Vgl. HR 30 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2855, NJ 2014/450 m.nt. Borgers onder NJ 2014/441 en HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2022. Zie ook HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1810, NJ 2015/457 m.nt. Vellinga-Schootstra waarin het eerste namens de verdachte voorgestelde middel niet (reeds) strandde op een gebrek aan belang, een mogelijkheid waarop in de conclusie onder 19 werd gewezen. Van een ruimere benadering zouden - gelet op de bijbehorende conclusies - enkele arresten kunnen getuigen waarin een op de afwijzing van een getuigenverzoek betrekking hebbend middel met art. 81 RO is afgedaan (vgl. HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1339; HR 28 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:377; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1950; HR 26 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:435).
HR, 27-08-2019, nr. 17/05986
ECLI:NL:HR:2019:1288, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-08-2019
- Zaaknummer
17/05986
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1288, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑08‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:839
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2017:5468, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2019:839, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑06‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1288
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/05986
Datum 27 augustus 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 december 2017, nummer 20/000593-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Sytema, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van elf jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze tien jaren en zeven maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2019.
Conclusie 25‑06‑2019
Inhoudsindicatie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 17/05986
Zitting 25 juni 2019
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 12 december 2017 het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant van 21 februari 2017 waarbij de verdachte is veroordeeld wegens 1. ‘doodslag’ en 2. ‘handelen in strijd met artikel 13 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’ bevestigd behoudens ten aanzien van ‘de opgelegde hoofdstraf’ en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. De rechtbank had tevens een vordering van een benadeelde partij deels toegewezen, drie andere benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voorts had de rechtbank enkele voorwerpen onttrokken aan het verkeer en andere voorwerpen teruggegeven.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, althans onbegrijpelijk het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] heeft afgewezen.
De rechtbank heeft in het door het hof bevestigde vonnis ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat hij:
‘op 21 februari 2016 te Berlicum opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte voornoemde [slachtoffer] in de rug gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.’
5. Deze bewezenverklaring rust op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Het proces-verbaal van bevindingen, gesloten en getekend op 21 februari (BFK: 2016) door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hoofdagenten van de politie Oost-Brabant:
'Op 21 februari 2016 kregen wij een melding van het Operationeel Centrum inhoudende dat er een reanimatie gaande was op de [a-straat] in Berlicum. Wij kwamen omstreeks 03:15 uur ter plaatse en zagen dat ambulancepersoneel doende was met het reanimeren van een persoon die in de berm lag.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat er een behoorlijke snee in de bovenzijde van de rug van het slachtoffer zat.
Tevens hoorde ik, verbalisant [verbalisant 2] , dat de ter plaatse gekomen trauma-arts vertelde dat de wond op de rug van het slachtoffer een overduidelijke steekwond betrof van een flink formaat.’
2. Het proces-verbaal van bevindingen, gesloten en getekend op 21 februari 2016 door [verbalisant 3] , brigadier van de politie Oost-Brabant:
'Op 21 februari 2016 kregen wij de melding dat op de [a-straat] in Berlicum een persoon op straat zou liggen. Ter plaatse zagen wij dat er een jonge man op de grond lag, welke werd gereanimeerd.
Het slachtoffer bleek te zijn genaamd:
[slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ’.
3. Een geschrift, zijnde een NFI rapportage ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ d.d. 7 juli 2016:
‘Op 23 februari 2016 is [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , overleden.
Resultaten
Aan de voorzijde van het bovenbeen links, op circa 67 cm vanaf de voetzoolrand was een streepvormige scherprandige huidperforatie, gehecht met één hechting, letsel A, lengte circa 2,7 cm; aansluitend was een steekkanaal in de spieren van het bovenbeen (geen letsels aan grotere bloedvaten). Lengte steekkanaal geschat tussen 6,5 en 10,5 cm.
Aan de rug op circa 133 tot 140 cm vanaf de voetzoolrand, in/net naast de middellijn, was een chirurgische gehechte, genezende, streepvormige huidperforatie, letsel D, lengte circa 7 centimeter, met aansluitend steekkanaal links langs de wervelkolom, verlopend iets naar links, buikwaarts en iets voetwaarts tot in de borstholte; in het kader van dit steekletsel doorsteek door de onderkwab van de linkerlong (chirurgisch gesloten), insteek in de lichaamsslagader (chirurgisch gesloten) en schamping van de buitenste lagen van de slokdarm (chirurgisch gesloten).
Interpretatie van de resultaten
Er werden twee letsels aangetroffen, één aan het bovenbeen links en één aan de rug die waren omgeven door bloeduitstortingen. Deze letsels waren bij leven ontstaan en het gevolg van een inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld (steken) zoals kan optreden ten gevolge van steken met een hard en spits voorwerp, bijvoorbeeld een mes. Eventuele afweerletsels werden niet aangetroffen.
De letsels A en D hebben geleid tot bloedverlies. Het letsel aan de rug heeft geleid tot ernstige, potentieel dodelijke, inwendige letsels.
Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] kan worden verklaard door verwikkelingen van steekletsels, met name een steekletsel in de rug’.
