Hof 's-Hertogenbosch, 05-04-2019, nr. 20-002471-16
ECLI:NL:GHSHE:2019:1410, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
05-04-2019
- Zaaknummer
20-002471-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:1410, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 05‑04‑2019; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2016:3966, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1492
- Wetingang
art. 14a Wetboek van Strafrecht; art. 14b Wetboek van Strafrecht; art. 14c Wetboek van Strafrecht; art. 47 Wetboek van Strafrecht; art. 57 Wetboek van Strafrecht; art. 420bis Wetboek van Strafrecht; art. 420ter Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 05‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Het hof komt tot een bewezenverklaring van medeplegen witwassen (feit 1) en het plegen van gewoontewitwassen (feit 2). Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Parketnummer : 20-002471-16
Uitspraak : 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juli 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-879029-13 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft in de eerste plaats een beroep gedaan op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Hoewel de verdediging aan dat verweer geen ondubbelzinnige conclusie heeft verbonden, begrijpt het hof dit verweer primair als een beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging en subsidiair als een verzoek om strafvermindering.
De verdediging heeft (subsidiair) integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 en 3 tenlastegelegde en gedeeltelijke vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Zij heeft zich (meer subsidiair) op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde niet strafbaar is, hetgeen – naar het hof begrijpt – dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging ter zake van dat feit. Tot slot heeft zij (meest subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 8 oktober 2013 te
's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een woning met garage en/of aanhorigheden gelegen aan de [adres 1] , heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, althans van (een) voorwerp(en), te weten voornoemde woning met garage en/of aanhorigheden, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en)
– onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2:hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 8 oktober 2013, te
's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- ( telkens) van een voorwerp, danwel van een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,- en/of een hoeveelheid geld van euro 4.000,-, in elk geval een of meerdere hoeveelheden geld, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,- en/of een hoeveelheid geld van euro 4.000,-, in elk geval een of meerdere hoeveelheden geld, was of wie bovenomschreven voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,- en/of een hoeveelheid geld van euro 4.000,- in elk geval een of meerdere hoeveelheden geld voorhanden had, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf en/of
- ( telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, danwel een of meerdere hoeveelheden geld, waaronder:
* diverse geldbedragen met betrekking tot de aankoop/betaling van (luxe) gebruiksgoederen (onder meer sanitair, inbouwapparatuur en/of elektronische apparatuur) en/of
* diverse geldbedragen ten behoeve van de verbouwing van de woning [adres 1] en/of
* diverse geldbedragen ten behoeve van levensonderhoud en/of kleding en/of
* diverse geldbedragen voor (buitenlandse) vakanties en/of
* diverse geldbedragen voor betaling van energienota's, huurpenningen en/of verzekeringspremies en/of
* een of meer andere geldbedragen,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3:hij op of omstreeks 25 januari 2013 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een schenkingsovereenkomst (tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] als 'schenker' en [medeverdachte 2] als 'begiftigde') – zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid in voormelde schenkingsovereenkomst opgenomen, althans verklaard: 'De schenker verklaart te hebben geschonken van hand tot hand aan de begiftigde sub 2 genoemd, een bedrag van éénenvijftigduizend euro (euro 51.000,00), welk bedrag de begiftigde sub 2 genoemd verklaarde van haar ouders genoemd, te hebben ontvangen en welke schenking zij derhalve bij deze accepteert' en/of die schenkingsovereenkomst voorzien van zijn, verdachtes, handtekening, in elk geval die schenkingsovereenkomst ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
De verdediging heeft zich – naar het hof begrijpt – primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging wegens schending van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM.
Dit verweer faalt op de grond dat volgens vaste jurisprudentie een overschrijding van de redelijke termijn – waaronder de inzendingstermijn mede is begrepen – niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis, rov. 3.21 en HR 24 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7290). Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door de vermindering van de op te leggen straf.
Ook overigens zijn er geen gronden gebleken of aannemelijk geworden die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging in de weg staan. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de strafvervolging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier blijkt het volgende.
Door de ABN AMRO is een kopie van een schenkingsovereenkomst uitgeleverd, gedateerd
25 januari 2013 te 's-Hertogenbosch. Deze schenkingsovereenkomst komt voort uit het
hypotheekdossier met betrekking tot de door de [medeverdachte 2] afgesloten hypotheek voor het pand [adres 1] . In deze schenkingsovereenkomst zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] als schenker opgenomen en is [medeverdachte 2] als begiftigde opgenomen. In de schenkingsovereenkomst is het volgende vermeld:
'De schenker verklaart te hebben geschonken van hand tot hand aan de begiftigde sub 2
genoemd, een bedrag van éénenvijftigduizendeuro (€ 51.000,00), welk bedrag de begiftigde
sub 2 genoemd verklaarde van haar ouders genoemd. te hebben ontvangen en welke zij
derhalve bij deze accepteert'.
De schenkingsovereenkomst is op 25 januari 2013 ondertekend door verdachte,
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De getuige [getuige 1] , heeft bij de
politie verklaard dat [medeverdachte 2] een woning wilde kopen in Den Bosch voor een
bedrag van € 180.000,-. Het was een woning op het adres [adres 1] .
Aan de hand van de door haar overgelegde bescheiden heeft de getuige [getuige 1] berekend
dat zij toen, op 17 januari 2013, een bedrag kon lenen van ongeveer € 137.000,-. Hij heeft
haar toen de mogelijkheden genoemd om het financieringstekort op te vullen. Eén van de
mogelijkheden was een belastingvrije schenking van € 51.000,- door de ouders aan [medeverdachte 2] .
Haar vader, verdachte, zei toen dat die schenking wel tot de mogelijkheden behoorde.
De getuige [getuige 2] , heeft bij de politie verklaard dat de combinatie van de verstrekte werkgeversverklaring, de salarisspecificatie én de schenkingsovereenkomst de ABN-AMRO
bank er toe bewogen hebben om [medeverdachte 2] een hypotheek te verstrekken ten behoeve
van de aankoop van het onroerend goed [adres 1] voor een
bedrag van € 137.000,-.
