Ik moest op dat moment toch even wat kwijt. Ik heb vervolgens uit het randje van de tuin de baksteen vandaan gehaald.
Ik hoorde hem zeggen: "oh ga je gooien, ga je gooien?" De afstand was op dat moment ongeveer 4 meter. Ik wilde tegen de voet van de boom aangooien. Ik hoorde een kets en ik hoorde vervolgens dat de steen tegen de deur van het toilet aangekomen was. Ik hoorde [slachtoffer] nog wel zeggen: "En nu ga ik de politie bellen". [slachtoffer] stond in de deuropening of de hal. (cursivering toegevoegd; hof).”
6. Voorts heeft het Hof in de bestreden uitspraak het volgende overwogen:
“Verdachte heeft verklaard dat hij door [slachtoffer] werd geprovoceerd. Met name de door [slachtoffer] gemaakte opmerking met betrekking tot verdachtes uitzending naar Afghanistan maakte verdachte erg boos. Verdachte is naar zijn auto gelopen, heeft zijn spullen in de auto gelegd en heeft toen, om zijn boosheid af te reageren en om een signaal te geven aan [slachtoffer], een steen gepakt en daarmee gegooid. [slachtoffer] werd door die steen -of door een deel van die steen- aan zijn scheenbeen geraakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de steen tegen de voet van een boom wilde gooien, welke boom stond voor de woning die verdachte enige ogenblikken eerder had verlaten. Hij wist niet dat [slachtoffer] nog in of bij de voordeur van deze woning stond. Hij had geen opzet op het raken van [slachtoffer].
[slachtoffer] heeft echter in zijn aangifte verklaard dat hij zag dat verdachte zich bukte en een baksteen begon uit te graven. [slachtoffer] heeft toen verdachte gevraagd of verdachte van plan was die steen naar [slachtoffer] toe te gooien, waarop hij verdachte hoorde roepen dat hij dat ging doen. [slachtoffer] verklaart te hebben gewaarschuwd dat hij in dat geval de politie zou bellen.
Het hof heeft geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Het hof is op basis daarvan van oordeel dat verdachte toen opzettelijk en met kracht een steen heeft gegooid in de richting van [slachtoffer].”
7. Voor zover het middel klaagt over het bewezenverklaarde opzet is het, meen ik, mede in het licht van de bewijsoverwegingen van het Hof terecht voorgesteld. Het Hof is blijkens zijn bewijsoverwegingen – anders dan de steller van het middel veronderstelt – niet uitgegaan van opzet in de voorwaardelijke vorm, maar van ‘echt' opzet. Met de bewezenverklaring daarvan zijn echter onverenigbaar de tot het bewijs gebezigde verklaringen van verzoeker, inhoudende dat hij de steen tegen de voet van de boom wilde gooien doch deze miste (bewijsmiddelen 5 en 6). Daarmee is de bewezenverklaring wat betreft het opzet ontoereikend gemotiveerd.
8. Het middel slaagt mijns inziens.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof opdat deze op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Beroepschrift 21‑05‑2013
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 13/00950 M
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Van: mr. M.P.K. Ruperti
In de zaak van:
[verdachte] ([geboortedatum] 1963), wonende te [woonplaats] aan het [adres] ([postcode]), verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste door het Gerechtshof Arnhem, zitting houdende te Arnhem, op 15 november 2012 onder parketnummer 05-800872-11 gewezen arrest.
Middel 1
1.
Er is sprake van schending van het recht zoals bedoeld in artikel 79 RO, in het bijzonder de artikelen 350, 359 lid 2 en 3 en 342 lid 2 Sv en/of is de naleving verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Gerechtshof tot een bewezenverklaring is gekomen op basis van slechts de verklaringen van één getuige, namelijk aangever [slachtoffer], dan wel bewijsmiddelen die de bewezenverklaring niet kunnen dragen. Tevens is het Gerechtshof uitgegaan van een onjuiste interpretatie van het begrip ‘voorwaardelijk opzet’.
Toelichting
2.