4. De verklaring van [getuige 2] , afgelegd ten overstaan van de politie op de [a-straat 1] te Berlicum op 21 februari 2016 omstreeks 05:28 uur:
‘Ik was op een feest van [getuige 1] aan de [a-straat 1] te Berlicum. Op 21 februari 2016 omstreeks 03:00 uur was het feest afgelopen en gingen we met zijn allen naar buiten. Ik hoorde een knal van vuurwerk. Door het afsteken van vuurwerk ontstond er een discussie. Ik stond buiten met [verdachte] . Ik zag dat [betrokkene 4] een conflict kreeg met [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] en [verdachte] door verschillende personen uit elkaar werden gehaald. Ik zag dat [verdachte] iets puntigs in zijn hand had. Ik denk dat het voorwerp dat [verdachte] in zijn hand had, ongeveer twintig centimeter lang was. Ik ben er vrijwel zeker van het een mes is geweest’.
5. De verklaring van [getuige 2] , afgelegd bij de politie op 23 februari 2016:
‘A: Toen het feest van [getuige 1] was afgelopen hoorde ik dat buiten een discussie plaatsvond over een rotje.
A: [verdachte] was agressief naar diegene met wie hij een discussie had.
A: Uiteindelijk keerde [verdachte] zich die avond tegen [slachtoffer] .
V: Wat gebeurt er dan tussen [verdachte] en [slachtoffer] ?
A: Ik zag dat ding in een flits voorbij komen.
V: Over welk ding heb jij het dan?
A: Een mes.
V: Wie had dat mes?
A: [verdachte] .
V: Wat zag je precies?
A: Een mes, zwart.
V: Waar had [verdachte] dat mes vast?
A: In zijn rechterhand volgens mij
A: Binnen vroeg ik aan [verdachte] : "Waarom dat mes?” [verdachte] zei: "Kijk mijn vriendin." Ik zei iets van: “Dan haal je er toch geen mes bij?" Ik hoorde toen dat hij zei: "Maak je niet druk, die heb ik al lang aan iemand meegeven".
V: Hoe reageerde jij daarop?
A: Ik hoorde dat [verdachte] hierna nog zei: "Tegen niemand zeggen”’.
6. De verklaring van [getuige 1] , afgelegd bij de politie op 21 februari 2016:
‘Ik gaf op 21 februari 2016 een feest ter gelegenheid van mijn achttiende verjaardag. Dit feest was bij mij thuis, de [a-straat 1] te Berlicum.
Toen het feest afgelopen was, ontstond er ruzie. Op het feest waren onder andere [getuige 2] , [slachtoffer] , [verdachte] , diens vriendin [betrokkene 4] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .’
7. De verklaring van [getuige 1] , afgelegd bij de politie op 24 februari 2016:
‘A: Er is een vechtpartij ontstaan waarbij [betrokkene 4] op haar gezicht is geslagen. [slachtoffer] en [verdachte] hebben daarna lopen vechten. [betrokkene 9] heeft [verdachte] en [betrokkene 4] de sloot in geslagen.
V: Hoe ging dat?
A: Zij lagen op de grond met elkaar te vechten. [verdachte] werd er vanaf getrokken en in de sloot gegooid. [slachtoffer] zag ik weglopen, richting zijn fiets. [verdachte] sprong van de ene kant van de sloot naar de andere kant. Ik zag [verdachte] naar [slachtoffer] toe rennen. Ik zag hem een slaande beweging maken en daarbij de rug van [slachtoffer] raken. Het leek op een neerwaartse vuistslag op de rug van [slachtoffer] . Het was zoals mensen doen als zij met hun vuist op tafel slaan alleen nu op de rug van [slachtoffer] .
V: Wat gebeurt er na die vuistslag op [slachtoffer] zijn rug?
A: Ik hoorde zo 'n auw kreet van [slachtoffer] afkomen. Ik zag [verdachte] weglopen. Ik wilde hulp halen.
V: Hoeveel afstand zit er tussen de plek waar jij hebt gezien dat [slachtoffer] werd aangevallen met die vuistslag in zijn rug en de plek van de reanimatie?
A: 15 tot 20 meter.’
8. De verklaring van [getuige 1] , afgelegd bij de politie op 14 maart 2016:
‘A: Ik zag dat [verdachte] richting [slachtoffer] rende.
V: Oké, [verdachte] rende richting [slachtoffer] , en dan?
A: Toen zag ik hem bij [slachtoffer] springen. Een voorwaartse sprong in de richting van [slachtoffer] rug.
Noot verbalisanten:
Getuige [getuige 1] doet de sprong voor waarbij hij afzet met zijn rechterbeen. Wij verbalisanten zien dat getuige [getuige 1] met zijn rechterarm een slaande neergaande beweging maakt.
V: Waar komt de neerwaartse beweging terecht?
A: Op [slachtoffer] zijn rug.
V: Waar op [slachtoffer] zijn rug?
A: In het gebied tussen de schouderbladen.
V: Jij ziet de neerwaarts bewegende slaande arm van [verdachte] op de rug van [slachtoffer] terecht komen. Wat hoorde jij?
A: Ik hoorde [slachtoffer] schreeuwen. Een auw kreet. Een hele harde schreeuwende pijnkreet.
A: [verdachte] duwde een mes in mijn handen. Hij zei iets als: ‘Hou het bij je of zorg dat het wegkomt’. Een maand voordat het incident met [slachtoffer] gebeurde liet [verdachte] mij een mes van hem zien. Hij pakte dit mes uit zijn broekzak of van de kast. Het was een zwart mes. Ik weet bijna honderd procent zeker dat dit het mes was wat [verdachte] mij die avond in mijn handen duwde.