De genoemde woning is ook daadwerkelijk door [medeverdachte 2] aangekocht. Het verschil tussen de koopsom en de hypothecaire geldlening heeft zij aan de notaris overgemaakt. Zij had een bedrag van € 10.000,- cash van haar vader gekregen. Daarnaast is er een bedrag van € 41.000,- door de [onderneming] overgemaakt op de bankrekening van [medeverdachte 2] met de omschrijving 'volgens afspraak'. Volgens verdachte en [medeverdachte 3] , die destijds middellijk aandeelhouder en bestuurder van [onderneming] was, was het de bedoeling dat verdachte de aandelen van deze besloten vennootschap op korte termijn zou overnemen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het bedrag van € 41.000,- van [onderneming] had geleend en dat hij en zijn vrouw [medeverdachte 1] dat tezamen met het eerder genoemde bedrag van € 10.000,- aan hun dochter [medeverdachte 2] hebben geschonken.
Gelet op het vorenstaande, kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de in de tenlastelegging bedoelde schenkingsovereenkomst valselijk is opgemaakt of is vervalst. Aan de schenkingsovereenkomst is immers daadwerkelijk uitvoering gegeven conform hetgeen in die overeenkomst is vermeld. Dat het geschonken geldbedrag geheel of ten dele uit enig misdrijf afkomstig was (zoals hof hierna zal overwegen), doet hier niet aan af.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 augustus 2013 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een woning met garage gelegen aan de [adres 1] , heeft verworven, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp – middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
2:
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 augustus 2013, te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader
- van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van euro 41.000,-, de werkelijke aard
en de herkomst verborgen en verhuld, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, dat
dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf
en
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 augustus 2013, te 's-Hertogenbosch, van het
plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte,
- telkens voorwerpen, te weten meerdere hoeveelheden geld, waaronder:
* diverse geldbedragen met betrekking tot de aankoop/betaling van (luxe) gebruiksgoederen (onder meer sanitair, inbouwapparatuur en elektronische apparatuur) en
* diverse geldbedragen ten behoeve van de verbouwing van de woning [adres 1] en
* diverse geldbedragen ten behoeve van levensonderhoud en kleding en
* diverse geldbedragen voor (buitenlandse) vakanties en
* diverse geldbedragen voor betaling van energienota's, huurpenningen en verzekeringspremies
heeft verworven en voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij, verdachte, telkens wist, dat
die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde en gedeeltelijke vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot feit 1
Verdachte is niet degene die de woning met garage en aanhorigheden heeft verworven. Dat was zijn dochter [medeverdachte 2] . Mocht het hof tot een ander oordeel komen, dan kan niet worden bewezen dat die woning c.a. is betaald met geld dat van misdrijf afkomstig was. De woning is voor een deel gefinancierd door middel van een hypotheek. Het resterende bedrag, € 51.000,-, is door verdachte en zijn vrouw [medeverdachte 1] geschonken aan hun dochter [medeverdachte 2] . Van dat bedrag was € 10.000,- spaargeld, dat verdachte had gespaard van verjaardagsgeld en dergelijke. Daarnaast had verdachte € 41.000,- geleend van [onderneming] , het bedrijf waarvan hij bedrijfsleider was. Dat geld was verdiend met de verkoop van bedden en matrassen en van een partij sanitair. Die partij sanitair had verdachte voor een bedrag van € 5.000,- ingekocht en voor een bedrag van € 31.000,- verkocht. Uit de administratie van [onderneming] blijkt dat laatstgenoemd bedrag is bijgeschreven op de bankrekening van het bedrijf. Van de verkoop is tevens een factuur aanwezig. Van de inkoop niet, maar dat kwam omdat het bedrijf waarvan die partij sanitair is ingekocht, [bedrijf 1] op dat moment niet meer bestond. Een bedrijf dat niet meer bestaat kan geen btw-bon uitschrijven. Feitelijk is die partij dus gekocht van een privé-persoon, te weten [persoon 1] , de voormalige eigenaar van [bedrijf 1] .
Een en ander wordt bevestigd door de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] .
Met betrekking tot feit 2
Verdachte heeft ongeveer € 40.000,- gestoken in de verbouwing van de woning van [medeverdachte 2] . Dat geld had hij (zwart) verdiend met de verkoop van bedden en matrassen. In zoverre kan er tot een bewezenverklaring worden gekomen. Verder is er door familie, vrienden en kennissen om niet in die woning geklust. De berekening dat er voor € 140.000,- in de verbouwing en modernisering van die woning zou zijn geïnvesteerd klopt dus niet, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt het volgende.
1. De aan de tenlasteleggingen ten grondslag liggende feitelijke situatie
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [verdachte] ongeveer in oktober / november 2012 bij hem op zijn kantoor was gekomen en had gevraagd of hij een lege vennootschap op de plank had liggen. [medeverdachte 3] is bedrijfsadviseur en had een dergelijke vennootschap voorradig. Dat was [onderneming] . [medeverdachte 3] heeft toen met [verdachte] afgesproken dat hij deze vennootschap kon gebruiken. In de loop van dat jaar zou [verdachte] de vennootschap overnemen.
De vennootschap wordt door [verdachte] gebruikt als juridische constructie ter zake van de verkoop van bedden. [medeverdachte 3] was na ingebruikname van de vennootschap door [verdachte] , die verantwoordelijk was voor de bedrijfsvoering, directeur en enig aandeelhouder/eigenaar van deze vennootschap en droeg de verantwoordelijkheid en zorg voor de administratie van de vennootschap en regelde de betalingen. Onderling was tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] afgesproken dat een gedeelte van de winst voor [medeverdachte 3] zou zijn en voor de administratieve werkzaamheden zouden de gewerkte uren in rekening worden gebracht. Deze afspraken zijn echter niet op papier vastgelegd.
