Het komt mij overigens voor dat deze door [betrokkene 1] aan verdachte gestuurde sms-berichten gemakkelijk (nogmaals) door de verdediging zelf ter kennis van de rechter zouden kunnen worden gebracht.
HR, 30-08-2016, nr. 15/00051
ECLI:NL:HR:2016:2005
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-08-2016
- Zaaknummer
15/00051
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2005, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑08‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:681, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:681, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2005, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
JIN 2016/178 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2016-0325 met annotatie van J.H.J. Verbaan
JIN 2016/178 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
Uitspraak 30‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. Bij appelschriftuur zonder onderbouwing gedaan en ttz. in h.b. met onderbouwing herhaald verzoek tot het horen van getuigen. ‘s Hofs afwijzing van het verzoek is, gelet op hetgeen aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Partij(en)
30 augustus 2016
Strafkamer
nr. S 15/00051
IF/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 30 december 2014, nummer 21/007577-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over 's Hofs afwijzing van het door de verdediging gedane verzoek een aantal personen als getuige te horen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 september 2012 tot en met 27 januari 2013 te Groningen wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk die [betrokkene 1] te dwingen iets niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, een en ander hierin bestaande dat verdachte
- meermalen de toegang tot de door die [betrokkene 1] bewoonde woning en/of tot het bij die woning behorende erf heeft bemoeilijkt door daar een afscheiding van steen of hout te maken en
- bezoekers van die [betrokkene 1] op onheuse wijze heeft aangesproken/bejegend en/of van die bezoekers heeft verlangd dat zij hun auto elders dan op het erf van die woning parkeerden en
- rond die woning heeft gelopen en daar naar binnen heeft gekeken en
- meermalen een of meer nutsvoorzieningen van die [betrokkene 1] en/of die woning heeft afgesloten en
- de vriezer die bij die [betrokkene 1] in gebruik was heeft leeggehaald en de inhoud daarvan buiten heeft neergelegd en
- vele malen die [betrokkene 1] bij en/of in haar woning heeft opgezocht en
- vele sms-berichten naar die [betrokkene 1] en naar haar dochter heeft gestuurd en
- diverse aan die [betrokkene 1] toebehorende goederen uit de schuur heeft gehaald en buiten heeft neergezet en
- de toegang tot die schuur voor die [betrokkene 1] heeft gebarricadeerd."
2.3.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
- een appelschriftuur, onder meer inhoudende:
"3. [verdachte] wenst in het belang der verdediging te doen oproepen teneinde ter zitting te horen de navolgende getuigen, alsmede eventuele nader te noemen;
a. [betrokkene 1] ;
b. [betrokkene 2] ;
c. [betrokkene 3] ;
d. [betrokkene 4] ."
- het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, onder meer inhoudende:
"De voorzitter geeft mondeling een zakelijke weergave van de appelschriftuur van de verdediging en van de schriftelijke reactie van de advocaat-generaal op de appelschriftuur.
De raadsvrouw voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik handhaaf mijn onderzoekwensen.
De raadsvrouw licht haar onderzoekwensen mondeling toe aan de hand van de pagina's 7 en verder van haar pleitnota, welke gedeelte van de pleitnota als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd en welke pleitnota aan dit proces-verbaal is gehecht.
De voorzitter geeft te kennen dat in het strafdossier geen betwisting van de feitelijkheden door de verdachte te zien is.
De raadsvrouw voert aan, zakelijk weergegeven:
Cliënt ontkent een aantal feitelijke handelingen. Cliënt ontkent daarnaast het onrechtmatige karakter van de door hem erkende feitelijke handelingen. Gezien de betwisting van de bewezenverklaring heb ik de appelschriftuur kort gehouden.
Veel van hetgeen in de tenlastelegging staat is uit zijn verband gerukt. Er is door de politie in het onderzoek geput uit het netwerk van aangeefster, niet uit het netwerk van cliënt. Daarom dient tegenwicht te worden geboden. (...) De handelswijze van beide partijen verdient niet de schoonheidsprijs. (...)
Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting gedurende korte tijd om zich te beraden over de standpunten van de verdediging en de advocaat-generaal, waarna het onderzoek wordt hervat en de voorzitter de beslissing van het hof meedeelt, zakelijk weergegeven:
Het hof heeft de onderzoekwensen van de verdediging getoetst aan het noodzaakcriterium, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad. In de appelschriftuur zijn alleen de namen van de volgens de verdediging te horen getuigen genoemd.
