In de zaak 16/06006 zijn geen middelen ingediend en werd op 12 september 2017 al uitspraak gedaan.
HR, 20-03-2018, nr. 16/03004
ECLI:NL:HR:2018:388
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-03-2018
- Zaaknummer
16/03004
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:388, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑03‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:226
ECLI:NL:PHR:2018:226, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:388
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑03‑2018
Inhoudsindicatie
(Gewoonte maken van) Opzetheling. Falende klachten over ontoereikende bewijsvoering en falende klacht over afwijzing (voorwaardelijk) getuigenverzoek. HR: art. 81.1. RO. Samenhang met 16/03003 en 16/03243.
Partij(en)
20 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/03004
IV/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 4 mei 2016, nummer 21/004640-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2018.
Conclusie 30‑01‑2018
Inhoudsindicatie
(Gewoonte maken van) Opzetheling. Falende klachten over ontoereikende bewijsvoering en falende klacht over afwijzing (voorwaardelijk) getuigenverzoek. HR: art. 81.1. RO. Samenhang met 16/03003 en 16/03243.
Nr. 16/03004 Zitting: 30 januari 2018 | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, vestigingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 4 mei 2016, met aanvulling van gronden, het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, vestigingsplaats Assen, van 4 augustus 2015, waarbij de verdachte ter zake 1 subsidiair “opzetheling” en 4 primair “een gewoonte maken van opzetheling” is veroordeeld, bevestigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen. De benadeelde partij [betrokkene 1] heeft zich in hoger beroep wederom gevoegd en is door het hof niet-ontvankelijk verklaard.
Er bestaat samenhang met de zaken 16/03003, 16/03243 en 16/06006. In de eerste twee zaken zal ik vandaag eveneens concluderen.1.
3. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. De eerste drie middelen klagen over de motivering van de bewezenverklaring van beide strafbare feiten,2.reden waarom ik eerst de bewezenverklaring, de bewijsmotivering alsmede de nadere bewijsoverweging uit het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank van 4 augustus 2015 weergeef.
5. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 21 juli 2014 tot en met 9 december 2014 te Hoogeveen, een hoeveelheid sieraden heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die sieraden wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
4. hij in de periode van 3 maart 2012 tot en met 9 december 2014 in de arrondissementen Assen, Groningen en/of Noord-Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft verdachte telkens een hoeveelheid sieraden, een of meer stuks gereedschap, een of meer tassen, een zonnebril, munten of een munitiedoosje afkomstig van woninginbraken/diefstallen waarvan de aangiften in het proces-verbaal zijn opgenomen op de bladzijden 2598, 2699, 2865, 2888, 2928, 3232, 3425, 3449, 3483, 3496, 3574, 3759 en 3815, verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.”
6. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, op de volgende bewijsmotivering naar Promis-model (met weglating van voetnoten):
“De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het tenlastegelegde onder 1 subsidiair en onder 4 primair heeft begaan op de feiten en omstandigheden die hierna in samenvattende vorm worden weergegeven en die voorkomen in de in de voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair (opzetheling):
- de aangifte van [betrokkene 2] , van inbraak in zijn woning tussen 21 juli 2014 te 16:30 uur en 22 juli 2014 te 12:57 uur, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat men is binnengekomen door een raam aan de achterzijde van de woning te forceren, dat de hele woning is doorzocht en dat uit de woning onder meer is weggenomen een kluis met contant geld en sieraden, een andere kluis is geforceerd. Bij de aangifte is een bijlage gevoegd met alle ontvreemde goederen.
- een proces-verbaal herkenning goederen opgemaakt op 16 december 2014 door de verbalisant [verbalisant 1] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, de herkenning door aangever [betrokkene 2] van een groot aantal inbeslaggenomen goederen. Deze goederen zijn inbeslaggenomen in de woning (verblijfplaats) van verdachte [verdachte] op het adres [a-straat 1] te Hoogeveen.
- het proces-verbaal inhoudende de verklaring van de getuige [betrokkene 3] , General Manager van [A] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat hij verdachte [verdachte] kent, dat [verdachte] op 11 december 2012 voor het eerst gouden sieraden bij NTR heeft ingeleverd voor een bedrag van 2414,16 euro, dat [verdachte] op 21 november 2014 voor het laatst bij NTR is geweest en toen voor 2559,95 euro aan gouden sieraden heeft ingeleverd. Er wordt uitsluitend via de bank betaald. Getuige [betrokkene 3] herkent [verdachte] op camerabeelden gemaakt op 24 juli 2014 in het kantoor van [A] . Op voornoemde camerabeelden is te zien dat [verdachte] een hoeveelheid sieraden overhandigt aan een medewerker van [A] . Hierbij bevinden zich onder andere een gouden munt van Feyenoord en een gouden Davidster met het logo van Ajax. Uit de door getuige [betrokkene 3] overgelegde facturen blijkt dat op 25 juli 2014 een bedrag van 6.653,48 is overgemaakt (voor geleverd goudschroot) op de rekening van Cash Gold, het bedrijf van [verdachte] .
- het proces-verbaal herkenning sieraden [A] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] op 5 maart 2014, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat aangever [betrokkene 2] na het zien van de camerabeelden van [A] verklaart: De man die de sieraden komt brengen herken ik als [verdachte] uit Hoogeveen. De gouden sieraden die in de bak worden gegooid door de man van het bedrijf zijn vermoedelijk van mij afkomstig. De sieraden die ik in elk geval herken als mijn eigendom zijn: een munt van Feyenoord, een Davidster met het logo van Ajax erop, een slavenarmband, een brede armband, een bedeltje.
Ten aanzien van feit 4 primair (opzetheling):
(…)
Goederen afkomstig van de woninginbraak aan de [b-straat 1] te Hollandscheveld
- de aangifte van [betrokkene 4] , van inbraak in haar woning van 9 november op 10 november 2014, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat de voordeur geforceerd was, dat de woning was doorzocht, dat onder meer een kluis met inhoud in zijn geheel ontvreemd was en dat in die kluis onder andere diverse sieraden waren opgeborgen. Bij de aangifte is een bijlage gevoegd inhoudende een omschrijving van de ontvreemde goederen.
- een proces-verbaal inhoudende de weergave van een tapgesprek tussen verdachte en [A] in Amsterdam op 10 november 2014 om 14:05 uur en om 15:05 uur, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: [verdachte] vraagt of [betrokkene 3] de deur even los wil doen want hij staat er al een half uur. [betrokkene 3] belt [verdachte] terug en zegt dat hij [verdachte] er even voor heeft gedrukt omdat [verdachte] eerder bij de deur had gewacht. Na smelten is het 422.0, als [verdachte] nu wil verkopen is het € 7.722. [verdachte] gaat akkoord.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding, alsmede de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal herkenning goederen door aangeefster, met fotobijlage en kavelaanduiding, opgemaakt op 22 december 2014 door verbalisant [verbalisant 3] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik herken verschillende sieraden die in de gestolen kluis lagen als mijn eigendommen, te weten het zilveren horloge van foto 1 en mijn zilveren slavenarmband en mijn broche van foto 2. De zilveren armband van diverse schakels heb ik van mijn moeder gekregen en veel gedragen. Ik toon u een foto waarop ik deze draag. Diverse schakeltjes waren stuk.
Goederen afkomstig van de woninginbraak aan de [c-straat 1] te Coevorden
- de aangifte van [betrokkene 6] , mede namens [betrokkene 7] , van inbraak in hun woning op 10 november 2014, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat een raam was opengebroken, dat de woning was doorzocht en dat onder andere diverse sieraden waren gestolen. Bij de aangifte is een bijlage gevoegd inhoudende een omschrijving van de ontvreemde goederen.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding, alsmede de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal verhoor aangever inzake de herkenning, met fotobijlage en kavelaanduiding, opgemaakt op 30 december 2014 door verbalisant [verbalisant 2] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik herken een bedeltje met een kinderhoofdje die is gestolen als ons eigendom. Onze zoon [betrokkene 8] heeft dit bedeltje jaren geleden gedragen. Op de achterzijde staat de naam [betrokkene 8] .