Op 1 oktober 2012 werd als startkapitaal voor de kasadministratie een bedrag van € 7.500,- gestort. Dit bedrag was gestort door [verdachte] . Volgens [medeverdachte 3] is dat startkapitaal ingebracht door [verdachte] , maar [medeverdachte 3] wist echter niet zeker waar dit geld vandaan kwam. [verdachte] had hem verteld dat het geld van een van zijn eerdere beddenzaken kwam. [verdachte] heeft over deze storting in de kas van [onderneming] echter verklaard dat hij de herkomst van het geldbedrag niet meer exact weet, maar dat hij denkt dat het geld afkomstig was van de voorraad van zijn vorige bedrijf, ' [bedrijf 2] '.
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt dat [onderneming] heeft aangegeven dat
[verdachte] in november 2012 in loondienst is gekomen van deze vennootschap. Het gestelde dienstverband loopt door tot en met april 2013. [medeverdachte 2] , de dochter van [verdachte] , is bij [onderneming] in dienst gekomen met ingang van december 2012.
2. [onderneming]
Volgens het hof was bij [onderneming] sprake van een façade en derhalve van een niet werkelijk functionerend bedrijf. Een façade die het mogelijk maakte van misdrijf afkomstige contante gelden wit te wassen en salarisspecificaties en een werkgeversverklaring valselijk op te maken.
[onderneming] werd door [verdachte] geëxploiteerd als een bedrijf dat handelde in bedden en matrassen. De klanten die bij het bedrijf kwamen, betaalden hun aankoop blijkens de verklaringen van [medeverdachte 3] en [verdachte] altijd contant. Ook de leveranciers van de bedrijfsvoorraad bedden en matrassen werden volgens verklaringen altijd contant betaald. Echter, in de boekhouding van [onderneming] zijn geen klantenlijsten of -gegevens, geen overboekingen, geen bonnen over garanties van verkochte producten enz. aangetroffen. In de boekhouding bevindt zich geen enkele factuur van een verkocht bed, op één na. Er waren enkel een handjevol bestelbonnen zonder naam. Er is sprake van een zeer beperkte inkoop van bedrijfsgoederen die nauwelijks voldoende lijkt om een showroom te vullen, maar slechts voldoende om de façade te creëren.
Het onderzoek naar [onderneming] geeft naar het oordeel van het hof niet enkel een beeld van een bedrijf met een zeer slecht geordende, dan wel grotendeels ontbrekende administratie, maar het onderzoek maakt ook duidelijk dat feitelijk geen sprake was van een daadwerkelijk functionerend bedrijf dat zich bezig hield met de verkoop van bedden. Dat er volgens de verklaringen van [medeverdachte 3] werd geadverteerd namens het bedrijf en er een bedrijfspand was betrokken waarin een showroom was ingericht, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders.
Voor wat betreft met de met [onderneming] afgesloten arbeidsovereenkomsten stelt het hof het volgende vast. Het hof stelt ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte 2] vast dat weliswaar formeel sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen de genoemde betrokkenen en [onderneming] als werkgever, maar feitelijk was sprake van een fictief dienstverband. Zo blijkt uit het procesdossier dat over de bezigheden van [medeverdachte 2] verschillend wordt verklaard. Verder blijkt uit geen enkel schriftelijk bescheid in de administratie van het bedrijf [onderneming] dat [verdachte] of [medeverdachte 2] feitelijk een verkooptransactie heeft verricht of daadwerkelijk iets heeft verkocht of dat de verdachten zich kennelijk bezig hebben gehouden met de verkoop van bedden en matrassen of de administratie van het bedrijf. Ook van andere werkzaamheden door [verdachte] of [medeverdachte 2] voor het bedrijf is feitelijk niets geregistreerd. Ten slotte heeft [medeverdachte 2] over haar activiteiten als werkneemster van [onderneming] niet of slechts in beperkte zin willen verklaren en heeft bijvoorbeeld daarbij geen enkele naam van een klant of leverancier kunnen noemen.
3. Salarisbetalingen aan verdachte en [medeverdachte 2]
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt dat [onderneming] heeft aangegeven dat
[verdachte] in november 2012 in loondienst is gekomen van deze vennootschap. Het gestelde dienstverband loopt door tot en met april 2013.
is bij [onderneming] in dienst gekomen met ingang van december 2012 en genoot de eerste maand een brutoloon van € 1.606,-. Vanaf januari 2013 werd dit brutoloon zonder duidelijke reden verhoogd tot € 2.300,- per maand. Volgens de branchevereniging was het salaris dat [medeverdachte 2] ontving (veel) hoger dan gebruikelijk voor de functie die ze zou bekleden.
Uit de bankgegevens blijkt dat vóór iedere uitbetaling van salaris aan [verdachte] en [medeverdachte 2] door [onderneming] een contante storting van een gelijk bedrag op de rekening van [onderneming] werd gedaan.
4. Ter zake van feit 1: het witwassen van een woning
In januari 2013 wilde [medeverdachte 2] een woning kopen aan de [adres 1] .
Bij de aanvraag van [medeverdachte 2] voor de hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres 1] was een werkgeversverklaring met salarisstrook gevoegd. De getuige [getuige 2] , heeft bij de politie verklaard dat de combinatie van de verstrekte werkgeversverklaring, de salarisspecificatie en de schenkingsovereenkomst de ABN AMRO ertoe heeft bewogen om [medeverdachte 2] een hypotheek te verstrekken ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed [adres 1] voor een bedrag van € 137.000,-.
[medeverdachte 2] is kort voordat zij een huis wilde gaan kopen 'fictief' bij het bedrijf gaan werken met – zo komt uit het dossier naar voren – het enkele doel om daarmee te bewerkstelligen dat zij een 'wit' salaris zou kunnen ontvangen en op grond daarvan een hypotheek zou kunnen krijgen. Daarmee stelt het hof tevens vast dat ten aanzien van de genoemde salarisstrook en de opgemaakte werkgeversverklaring sprake is van geschriften waarvan de inhoud niet de werkelijkheid weergeeft en er derhalve sprake is van valse geschriften, alsmede dat de aan verdachte maandelijks overgemaakte bedragen geen loon betrof.