Een onderbouwing van de onderzoekwensen ontbreekt daarin.
Het hof ziet, gelet op de inhoud van het strafdossier, niet de noodzaak tot het horen van de door de verdediging gevraagde getuigen en zal nu verder gaan met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak."
- de aan het hiervoor vermelde proces-verbaal gehechte pleitnota van de raadsvrouwe van de verdachte, onder meer inhoudende:
"Bij appelschriftuur (...) is zijdens de verdediging aangegeven dat de verdediging zich op het standpunt stelt dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen door de rechtbank niet kan worden afgeleid dat cliënt zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen waarvoor hij veroordeeld is. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank cliënt ten onrechte heeft veroordeeld tot een (voorwaardelijke) gevangenisstraf.
De verdediging heeft in het licht van voormelde bij appelschriftuur aangegeven dat zij - in het belang van de verdediging - de getuigen wenst op te roepen teneinde ter zitting te horen. De verdediging wenst de navolgende getuigen te horen:
• [betrokkene 1] ;
[betrokkene 1] is de aangeefster. Haar rol/houding wordt in het dossier onderbelicht en hierover kan zij nader verklaren. De rechtbank heeft in eerste aanleg een schriftelijk stuk, te weten een bijlage met sms'jes van cliënt aan [betrokkene 1] voor het bewijs gebezigd; de sms'jes die zij aan cliënt heeft gestuurd ontbreken echter. De verklaring van [betrokkene 1] kan gebruikt worden ter staving van de betwisting van het ten laste gelegde en ter toetsing op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van door haar afgelegde verklaringen. [betrokkene 1] presenteert zich als slachtoffer, hetgeen naar de mening van cliënt volstrekt onterecht is. Dat [betrokkene 1] de strijd doorvoert blijkt ook uit haar houding als huurder, alsmede de veelvoud aan procedures en aangiftes. Opmerkelijk vind ik dat [betrokkene 1] blijft huren, zulks lijkt tegenstrijdig met de haar gestelde angst en vrees voor cliënt.
• [betrokkene 2] ;
[betrokkene 2] is de partner van [betrokkene 1] . Zijn rol/houding wordt in het dossier ook onderbelicht en hierover kan [betrokkene 2] nader verklaren. De verklaring van [betrokkene 2] kan gebruikt worden ter staving van de betwisting van het ten laste gelegde en ter toetsing op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van door hem afgelegde verklaringen. Cliënt heeft geconstateerd dat [betrokkene 2] valselijk aangiftes jegens hem heeft doen opnemen; hij heeft cliënt beschuldigd van bedreiging met een bijl op eerste kerstdag (2012). Uit het proces verbaal van bevindingen blijkt echter dat cliënt een bijl langs zijn lichaam naar beneden vasthoudt, hetgeen derhalve geenszins een bedreigende situatie oplevert. Voorts heeft [betrokkene 2] aangifte gedaan van bedreiging welke gepleegd zou zijn op 6 januari 2013 terwijl het juist [betrokkene 2] is die op 6 januari 2013 met opgestroopte mouwen op cliënt afkomt. In een aangifte welke door [betrokkene 2] op 28 september 2012 is gedaan erkent [betrokkene 2] zijn provocerende houding jegens cliënt ook; hij erkent dat hij zijn middelvinger opsteekt naar mijn cliënt. Voorts lijkt uit de bijlage met sms'jes te kunnen worden afgeleid dat [betrokkene 1] de provocerende houding van [betrokkene 2] bevestigt door op te merken "met "die sukkel" bedoelde hij waarschijnlijk [betrokkene 2] die had gezegd tegen [verdachte] dat er niks was wat [verdachte] kon bouwen dat hij niet zelf met zijn gebit kon slopen".
• [betrokkene 3] ;
[betrokkene 3] woont in dezelfde straat aan de [a-straat 1]; vanuit zijn zijraam heeft hij zicht op de boerderij. [betrokkene 3] heeft verklaard over een incident welke plaatsvond op 23 januari 2013. Hij verklaart op 28 januari 2013 ten overstaan van de politie "Op gegeven moment zag ik dat de politieagent wegging. Daarna zag ik dat [verdachte] stenen bleef opstapelen en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] legden die stenen weer terug naast de heg. Dit ging gepaard met het over en weer bedreigingen en verwensingen uiten." [betrokkene 3] kan wellicht over andere incidenten nader verklaren en wellicht kan hij meer inzicht geven in het gedrag van partijen. Uit zijn verklaring blijkt dat hij geen partij heeft gekozen, zodat hij een van de meest objectieve personen uit het dossier lijkt te zijn.