A: Ik gaf het mes aan [betrokkene 1] en zei: “Hier hou bij je, die is van [verdachte] ”.
V: Even terug, jij kreeg dat mes in je hand, in welke staat?
A: In ingeklapte staat’.
9. De verklaring van [betrokkene 1] , afgelegd bij de politie op 10 maart 2016:
'A: Ik ben vanaf de woning van [verdachte] naar het feest in Berlicum gefietst.
A: Bij het verlaten van het terrein (de rechtbank begrijpt: [a-straat 1] te Berlicum) heb ik een mes aangenomen van [getuige 1] . [getuige 1] zei toen tegen mij: “Hier, dat is van [verdachte] ". Ik heb het mes in mijn rugzak gestopt. In het chalet (de rechtbank begrijpt: de woning van verdachte) heb ik het mes uit mijn rugzak gehaald.
V: Hoe ziet het mes eruit?
Het was een zwart mes. Ik zag dat er aan de zijkant een gleuf zat. Toen wist ik dat het een mes was. Ik heb het mes aan [betrokkene 2] gegeven.
V: Jij draagt het over aan [betrokkene 2] ? Wat zeg jij dan?
A: Ik zei tegen [betrokkene 2] : “Hier, dit is van [verdachte] ". [betrokkene 2] nam het mes aan’.
10. De verklaring van [betrokkene 2] , afgelegd bij de politie op 23 maart 2016:
‘V. Ik wil met jou naar het moment dat jij in het chalet bent, na het vertrek bij het feest. Vertel mij wat er gebeurt.
A: We komen het chalet binnen. [betrokkene 1] doet zijn rugzak af. [betrokkene 1] haalt een ingeklapt mes uit zijn tas en geeft dat mes aan mij.
V: Wat wordt er gezegd als je dat mes krijgt?
A: Volgens mij zegt hij er bij dat het van [verdachte] was. Ik heb het mes bovenop de kast gelegd.
V: Heb je het mes tot aan het moment dat de politie kwam nog gezien?
A: Toen ik naar de kast keek, lag het er volgens mij niet meer.’
11. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 7 februari 2017:
‘Ik was op 21 februari 2016 op het feest van [getuige 1] aan [a-straat 1] te Berlicum. Ik was daar samen met mijn vriendin [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Ik zag dat er een worsteling ontstond tussen [slachtoffer] en [betrokkene 4] . Ik heb met [slachtoffer] gevochten’.
12. Het OVC-gesprek in de Citroën Xsara tussen de vader van verdachte, [betrokkene 5] , en zijn moeder, [betrokkene 6] d.d. 17 maart 2016:
‘ [betrokkene 4] verlaat de auto.
[betrokkene 5] : Nou dan moeten we toch zorgen dat als hij vrij is gegeven, die airco zo vlug mogelijk weg is.
[betrokkene 6] : ja
[betrokkene 5] : Want daar gaat gewoon heel de airco voor weg he, dat is niet zo moeilijk he
[betrokkene 6] : nee die moet je toch uit elkaar halen schat.
[betrokkene 5] : jaja dat snap ik. Maar zeg daar verders tegen niemand iets over.
[betrokkene 6] : Oh nee, tuurlijk niet. Dat mes moet gewoon ergens anders heen verdwijnen’.
13. Het OVC-gesprek in de Citroën Xsara tussen de vader van verdachte, [betrokkene 5] , en zijn moeder, [betrokkene 6] d.d. 23 maart 2016, waarbij wordt gesproken over de airco:
‘ [betrokkene 5] : ja en als nou de chalet vrijgegeven is dan bellen we dus nog niet dat ie vrijgegeven is.
[betrokkene 6] : nee
[betrokkene 5] : Dan regelen we eerst da en als dat geregeld is dan bel ik pas van...
[betrokkene 6] : Ja dat heb ik tegen [verdachte] ook gezegd.
[betrokkene 5] : Kik en als ge da ding vat ook dan doe ik handschoenen aan en dan vat ik met handschoenen vat ik dat aan en dan gooi ik het meteen in een tasje en dan zorg ik wel dat het heel vlug weg is.
[betrokkene 6] : Ja. Dat doen wij samen schat en niemand anders klaar.
[betrokkene 5] : Nee, ja daarom’.
14. Het OVC-gesprek in de Citroën Xsara tussen de vader van verdachte, [betrokkene 5] , en zijn moeder, [betrokkene 6] , d.d. 25 maart 2016:
‘ [betrokkene 5] : en kik dan zeggen we de airco nemen we mee naar ons want dan kan ik bij ons de caravan warm stoken omdat wij nog gin dinges hebben en dan zeg ik hee eh.. onverstaanbaar ... hij doeg ut niet de airco, die doeg ut nie meer dus we flikkeren um een eind weg. Ik sloop um en dan eh ut kunststof in de container en de rest bij ut oud ijzer’.
15. Het OVC-gesprek in het chalet van verdachte, dat op 26 maart 2016 werd vrijgegeven, tussen de vader van verdachte, [betrokkene 5] , en zijn moeder, [betrokkene 6] , d.d. 26 maart 2016:
‘ [betrokkene 5] : Dan neem ik de airco wel mee naar ons toe., dat we die bij ons thuis in de caravan aan zetten.