Het Gerechtshof heeft ten aanzien van verzoeker [verdachte] bewezen verklaard dat:
‘hij omstreeks de nacht van 01 op 02 november 2011 te Zeist opzettelijk mishandelend een baksteen met kracht in de richting van een persoon (te weten [slachtoffer]) heeft gegooid waarbij die [slachtoffer] aan het linker scheenbeen is geraakt, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.’
Het cassatieberoep richt zich slechts op de bewezen verklaarde feiten.
3.
Het Gerechtshof is er bij de bewezenverklaring vanuit gegaan, dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan voornoemde gedragingen. Dit is onjuist en dit oordeel wordt onvoldoende gemotiveerd, nu een en ander slechts gebaseerd is op de verklaringen van aangever/getuige [slachtoffer]. Bovendien zijn de verweren die door de verdediging hieromtrent werden gevoerd op onjuiste, ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden verworpen.
4.
Verzoeker stelt, kort gezegd, dat hij weliswaar een baksteen heeft gegooid, maar ontkent met klem dat hij de intentie heeft gehad om iemand te verwonden, waarmee hij specifiek die omstandigheid ontkent die door het Gerechtshof, op basis van de verklaring van [slachtoffer], in dit kader bewezen is verklaard. Verzoeker geeft aan de bewuste steen richting de boom en naar beneden te hebben gegooid met de intentie die boom te raken, en niet dhr. [slachtoffer].
5.
Het is in dat opzicht dan ook het woord van [slachtoffer] tegen dat van verzoeker. Een en ander is ook uitvoerig bij pleidooi bepleit. Desondanks komt het Gerechtshof tot voornoemde bewezenverklaring op basis van de volgende overweging:
‘[slachtoffer] heeft […] in zijn aangifte verklaard dat hij zag dat de verdachte zich bukte en een baksteen begon uit te graven. [slachtoffer] heeft toen verdachte gevraagd of verdachte van plan was de steen naar [slachtoffer] te gooien, waarop hij verdachte hoorde roepen dat hij dat ging doen. [slachtoffer] verklaart te hebben gewaarschuwd dat hij in dat geval de politie zou bellen. Het Hof heeft geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen Het Hof is op basis daarvan van oordeel dat verdachte toen opzettelijk en met kracht een steen heeft gegooid in de richting van [slachtoffer].’
6.
Het Gerechtshof heeft haar oordeel daarmee gestoeld op 1 verklaring als bewijsmiddel, te weten:
- —
De verklaring van dhr. [slachtoffer]
Hieronder zal ik dit bewijsmiddel bespreken.
7.
Zoals gezegd baseert het Gerechtshof haar bewezenverklaring geheel op de verklaring van aangever dhr. [slachtoffer] dat verzoeker een steen uit heeft gegraven, op de vraag of hij die steen naar dhr. [slachtoffer] ging gooien heeft geroepen dat hij dat inderdaad ging doen, en vervolgens die steen ook heeft gegooid.
8.
Dhr. [slachtoffer] verklaart dat het verbale geweld voorafgaand aan het gooien van de steen van beide kanten intimiderend was, iets wat wordt bevestigd door mw. [getuige].
Bovendien verklaart hij dat het kan dat verzoeker het huis wilde raken, dat hij niet met zekerheid kan zeggen of verzoeker hem doelbewust wilde raken en dat het zicht schimmig was door duisternis en matige straatverlichting. Deze verklaring van dhr. [slachtoffer] kan juist steun bieden aan de verklaring van verzoeker die aangeeft inderdaad die intentie niet te hebben gehad.
Het is dan ook onbegrijpelijk dat het Hof aan deze mogelijkheid voorbij gaat en zich in haar geheel baseert op andere elementen uit de verklaring van dhr. [slachtoffer] om tot een bewezenverklaring te komen.
9.