• [betrokkene 4] ;
[betrokkene 4] is een vriend van [betrokkene 1] en hij zou door cliënt onheus zijn bejegend, hetgeen uitdrukkelijk door cliënt wordt ontkend. (...)
Bij e-mail d.d. 16 juli 2014 reageert de advocaat-generaal op de appelschriftuur/verzoek getuigenverhoor. De advocaat-generaal stelt dat het verzoek in beginsel dient te worden beoordeeld op basis van het verdedigingscriterium. In zoverre kan ik de advocaat-generaal volgen, maar de advocaat-generaal stelt in diezelfde e-mail ook "Volstaan is echter met opgave van alle personen, onder wie degenen doch niet uitsluitend, wier verklaringen de rechtbank blijkend de nog uit te werken bewijsconstructie voor het bewijs heeft gebruikt dan wel een formulering met soortgelijke strekking".
De advocaat-generaal stelt vervolgens -onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.41 van het overzichtsarrest getuigen dat de Hoge Raad heeft gewezen op 1 juli 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1496)- dat op het verzoek niet behoeft te worden beslist.
Tot slot stelt de advocaat-generaal dat het verzoek niet dan wel summier is onderbouwd, zodat toetsing aan het verdedigingscriterium volgens de advocaat-generaal niet mogelijk is.
Deze laatste twee stellingen acht ik onbegrijpelijk en overigens ook onjuist.
De appelschriftuur is tijdig ingediend, hetgeen ook wordt erkend door de advocaat-generaal, zodat de schriftuur op grond van artikel 410 lid 3 Sv aangemerkt dient te worden als een opgave in de zin van artikel 263 lid 2 Sv en waarop artikel 264 Sv alsdan van overeenkomstige toepassing is. In rechtsoverweging 2.42 van het arrest van de Hoge Raad bepaalt de Hoge Raad dat de advocaat-generaal bij het hof door middel van een met redenen omklede beslissing kan weigeren een of meer getuigen op te roepen en de gronden voor een dergelijke weigering zijn het niet geschaad zijn van het verdedigingsbelang.
De opgave van getuigen in de appelschriftuur is voorts voldoende gespecificeerd; de personen zijn met initialen en achternaam aangeduid en het betreft geen getuigen die in eerste aanleg zijn gehoord. Het verzoek om getuigen te horen dient dan ook beoordeeld te worden vanuit het perspectief van de verdediging en afwijzing is alsdan slechts mogelijk indien de punten waarover de getuigen kunnen verklaren 'in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren'.
In onderhavig geval is naar voren gebracht dat bij politie en justitie een tunnelvisie is ontstaan; de zaak is slechts van één kant belicht. De verdachte wordt in zijn verdediging geschaad door niet tot oproeping van de getuigen over te gaan. Ik handhaaf dan ook mijn verzoek om getuigen op te roepen, zodat deze getuigen door de verdediging kunnen worden ondervraagd.
(...)
De verklaringen van de op te roepen getuigen kunnen gebruikt worden ter staving van de betwisting van het ten laste gelegde, dan wel ter toetsing op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van deze afgelegde verklaringen. De uiteenlopende verklaringen omtrent de tenlastegelegde feiten van cliënt en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] nopen noodzakelijkerwijze tot nadere verklaringen teneinde de mate van betrouwbaarheid van de reeds afgelegde verklaringen te toetsen."
2.4.
De afwijzing door het Hof van het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek tot het horen van getuigen is, gelet op hetgeen aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, zonder nadere, doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk.
2.5.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2016.
Conclusie 24‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. Bij appelschriftuur zonder onderbouwing gedaan en ttz. in h.b. met onderbouwing herhaald verzoek tot het horen van getuigen. ‘s Hofs afwijzing van het verzoek is, gelet op hetgeen aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Nr. 15/00051
Mr. Machielse
Zitting 24 mei 2016
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden heeft verdachte op 30 december 2014 voor: belaging veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van drie jaar. Bovendien heeft het hof vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, bepaald dat deze dadelijk uitvoerbaar zijn, een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de vordering van de benadeelde partij toegewezen zoals in het arrest nader omschreven.