Hierna is een geluid te horen alsof er iets over de vloer verplaatst wordt’.
16. Het OVC gesprek in de Volkswagen Polo tussen de moeder van de vriendin van verdachte, [betrokkene 7] , en de vriendin van verdachte, [betrokkene 4] , d.d. 26 maart 2016:
‘ [betrokkene 7] : [betrokkene 8] , [verdachte] liet merke, het mes zit er niet tussen. Want hij zeet zo mooi, het mes dak gekregen heb van jouw moeder, dak gekregen he om de worstjes te snijden, dus hij liet merke van... maar ‘het’ mes zit er niet tussen.
(…)
[betrokkene 4] : Hij zegt het zit in de airco, Snap je. Het zit in de airco.
(...)
[betrokkene 4] : Nee, dat zei [verdachte] , het zit in de airco’.
17. Het OVC-gesprek in de Citroën Xsara tussen de vader van verdachte, [betrokkene 5] , en de moeder van de vriendin van verdachte, [betrokkene 7] , d.d. 26 maart 2016:
‘ [betrokkene 5] : Ja, die airco.... Die staat nou bij ons. Hij heeft aan mij gevraagd of ik die eruit wil halen.’
18. Tapgesprek tussen verdachte en zijn vriendin, [betrokkene 4] , d.d. 27 maart 2016:
‘ [verdachte] : je moet dadelijk gewoon aan mama vragen of het nog gelukt was met de airco.
[betrokkene 4] : Ja, die staat aan de overkant.
[verdachte] : Nee.... Vraag maar gewoon aan hun of het gelukt was met de airco’.
19. Het OVC-gesprek in de Citroën Xsara tussen de vader van verdachte, [betrokkene 5] en zijn moeder, [betrokkene 6] , d.d. 27 maart 2016:
‘ [betrokkene 5] : Eigenluk zoude dat mes gewoon in de AA moeten gooien
[betrokkene 6] : Nee
[betrokkene 5] : Wat neen?
[betrokkene 6] : Da 's te dig bij
[betrokkene 5] : Schat denke te gij da ze alle waters hier afgaan zuuken
[betrokkene 6] : Nee maar as ze toevallig een keer hier gaan zoeken kunnen ze ut meteen linken
[betrokkene 5] : En as er niemand is, kan ik op de camping dadeluk gaan slijpen. Klein gaan slijpen. Dan doe ik dan... onverstaanbaar... ergens in en dan ga ik zoetjes een keer overal wa dumpen. Kek en als ooit zeggen van mes dan zedde gewoon wij waren aan het opruimen en hebben een mes gevonden en wu zijn ut zo at al die messen dak gewoon een.... Onverstaanbaar …. buiten geflikkerd.
Gullie het alles onderzocht dus ik neem aan dat dat euh wa in de krant stond eh dat er steekwapens gevonden hadden dus oe eigu gewoon van den domme houden. Ne we hebben gewoon alle messen die we tegen kommen van um in het chalet zegge we gooien we gewoon weg zodat ie nooit geen messen meer in zun chalet het liggen. Zo breng ut gewoon’.
20. Het tapgesprek tussen verdachte en zijn moeder, [betrokkene 6] , op 28 maart 2016:
‘ [verdachte] : dus het was nog gelukt met jullie airco ook?
[betrokkene 6] : Ja ja, is hartstikke goed gelukt dus euh’.
21. Het OVC-gesprek in de Citroën Xsara tussen de moeder van de vriendin van verdachte, [betrokkene 7] , en de moeder van verdachte, [betrokkene 6] , d.d. 22 april 2016:
‘ [betrokkene 7] : Is die airco van [verdachte] weg?
[betrokkene 6] : Die is allang weg.
[betrokkene 7] : Oke
[betrokkene 6] : Die is allang weg
[betrokkene 7] : oke. Hedde die tussen het oud ijzer gegooid dan?
[betrokkene 6] : in deleuh. Overal wah.
[betrokkene 7] : Oke, oke’.’
6. De rechtbank heeft in door het hof overgenomen bewijsoverwegingen onder meer het volgende overwogen (met weglating van verwijzingen):
‘De betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1]
(…)
Tijdens zijn eerste verhoor bij de politie op 21 februari 2016 verklaart de - dan nog zeventienjarige - getuige behoorlijk emotioneel te zijn. Hij wil ‘gewoon zijn maat [slachtoffer] , die in het ziekenhuis ligt terug’. In het tweede verhoor bij de politie op 24 februari 2016 vraagt de getuige uitdrukkelijk of verdachte het verhoor ook te lezen krijgt en dat hij de gedachte heeft dat verdachte er dan bij hem op terug komt. De getuige vindt het lastig open te zijn omdat de vriendin van verdachte bij hem in de supermarkt werkt. Tijdens zijn derde verhoor op 14 maart 2016 geeft de getuige aan dat hij bang is problemen te krijgen als hij over het mes een verklaring aflegt. Ook uit het verhoor dat de getuige bij de rechter-commissaris heeft afgelegd op 13 juli 2016 - en waar hij bij zijn derde, voor verdachte belastende, verklaring is gebleven - volgt dat verdachte (BFK: de getuige) gedurende zijn eerste verhoor in verwarring was en later bang was naar waarheid te verklaren. Hij was bang zelf verdachte te worden en hij voelde zich schuldig tegenover [slachtoffer] omdat hij degene was die het mes van verdachte had aangepakt. Hij kon hier niet van slapen en heeft het daarom uiteindelijk toch verteld.