Goederen afkomstig van de woninginbraak aan de [d-straat 1] te Coevorden
- de aangifte van [betrokkene 9] , van inbraak in zijn woning tussen 8 en 10 november 2014, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat was ingebroken, dat de woning was doorzocht en dat onder andere diverse sieraden waren gestolen. Bij de aangifte is een bijlage gevoegd inhoudende een omschrijving van de ontvreemde goederen en een aantal foto's waarop de ontvreemde sieraden te zien zijn.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding alsmede de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal verhoor aangever inzake de herkenning, met fotobijlage en kavelaanduiding, opgemaakt op 23 december 2014 door verbalisant [verbalisant 3] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Mijn vrouw en ik herkennen een aantal sieraden die tijdens de inbraak zijn weggenomen als onze eigendommen, waaronder de gedraaide zilveren oorbellen van foto 1. Ook de zilveren choker van foto 2 herkende ik direct aan de bijzondere vorm. Ik toon een foto waarop ik de choker draag en een tekening van de choker die ik voor de verzekering maakte. Ook de zilveren oorringen van foto 3 herken ik, die heb ik van mijn schoonzus gekregen en had ik vlak voor de inbraak uitgedaan omdat ik nieuwe had gekocht.
Goederen afkomstig van de woninginbraak aan de [e-straat 1] te Hoogeveen
- de aangifte van [betrokkene 10] , van inbraak in haar woning tussen 14 en 20 oktober 2014, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat de schuifpui open stond en er was ingebroken, dat de woning was doorzocht en dat onder andere diverse sieraden waren gestolen. Bij de aangifte zijn bijlagen gevoegd inhoudende een omschrijving van de ontvreemde goederen.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding alsmede de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal verhoor aangeefster inzake de herkenning, met fotobijlage en kavelaanduiding, opgemaakt op 30 december 2014 door verbalisant [verbalisant 2] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik heb twee sieraden die tijdens de inbraak zijn weggenomen herkend als mijn eigendom. De armband was een erfstuk en zat mij strak om de pols, dat klopt met de herkende armband. Verder herken ik het zilveren beugeltasje dat ook een erfstuk was.
Goederen afkomstig van de woninginbraak aan [f-straat 1] te Dedemsvaart
- de aangifte van [betrokkene 11] , van inbraak in zijn woning op 20 oktober 2014, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat een raam was geforceerd, dat de woning was doorzocht en dat onder andere enkele sieraden waren gestolen. Bij de aangifte is een bijlage gevoegd inhoudende een omschrijving van de ontvreemde goederen.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding alsmede de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal verhoor aangever inzake de herkenning door de echtgenote van aangever, [betrokkene 12] , met fotobijlage en kavelaanduiding, opgemaakt op 17 december 2014 door verbalisant [verbalisant 3] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik herken een tweetal sieraden die tijdens de inbraak zijn weggenomen als onze eigendommen. De platte zilveren armband van foto 1 herkende ik aan het vlechtwerk en het ontbreken van een veiligheidsslot. Ik kon hem ook meteen openen omdat ik weet hoe de sluiting werkt. Het oorknopje van goud met een bloedkoraaltje (foto 2) herken ik ook als één van het paar dat ik had. Beide sieraden zaten in een lade van het nachtkastje in onze slaapkamer, waarvan de inhoud tijdens de inbraak op ons bed was gegooid.
Goederen afkomstig van de woninginbraak aan de [g-straat 1] te Schuinesloot
- de aangifte van [betrokkene 13] , van inbraak in zijn woning op 26 oktober 2014, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat braaksporen waren aangetroffen, de voordeur vermoedelijk was geforceerd, dat de woning was doorzocht en dat onder andere enkele sieraden waren gestolen. Bij de aangifte is een bijlage gevoegd inhoudende een omschrijving van de ontvreemde goederen.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding alsmede de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal verhoor getuige inzake de herkenning door aangever, met fotobijlage en kavelaanduiding, opgemaakt op 13 januari 2015 door verbalisant [verbalisant 3] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Mijn echtgenote, [betrokkene 14] , en ik herkennen een aantal sieraden die tijdens de inbraak zijn weggenomen als onze eigendommen. Het gaat onder andere om de armband en ketting van onze zoon; zijn naam [betrokkene 15] is op het naamplaatje gegraveerd. De armband met ' [naam] ' op het naamplaatje is van mij, [betrokkene 14] . Deze heb ik jaren geleden gekregen. Verder herken ik, aangever, een ketting met hanger die van de opa van mijn vrouw is geweest. Diverse andere sieraden herkennen wij omdat wij die als herinnering aan de begintijd van onze verkering of aan gemaakte reizen en familiebezoek hadden gekocht of overgehouden. Van (de kavel op) foto 7 herken ik, [betrokkene 14] , enkele oorstekers en hangers als die van mij, maar de Zeeuwse knophanger is niet van mij. Het horloge zou van mij kunnen zijn, maar volgens mij was het horloge dat ik had wat groter.
Goederen afkomstig van de woninginbraak aan de [h-straat 1] te Hoogeveen
- de aangifte van [betrokkene 16] , van inbraak in zijn woning op 20 september 2014, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat een insluiping via de schuifpui had plaatsgevonden en dat onder andere twee zilveren pepermuntdoosjes waren gestolen. Bij de aangifte is een bijlage gevoegd inhoudende een omschrijving van de ontvreemde goederen.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding, alsmede de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal verhoor aangever inzake de herkenning door aangever, met fotobijlage en kavelaanduiding, opgemaakt op 15 januari 2015 door verbalisant [verbalisant 3] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik herken de 2 zilveren pepermuntdoosjes. Op één van die doosjes zat een gouden plaatje met de inscriptie van de initialen van mijn vrouw, 'TH'.
- een proces-verbaal van bevindingen inzake de herkenning door aangever, met fotobijlage en kavelaanduiding, opgemaakt op 9 februari 2015 door verbalisant [verbalisant 3] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Aangever [betrokkene 16] herkent het gouden plaatje met de inscriptie van de initialen van zijn vrouw, 'TH', dat op één van de pepermuntdoosjes heeft gezeten.
Goederen afkomstig van de woninginbraak aan de [i-straat 1] te Ruinerwold
- de aangifte van [betrokkene 17] , mede namens [betrokkene 18] , van inbraak in hun woning tussen 5 en 24 november 2014, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat het keukenraam was geforceerd, dat de woning was doorzocht en dat onder andere een luchtbuks en twee geweren met munitie waren ontvreemd. Bij de aangifte zijn bijlagen gevoegd inhoudende een omschrijving van de ontvreemde goederen.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding, alsmede de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal van bevindingen inzake de herkenning door aangever, met fotobijlage en kavelaanduiding, opgemaakt op 22 januari 2015 door verbalisant [verbalisant 4] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Aangever [betrokkene 18] herkende een leeg munitiedoosje met opschrift, dat hij gebruikte om zijn munitie in te bewaren.
Goederen afkomstig van de diefstal uit een aanhangwagen te Hoogeveen
- de aangifte van [betrokkene 19] van diefstal uit zijn aanhangwagen tussen 3 en 4 maart 2012, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat een hangslot was geforceerd en dat gereedschap uit de aanhangwagen, voornamelijk van het merk Makita, was gestolen. Bij de aangifte zijn bijlagen gevoegd inhoudende een omschrijving van de ontvreemde goederen.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding, alsmede een proces-verbaal van bevindingen, met fotobijlagen, opgemaakt op 9 december 2014 door verbalisant [verbalisant 5] en de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal verhoor aangever inzake de herkenning door aangever, opgemaakt op 7 april 2015 door verbalisant [verbalisant 6] , alsmede een proces-verbaal van bevindingen inzake de herkenning door aangever, opgemaakt op 10 april 2015 door verbalisant [verbalisant 6] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik herken verschillende stukken gereedschap die in 2012 zijn gestolen als mijn eigendom. Ik herken de zaagtafel met zekerheid omdat ik de twee wieltjes daar zelf aan heb bevestigd. Op de reciprozaag staan mijn initialen nog, die ik er zelf op had geschreven. Van de decoupeerzaag had ik u tevoren gezegd dat de mijne een sticker van [...] zou hebben en dat bleek inderdaad het geval te zijn. De cirkelzaag en de koffer herken ik aan de stukken karton die in de koffer zaten en die ik zelf uit de dozen had gescheurd.