Het hof trekt op grond van het voorgaande ook de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] en [medeverdachte 2] wisten dat er sprake was van een fictief dienstverband, dat de maandelijkse bedragen die zij ontvingen geen loon waren en dat de aan [medeverdachte 2] verstrekte salarisstrook en de opgemaakte werkgeversverklaring slechts als doel hadden als echt en onvervalst te gebruiken ter verkrijging van een hypothecaire lening en hiermee de bank op te lichten. Het hof acht op grond van het voorgaande dan ook bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] wisten dat de salarisstroken en de werkgeversverklaring vals waren.
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 2] een valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie heeft verstrekt aan de ABN AMRO bank om deze ertoe te bewegen aan haar een hypothecaire lening te verstrekken voor de aankoop van de woning aan de [adres 1] . Slechts op basis van deze valse bescheiden heeft zij de woning kunnen verwerven. [verdachte] heeft zijn dochter geholpen bij het verwerven en witwassen van de woning. Hij heeft door zijn dochter 'fictief' in dienst te nemen en valse salarisstroken en een valse werkgeversverklaring te verstrekken een bijdrage geleverd aan dit verwerven. Daarbij was tussen beiden sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij voor beiden geldt dat hun intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht was bij de voorbereiding, de uitvoering en de afhandeling van het delict.
5. De onderdelen van zoals tenlastegelegd in feit 2
5.1.
Ter zake van de € 41.000,-
Op 5 februari 2013 is € 4.000,- contant gestort op bankrekening [nummer 1] op naam van
[onderneming] . Op 6 februari 2013 is weer € 4.000,- contant gestort op voornoemde
rekening. Op 11 februari 2013 is een bedrag van € 2.000,- contant gestort op de rekening
van [onderneming] .
In de kasadministratie van februari 2013 wordt bij Inkomsten onder 'verkoop' d.d. 1 februari
2013 een bedrag van € 10.000,- geboekt met de omschrijving 'voorschot Old op verkoop'
zonder nadere toelichting. Op 5 februari en 6 februari 2013 wordt onder Uitgaven steeds een bedrag van € 4.000,- en op 9 februari 2013 een bedrag van € 2.000,- geboekt met de omschrijving 'storting naar bank'.
[medeverdachte 3] heeft hierover bij de politie verklaard dat hij over de € 10.000,- herhaaldelijk bij [verdachte] heeft gevraagd, maar tot dan toe niets heeft gezien. [medeverdachte 3] verklaart dat hij tot dan toe geen zekerheid heeft of er een voorschot ontvangen is vanuit Duitsland. [verdachte] zou hebben verklaard dat het te maken had met bedden en matrassen, maar deze verkoop heeft [medeverdachte 3] ook niet terug kunnen vinden in de voorraadadministratie die hij zelf bijhield, ook omdat hij geen enkele omschrijving had gekregen.
Nader onderzoek van deze boekingen heeft geen verkoopfacturen opgeleverd waardoor een koper van de goederen bekend zou zijn geworden en derhalve een verifieerbare verklaring van het totaal van € 10.000,- ontbreekt en de precieze herkomst van het totale geldbedrag onduidelijk is.
Op 11 februari 2013 is op de bankrekening van [onderneming] een bedrag van
€ 31.000,- door [bedrijf 3] overgeboekt, met als omschrijving 'spoedbetaling
[bedrijf 3] , aankoop partij badkamers 50 pallets'. Bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] op 8 oktober 2013 is een factuur d.d. 5 februari 2013 aangetroffen van [onderneming] aan [bedrijf 3] voor 50 pallets badkamers ter waarde van € 31.000,-.
Op 11 februari 2013 is door [onderneming] een bedrag van € 41.000,- gestort op de
ABN AMRO bankrekening van [medeverdachte 2] onder vermelding van: 'volgens afspraak'. Tijdens de doorzoeking in het pand van [onderneming] aan de [adres 3] op 2 oktober 2013 werd een niet ondertekende leningsovereenkomst van € 41.000,- gedateerd op 10 maart 2013 op naam van [onderneming] en [medeverdachte 2] aangetroffen.
Bij de politie heeft [verdachte] met betrekking tot de omzet verklaard dat het bedrag van € 31.000,- een transactie betreft van de verkoop van het sanitair. Hij weet niet meer precies aan wie hij de partij verkocht heeft, hij denkt aan [bedrijf 3] , maar hij weet dit niet zeker. Hij weet ook niet meer van wie hij deze partij ingekocht heeft. [medeverdachte 3] weet ook niet meer hoeveel hij daarvoor betaald heeft, dat kan € 10 à 15.000,- zijn geweest. [onderneming] heeft er een goede winst op gepakt.
[medeverdachte 3] heeft hierover op 8 oktober 2013 bij de politie verklaard dat het bedrag van € 31.000,- een transactie betreft van de verkoop van het sanitair. Hij heeft geen idee hoe [onderneming] aan deze badkamers kwam, maar er moet een factuur zijn. Uit zijn hoofd weet hij niet de inkoopprijs van deze badkamers. De inkoop zal per kas betaald zijn. Op de vraag wat de herkomst is van het totaal aan contante geld gestort op 5, 6 en 11 februari 2013 op [bankrekeningnummer 1] , verklaart hij dat dit van de contante omzet is. Hij zelf heeft dit geld gestort. Alle stortingen kunnen alleen door hem gedaan worden.
Nader onderzoek van deze boeking, onder andere naar [bedrijf 3]
– blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel een autobedrijf – heeft geen verifieerbare verklaring van de totaal € 31.000,- opgeleverd, waardoor de precieze herkomst van het totale geldbedrag onduidelijk is.
Op de vraag wat [medeverdachte 3] kan vertellen over de overschrijving van € 41.000,- op de bankrekening van [medeverdachte 2] verklaart hij dat na de verkooptransacties van [verdachte] in relatie tot de partij sanitair en de verkoopdagen er een groot bedrag op de bank stond. [verdachte] heeft toen aangegeven dat zijn dochter [medeverdachte 2] een huis wilde kopen en daarvoor een eigen inleg nodig had. Verdachte heeft toen gezegd dat het geld op die rekening van [verdachte] was en hij er dus over kon beschikken.