Dhr. [slachtoffer] verklaart enerzijds dat verzoeker hem recht in de ogen aankeek op het moment van het gooien van de steen. Anderzijds verklaart hij dat het zich schimmig was door duisternis en matige straatverlichting. Maar toch kon hij zien dat verzoeker hem recht in de ogen aankeek op moment van gooien? Als verzoeker dhr. [slachtoffer] inderdaad recht in de ogen had aangekeken ten tijde van het gooien van de bewuste steen dan zou dhr. [slachtoffer] wel met zekerheid hebben kunnen zeggen dat verzoeker hem doelbewust wilde raken. Dit is echter niet het geval. Bovendien verklaart hij dat verzoeker zou hebben geroepen dat hij inderdaad de steen naar dhr. [slachtoffer] ging gooien, terwijl getuige mevrouw [getuige], ook, hoewel in de woning, aanwezig ten tijde van het incident, daarover niet verklaart en dus blijkbaar niets heeft gehoord. De verklaringen van dhr. [slachtoffer] lijken dan ook innerlijk tegenstrijdig en niet in overeenstemming met de verklaring van mw. [getuige] en verzoeker. Mw. [getuige] verklaart verder niets te hebben gezien met betrekking tot het gooien van de steen, omdat alles zich in duisternis heeft afgespeeld. Verder heeft zij, zoals gezegd, verzoeker niets horen roepen, terwijl dit nou juist het belangrijkste element is in de verklaring van [slachtoffer]. Dit wringt des te meer daar het Gerechtshof deze verklaring heeft gebruikt om te komen tot haar bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet tot mishandeling.
10.
Tot slot is het van belang er op te wijzen dat verzoeker aangeeft juist weg te zijn gelopen van de ruzie omdat hij in zijn proeftijd zat. Hij is zich daarmee zeer bewust van de mogelijke gevolgen die zijn eventuele handelen zouden kunnen hebben en gaat dit bewust uit de weg. Hij geeft aan geen inschatting te hebben kunnen maken van de reële mogelijkheid dat hij iets anders zou kunnen raken dan de boom, juist omdat hij daar niet mee bezig was. Hij had immers slechts de intentie de steen tegen de boom te gooien.
Van een aanmerkelijke kans kan volgens vaste jurisprudentie alleen sprake zijn als die kans naar ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De de kans dat een steen zodanig afketst dat een scherf loskomt en een wond van 4 cm veroorzaakt is naar ervaringsregels niet aanmerkelijk te noemen. Als die kans wel aanmerkelijk zou zijn, dan nog is verzoeker zich niet bewust geweest van deze kans en heeft hij deze zeker niet aanvaard. Er is dan ook geen sprake van voorwaardelijke opzet, maar eerder van onbewuste schuld. Verzoeker is zich niet bewust geweest van de aanmerkelijke kans, maar had dat wellicht wel moeten zijn. Dit laat onverlet dat er aldus geen sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet.
11.
Immers, van degene die bijvoorbeeld weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang.
12.
Voor voorwaardelijke opzet is immers vereist:
- —
Kennis-element → bewust zijn geweest van de mogelijkheid van het intreden van het gevolg. Indien de verdachte er niet bewust van geweest maar wel had moeten zijn dan is er sprake onbewuste schuld;
- —
Wils-vereiste → aanmerkelijke kans dat gevolg zal intreden willens en wetens hebben aanvaard. Als het intreden van het gevolg ten onrechte als verwaarloosbaar werd geacht dan is sprake van bewuste schuld;
- —
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
13.
In grensgevallen (schuld-voorwaardelijke opzet) gaan aldus type delict en bijzonderheden van het geval een rol spelen: concrete omstandigheden over toedracht en bijzondere omstandigheden, zoals opstelling verdachte, etc. Het Gerechtshof heeft deze criteria op onjuiste gronden niet in haar beoordeling meegewogen.
13.
De bewijsmiddelen, ook in onderlinge samenhang bezien, kunnen derhalve niet leiden tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Derhalve kunnen deze bewijsmiddelen de beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen van het Gerechtshof niet dragen. Het arrest van het Gerechtshof dient derhalve te worden vernietigd.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.P.K. Ruperti advocaat te Amersfoort, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amersfoort, 21 mei 2013
mr. M.P.K. Ruperti