Goederen afkomstig van de woninginbraak aan de [j-straat 1] te Hollandscheveld
- de aangifte van [betrokkene 20] , van inbraak in zijn woning tussen 13 november 2014 te 23:30 uur en 14 november 2014 te 01:30 uur, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat de deur, het kozijn en het veiligheidsslot van de garagedeur waren vernield, dat de voordeur van de woning was vernield, dat de buitenzijde van de schuifpui was vernield en dat het zolderraam was vernield, en dat onder meer zijn weggenomen een kluis met inhoud. In de kluis lagen onder meer sieraden en een contant geldbedrag van ongeveer 60.000 euro. Het geldbedrag in de kluis bestond voornamelijk uit 50 euro biljetten. Bij de aangifte is een bijlage gevoegd inhoudende een omschrijving van alle ontvreemde goederen.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding en in de Suzuki Alto met kenteken [AA-00-BB] , die op naam stond van verdachte, alsmede de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat op 10 december 2014 [betrokkene 2] zich melde op het politiebureau te Hoogeveen, dat [betrokkene 2] verklaarde dat zijn vrouw op haar telefoon een drietal foto’s had ontvangen, en dat [betrokkene 2] de foto’s aan verbalisanten heeft getoond. Op een foto is [betrokkene 3] te zien met (vermoedelijk) een grote hoeveelheid bankbiljetten, op een foto is een hand te zien met een grote hoeveelheid bankbiljetten van 50 euro en op een foto is een kind te zien met een stapel bankbiljetten van 50 euro. Verbalisant [verbalisant 7] , die bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 9 december 2014 aanwezig was geweest, herkende op de foto van [betrokkene 3] met de bankbiljetten het interieur van de woning van verdachte aan [a-straat 1] . De vrouw van [betrokkene 2] heeft deze foto’s ontvangen op 14 november 2014 omstreeks 10:07 uur.
- een proces-verbaal verhoor aangever inzake de herkenning door aangever, met fotobijlage en kavelaanduiding, opgemaakt op 30 december 2014 door verbalisant [verbalisant 2] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Mijn vrouw en ik hebben verschillende sieraden aangetroffen die bij de inbraak zijn weggenomen en ons eigendom zijn.
Goederen afkomstig van de inbraak aan de [k-straat 1] te Stuifzand
- de aangifte van [betrokkene 21] , van inbraak in zijn woning tussen 29 juli 2014 te 16:00 uur en 30 juli 2014 te 07:00 uur, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat men is binnengekomen via een uitzetraam aan de achterzijde van de woning en dat uit de woning onder meer een grote hoeveelheid gereedschap was weggenomen. Bij de aangifte is een bijlage gevoegd met alle ontvreemde goederen.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding alsmede de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal van bevindingen inzake de herkenning door aangever, met fotobijlage en nummeraanduiding, opgemaakt op 9 december 2014 door verbalisant [verbalisant 5] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: aangever herkende van de vele onder verdachte in beslag genomen gereedschappen een aantal als zijnde gestolen bij de inbraak en als zijn eigendom (P1 tot en met P11). Het betrof onder meer een retrozaag waarop met viltstift de letters 'HB' waren geschreven, die door aangever waren aangebracht en staan voor [B] .
- een proces-verbaal van bevindingen inzake de herkenning door aangever, opgemaakt op 9 december 2014 door verbalisant [verbalisant 8] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik zag op een koffer, die was aangetroffen in de onafgesloten schuur aan [a-straat 1] , een kleine sticker met het opschrift ' [B] '. Ik herkende deze sticker als zijnde dezelfde sticker die aangever mij tijdens het doen van aangifte had getoond, waarbij aangever had verteld dat de meeste van zijn ontvreemde gereedschappen waren voorzien van een dergelijke sticker. Tijdens het tonen van de onder verdachte in beslag genomen gereedschappen met nummers P1 tot en met P11 hoorde ik aangever zeggen: 'Ik herken de gereedschappen voor de volle 100 %.' Ook hoorde ik aangever opmerkingen maken over de verschillende gereedschappen, inhoudende bijzonderheden over de redenen van de herkenning, zoals de kleur, opschriften, stickers en aangebrachte aanpassingen. Ik ben met aangever naar [a-straat 1] gegaan. Ik zag dat aangever onder de veranda van de woonwagen een stuk multiplex oppakte en hoorde hem daarbij zeggen: 'Deze mal heb ik persoonlijk gemaakt. Deze mal hoort bij de [...] '.
Goederen afkomstig van de woninginbraak aan de [l-straat 1] te Slagharen
- de aangifte van [betrokkene 22] , mede namens [betrokkene 23] , van inbraak in zijn woning tussen 25 oktober 2014 te 17:45 uur en 26 oktober 2014 te 04:30 uur, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat een raam aan de achterzijde van de woning was vernield en dat onder meer waren weggenomen een tweetal Louis Vuitton tassen. Bij de aangifte zijn bijlagen gevoegd inhoudende een omschrijving van de ontvreemde goederen.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding, de toelichting uit het relaas-proces verbaal dat in de in beslag genomen Luis Vuitton tas een ID-kaart, bankpas en brief op naam van de vriendin van verdachte, [betrokkene 24] , was aangetroffen, alsmede de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal verhoor getuige inzake de herkenning door aangever en [betrokkene 23] , met fotobijlage, opgemaakt op 22 januari 2015 door verbalisant [verbalisant 3] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: De Luis Vuitton tas van foto 1 herken ik, [betrokkene 23] , als mijn eigendom. Ik heb samen met mijn zus tegelijk dezelfde tas gekocht. Het kaartje met nummers dat in de inbeslaggenomen tas zat, komt overeen met de gegevens op de factuur van de aankoop die ik naar de politie had gemaild. Ook zat daar een foto van de tas bij. Verder herken ik, [betrokkene 22] , de Ray Ban zonnebril als mijn eigendom. Ik toon u verschillende foto's op mijn telefoon waar ik de bril nog droeg. Ik had de bril nog niet gemist toen ik aangifte deed.
Goederen afkomstig van de woninginbraak aan [m-straat 1] te Balkbrug
- de aangifte van [betrokkene 25] , van inbraak in zijn woning op 2 december 2014 tussen 13:45 uur en 22:00 uur, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat de tussendeur van de garage was opengebroken, dat een kluis was opengebroken met een slijptol, dat de woning was doorzocht en dat onder andere sieraden en munten waren gestolen. Bij de aangifte is een bijlage gevoegd inhoudende een omschrijving van de ontvreemde goederen.
- de kennisgevingen van inbeslagneming van goederen in de woning aan [a-straat 1] te Hoogeveen, het erf en de aanpalende schuren met kavelaanduiding, alsmede de lijst met inbeslaggenomen goederen met kavelaanduiding.
- een proces-verbaal herkenning goederen door aangever, met fotobijlage en kavelaanduiding, opgemaakt op 6 februari 2015 door verbalisant [verbalisant 3] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik, aangever, herken verschillende goederen die tijdens de inbraak zijn weggenomen als mijn eigendom. Het gaat onder andere om mijn speciale herdenkingsmunten, die ik heb gekocht toen ik lid was van het Muntenhuis. Ook herken ik standaarden, mapjes en garantiecertifïcaten. Verder herken ik de linnen tas die wij altijd gebruikten voor de leesmap voor 100 procent. Ook herken ik nog de gouden oorstekers met glazen kern die mijn overleden vrouw gehad heeft. Verbalisant [verbalisant 3] merkt op dat aangever en zijn dochter zichtbaar zijn aangedaan door de herkenning.
- een proces-verbaal van bevindingen en herkenning goederen door aangever, met fotobijlage en kavelaanduiding, opgemaakt op 25 februari 2015 door verbalisant [verbalisant 3] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Aangever had aan mij, verbalisant [verbalisant 3] , een briefje getoond met een afbeelding van een gouden ducaat. Ik meende dat ik de ducaat had gezien tussen de in beslag genomen goederen. Ik toonde de ducaat en nog enkele andere munten aan aangever. Aangever herkende deze als gestolen bij de inbraak en als zijn eigendommen. Ook toonde ik aangever enkele foto's van de doorzoeking aan [a-straat 1] . Aangever herkende zijn sigarenkistje en ook een zilveren aansteker, die aangever had gekregen als blijk van dank van een vrouw die MS had. De aansteker was niet in beslag genomen. Ook had aangever deze nog niet gemist en dus niet genoemd bij het doen van aangifte.”