2. Mr. A. Mulder, advocaat te Groningen, heeft cassatie ingesteld. Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3. Het hof heeft bewezenverklaard dat
"hij in de periode van 1 september 2012 tot en met 27 januari 2013 te Groningen wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk die [betrokkene 1] te dwingen iets niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, een en ander hierin bestaande dat verdachte
- meermalen de toegang tot de door die [betrokkene 1] bewoonde woning en/of tot het bij die woning behorende erf heeft bemoeilijkt door daar een afscheiding van steen of hout te maken en
- bezoekers van die [betrokkene 1] op onheuse wijze heeft aangesproken/bejegend en/of van die bezoekers heeft verlangd dat zij hun auto elders dan op het erf van die woning parkeerden
en
- rond die woning heeft gelopen en daar naar binnen heeft gekeken en
- meermalen een of meer nutsvoorzieningen van die [betrokkene 1] en/of die woning heeft afgesloten en
- de vriezer die bij die [betrokkene 1] in gebruik was heeft leeggehaald en de inhoud daarvan buiten heeft neergelegd en :
- vele malen die [betrokkene 1] bij en/of in haar woning heeft opgezocht en
- vele sms-berichten naar die [betrokkene 1] en naar haar dochter heeft gestuurd en
- diverse aan die [betrokkene 1] toebehorende goederen uit de schuur heeft gehaald en buiten heeft neergezet en
- de toegang tot die schuur voor die [betrokkene 1] heeft gebarricadeerd."
4.1. Het eerste middel klaagt dat het hof het verzoek tot het horen van getuigen heeft afgewezen op ontoereikende gronden. Het hof heeft zich geconcentreerd op de appelschriftuur, maar in de voorgedragen pleitnota is dat verzoek herhaald en van een toelichting voorzien.
4.2. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De voorzitter geeft mondeling een zakelijke weergave van de appelschriftuur van de verdediging en van de schriftelijke reactie van de advocaat-generaal op de appelschriftuur.
De raadsvrouw voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik handhaaf mijn onderzoekwensen.
De raadsvrouw licht haar onderzoekwensen mondeling toe aan de hand van de pagina’s 7 en verder van haar pleitnota, welke gedeelte van de pleitnota als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd en welke pleitnota aan dit proces-verbaal is gehecht.
De voorzitter geeft te kennen dat in het strafdossier geen betwisting van de feitelijkheden door de verdachte te zien is.
De raadsvrouw voert aan, zakelijk weergegeven:
Cliënt ontkent een aantal feitelijke handelingen. Cliënt ontkent daarnaast het onrechtmatige karakter van de door hem erkende feitelijke handelingen. Gezien de betwisting van de bewezenverklaring heb ik de appelschriftuur kort gehouden.
Veel van hetgeen in de tenlastelegging staat is uit zijn verband gerukt. Er is door de politie in het onderzoek geput uit het netwerk van aangeefster, niet uit het netwerk van cliënt. Daarom dient tegenwicht te worden geboden. Ik heb de USB-stick gezien.
De handelswijze van beide partijen verdient niet de schoonheidsprijs. [betrokkene 5] , de huidige partner van cliënt, wilde er eerder altijd buiten blijven. Dat is nu veranderd.
De advocaat-generaal vordert, zakelijk weergegeven:
De reactie van het openbaar ministerie is juridisch juist geweest.
Wanneer er een alternatieve lezing van de feiten moet worden geschapen door de verdachte geeft hij niet thuis. De verdachte geeft de ten laste gelegde feitelijke handelingen grotendeels toe. Het gaat om niet meer dan de juridische beoordeling van de feitelijke handelingen. Dat is aan de rechter. Getuigen kunnen daarover niet verklaren.
De bedreiging van [betrokkene 2] is geen onderdeel van de tenlastelegging.
Niet duidelijk is wat de verdediging bedoelt met “ [betrokkene 3] kan wellicht ...” Wat en waarover kan [betrokkene 3] dan verklaren? [betrokkene 3] is niet nader bevraagd door de politie. Een verzoek van de verdachte of van de verdediging hiertoe ontbreekt.
De verdachte is hier vandaag niet om te vertellen waarom de verklaring van [betrokkene 4] onjuist zou zijn.
Ik vraag me af wat [betrokkene 5] kan verklaren over de verdachte. Ik zie de relevantie van het horen van [betrokkene 5] als getuige niet. Ik zie niet dat zij uit eigen wetenschap kan verklaren over de feiten waarover het hier gaat. De noodzaak tot het horen van de door de verdediging gevraagde getuigen ontbreekt. Ik vorder dat het hof de onderzoekwensen van de verdediging afwijst. De betrouwbaarheid van de bij de politie afgelegde verklaringen moet aan de hand van de verklaringen zelf worden beoordeeld.