Op 4 februari 2014 heeft [medeverdachte 3] hierover nog aanvullend bij de politie verklaard, dat toen [verdachte] de partij badkamers aan [bedrijf 3] verkocht had aan hem vroeg of hij het bedrag dat binnen moest komen, kon gebruiken voor zijn dochter [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] is de enige die een overschrijving kon uitvoeren, dus dat heeft hij gedaan. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de liquiditeit van [onderneming] op dat moment flink onder druk kwam te staan.
5.2.
Inkomensgegevens [verdachte]
was van 15 november 2010 tot 30 september 2012 bij de belastingdienst
geregistreerd als vennoot in de onderneming ' [bedrijf 4] ' Volgens de gegevens van de belastingdienst is door [bedrijf 4] in de periode van het vierde kwartaal 2010 tot en met derde kwartaal 2012 op aangiften omzetbelasting een omzet van nul euro aangegeven.
Door de belastingdienst zijn de gegevens van de aangiften inkomstenbelasting 2008 tot en
met 2011 uitgeleverd. In de aangiften inkomstenbelasting 2008 tot en met 2010 worden er
met betrekking tot [verdachte] geen looninkomsten en geen winst uit onderneming
aangegeven. Het betreffen hier zogenaamde 'nihil-aangiften' wat inhoudt dat in alle
persoonlijke rubrieken het getal '0' is ingevuld.
In de gegevens van de aangifte inkomstenbelasting 2011 is met betrekking tot [verdachte] het volgende aangegeven:
- een fiscale winst, voor fiscale faciliteiten, van € 206,-;
- een storting van kapitaal van € 2.766,-;
- aan het begin van het jaar geen ondernemingsvermogen;
- aan het einde van het jaar een ondernemersvermogen van € 2.972,-.
Looninkomsten [verdachte] (vanaf november 2012)
Uit de door de belastingdienst uitgeleverde loonheffingsstaten, periode november 2012 tot en met april 2013, valt af te lezen dat [verdachte] bij [onderneming] de volgende
bruto salarissen ontving:
- november 2012 een brutoloon genoot van € 1.874,25;
- december 2012 een brutoloon genoot van €1.874,25;
- januari 2013 een brutoloon genoot van € 1.750,-;
- februari 2013 een brutoloon genoot van € 1.750,-;
- maart 2013 een brutoloon genoot van € 1.750,-;
- april 2013 een brutoloon genoot van € 1.750,-.
In de door de ING uitgeleverde bankafschriften over de periode 11 januari 2011 tot en met 14 mei 2013 van [bankrekeningnummer 2] , op naam van [medeverdachte 1] , zijn de volgende netto salarisbedragen ten behoeve van [verdachte] bijgeschreven:
- 30 november 2012 € 1.453,97 salaris november 2012;
- 31 december 2012 € 1.453,97 salaris december 2012;
- 30 januari 2013 € 1.454,89 salaris januari 2013;
- 5 april 2013 € 1.454,89 salaris maart 2013.
Door de ING bank zijn over de periode 4 augustus 2011 tot en met 4 juli 2013 bankafschriften uitgeleverd van de bankrekening van [onderneming] , [bankrekeningnummer 1] . Uit deze bankafschriften komen geen andere salarisbetalingen aan [verdachte] naar voren dan de vier die hierboven staan.
Inkomsten [medeverdachte 1] (partner van verdachte)
Looninkomsten
Bij de belastingdienst zijn over de jaren 2008 tot en met 2012 geen loon inkomsten bekend
van [medeverdachte 1] .
Winst uit onderneming
Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel komt naar voren dat [medeverdachte 1]
onder de handelsnaam ' [bedrijf 2] ' van 13 december 2007 tot
en met 31 januari 2011 een éénmanszaak exploiteerde.
Bij de belastingdienst zijn aangiften inkomstenbelasting ingeleverd ten name van [medeverdachte 1] . De jaarstukken van de onderneming zijn onderdeel van de digitale aangifte. Met betrekking tot [medeverdachte 1] zijn de volgende gegevens bekend:
Aangifte inkomstenbelasting 2008
In de specificatie (jaarstukken) die bij de aangifte inkomstenbelasting 2008 gevoegd is,
staat dat:
- er een omzet gerealiseerd is van € 34.664,-;
- er een verlies van € 12.648,- gemaakt is;
- het kassaldo eind 2008 € 359,- was;
- het banksaldo eind 2008 € 3.517,- was;
- er eind 2008 een onderhandse lening van de moeder was van € 12.500,-.
In de bij de aangifte behorende kapitaalsvergelijking is vermeld dat er in 2008 een bedrag
van € 5.298,- als privéstorting is aangegeven.
Aangifte inkomstenbelasting 2009
In de specificatie (jaarstukken) die bij de aangifte inkomstenbelasting 2009 gevoegd is, staat dat:
- er een omzet gerealiseerd is van € 11.229,-;
- er een verlies van € 3.445,- gemaakt is;
- het kassaldo eind 2009 € 464,- bedroeg;
- er eind 2009 geen banksaldo vermeld is;
- er bij de onderhandse lening van de moeder geen bedrag vermeld is.
In de bij de aangifte behorende kapitaalsvergelijking staat dat er in 2009 een bedrag van
€ 20.406,- als privéstorting aangegeven is.
Aangifte inkomstenbelasting 2010
In de specificatie (jaarstukken) die bij de aangifte inkomstenbelasting 2010 gevoegd is,
staat dat:
- een bedrag van '0' ingevuld bij de rubriek 'saldo fiscale winstberekening'
- en er een privé onttrekking uit de onderneming is geweest van € 913,-.
De aangifte inkomstenbelasting 2010 is, met uitzondering van de rubriek 'saldo fiscale
winstberekening' een zogenaamde 'nihil-aangifte', wat inhoudt dat de overige rubrieken
die betrekking hebben op het belastingjaar 2010 niet gevuld zijn en/of gevuld zijn met
een '0'. Het vastgesteld belastbaar inkomen van [medeverdachte 1] was in 2010 € 0.
Aangifte inkomstenbelasting 2011
In de specificatie (jaarstukken) die bij de aangifte inkomstenbelasting 2011 gevoegd is, is een omzet aangegeven van € 10.000,-. In 2011 is een winst behaald van € 1.302,-.
Banksaldo
Het banksaldo van de ING rekening, [bankrekeningnummer 2] op naam van [medeverdachte 1]
, bedroeg volgens het bankafschrift op 31 december 2012 € 1.813,99.17.
5.3.
Ter zake van de overige geldbedragen
Contante opnamen
Van de rekening bij de ING bank [bankrekeningnummer 2] , op naam van medeverdachte
[medeverdachte 1] werd in de periode 11 januari 2011 tot en met 14 mei 2013 in totaal € 2.020,- contant opgenomen. De opnames hebben plaatsgevonden op:
- 17 januari 2012, € 100,-;
- 24 januari 2012, € 100,-;
- 9 januari 2013, € 500,-;
- 1 februari 2013, € 500,-;
- 8 maart 2013, € 20,-;
- 10 april 2013, € 200,-;
- 26 april 2013, € 600,-.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank 7 juli 2016 verklaard dat hijzelf geen bankrekening heeft, maar dat hij en zijn partner gezamenlijk gebruik maken van de bankrekening van zijn partner.
Aangetroffen contant geld
Op 8 oktober 2013 is bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres 2] een geldbedrag inbeslaggenomen van € 4.000,-. Dit bedrag is aangetroffen in de airco.
Stortingen contant geld
Van 8 februari 2011 tot en met 9 oktober 2012 is in totaal € 5.630,- contant gestort op
[bankrekeningnummer 2] op naam van [medeverdachte 1] .
Contante betalingen huishoudelijke kosten bij een postagentschap
In de periode van januari 2011 tot en met mei 2013 zijn meerdere maandelijks terugkerende
kosten, waaronder huur, energie, zorgverzekeringen en incidentele boetes niet via de bank
betaald, maar contant betaald op een postagentschap. Uit de bankafschriften blijkt dat in
deze periode tien huurtermijnen, acht energienota's en drie nota's van het waterbedrijf per
bank zijn betaald. Uit de nota's blijkt dat door het contant betalen van acceptgirokaarten,
bijkomende kosten van telkens € 7,50 tot € 10,- zijn betaald.
Contante betalingen van gebruiksgoederen
Tijdens de doorzoeking op 2 april 2013 in de woning van verdachte aan de [adres 2]
zijn op 2 april 2013 nota's inbeslaggenomen:
- 31 januari 2011 T-Mobilefactuur van € 106,90;
- 3 februari 2011 T-Mobilefactuur van € 240,- (afgerond);
- 20 juni 2011 iPad met cover € 618,-;
- 19 juli 2012 iPad € 599,-;
- 20 februari 2013 witgoedapparaat Siemens € 776,40.
Uitgaven boodschappen
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat zij iedere week
ongeveer € 150,- in contanten van [verdachte] overhandigd kreeg. Daar betaalde zij hun
boodschappen van maar ook haar kleding.
Ontbreken van geldopnames ten tijde van vakanties
Uit de bankafschriften van [bankrekeningnummer 2] op naam van [medeverdachte 1]
zijn geen opnames geconstateerd bij een buitenlandse geldautomaat. Er zijn wel kosten gemaakt voor vliegreizen.
Contante betalingen met betrekking tot de woning aan de [adres 1]
Nadat [medeverdachte 2] , de dochter van verdachte, op 27 februari 2013 de woning aan de
gekocht had, is de woning uitgebouwd en gerenoveerd.
[getuige 5] heeft op 8 oktober 2013 bij de politie
verklaard dat in eerste instantie de dochter van [verdachte] , [medeverdachte 2] hem had benaderd. Later
nam [verdachte] het over, die liep er ook de hele dag te klussen.
Op 16 oktober 2013 verklaarde [getuige 5] nog aanvullend dat hij een aantal onderaannemers
voor de werkzaamheden op de [adres 1] in dienst had gehad. Een verbouwing als
deze zou € 50.000,- tot € 60.000,- euro moeten kosten, echter zonder de badkamer, keuken
en vloer.
[getuige 6] heeft bij de politie verklaard dat hij samen met zijn collega [persoon 2]
op het adres [adres 1] een aanbouw heeft
gemaakt, een fundering heeft gestort, stelwerk heeft uitgevoerd, een vloer heeft gestort en
een dakconstructie heeft gemaakt. Verder heeft hij verklaard dat de dochter van [verdachte] op
[adres 1] ging wonen en dat haar vader de opdrachtgever van het project was. De
vader was de grote man. Het totaal bedrag van tien facturen bedroeg € 5.671,25 euro, gericht aan [bedrijf 5] .
[getuige 7] heeft bij de politie verklaard dat hij voor de dakbedekking
inclusief isolatie in totaal € 40,- per vierkante meter berekende en dat het werk dat hij voor
[getuige 5] uitvoerde zwart gebeurde en de betaling van € 1.200,- of € 1.300,- cash gebeurde.
[verdachte] was de klant, maar hij wist niet of hij daar ook woonde.
De getuige [getuige 8] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] bij hem in de
zaak is geweest in Uden en heeft toen diverse goederen uitgezocht voor de woning van zijn
dochter. Zijn bedrijf heeft de goederen aan hem verkocht voor € 8.600,-. [verdachte] heeft de
goederen voor de badkamer in delen zelf opgehaald en steeds afzonderlijk contant betaald
voor wat hij heeft meegenomen. In totaal heeft [verdachte] € 8.600,- contant betaald voor deze
goederen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de woning aan de [adres 1] in februari 2013 is gekocht en dat [medeverdachte 2] er in juli 2013 is ingetrokken.
Verdachte heeft de verbouwing in de woning gedaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank van 7 juli 2016 verklaard dat hij nog geld had liggen van de beddenverkoop, die hij weleens zwart had verkocht. Met dit geld heeft hij zijn dochter [medeverdachte 2] geholpen met de aankoop en verbouwing van haar huis aan de [adres 1] .
6. Ter zake van feit 2: het witwassen van geldbedragen
6.1.
Inleiding
In de onderhavige zaak is de vraag of een brondelict ten grondslag ligt aan het bewezenverklaarde witwassen. Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring voor het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp 'afkomstig is uit enig misdrijf' is, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs (vgl. HR 18-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, rov. 2.3.1.-2.4.).
Het hof stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de voorwerpen waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben van enig misdrijf afkomstig zijn. Het hof dient daarom vast te stellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
6.2.
Vermoeden van witwassen ter zake van het geldbedrag van € 41.000,-
Het hof is van oordeel dat bij [onderneming] , zoals reeds in het voorgaande is vastgesteld, sprake van een façade en derhalve van een niet daadwerkelijk functionerend bedrijf, dat zich fictief bezighield met de verkoop van bedden en matrassen. Dat bleek uit het ontbreken van een deugdelijke bedrijfsadministratie en het bestaan van fictieve dienstverbanden. Zo ontbrak een deugdelijke bedrijfsadministratie waarin de in- en verkooptransacties helder traceerbaar waren, bleek niet duidelijk of en welke werkzaamheden door [verdachte] en [medeverdachte 2] waren verricht en uit bankgegevens bleek dat vóór iedere uitbetaling door [onderneming] van het salaris aan [verdachte] en [medeverdachte 2] een contante storting van een gelijk bedrag op de rekening van [onderneming] werd gedaan.
Daarnaast is op 5, 6 en 11 februari 2013 is in totaal € 10.000,- contant gestort op de bankrekening van [onderneming] . De herkomst van de drie contante stortingen van in totaal € 10.000,- is eveneens volstrekt onduidelijk en niet verantwoord in de verkoopadministratie van [onderneming] . Eveneens onhelder is het op 11 februari 2013 ontvangen bedrag van € 31.000,- van [bedrijf 3] onder vermelding van 'spoedbetaling en aankoop van een partij van 50 pallets badkamers'. Er is van deze transactie geen inkoopfactuur of betalingsbewijs van de aankoop door [onderneming] van deze partij sanitair en badkamermeubilair en uit de kasadministratie noch de bankafschriften blijkt van een contante of girale betaling die mogelijk verband zou kunnen houden met de aankoop van de partij sanitair. Ook zijn er geen stukken (zoals een laadbon of een factuur van een transportbedrijf) waaruit blijkt dat deze goederen aan [onderneming] zijn geleverd.
Vervolgens is op 11 februari 2013 een bedrag van € 41.000,-, zijnde precies het bedrag van € 31.000,- en de contante stortingen tezamen van € 10.000,-, overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 2] ten behoeve van de financiering van de aankoop van een woning.
Het hof is, deels in navolging van de rechtbank, van oordeel dat de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, dan ook het vermoeden van witwassen van de € 41.000,-.
6.3.
Verklaring [verdachte] over de € 41.000,-
Bij de politie heeft [verdachte] met betrekking tot het bedrag van € 31.000,- verklaard dat het een transactie betrof die verband houdt met de verkoop van het sanitair. [verdachte] weet niet meer van wie hij deze partij ingekocht heeft en weet evenmin hoeveel hij daarvoor betaald heeft.
Ook blijft onduidelijk aan wie de partij sanitair is verkocht. Nader onderzoek van deze boeking, onder andere naar het bedrijf aan wie de partij vermeend zou zijn verkocht, [bedrijf 3] – blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel een autobedrijf – heeft geen verifieerbare verklaring van de totaal € 31.000,- opgeleverd, waardoor de precieze herkomst van het totale geldbedrag onduidelijk is. De verklaring van de getuige [getuige 3] die hierover is afgelegd, acht het hof niet geloofwaardig nu er geen enkel document is om de door hem geschetste transactie te onderbouwen.
Het hof acht het onaannemelijk dat een partij sanitair wordt verkocht voor een bedrag van € 31.000,- aan [bedrijf 3] , een bedrijf dat blijkens het uittreksel uit de Kamer van Koophandel een autobedrijf betreft. Het hof acht het verder opmerkelijk dat dit bedrag giraal is gestort, terwijl uit de administratie van [onderneming] blijkt dat alle overige inkopen en verkopen contant per kas plaatsvonden. Alleen salarisbetalingen en betalingen aan de belastingdienst werden per bank gedaan.
Met betrekking tot de herkomst van de overige € 10.000,- heeft verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij dit bedrag had gespaard van verjaardagsgeld. Deze verklaring is echter niet verifieerbaar. Daarenboven acht het hof die verklaring niet geloofwaardig, aangezien verdachte eerst in hoger beroep met die verklaring is gekomen.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door [verdachte] afgelegde verklaring voor de herkomst van het geldbedrag van € 41.000,- niet concreet, niet verifieerbaar en in zijn totaliteit hoogst onwaarschijnlijk zijn, op grond waarvan deze verklaring terzijde wordt geschoven. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat het genoemde geldbedrag van € 41.000,- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
6.4.
Vermoeden van witwassen ten aanzien van diverse geldbedragen ten behoeve van de (verbouwing van de) woning aan de [adres 1] en diverse geldbedragen ten behoeve van luxe goederen en levensonderhoud
Verdachte genoot in de jaren 2008 tot en met oktober 2012 geen looninkomsten. Ook zijn
partner [medeverdachte 1] genoot in de jaren 2008 tot en met 2012 geen looninkomsten.
Verdachte kreeg bij [onderneming] vanaf november 2012 een netto maandsalaris van
afgerond € 1.454,-. De fiscale resultaten van verdachte uit de onderneming van de jaren 2010 en 2011 zijn samengevoegd in de aangifte 2011 en bedragen € 206,-. [bedrijf 4]
, waarvan verdachte vennoot was, heeft geen omzet aangegeven.
In de jaren 2008 en 2009 is door [medeverdachte 1] een verlies van respectievelijk
€ 12.648,- en € 3.455,- aangegeven in haar aangifte inkomstenbelasting. In 2011 heeft zij
een winst van € 1.302,- aangegeven. Het saldo op de ING bankrekening, [bankrekeningnummer 2]
bedroeg op 31 september 2012 € 1.813,99.
Verder is nog van belang dat uit de bewijsmiddelen volgt dat van de rekening bij de ING
bank [bankrekeningnummer 2] , op naam van [medeverdachte 1] in de
periode 11 januari 2011 tot en met 14 mei 2013 in totaal € 2.020,- contant werd opgenomen.
Verdachte zelf heeft geen bankrekening, maar gebruikt de rekening van zijn echtgenote.
Op grond van het ontbreken van voldoende legale inkomsten van verdachte en zijn partner
voor de geconstateerde uitgaven en de omstandigheid dat vele uitgaven contant zijn voldaan
terwijl verdachte en zijn echtgenote slecht € 2.020,- contant hebben opgenomen bestaat het
gerechtvaardigd vermoeden dat sprake is geweest van witwassen met betrekking tot diverse
geldbedragen.
6.5.
Verklaring verdachte ten behoeve van de (verbouwing van de) woning aan de [adres 1] en diverse geldbedragen ten behoeve van luxe goederen en levensonderhoud
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat hij nog gelden had liggen die hij had gespaard uit verdiensten van de beddenhandel die hij 'was vergeten op te geven aan de belastingdienst', die hij heeft gebruikt voor de verbouwing van de woning aan de
[adres 1] . De geldbedragen ten behoeve van de aankopen van luxegoederen en
levensonderhoud zijn onverklaard gebleven, nu verdachte niet inzichtelijk heeft gemaakt
waar de gelden vandaan kwamen.
Ook ter zake van deze geldbedragen is het hof van oordeel dat de door [verdachte] afgelegde verklaring voor de herkomst van deze geldbedragen niet concreet, niet verifieerbaar en in zijn totaliteit hoogst onwaarschijnlijk zijn, op grond waarvan deze verklaring terzijde wordt geschoven. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat de bedoelde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
6.6.
Verklaring verdachte € 4.000,-
Verdachte heeft bij de politie geen verklaring willen afleggen met betrekking tot de aangetroffen € 4.000,- in de airco in zijn woning. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat dit bedrag kasgeld betrof van [onderneming] dat hij bij hem thuis veilig heeft willen opbergen om het vervolgens aan [medeverdachte 3] af te geven waarna die het weer op de bankrekening van [onderneming] zou storten.
Het hof acht deze eerst ter terechtzitting van de rechtbank van 7 juli 2016 door verdachte afgelegde verklaring niet geloofwaardig, nu dit bedrag, gelet op alle onregelmatigheden en hiaten in de administratie, niet terug te voeren is tot de administratie van [onderneming] . Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het genoemde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Echter, het enkel verstoppen van genoemd geldbedrag in de airco kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als het 'verbergen' of 'verhullen' als bedoeld in de tenlastelegging, nu die gedraging sec er niet op hoeft te zijn gericht om het zicht op de herkomst van dat geldbedrag te bemoeilijken. Het hof zal verdachte daarom voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
7. Conclusie
Het hof acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven. De bewijsverweren worden derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft zich (meer subsidiair) op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde niet strafbaar is, hetgeen – naar het hof begrijpt – dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging ter zake van dat feit. Zij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd, dat artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht pas op 1 januari 2017 in werking is getreden, zodat het vóór die datum verwerven van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf niet strafbaar is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt het volgende voorop. De op 1 januari 2017 in werking getreden artikelen 420bis.1 en 420quater.1 van het Wetboek van Strafrecht vullen de bestaande witwasbepalingen in die zin aan dat het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, ook kan worden bestraft als vorm van witwassen, zonder de vaststelling van gedragingen van de verdachte die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Is er, bij dezelfde bewezenverklaring, wel sprake van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft, dan kan het bewezenverklaarde worden gekwalificeerd als – gewoon – (schuld)witwassen als bedoeld in artikel 420bis of artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Zoals hiervoor uit de gebruikte bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen is gebleken, was in het onderhavige geval sprake van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Het bewezenverklaarde onder 1 valt daarom onder het bepaalde in artikel 420bis, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat ten tijde van het bewezenverklaarde onder 1 luidde. Het verweer wordt daarom verworpen.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen
en
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een woning c.a. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het witwassen van geld en het maken van een gewoonte daarvan. Verdachte heeft daardoor bijgedragen aan de aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien heeft hij van criminele activiteiten afkomstige gelden onttrokken aan het zicht van justitie en aan deze illegale verworven bedragen een schijn van legale herkomst gegeven.
Het hof houdt er rekening mee dat verdachte geruime tijd profijt heeft getrokken van
voorwerpen/opbrengsten afkomstig uit enig misdrijf. Hij heeft hierbij gehandeld uit puur
winstbejag.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 8 oktober 2013, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 25 juli 2016 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Er is in eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 9 maanden.
Verdachte en de officier van justitie hebben op 8 augustus 2016 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 5 april 2019. Ook in hoger beroep is dus sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt acht maanden.
Kortom, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is sprake van een schending van de redelijke termijn. Naar het oordeel van het hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof zal daarom aan die overschrijding consequenties verbinden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 en 2 begane misdrijven werden aangetroffen en deze aan verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Van de andere, na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal het hof de teruggave aan verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een kentekenplaat, met [kenteken] (goednummer [nummer 2]);
- een kentekenbewijs, deel 1a + 1b, [kenteken] (goednummer [nummer 2]).
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een computer met muis en toetsenbord (goednummer [nummer 2]);
- een beeldscherm (goednummer [nummer 2]).
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. J.T.F.M. van Krieken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes en L.G. Gersen, griffiers,
en op 5 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Griffier Gersen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.