De rechtbank acht deze uitleg van de getuige voor zijn verklaringsgedrag plausibel en beoordeelt de verklaringen van de getuige, zoals gebruikt voor het bewijs, in zoverre als betrouwbaar. Dat de getuige pas nadat hij met vrienden heeft gesproken over het gebeurde komt met een voor verdachte belastende verklaring, doet daar niet aan af. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft de getuige immers verklaard dat hij de slaande beweging van verdachte op de rug van het slachtoffer zelf heeft gezien en dat niet nadien - naar aanleiding van een bijeenkomst met vrienden - heeft ingevuld. Voorts overweegt de rechtbank dat de verklaring van [getuige 1] , voor zover die verklaring ziet op de volgorde van de overdracht van het mes, de daarbij gebruikte bewoordingen en de beschrijving van het mes, steun vindt in de verklaring van [betrokkene 1] . De verklaring van [betrokkene 1] vindt op zijn beurt weer steun in de verklaring van [betrokkene 2] .
(…)
Verdachte had een mes (de verklaring van [getuige 2] )
Getuige [getuige 2] heeft, heel kort nadat het slachtoffer was neergestoken, ter plaatse bij de politie een verklaring afgelegd. Meteen bij die gelegenheid verklaart [getuige 2] dat hij op enig moment, kort voor of gedurende de confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer, een puntig voorwerp van ongeveer twintig centimeter lang in handen van verdachte heeft gezien. Tijdens een tweede verhoor bij de politie is [getuige 2] bij zijn eerdere verklaring gebleven. Ook heeft hij toen het mes nader omschreven: het was een zwart mes.
Verdachte heeft weliswaar tijdens zijn verhoor bij de politie alsook ter terechtzitting ontkend dat hij een mes bij zich had, maar aan die verklaring hecht de rechtbank - gelet op de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen - geen geloof. In dat verband wijst de rechtbank ook op een tapgesprek tussen de moeder en de zus van verdachte, waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte altijd een mes bij zich droeg en op de verklaring van [betrokkene 3] met eenzelfde strekking. Van enige objectieve aanwijzing in het dossier dat ook anderen die nacht een mes bij zich hadden, is niet gebleken.’
7. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 april 2017 heeft de raadsman van de verdachte verzocht om het verhoor van de in het middel bedoelde personen als getuige. Het proces-verbaal van de betreffende zitting bevat daaromtrent het volgende:
‘De raadsman verklaart:
Ik heb op het grievenformulier reeds aangegeven dat de verdediging twee getuigen wenst te horen. Deze getuigen bevinden zich wellicht onder de vele aanwezigen in de zaal. De verdediging zou het verzoek graag willen toelichten buiten aanwezigheid van de eventuele getuigen. Het gaat om de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
Op de vraag van de voorzitter deelt [getuige 1] mede inderdaad aanwezig te zijn. [getuige 2] is niet ter terechtzitting aanwezig.
Op verzoek van de voorzitter verlaat [getuige 1] de gerechtszaal tot na de behandeling van het verzoek van de verdediging.
De raadsman verklaart:
Cliënt zit al lange tijd in voorlopige hechtenis, met name vanwege de ten laste gelegde doodslag. Ik neem aan dat het hof kennis heeft genomen van het vonnis. De twee belangrijkste bewijsmiddelen zijn de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . De verdediging acht het van belang dat het hof deze getuigen ter zitting hoort om een oordeel te kunnen vellen over de betrouwbaarheid van de getuigen. De door de rechtbank tot het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 1] is één van de vele verklaringen die hij heeft afgelegd. In eerste instantie heeft [getuige 1] niet verklaard over de klap die cliënt op de rug van het slachtoffer zou hebben gegeven. Uit het niets kwam hij op enig moment met de verklaring dat cliënt na het eindigen van de eerste vechtpartij een klap op de rug gaf met een mes. Tot op dat moment was het openbaar ministerie vooral gefixeerd op het toebrengen van de dodelijke steek tijdens de vechtpartij op de grond. Cliënt lag nota bene onder het slachtoffer. Hij heeft zich verweerd. Niemand heeft gezien dat hij op dat moment gestoken heeft. Cliënt heeft vele maanden vastgezeten op dat standpunt van het openbaar ministerie. Toen de inhoudelijke behandeling in zicht kwam, kwam [getuige 1] ineens met een andere verklaring, namelijk dat cliënt na de eerste vechtpartij naar het slachtoffer zou zijn gerend en een slaande beweging op zijn rug zou hebben gemaakt. Dat was dan volgens [getuige 1] het moment waarop cliënt het slachtoffer met een mes zou hebben geraakt. Volgens [getuige 1] hebben op dat moment zeker vijf tot zeven feestgangers om [getuige 1] heen gestaan, waaronder [getuige 2] . Maar de verklaring van [getuige 1] wordt niet door hen bevestigd.
Eerst heeft [getuige 1] niets gezien, maar wel iets gehoord. Vervolgens worden allerlei speculaties gedaan in een WhatsApp-groep, waaraan [getuige 1] ook deelneemt. En dan ineens komt de verklaring dat cliënt het slachtoffer geslagen heeft. Dit is zijn vijfde of zesde verklaring.