De raadsvrouw voert aan, zakelijk weergegeven:
De getuigen kunnen worden gehoord ter terechtzitting van het hof of bij de raadsheer commissaris.
Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting gedurende korte tijd om zich te beraden over. de standpunten van de verdediging en de advocaat-generaal, waarna het onderzoek wordt hervat en de voorzitter de beslissing van het hof meedeelt, zakelijk weergegeven:
Het hof heeft de onderzoekwensen van de verdediging getoetst aan het noodzaakcriterium, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad. In de appelschriftuur zijn alleen de namen van de volgens de verdediging te horen getuigen genoemd.
Een onderbouwing van de onderzoekwensen ontbreekt daarin.
Het hof ziet, gelet op de inhoud van het strafdossier niet de noodzaak tot het horen van de door de verdediging gevraagde getuigen en zal nu verder gaan met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak."
4.3. In de voorgedragen pleitnota is de advocaat van verdachte nader ingegaan op het verzoek om getuigen te horen en is dat in de appelschriftuur gedaan verzoek herhaald. Ten aanzien van [betrokkene 1] is aangevoerd dat haar rol in het dossier onderbelicht is gebleven. In het dossier is opgenomen een bijlage met sms-berichten van verdachte aan haar maar niet zijn daarin opgenomen de sms-berichten die [betrokkene 1] aan verdachte heeft gestuurd.1.[betrokkene 1] zou moeten worden gehoord om de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van haar verklaringen te kunnen onderzoeken. Ten aanzien van de huidige partner van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , worden dezelfde argumenten aangedragen. Ook de door hem afgelegde verklaringen zouden ter terechtzitting getoetst kunnen worden. Volgens verdachte heeft deze [betrokkene 2] valse aangiftes gedaan. Ten aanzien van buurtbewoner [betrokkene 3] stel de pleitnota dat deze wellicht ook over andere incidenten dan dat plaatsvond op 23 januari 2013 iets kan zeggen. [betrokkene 4] zou moeten worden gehoord omdat hij beweert door verdachte onheus te zijn bejegend. Maar verdachte ontkent dit. Aan het slot van de pleitnota wordt ook nog verzocht om [betrokkene 5] als getuige op te roepen. Zij is de partner van verdachte en kan inzicht geven over de persoon van verdachte. Wellicht kan zij ook wat duidelijkheid verschaffen over de civiele kwesties.
4.4. De appelschriftuur met daarin de opgave van gevraagde getuigen is tijdig ingediend. Het verzoek is niet gehonoreerd en is ter terechtzitting in hoger beroep herhaald. De advocaat van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi aangegeven dat verdachte een aantal van de onderdelen van de tenlastelegging ontkent. Bovendien is het beeld dat het strafdossier schildert volgens de verdediging eenzijdig. Het strafdossier baseert zich eenzijdig op de verklaringen van aangeefster en haar partner en is daarom volgens de verdediging onevenwichtig en wel in het nadeel van verdachte. Daarom heeft verdachte belang bij het horen van getuigen die hem beschuldigen.
4.5. De motivering van de afwijzing van het verzoek door het hof schiet naar mijn oordeel tekort. Weliswaar gaat het er in cassatie uiteindelijk om of de beslissing begrijpelijk is, waarbij enerzijds de grondslag van het verzoek in ogenschouw moet worden genomen en anderzijds de motivering van de afwijzing.2.Met een verwijzing in algemene zin naar de inhoud van het strafdossier zou echter praktisch ieder verzoek om getuigen te horen van de tafel kunnen worden geveegd als de rechter in de inhoud van het strafdossier voldoende aanknopingspunten vindt voor de schuld van verdachte. Dat is niet de bedoeling. Het hof heeft door de motivering zo algemeen te houden en door slechts te verwijzen naar de inhoud van het dossier het vermoeden post doen vatten dat het zich uit het strafdossier al een voldoende beeld heeft gevormd van wat zich heeft afgespeeld en het aandeel van beide strijdende partijen daarin, en dat het horen van getuigen dat beeld niet meer aan het wankelen zal kunnen brengen. Aldus wordt geen recht gedaan aan de bezwaren die de verdediging heeft aangevoerd en die verder strekken dan enkel de bewezenverklaring.