7. Voorts heeft het hof de volgende bewijsoverweging van de rechtbank overgenomen:
“Ten aanzien van feit 1 subsidiair (opzetheling):
Uit de weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. De verschillende sieraden die in de woning van verdachte aan [a-straat 1] te Hoogeveen zijn aangetroffen en door aangever zijn herkend, waren van diefstal (de inbraak in de woning van aangever) afkomstig. Hetzelfde geldt voor de door aangever herkende sieraden op de camerabeelden van [A] . De rechtbank acht deze herkenning door aangever geloofwaardig, in het bijzonder vanwege de niet alledaagse combinatie van een gouden munt van Feyenoord en een gouden Davidster met het logo van Ajax. De rechtbank gaat er daarom van uit, dat de bij NTR ingeleverde en herkende sieraden inderdaad de van aangever gestolen sieraden zijn geweest. Met het voorgaande is gegeven dat verdachte de sieraden heeft verworven en voorhanden heeft gehad en - wat betreft de sieraden ingeleverd bij [A] - heeft overgedragen.
Gelet op de feiten en omstandigheden waaronder voornoemde goederen zijn aangetroffen en herkend, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn, dan dat verdachte op het moment van het verwerven of voorhanden krijgen wist dat deze goederen uit misdrijf afkomstig waren. Verdachte heeft enkele gouden sieraden afkomstig van de inbraak (gepleegd tussen 21 juli 2014 te 16:30 uur en 22 juli 2014 te 12:57 uur) op 24 juli 2014 aangeboden aan [A] , derhalve kort na de inbraak zodat de tijdsspanne tussen het voorhanden krijgen en overdragen kort is geweest. De rechtbank overweegt voorts dat verdachte bedrijfsmatig handelt in goud en zilver en dat hij als zodanig een deugdelijke (inkoop)administratie dient bij te houden en de persoonsgegevens dient te noteren van de personen van wie hij inkoopt. Ter zitting heeft verdachte weliswaar verklaard dat hij dit - in elk geval voor wat betreft het inkopen van goud - ook heeft gedaan, maar hij heeft zijn stelling niet onderbouwd aan de hand van concrete bewijsstukken ter zake van de inkoop van de bij NTR ingeleverde goederen. Verdachte heeft ter zitting gesteld dat hij een en ander niet heeft kunnen aantonen omdat de politie zijn administratie in beslag heeft genomen. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij nu blijkens het proces-verbaal weliswaar enige administratieve bescheiden in beslaggenomen zijn, maar geen sprake is van een deugdelijke administratie zoals wel van verdachte zou mogen worden verwacht. Datzelfde geldt voor de sieraden die in de woning aan [a-straat 1] zijn aangetroffen. Verdachte heeft geen inzicht kunnen of willen geven in de herkomst van deze sieraden, noch heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij daar onderzoek naar heeft gedaan. Dit had, mede gelet op de aard en de hoeveelheid van de goederen, naar het oordeel van de rechtbank wel voor de hand gelegen.
De slotsom is dat de rechtbank, uitgaande van de verklaringen van verdachte, over de precieze herkomst van de sieraden in het duister blijft tasten. De rechtbank gaat er daarom van uit, dat verdachte in ieder geval niet te goeder trouw is geweest ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van de sieraden. Gelet op de kennis en ervaring die bij verdachte als handelaar in edelmetalen mag worden voorondersteld, heeft hij aldus ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard, dat de sieraden uit misdrijf afkomstig waren. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank gegeven dat verdachte (ten minste) voorwaardelijk opzet heeft gehad. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan opzetheling.
Ten aanzien van feit 4 primair (opzetheling) :
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de hierboven genoemde bewijsmiddelen, die telkens zijn uitgewerkt nadat in het kopje is opgenomen om welke goederen het gaat. De rechtbank heeft hierbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot de feiten (c.q. de misdrijven waaruit de goederen afkomstig zijn) waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
Daarnaast heeft de rechtbank gevolgtrekkingen gemaakt uit de betreffende bewijsmiddelen, ten dele ook door de bewijsmiddelen tezamen en in onderling verband te bezien. In het navolgende zal de rechtbank aangeven welke feiten en omstandigheden zij uit de bewijsmiddelen heeft afgeleid en tot welke conclusie omtrent de bewezenverklaring die feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank moeten leiden.
De verschillende goederen die in de woning van verdachte aan [a-straat 1] te Hoogeveen (en, in een enkel geval, in de Suzuki met het op naam van verdachte gestelde kenteken) zijn aangetroffen, werden steeds door de aangevers herkend als zijnde hun eigendom en van diefstal (doorgaans: de inbraak in de betreffende woning) afkomstig. De rechtbank acht deze herkenningen door de aangevers geloofwaardig, in het bijzonder vanwege de volgende omstandigheden:
- de dikwijls gedetailleerde beschrijving van de onderscheidende kenmerken en eigenschappen, waaronder beschadigingen;
- de soms unieke kenmerken veroorzaakt door eigenhandige bewerking of vervaardiging;
- de combinatie van aangetroffen goederen, afkomstig van dezelfde rechthebbende;
- de aangebrachte identificerende kenmerken zoals initialen en stickers en in een enkel geval een genummerd kaartje;
- de specifieke herinnering die de aangevers aan de aanschaf of verkrijging van de goederen hadden (bijvoorbeeld omdat het een erfstuk of geschenk van een dierbare was geweest of omdat zulks ter gelegenheid van een bijzondere gebeurtenis was geweest);
- de inscripties van eigennamen;
- foto's waarop de aangever te zien is terwijl het betreffende sieraad wordt gedragen.
De stellingen van de verdachte dat hij de goederen al veel langer in bezit had, dat het geen unieke goederen betreft en dat aangevers weliswaar kunnen beweren dat zij de goederen als zijnde hun eigendom herkennen, maar dat zulks daarmee nog niet als juist moet worden aanvaard, worden daarom door de rechtbank verworpen.
Met het voorgaande is gegeven dat (1) de goederen van misdrijf afkomstig waren en (2) dat verdachte deze goederen heeft verworven en voorhanden heeft gehad. In het geval van de Louis Vuitton tas en de Ray Ban zonnebril heeft verdachte de goederen bovendien overgedragen, nu deze ten tijde van de inbeslagneming kennelijk in gebruik waren bij verdachtes vriendin.
Gelet op de feiten en omstandigheden waaronder voornoemde goederen zijn aangetroffen en herkend, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn, dan dat verdachte op het moment van het verwerven of voorhanden krijgen wist dat deze goederen uit misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank wijst daartoe allereerst op de aanzienlijke hoeveelheid goederen die onder verdachte in en rond de woning aan [a-straat 1] op 9 december 2014 zijn aangetroffen. Voor de aanwezigheid van een zodanig grote hoeveelheid goederen op enig moment heeft verdachte geen geloofwaardige verklaring gegeven. Verdachte heeft, gevraagd naar de stortingen en opnames op zijn bankrekening, juist verklaard dat de handel in goud en zilver meebrengt dat hij ingekochte goederen snel moet verkopen om opnieuw over voldoende contanten te kunnen beschikken. Dat is volgens verdachte nodig omdat de klanten van wie hij inkoopt, aldus wensen te worden betaald.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de tijdsspanne die is verstreken tussen de inbraken waarbij de goederen zijn ontvreemd en het aantreffen van diezelfde goederen bij verdachte (met uitzondering van de diefstal uit de aanhangwagen van 3 of 4 maart 2012) relatief kort is geweest. De periode die was verstreken varieert grofweg van één tot enkele weken (met een uitschieter naar meerdere maanden). Dat de goederen al eerder en vaker van eigenaar zijn gewisseld, ligt dan minder voor de hand. Bovendien is het opvallend dat de aanzienlijke hoeveelheid goederen die juist bij verdachte werden aangetroffen, alle afkomstig waren van een reeks inbraken, gepleegd in dezelfde periode en in dezelfde omgeving.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte bedrijfsmatig handelt in goud en zilver en dat hij als zodanig een deugdelijke (inkoop)administratie dient bij te houden en de persoonsgegevens dient te noteren van de personen van wie hij inkoopt. Ter zitting heeft verdachte weliswaar verklaard dat hij dit - in elk geval voor wat betreft het inkopen van goud - ook heeft gedaan, maar hij heeft zijn stelling niet onderbouwd aan de hand van concrete bewijsstukken die op enig aangetroffen goed zien. De rechtbank verwijst voorts naar hetgeen zij hiervoor met betrekking tot de administratie heeft overwogen. De verdachte heeft aldus geen inzicht kunnen of willen geven in de herkomst van deze sieraden, noch heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij daar onderzoek naar heeft gedaan. Dit had, mede gelet op de aard en de hoeveelheid van de goederen, naar het oordeel van de rechtbank wel voor de hand gelegen, juist van een handelaar in goederen waarvan het algemeen bekend is dat deze vanwege hun hoge geldswaarde en laagdrempelige en toegankelijk markt ook vaak gestolen worden.
Wat betreft de stelling die verdachte ten aanzien van enkele gereedschappen heeft ingenomen, inhoudende dat hij de herkomst ervan heeft geverifieerd op internet (stopheling.nl) overweegt de rechtbank als volgt. Kennelijk gaat verdachte ervan uit, dat wanneer de goederen die hij verwerft niet staan vermeld op “stopheling.nl”, deze dan niet uit misdrijf afkomstig zijn, althans dat die vaststelling hem ontslaat van enige nadere onderzoeksplicht. Naar het oordeel van de rechtbank is die opvatting onjuist. Verdachte draait de zaak om. De vermelding op “stopheling.nl” kan inhouden dat de goederen zijn gestolen. Dat brengt nog niet mee dat zij niet gestolen zijn als zij er niet op staan. Zeker wanneer verdachte een grote hoeveelheid gereedschappen met (vrijwel) dezelfde identificerende kenmerken, zoals initialen en stickers, wordt aangeboden, mag van verdachte worden verwacht dat hij zich vergewist van de herkomst, bijvoorbeeld door contact op te nemen met het bedrijf waarnaar de stickers verwijzen.
Ook in bredere zin lijkt verdachte niet doordrongen van de verantwoordelijkheid die op iedere koper van goederen, en dus ook op hem, rust. De verklaring van verdachte bij de politie spreekt in dit verband boekdelen: als hij iets koopt, gaat hij ervan uit dat het niet gestolen is, zo makkelijk is het, aldus verdachte. De rechtbank ziet hierin de bevestiging dat verdachte bewust het risico heeft genomen dat hij gestolen goederen verwierf.
De slotsom is dat de rechtbank, wanneer zij moet uit gaan van de verklaringen van verdachte, over de precieze herkomst van de sieraden in het duister blijft tasten. De rechtbank gaat er daarom van uit, dat verdachte niet te goeder trouw is geweest ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van de goederen. Verdachte heeft aldus ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard, dat de sieraden uit misdrijf afkomstig waren. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank gegeven dat verdachte (ten minste) voorwaardelijk opzet heeft gehad. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan opzetheling.
Ten aanzien van de goederen afkomstig van de woninginbraak aan de [j-straat 1] te Hollandscheveld overweegt de rechtbank nog, dat een medeverdachte vlak na de inbraak in de woning van verdachte is gefotografeerd met een groot aantal bankbiljetten, die gelet op de aangifte mogelijk afkomstig waren van de inbraak. Deze omstandigheid steunt de rechtbank in haar vermoeden dat verdachte wetenschap had van de herkomst van de (ook bij die inbraak) ontvreemde en later bij hem thuis aangetroffen goederen.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende de periode eind juli 2014 tot en met begin december 2014 een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling. Dit leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat er sprake was van een grote hoeveelheid geheelde goederen die afkomstig waren van een reeks inbraken, die relatief kort na elkaar gepleegd zijn in de genoemde periode. In de hoge frequentie van de gevallen van heling die de rechtbank gedurende die periode bewezen acht, ligt besloten dat er sprake was van gewoonteheling.”
8. Het eerste middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring van het “verwerven en voorhanden hebben van een munitiedoosje c.q. het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van een Louis Vuitton tas en een Ray Ban zonnebril” (feit 4) niet uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden, althans de bewezenverklaring op onderdelen ontoereikend heeft gemotiveerd. De bewijsoverweging zou een beroep doen op de stelling van de verdachte dat hij de goederen ‘al langer’ in zijn bezit had, terwijl die omstandigheid niet in de bewijsmiddelen zou zijn vermeld, noch met voldoende mate van nauwkeurigheid in de bewijsoverweging het wettige bewijsmiddel zou zijn aangegeven waaraan die vaststelling is ontleend. Ook overigens zou uit de bewijsvoering niet blijken dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van die goederen in zijn woning c.q. schuur en/of over die goederen een zekere macht had. Een en ander is strijdig met art. 359, derde en/of tweede lid, Sv en leidt ertoe dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven, aldus de steller van het middel.
9. Blijkens het door het hof bevestigde (promis)vonnis van de rechtbank heeft het hof, in lijn met HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/387 m.nt. Buruma, ten behoeve van de bewezenverklaring van feit 4 primair in de bewijsmotivering om te beginnen per daaraan ten grondslag liggende opzetheling de redengevende feiten en omstandigheden opgenomen en daarbij met voldoende mate van nauwkeurigheid verwezen naar de onderliggende bewijsmiddelen. Vervolgens is het hof in een nadere bewijsoverweging, ten dele ook door deze redengevende feiten en omstandigheden “tezamen en in onderling verband te bezien”, gekomen tot een aantal algemene gevolgtrekkingen.
10. Een eerste vaststelling ziet op de geloofwaardigheid van de aangehaalde herkenningen van de aangevers van de bij de verdachte aangetroffen goederen. Het hof somt een aantal omstandigheden op die de geloofwaardigheid van deze herkenningen ondersteunen. In het licht van de vaststelling dat de tot het bewijs gebezigde herkenningen door de aangevers geloofwaardig zijn, verwerpt het hof vervolgens de stelling van de verdachte dat de bij hem aangetroffen goederen niet van diefstal afkomstig kunnen zijn omdat “hij de goederen al veel langer in bezit had”.
11. Door te betogen dat de bewezenverklaring mede berust op die uitlating van de verdachte, gaat de steller van het middel voorbij aan de omstandigheid dat het hof deze uitlating van verdachte enkel noemt als een ter terechtzitting gevoerd verweer. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechter in zijn bewijsmotivering feiten of omstandigheden – hier de inhoud van een verklaring van de verdachte – weergeeft teneinde vervolgens tot uitdrukking te brengen dat en waarom daaraan moet worden voorbijgegaan.3.Het hof beroept zich ter verwerping van dat verweer op feiten en omstandigheden waarnaar in de bewijsmotivering voldoende nauwkeurig is verwezen. De tegenover verdachtes verklaring staande omstandigheden, die naar het oordeel van het hof in samenhang bezien maken dat de herkenningen door de aangevers geloofwaardig moeten worden geacht, zijn nauwkeurig aangeduid.4.Het hof heeft, anders dan de steller van het middel betoogt, de bewezenverklaring derhalve niet mede doen steunen op de betreffende uitlating. De eerste klacht stuit hierop af.
12. Voor zover het middel zich keert tegen de bewezenverklaring van het verwerven, voorhanden hebben en/of overdragen van het genoemde munitiedoosje, de Louis Vuitton tas alsmede de Ray Ban zonnebril op de grond dat uit de bewijsvoering niet blijkt dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van die goederen in zijn woning c.q schuur, stel ik voorop dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht.5.
13. In de nadere bewijsoverweging heeft het hof onder meer overwogen dat de goederen van misdrijf afkomstig waren en dat de verdachte deze goederen heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Voorts overweegt het hof dat de verdachte in geval van de Louis Vuitton tas en de Ray Ban zonnebril de goederen bovendien heeft overgedragen, nu deze ten tijde van de inbeslagneming kennelijk in gebruik waren bij verdachtes vriendin. Die overwegingen zijn naar het mij voorkomt niet onbegrijpelijk in het licht van de tot het bewijs gebezigde aangiftes, de kennisgeving van inbeslagneming van goederen in de woning/verblijfplaats van de verdachte aan [a-straat 1] te Hoogeveen en de herkenningen door aangevers. Daaruit volgt dat het munitiedoosje tussen 5 en 24 november 2014 uit de woning aan de [i-straat 1] te Ruinerwold is ontvreemd en dat de Louis Vuitton tas en de Ray Ban bril afkomstig zijn van een woninginbraak aan de [l-straat 1] te Slagharen op 25 dan wel 26 oktober 2014, terwijl deze voorwerpen op 9 december 2014 tijdens een doorzoeking bij de verdachte zijn aangetroffen. Bovendien heeft het hof overwogen dat de verdachte voor het aanwezig hebben van een zodanig grote hoeveelheid goederen geen geloofwaardige verklaring heeft gegeven.
14. De toelichting op het middel wijst er voorts op dat ten aanzien van de Luis Vuitton tas en de Ray Ban zonnebril is aangevoerd dat deze goederen aan de partner van de verdachte toebehoorden. Dat zou bevestiging vinden in de verklaring van de partner van de verdachte en de gebezigde bewijsmiddelen, voor zover deze inhouden dat in de inbeslaggenomen Luis Vuitton tas een ID-kaart, bankpas en brief op naam van de vriendin van de verdachte zijn aangetroffen. Vastgesteld kan evenwel worden dat het hof de verklaring van de vriendin van de verdachte in zoverre daarin is neergelegd dat de tas aan haar toebehoort6.niet tot het bewijs heeft gebezigd en dat de selectie en waardering van bewijsmiddelen aan de feitenrechter is voorbehouden. Gegeven de vaststelling van het hof dat het om de Luis Vuitton tas en Ray Ban zonnebril gaat die uit de woning aan de [l-straat 1] te Slagharen zijn ontvreemd, ondersteunt de vaststelling dat de vriendin deze tas en bril in gebruik heeft genomen de begrijpelijkheid van het oordeel dat de verdachte zich van de aanwezigheid van die goederen bewust was.
15. Wat het munitiedoosje betreft, voert de steller van het middel aan dat de verdachte zich niet bewust is geweest van de aanwezigheid daarvan in de schuur, die ook voor anderen toegankelijk was.7.De omstandigheid dat anderen eveneens toegang hebben tot een ruimte waar de verdachte toegang toe heeft, kan onder omstandigheden inderdaad meebrengen dat niet tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van in die ruimte aanwezige goederen kan worden gekomen. Bij wijze van voorbeeld wijs ik op HR 24 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:951. Daarin had de verdachte de beschikking over de sleutel van een (garage) box die aan een ander toebehoorde om daar af en toe met een meisje te verblijven. Uit de conclusie van A-G Bleichrodt, waar Uw Raad naar verwijst, kan worden afgeleid dat niet als feit van algemene bekendheid of algemene ervaringsregel kan worden aangenomen dat de verdachte in een dergelijk geval bekend pleegt te zijn met alle in die box aanwezige goederen. In het onderhavige geval ligt het evenwel in verschillende opzichten anders. Het gaat om een berging bij de woning van verdachte. Zelfs als anderen daar toegang toe hadden (het hof heeft daaromtrent niets vastgesteld), wil dat niet zeggen dat zij deze berging ook in gebruik hadden om goederen op te slaan. Tegelijk is onomstreden dat de verdachte in de woning, de (losstaande) bergingen en de schuur uit diefstal afkomstige voorwerpen voorhanden had. Aan de onder 4 bewezenverklaarde gewoonteheling liggen dertien (woning)inbraken ten grondslag, waarbij tientallen voorwerpen werden gestolen die in en om het huis van verdachte terug zijn gevonden. Tegen die achtergrond komt het mij niet onbegrijpelijk voor dat het hof ook het verwerven en voorhanden hebben van het munitiedoosje bewezen heeft verklaard.
16. Het eerste middel faalt in beide onderdelen.
17. Het tweede middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 4 op onderdelen innerlijk tegenstrijdig is, omdat de aangevers [betrokkene 1] , [betrokkene 10] en [betrokkene 4] respectievelijk de aangevers [betrokkene 19] en [betrokkene 21] in hun tot het bewijs gebezigde herkenningen hetzelfde goed zouden aanwijzen als hun eigendom. In het geval van de aangevers [betrokkene 1] , [betrokkene 10] en [betrokkene 4] zou het gaan om dezelfde armband. [betrokkene 19] en [betrokkene 21] zouden dezelfde zaag hebben herkend. Een en ander zou tot nietigheid van het bestreden arrest moeten leiden, aldus de steller van het middel.
18. Met betrekking tot de laatste twee aangevers leert een blik achter de papieren muur dat aangever [betrokkene 19] in een proces-verbaal van bevindingen en herkenning goederen van 7 april 2015 tussen de bij de verdachte in beslag genomen voorwerpen zijn ‘reciprozaag Makita BJR 181’ herkent vanwege zijn initialen HB.8.Voorts wijzen twee processen-verbaal van bevindingen en herkenning van 9 december 2014 door aangever [betrokkene 21] uit dat hij onder de bij de verdachte inbeslaggenomen spullen ‘de Walt Zaagmachine’9.alsmede een zaag van het merk ‘Festool’10.herkent, terwijl zich onder de niet door [betrokkene 21] herkende goederen een ‘Makita Reprozaag BRJ 181’ bevindt.11.Hieruit volgt, anders dan de steller van het middel betoogt, dat uit de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat beide aangevers dezelfde zaag herkennen.
19. Voor zover de steller van het middel betoogt dat uit de tot het bewijs gebezigde processen-verbaal van herkenning van aangevers [betrokkene 1] , [betrokkene 10] en [betrokkene 4] blijkt dat zij bij de politie dezelfde armband aanwijzen als hun eigendom, constateer ik dat de juistheid van die stelling niet zonder meer uit de verschillende processen-verbaal van herkenning volgt. Uit de tot het bewijs gebezigde zakelijke weergave van het proces-verbaal van herkenning door [betrokkene 1] volgt enkel dat hij samen met zijn vrouw verschillende sieraden herkent. Om die reden mist het middel in zoverre feitelijke grondslag. Raadpleging van het onderliggende proces-verbaal leert dat [betrokkene 1] in het door de politie aangeduide vak “B.2.001.1” in totaal veertien stuks sieraden herkent, waaronder “twee armbanden”,12.terwijl uit de aan het proces-verbaal aangehechte foto volgt dat zich in het betreffende vak “B.2.001.1” in totaal vijf armbanden bevinden. Hieruit volgt dat niet vaststaat dat [betrokkene 1] dezelfde armband heeft herkend als [betrokkene 10] en [betrokkene 4] . Met de steller van het middel stel ik wel vast dat de processen-verbaal van herkenning door aangeefsters [betrokkene 10] en [betrokkene 4] , door de daaraan gehechte foto’s, het waarschijnlijk maken dat van herkenning van dezelfde armband sprake is.13.
20. Tot cassatie behoeft deze (mogelijke) innerlijke tegenstrijdigheid in de bewijsvoering in ieder geval niet te leiden. Daarbij neem ik in aanmerking dat beide aangeefsters naast de bestreden armband tussen de bij de verdachte aangetroffen goederen ook andere voorwerpen hebben herkend, over de juistheid van welke herkenning geen twijfel bestaat. Hetzelfde geldt voor de herkenningen in de elf overige zaken die aan de veroordeling voor — kort gezegd — gewoonteheling ten grondslag liggen. Aangezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet wordt aangetast door een ‘dubbele’ herkenning van een enkele armband, heeft de verdachte onvoldoende belang bij zijn klacht en behoeft het middel niet tot cassatie te leiden.
21. Het derde middel klaagt ten eerste dat uit de bewijsvoering van feit 1 subsidiair (opzetheling) alsmede feit 4 primair (gewoonteheling) niet zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de in de bewezenverklaring vermelde goederen wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, althans dat de bewezenverklaring op dit onderdeel ontoereikend zou zijn gemotiveerd. Ter onderbouwing betoogt de steller van het middel blijkens de toelichting dat het voor de rechtbank, in het door het hof bevestigde vonnis, in de kern genomen aankomt op de vaststelling dat de verdachte “te weinig (kenbaar) onderzoek heeft verricht naar de herkomst van de door hem verworven goederen”. Uit de bewijsvoering zou evenwel niet blijken welke omstandigheden de verdachte dan aanleiding hadden moeten geven tot nader onderzoek.
22. Naar het mij voorkomt gaat de steller van het middel eraan voorbij dat het hof de wetenschap van het van misdrijf afkomstig zijn van de in de bewezenverklaring opgenomen goederen breder heeft gemotiveerd. In de door het hof van de rechtbank overgenomen nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 subsidiair wijst het hof eerst op de relatief korte tijdsspanne tussen de inbraak en het voorhanden krijgen van de goederen. In de nadere bewijsoverweging bij feit 4 primair stelt het hof ook voorop dat de tijdsspanne tussen de inbraken en het aantreffen van de daarbij ontvreemde goederen bij de verdachte (met een enkele uitzondering) relatief kort is geweest. Dat maakt het volgens het hof minder voor de hand liggend dat de goederen al eerder en vaker van eigenaar zijn gewisseld. In de bewijsoverweging bij feit 4 primair wijst het hof er verder nog op dat de aanzienlijke hoeveelheid goederen die bij de verdachte werd aangetroffen, afkomstig was van een reeks inbraken gepleegd in dezelfde periode en dezelfde omgeving.
23. Het volgende element in de bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 4 primair is dat het hof erop wijst dat de verdachte bedrijfsmatig in edelmetalen handelde en geen deugdelijke (inkoop)administratie bijhield. Daarop baseert het hof de vaststelling dat de verdachte geen inzicht heeft kunnen of willen geven in de herkomst van de sieraden, en ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarnaar onderzoek heeft gedaan. De bewijsoverweging ten aanzien van feit 4 primair wordt daarbij nog aangevuld met de opmerking dat dit wel voor de hand had gelegen voor een handelaar in goederen waarvan “algemeen bekend is dat deze vanwege hun hoge geldswaarde en laagdrempelige en toegankelijk(e) markt ook vaak gestolen worden.”
24. Het derde element in de bewijsoverwegingen is de ‘slotsom’ dat het hof, wanneer het moet uitgaan van de verklaringen van de verdachte, over de precieze herkomst van de sieraden in het duister blijft tasten. In de bewijsoverwegingen van feit 4 primair wordt die slotsom nog voorafgegaan door een overweging waarin wordt ingegaan op enkele elementen in de verklaring van de verdachte. In de verklaring van de verdachte dat hij ervan uitgaat dat iets niet gestolen is als hij iets koopt, ziet het hof een bevestiging dat de verdachte bewust het risico heeft genomen dat hij gestolen goederen verwierf. De verdachte is, zo wordt tot slot vastgesteld, niet te goeder trouw geweest ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van de goederen, en heeft ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de sieraden uit misdrijf afkomstig waren. Daaraan wordt, in de context van de bewijsoverweging van feit 4, nog een overweging toegevoegd over een foto van een medeverdachte met een groot aantal bankbiljetten, die is gemaakt in de woning van de verdachte.
25. In deze bewijsoverwegingen ligt in de eerste plaats besloten dat het hof wel degelijk omstandigheden heeft aangegeven die de verdachte aanleiding hadden moeten geven tot nader onderzoek. Gewezen wordt op de omstandigheid dat het bij de sieraden gaat om goederen waarvan algemeen bekend is dat zij vanwege hun hoge geldswaarde en laagdrempelige en toegankelijke markt vaak gestolen worden. Maar de enkele vaststelling van een onderzoeksplicht is voor opzetheling niet voldoende en het hof heeft het daarbij ook niet gelaten. Het heeft daarnaast (onder meer) gewezen op de korte tijdsspanne tussen de diefstallen en het aantreffen van daarbij gestolen goederen bij de verdachte. Het heeft uit de afwezigheid van een deugdelijke administratie afgeleid dat de verdachte geen inzicht heeft kunnen of willen geven in de herkomst van de sieraden. Het heeft in een verklaring van de verdachte een bevestiging gezien dat de verdachte bewust het risico heeft genomen dat hij gestolen goederen verwierf. Mij komt het voor dat het hof uit de vastgestelde feiten en omstandigheden het voor feit 1 subsidiair en feit 4 primair vereiste (voorwaardelijk) opzet heeft kunnen afleiden. De bewezenverklaring is derhalve op dit punt naar de eis der wet met redenen omkleed.
26. Verder klaagt het middel dat het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, inhoudende dat de verdachte geen opzet kan worden verweten op de grond dat hij ten aanzien van de door hem ingekochte (gouden) sieraden voldoende aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Blijkens de toelichting betoogt de steller van het middel dat ter terechtzitting in hoger beroep verweer is gevoerd, inhoudende dat aan het hof (anders dan aan de rechtbank) met betrekking tot de inkoop van goud administratieve bescheiden met de NAW-gegevens van de verkopende partij, de inkoopdatum en het inkoopbedrag ter beschikking stonden. Derhalve zou ten aanzien van het door de verdachte ingekochte goud voldaan zijn aan de onderzoeksplicht en hem in zoverre geen opzet kunnen worden verweten.
27. Uit het door het hof bevestigde vonnis blijkt dat de rechtbank ten aanzien van beide feiten heeft overwogen dat de verdachte als bedrijfsmatig handelaar in edelmetalen geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden. Dat oordeel is, als weerlegging van het ter terechtzitting in hoger beroep uiteengezette standpunt, niet onbegrijpelijk in het licht van de uit art. 437 Sr voortvloeiende administratievereisten. Zo dient een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen handelaar14.in de uitoefening van beroep of bedrijf om te beginnen van alle verworven goederen een administratie bij te houden,15.terwijl van enige administratie van de bij de verdachte aanwezige zilveren sieraden niet is gebleken. Voorts ontbreekt in de door de raadsman omschreven administratie in verband met het door de verdachte aangekochte goud bijvoorbeeld een omschrijving van het goed, waaronder een beschrijving van het soort, merk en eventueel nummer op het goed.16.Verder blijkt noch uit de aangeleverde administratie noch anderszins dat de verdachte zijn verkopers heeft laten voldoen aan hun identificatieplicht ter controle van de door hen verstrekte zogenaamde NAW-gegevens.17.Dat sprake is van een gebrekkige wijze van administreren vindt overigens steun in het ter terechtzitting in hoger beroep betrokken standpunt, voor zover de raadsman de aangeleverde administratieve bescheiden beschrijft als een “concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het goud”.
28. Naar het mij voorkomt zijn in de bestreden uitspraak daarmee, zoals het tweede lid van art. 359 Sv voorschrijft, in het bijzonder de redenen opgegeven die het hof ertoe hebben gebracht af te wijken van het standpunt dat verdachte genoegzaam uitvoering zou hebben gegeven aan zijn onderzoeksplicht en hem aldus geen opzet kan worden verweten.18.Anders dan in HR 29 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6664 zijn geen nieuwe omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat het hof was gehouden tot een nadere motivering. Ook op dit punt is de bewezenverklaring naar de eis der wet met redenen omkleed.
29. Het derde middel faalt in beide onderdelen.
30. Het vierde middel komt op tegen de afwijzing door het hof van het (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van alle in het overgelegde inkoopregister genoemde personen als getuige.
31. Voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, heeft de raadsman in zijn aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 april 2016 gehechte pleitnota, het volgende aangevoerd:
“Indien uw Hof echter van oordeel zou zijn dat het aan deze conclusie ten grondslag liggende scenario van de verdediging, te weten — kort gezegd — het scenario dat cliënt de in de tenlastelegging genoemde goederen te goeder trouw heeft verworven, onder de huidige omstandigheden niet kan worden gevolgd, bijvoorbeeld omdat dit scenario onvoldoende onderbouwd zou zijn, verzoekt de verdediging om aanhouding van de zaak teneinde de in het overgelegde inkoopregister genoemde personen als getuigen te horen. Deze personen kunnen immers de juistheid van het scenario — in ieder geval wat betreft het goud — bevestigen, alsmede verklaren over de omstandigheden waaronder het goud door cliënt is gekocht en verkregen.
Dit verzoek vervalt alleen indien uw Hof — om welke reden dan ook — tot een integrale vrijspraak zou komen. Weliswaar kunnen de genoemde getuigen enkel verklaren over de goudtransacties, maar indien zij de juistheid van de lezing van cliënt op dit onderdeel bevestigen, dragen die verklaringen ook bij aan betrouwbaarheid van de lezing van cliënt met betrekking tot de overige (handels)goederen die hij voorhanden heeft gehad.”
32. Het hof heeft het verzoek als volgt weergegeven en afgewezen:
“De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep bij pleidooi het voorwaardelijk verzoek gedaan alle in het overgelegde inkoopregister genoemde personen als getuige te horen. Bij de beoordeling van dit verzoek is het zogenoemde noodzakelijkheidscriterium aan de orde. Het hof wijst dit verzoek af nu het verzoek onvoldoende is onderbouwd en ook overigens van de noodzaak niet is gebleken.”
33. Het verzoek om de voornoemde personen als getuige te horen is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv, in combinatie met art. 315 Sv, art. 331 Sv en art. 415 Sv, waarop het noodzaakscriterium van toepassing is. Het hof heeft aldus, zoals de steller van het middel ook erkent, het juiste criterium toegepast.
34. In verband met de bespreking van het middel wijs ik op het overzichtsarrest van Uw Raad van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers. Uw Raad heeft in dat arrest overwogen: “Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen gaat het in cassatie uiteindelijk om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van — als waren het communicerende vaten — enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing kan ook het procesverloop van belang zijn, zoals (i) het stadium waarin het verzoek is gedaan, in die zin dat het verzoek eerder had kunnen en redelijkerwijs ook had moeten worden gedaan, en (ii) de omstandigheid dat de bij de appelschriftuur opgegeven getuigen – al dan niet op vordering van de advocaat-generaal – (alsnog) op de voet van art. 411a of art. 420 Sv zijn gehoord door een rechter-commissaris of een raadsheer-commissaris, waardoor in de regel het belang zal zijn ontvallen aan de oproeping van die getuigen ter terechtzitting” (rov. 2.76). In het arrest van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440 m.nt. Kooijmans is van deze overweging alleen de eerste zin expliciet herhaald (rov. 3.8.2). Dat brengt evenwel niet mee dat het tijdstip waarop een verzoek wordt gedaan in de ogen van Uw Raad voor de door de feitenrechter te maken afweging niet langer relevant zou zijn. Steun hiervoor vind ik in de omstandigheid dat Uw Raad er in laatstgenoemd arrest op wijst dat de rechter “in het licht van alle omstandigheden van het geval — en met inachtneming van het toepasselijke criterium —“ zal moeten beoordelen of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen (rov. 3.8.1).19.
35. In de onderhavige strafzaak is het verzoek tot het horen van de in de administratie van de verdachte genoemde personen eerst in hoger beroep en bij pleidooi gedaan. Daarbij heeft de raadsman ter onderbouwing van het (voorwaardelijk) verzoek niet meer aangevoerd dan dat deze personen ten aanzien van het bij verdachte aanwezige goud het scenario kunnen bevestigen dat de verdachte een en ander te goeder trouw heeft verworven alsmede dat zij kunnen verklaren over de omstandigheden waaronder het goud door de verdachte is gekocht en verkregen. Tegen die achtergrond getuigt het oordeel van het hof dat het niet noodzakelijk is deze personen als getuigen te horen niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel ook niet onbegrijpelijk. Kennelijk heeft het hof zich op basis van de door de verdediging overgelegde bescheiden met betrekking tot de administratie voldoende voorgelicht geacht over de wijze waarop en de personen van wie de verdachte het goud heeft gekocht. Dat komt niet onbegrijpelijk voor, ook gelet op de verklaring van de verdachte dat hij ervan uitgaat dat iets niet gestolen is als hij iets koopt, en de gevolgtrekking die het hof daar in de bewijsoverwegingen aan verbindt. Het hof kan zich, gelet op die verklaring, door dit verzoek uitgenodigd hebben gevoeld het onderzoek te verrichten dat de verdachte heeft nagelaten en had moeten verrichten. Mede in het licht van hetgeen hiervoor onder 34 is vooropgesteld, kon het hof naar het mij voorkomt volstaan met de overweging dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd en ook overigens van de noodzaak niet is gebleken.
36. Het vierde middel is tevergeefs voorgesteld.
37. Alle voorgestelde middelen falen en lenen zich voor afdoening op de voet van art. 81 RO.
38. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
39. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑01‑2018
De middelen 1 en 2 zien op het onder 4 bewezenverklaarde. Middel 3 keert zich tegen zowel het onder 1 alsook het onder 4 bewezenverklaarde.
Vgl. HR 18 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1182, NJ 2008/612
Vgl. HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7951 en HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ 2008/70 m.nt. Borgers, rov. 3.3, waaruit volgt dat feiten of omstandigheden die in een rechterlijke uitspraak worden vermeld als gronden voor het weerleggen van een verweer inzake de betrouwbaarheid van de ter beschikking staande bewijsmiddelen — en dus niet omdat zij voor de bewezenverklaring redengevend worden geacht — niet de eis geldt dat met voldoende mate van nauwkeurigheid dient te zijn vermeld aan welk wettig bewijsmiddel die feiten of omstandigheden zijn ontleend. In de onderhavige casus heeft het hof ter weerlegging van het verweer echter gebruik gemaakt van redengevende feiten en omstandigheden waarnaar (eerder) wel voldoende nauwkeurig werd verwezen.
Vgl. HR 16 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:239, rov. 3.2; HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530, rov. 3.3.
Zie dossier p. 1634.
Bij raadpleging van de kennisgeving van inbeslagneming aan [a-straat 1] te Hoogeveen, blijkt dat het betreffende munitiedoosje niet in de onafgesloten schuur, maar in de berging van een losstaand toiletgebouw is aangetroffen. Zie p. 543 van het dossier alsmede p. 476 voor de daarbij behorende legenda. Ik wil -met de steller van het middel- wel aannemen dat dit bij de woning losstaande toiletgebouw voor meerdere mensen toegankelijk is geweest.
Zie p. 3827 van het procesdossier.
Zie het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] op p. 3320.
Zie het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] p. 3342 in samenhang met p. 3339 en 3340.
Zie het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] p. 3321 onder het kopje “R3”.
Uit de verschillende processen-verbaal blijkt dat de aangevers steeds een aantal foto’s, al dan niet in kleur, met sieraden is voorgelegd en dat de sieraden op die foto’s in genummerde vakken zijn gelegd, waaronder het vak: “B.2.001.1”.
Aan het proces-verbaal van herkenning door aangeefster [betrokkene 4] is een foto gehecht met een gedeelte van het door de politie genummerde vak “B.2.001.1”, waarop slechts twee armbanden en een broche te zien zijn. Diezelfde foto is gehecht aan het proces-verbaal van herkenning door aangeefster [betrokkene 10] . Aangeefster [betrokkene 4] herkent op die foto, foto 2 en daarop zichtbaar een gedeelte van vak B.2.001.1, beide armbanden en de broche, terwijl aangeefster [betrokkene 10] van de op die foto prijkende twee armbanden er ook een als haar eigendom herkent. Zie voor het proces-verbaal van herkenning door [betrokkene 4] p. 2640 ev. En voor het proces-verbaal van herkenning door [betrokkene 10] p. 2925 ev.
Daartoe behoren ‘opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, metalen, edelstenen’ (etc.): art. 1 Uitvoeringsbesluit ex art. 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Zie art. 2, lid 2 onder c van het Uitvoeringsbesluit ex art. 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Zie ook H. Ferwerda e.a., Focus op heling, Een onderzoek naar het functioneren van de helingmarkt, het beleid tegen en de gevolgen van heling, 2016 (www.wodc.nl).
Zie art. 437, eerste lid onder b, Sr. Alhoewel de aanbieder van gebruikte goederen op basis van sub b verplicht is zijn identiteitsgegevens op te geven en op de opkoper de plicht rust om van deze gegevens aantekening te maken, volgt uit de wettekst niet expliciet dat de opkoper verplicht is de juistheid van de aan hem verstrekte gegevens te controleren. Dat de wetgever er bij de totstandkoming van art. 437 Sr desondanks vanuit is gegaan dat de opkoper of handelaar de aanbieder zou vragen zich te legitimeren, blijkt uit de ‘legitimatieplicht’ waarover in de Memorie van Toelichting bij de aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering met voorzieningen ten behoeve van de bestrijding van heling wordt gesproken. Zie Kamerstukken II, 1989/90, 21 565, nr, 3, p. 10. Deze legitimatieplicht heeft als doel het eenvoudig achterhalen van de identiteit van de dief bij ontdekking van diefstal en zo de begunstiging van heling tegen te gaan. Zie ook het Besluit van 6 oktober 2012 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in verband met een aanscherping van de registratieplicht, Stb. 480 en de daarbij behorende nota van toelichting onder 1.3, p. 4 en 5, inhoudende dat de opname in het Uitvoeringsbesluit van de legitimatieplicht voor de aanbieder van koper aan wie de koopprijs in contant geld wordt voldaan, in het bijzonder is bedoeld ter ondersteuning van de bestaande praktijk: waarin reeds een legitimatieplicht bestaat..
Zie HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.2 onder i.
Vgl. ook HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:72, waarin Uw Raad expliciet meeweegt dat het verzoek ‘pas in hoger beroep bij pleidooi en slechts voorwaardelijk is gedaan’. In dat arrest overweegt Uw Raad onder verwijzing naar het overzichtsarrest van 1 juli 2014 ook dat betekenis toekomt aan het procesverloop, waaronder ook het stadium waarin het verzoek is gedaan.