Ik was erbij toen [getuige 1] door de rechter-commissaris werd gehoord en heb hem ook vragen gesteld. Hij dreigde alle kanten op te gaan in zijn verklaring. Daarom wil ik deze cruciale verklaring door het hof laten toetsen op betrouwbaarheid.
Ditzelfde geldt ook ten aanzien van de getuige [getuige 2] . De rechtbank heeft in haar bewijsconstructie uit de verklaring van [getuige 2] geconcludeerd dat cliënt een mes bij zich had en vervolgens de verklaring van [getuige 1] gebruikt, inhoudende dat cliënt het slachtoffer met een mes geslagen heeft. Maar uit de verklaring van [getuige 2] maak ik op dat zijn verklaring dat mijn cliënt in het bezit was van een mes slaat op een hele andere situatie. [getuige 2] verklaart dat hij op enig moment cliënt met een mes in zijn handen heeft gezien. Hij zag dit in het licht van een lantaarnpaal. Hier zijn getuigen over gehoord. Zij zeggen allemaal dat ze niets hebben kunnen zien, omdat het te donker was. [getuige 2] verklaart eerst dat hij iets puntigs heeft gezien, later dat hij een mes heeft gezien en weer later dat hij cliënt zag die een mes boven zijn hoofd hield.
Dit alles in de aanloop naar de eerste vechtpartij. Deze situatie was ruimschoots gelegen voor de situatie dat cliënt in de sloot werd gegooid, er uit kwam en met een mes een slaande beweging zou hebben gemaakt.
[getuige 2] verklaart dat hij in shock was en gedronken had. Ook verklaart hij dat hij minder hoort als hij gedronken heeft en dat hij niet alles gezien heeft. Wel heeft hij een mes gezien.
Bij de rechter-commissaris verklaart hij dat hij een deel van de ruzie niet heeft meegekregen, omdat hij gedronken had. Hij heeft wel in een flits een mes gezien, maar de ruzie en het vechten heeft hij niet waargenomen.
Ook [getuige 2] is door de rechter-commissaris gehoord. Hij maakte een verwarde indruk. Hij heeft last van wat psychische ongemakken.
Er is verder niemand die cliënt een slaande of stekende beweging heeft zien maken met een mes. Daarom wil de verdediging dat deze twee getuigen worden gehoord ter zitting.
(…)
De advocaat-generaal deelt mede:
Het verzoek om het horen van de getuigen was al bekend. Het openbaar ministerie heeft daar al schriftelijk op gereageerd. Het verzoek voldoet niet aan het noodzaakcriterium. De getuigen zijn al eerder gehoord door de rechter-commissaris en de raadsman is daarbij geweest. Hij heeft zijn ondervragingsrecht kunnen uitoefenen. De raadsman wil dat het hof de betrouwbaarheid van de getuigen toetst, maar in de visie van het openbaar ministerie is het niet nodig om de getuigen daartoe nogmaals te horen.
(…)
De raadsman verklaart:
Nog even over de getuige [getuige 2] . Deze wordt al verklarende steeds concreter. Eerst ziet hij een puntig voorwerp, dan verklaart hij over een zwart mes en vervolgens gedetailleerd over een mes boven het hoofd van cliënt. Ik wil dat het hof een indruk krijgt van de getuige. De getuige leeft in een soort schijnwereld. Hij heeft meerdere verklaringen afgelegd over het mes. Als het hof de getuige ziet, zal het hof denken: dit is niet een getuige die heel betrouwbaar overkomt.
(…)
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
Het hof wijst het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] af, nu het hof de noodzaak hiertoe niet is gebleken.’
8. De zaak is in hoger beroep behandeld op de terechtzittingen van 18 april 2017 (regie), 4 juli 2017 (pro forma), 26 september 2017 (pro forma) en 28 november 2017 (inhoudelijke behandeling). Nu het hof het onderzoek na de schorsing daarvan telkens op de nadere terechtzitting heeft hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing daarvan op de voorafgaande terechtzitting, kan in cassatie worden geklaagd over de afwijzing van het verzoek tot het horen van [getuige 1] en [getuige 2] op de regiezitting van 18 april 2017.
9. De vraag zou kunnen rijzen of de verdachte in cassatie voldoende rechtens te respecteren belang heeft bij zijn klacht over die afwijzing. Uit de processen-verbaal van de nadien gehouden terechtzittingen blijkt niet dat door of namens de verdachte is verzocht [getuige 1] en [getuige 2] alsnog op te roepen. Evenmin is gebleken dat de afwijzing op de nadere terechtzittingen expliciet aan de orde is gesteld. Ik meen evenwel dat uit rechtspraak van Uw Raad kan worden afgeleid dat de raadsman die in cassatie over het niet toewijzen van een getuigenverzoek wil kunnen klagen het verzoek alleen dient te herhalen in het geval niet op het verzoek is beslist of het verzoek ‘voorlopig’ is afgewezen.1.Die rechtspraak komt mij ook gelukkig voor. De raadsman behoeft niet te worden verplicht om naar de bekende weg te vragen. In de beide genoemde situaties mag van de raadsman wel worden gevergd dat het verzoek nog eens aan het hof wordt voorgelegd.
10. Voor het geval Uw Raad daar anders over denkt wijs ik erop dat de raadsman er in de inleiding op zijn pleidooi – in welk pleidooi uitdrukkelijk verweer is gevoerd tegen de betrouwbaarheid van de verklaringen van beide getuigen – op heeft gewezen dat het aantal gehonoreerde onderzoekswensen zeer beperkt is gebleven.2.Daarmee doelt de raadsman kennelijk mede op de afwijzing van de in het middel bedoelde getuigenverzoeken. Mede in dat licht meen ik dat die afwijzing op de laatste terechtzitting genoegzaam aan de orde is gesteld.
11. Nu de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden en, zoals ook naar voren komt uit hetgeen de raadsman en de advocaat-generaal op de regiezitting in hoger beroep hebben aangevoerd, de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in eerste aanleg door de rechter-commissaris zijn gehoord, heeft het hof terecht het noodzaakcriterium gehanteerd (art. 418, tweede lid, Sv).3.Daarover wordt in cassatie ook niet geklaagd.
12. De steller van het middel klaagt dat de afwijzing van de verzoeken onbegrijpelijk, althans niet toereikend is. De enkele overweging dat de noodzaak niet is gebleken zou de afwijzende beslissing niet kunnen dragen. Daarbij wijst de steller van het middel op HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:609, NJ 2019/206 m.nt. Kooijmans, rov. 2.4.
13. Uw Raad heeft in het betreffende arrest overwogen:
‘2.4. Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval - en met inachtneming van het toepasselijke criterium - moeten beoordelen. De rechter dient, indien hij een verzoek afwijst, de feitelijke en/of juridische gronden waarop die afwijzing berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel de uitspraak op te nemen. Die rechterlijke motiveringsplicht steunt mede op art. 6 EVRM. Omtrent deze motiveringsverplichting zijn wegens de vele, uiteenlopende situaties die zich kunnen voordoen, geen nadere algemene regels te geven. De mate waarin een afwijzing van een verzoek tot horen van getuigen dient te worden gemotiveerd, wordt mede bepaald door de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren alsmede de aard en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen, terwijl tevens betekenis toekomt aan het procesverloop, waaronder ook het stadium waarin het verzoek is gedaan. In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. (Vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:72.)’
14. De raadsman heeft op de regiezitting aangegeven dat het ter zitting horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] van belang zou zijn om een oordeel te kunnen vellen over de betrouwbaarheid van de getuigen.4.Ter onderbouwing heeft de raadsman bij [getuige 1] aangevoerd dat deze getuige vele verklaringen heeft afgelegd en uit het niets op enig moment kwam met de verklaring dat de verdachte het slachtoffer na de eerste vechtpartij een klap op de rug gaf met het mes. Afgezien daarvan onderbouwt de raadsman niet waarom deze verklaring, afgelegd door de persoon die het feest gaf na afloop waarvan de dodelijke steek werd toegebracht en die de verdachte kennelijk daarvoor had uitgenodigd, onbetrouwbaar zou zijn. Tegelijk zijn er verschillende feiten en omstandigheden die het verklaarbaar maken dat de getuige deze verklaring niet onmiddellijk heeft afgelegd. De rechtbank heeft deze in de eerder weergegeven, door het hof overgenomen bewijsoverweging benoemd.5.Kort gezegd komt het er onder meer op neer dat [getuige 1] aanvankelijk bezorgd is dat de verdachte het verhoor zal lezen en er ‘dan bij hem op terug komt’ en dat hij bang is ‘zelf verdachte te worden’ vanwege zijn handelingen betreffende het mes. De raadsman geeft in zijn onderbouwing van het getuigenverzoek niet aan hoe dat verzoek zich verhoudt tot de overweging van de rechtbank. En de raadsman geeft ook niet aan hoe een verhoor ter terechtzitting nader licht zou kunnen werpen op de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring.6.
15. Bij [getuige 2] wijst de raadsman erop dat de getuige heeft verklaard te hebben gezien dat de verdachte een mes in zijn handen had. De raadsman wijst erop dat andere getuigen dat niet hebben gezien. Dat betekent echter niet dat de verklaring van [getuige 2] onbetrouwbaar is, van een tegenstrijdigheid met die andere verklaringen is zelfs geen sprake. Dat deze waarneming van [getuige 2] voor de eerste vechtpartij gelegen zou zijn, doet aan de betrouwbaarheid ook niet af.7.En in hoeverre een nieuw verhoor en de indruk die het gerechtshof daarbij van de getuige zou krijgen tot een andere waardering van de betrouwbaarheid van deze verklaring zou kunnen leiden, blijft ook onduidelijk.
16. Ik neem daarbij in aanmerking dat de verklaringen van beide getuigen aansluiten bij wat uit afgeluisterde gesprekken duidelijk is geworden. Daaruit kan onder meer worden afgeleid dat de verdachte tegen zijn vriendin heeft gezegd dat het mes in de airco (in het chalet) is verstopt.8.En dat de verdachte aan zijn vader heeft gevraagd om het mes daar uit te halen en informeert of dat gelukt is.9.Dergelijke steun voor de verklaringen van de verzochte getuigen ontbrak in de zaak die leidde tot het in de schriftuur aangehaalde arrest van 17 april 2018.
17. Al met al meen ik dat de argumenten die zijn aangevoerd ter ondersteuning van het verzoek om beide getuigen te horen in verband met het beoordelen van de betrouwbaarheid van de eerder door deze getuigen afgelegde verklaringen niet zeer indringend zijn.
18. Wat betreft het procesverloop springt voorts in het oog dat beide getuigen reeds in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte door de rechter-commissaris zijn verhoord. Het bevel daartoe is door de rechtbank gegeven, naar aanleiding van verzoeken van de raadsman.10.De raadsman heeft in hoger beroep geen vragen naar voren gebracht die eerder niet gesteld zijn of konden worden en die nu wel aan de getuigen voorgelegd zouden kunnen worden. Ook anderszins zijn geen onvoorziene ontwikkelingen aangevoerd die in het licht van de eisen van een eerlijke procesvoering nopen tot het opnieuw horen van de getuigen.11.Tegen deze achtergrond meen ik dat de – inderdaad zeer summiere12.– motivering van de afwijzing, waarin besloten ligt dat het hof zich voldoende ingelicht acht13., niet tot cassatie behoeft te leiden. Heel veel valt daar in het licht van de onderbouwing van de verzoeken ook niet over te zeggen. Ik neem hierbij in aanmerking dat de advocaat-generaal reeds had aangevoerd dat de getuigen in aanwezigheid van de raadsman waren gehoord en dat de raadsman zijn ondervragingsrecht al had kunnen uitoefenen. Aangenomen kan worden dat het hof deze omstandigheid, hoewel het die niet zelf vermeldt, heeft meegewogen bij de beslissing op de verzoeken.
19. Ik teken bij het voorgaande nog aan dat het middel niet klaagt over schending van art. 6 EVRM. Aan de door dat artikel gewaarborgde verdedigingsrechten is naar het mij voorkomt ook niet tekortgedaan. Beide getuigen zijn, als gezegd, in het bijzijn van de raadsman van de verdachte door een rechter-commissaris gehoord.14.Ik wijs er daarbij nog op dat de rechtbank in eerste aanleg eveneens tot een veroordeling is gekomen en dat in de door het hof overgenomen bewijsoverwegingen van de rechtbank, die het hof in het bestreden arrest nog heeft aangevuld, uitgebreid is gemotiveerd waarom de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de getuigen, mede gelet op het aanwezige steunbewijs, betrouwbaar zijn geacht.
20. Het middel kan worden verworpen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve wijs ik erop dat de verdachte in verband met deze zaak in voorlopige hechtenis verkeert en dat Uw Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken nadat het cassatieberoep op 14 december 2017 is ingesteld. Deze overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM dient te leiden tot strafvermindering. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑06‑2019
Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting op 28 november 2017, p. 9.
Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers, rov. 2.48. Ik merk hierbij volledigheidshalve op dat de omstandigheid dat [getuige 1] – kennelijk als publiek – aanwezig was in de zittingszaal niet meebrengt dat hij heeft te gelden als een verschenen getuige als bedoeld in art. 287, tweede lid, Sv (vgl. HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY5303, NJ 2013/54).
De opgave van deze getuigen in het grievenformulier was niet gemotiveerd.
Zie pagina 14 van het vonnis.
Daarin wijkt het onderhavige verzoek af van de verzoeken in HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1217, NJ 2017/446 m.nt. Kooijmans onder NJ 2017/440; HR 30 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:2005 en HR 16 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2783, NJ 2014/449 m.nt. Borgers onder NJ 2014/441. Maar daarin waren de getuigen ook niet eerder door de rechter-commissaris gehoord.
Uit de door het hof overgenomen bewijsoverwegingen van de rechtbank blijkt dat de rechtbank deze verklaring alleen gebruikt als onderbouwing van de vaststelling dat de verdachte een mes had.
Bewijsmiddel 16.
Bewijsmiddelen 17, 18, 20.
Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 2 juni 2016, p. 4.
Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers, rov. 2.9. Zie ook onderdeel 5 van de noot van Kooijmans onder het door de steller van het middel aangehaalde HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:609, NJ 2019/206: Gezegd zou kunnen worden dat in die zaak de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de door de verdediging meegebrachte getuige een ander licht wierp op de betrouwbaarheid van de tegenover de politie afgelegde verklaringen van de twee verzochte getuigen.
Dikwijls wordt nog wel iets meer gezegd; vgl. HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2246 en HR 4 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1417. Een afwijzing van een getuigenverzoek op de enkele grond dat de noodzaak tot het horen niet is gebleken, kan evenwel toereikend zijn; vgl. HR 6 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL4158. Zie van meer recente datum bijvoorbeeld ook HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:388 (vierde middel, art. 81 RO) en HR 4 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:842 (tweede middel, art, 81 RO) waarin aan de motivering dat de noodzaak tot het horen ontbrak enkel werd toegevoegd dat het verzoek onvoldoende was onderbouwd. Met dit laatste is niet gezegd dat een motivering als in de onderhavige zaak navolging verdient.
Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers, rov. 2.8.
Vgl. EHRM 10 mei 2012, Aigner v. Oostenrijk, appl. nr. 28328/03; – daarover – B. de Wilde, Stille getuigen, Deventer, Wolters Kluwer 2015, p. 228-229 en – later – EHRM 2 maart 2017, Palchik v. Oekraïne, appl. nr. 16980/06, par. 50.