Het middel slaagt.
5.1. Het tweede middel klaagt dat het hof het verweer dat eenzijdig een beeld wordt opgeroepen van verdachte als dader en [betrokkene 1] als slachtoffer heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. Het hof zet nietszeggende bewoordingen in om de stelling van de verdediging dat de verklaringen van [betrokkene 1] onjuist en ongeloofwaardig zijn te pareren. Ik begrijp het middel aldus dat verdachte ontkent zich aan belaging te hebben schuldig gemaakt en het slachtoffer is geworden van tunnelvisie doordat enkel is gefocust op de verklaringen van aangeefster.
5.2. De bezwaren die in de pleitnota van hoger beroep worden opgeworpen tegen de tenlastelegging komen er in feite op neer dat de schildering van de gang van zaken door [betrokkene 1] en partner overdreven is en dat de verdachte zelf ook door onrechtmatig handelen van de anderen in zijn belangen wordt getroffen.
5.3. Het arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan een aantal feitelijke handelingen die aan hem ten laste zijn gelegd.
Het hof is van oordeel dat dit onderdeel van het gevoerde bewijsverweer, strekkende tot partiële vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en acht de andersluidende lezing van de feiten door de verdediging niet aannemelijk geworden.
De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat de verdachte het onrechtmatig karakter van de door hem erkende feitelijke handelingen ontkent. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte die feitelijke handelingen uitsluitend heeft verricht in zijn hoedanigheid van eigenaar/verhuurder van het door aangeefster bewoonde pand en dat die handelingen strekten ter bescherming van zijn rechten en/of belangen en/of de rechten en/of belangen van medehuurders van dat pand en/of naastgelegen pand. Het hof acht dit onderdeel van het gevoerde bewijsverweer, strekkende tot integrale vrijspraak, gezien de eigen verklaringen van verdachte bij de politie evenmin aannemelijk gemaakt.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof de bewijsverweren van de verdediging."
5.4. Uitgangspunt is dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht, zonder dat hij van zijn oordeel omtrent de keuze en de betrouwbaarheid van het door hem gekozen bewijsmateriaal rekenschap behoeft af te leggen. Op dit uitgangspunt maakt artikel 359, tweede lid tweede volzin, Sv evenwel een uitzondering, in die zin dat ingeval met betrekking tot de betrouwbaarheid van een bewijsmiddel door of namens de verdachte een standpunt is ingenomen dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ter terechtzitting naar voren is gebracht, de rechter indien hij in zijn vonnis afwijkt van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt door dat bewijsmiddel toch tot het bewijs te bezigen, gehouden is in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid.3.
5.5. In de verklaringen van verdachte die het hof voor het bewijs heeft gebruikt (bewijsmiddelen 3 en 4) geeft verdachte toe dat hij stenen heeft gestapeld om grenzen te markeren en zo ook een deel van het pad heeft afgesloten, water en licht heeft afgesloten, een vriezer weggesleept en het eten daaruit gehaald, de toegangsdeur heeft geblokkeerd, zich boos heeft gedragen jegens bezoek, spullen van [betrokkene 1] buitengezet etc. De inhoud van de verklaringen van verdachte wordt bevestigd in de verklaringen van [betrokkene 1] (bewijsmiddelen 1 en 2).
De bewezenverklaring steunt dus voor een belangrijk deel op verdachtes eigen verklaringen. In wezen komt het verweer van de verdediging neer op een zekere relativering en vergoelijking van wat verdachte heeft gedaan. De verklaringen van verdachte zijn aangevuld door de verklaringen van [betrokkene 1] . Het is niet zo dat de bewezenverklaring enkel of hoofdzakelijk is gegrond op de verklaringen van aangeefster en dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt waarom het verweer niet opgaat.4.
Het middel faalt.
6.1. Het derde middel klaagt over schending van de redelijke termijn in cassatie omdat de door de hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn niet is gerespecteerd.
6.2. Op 8 januari 2015 is cassatie ingesteld. Op 23 oktober 2015 is het dossier ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Inderdaad is de inzendtermijn met een maand en 15 dagen overschreden. Gelet evenwel op de straf die het hof heeft opgelegd kan de Hoge Raad met de constatering van de termijnoverschrijding volstaan.
7. Het tweede middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het derde middel is gegrond maar behoeft niet tot vernietiging te leiden omdat de Hoge Raad kan volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is geschonden. Het eerste middel is naar mijn oordeel gegrond, hetgeen tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden