Vgl. bijvoorbeeld HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:1316, NJ 2016/211.
HR, 13-07-2021, nr. 20/01641
ECLI:NL:HR:2021:1083
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-07-2021
- Zaaknummer
20/01641
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1083, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑07‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:557
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2020:918
ECLI:NL:PHR:2021:557, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 15‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1083
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen (voorbereidingshandelingen) invoer 300 kilo cocaïne (art. 2.A en 10a jo. 10.5 Opiumwet), medeplegen gewoontewitwassen (art. 420ter jo. 420bis.1.a en 420bis.1.b Sr), medeplegen voorhanden hebben vuurwapen (art. 26.1 WWM), medeplegen omkoping van douaneambtenaar, meermalen gepleegd (art. 177.1.1 Sr) en bedreiging, meermalen gepleegd (art. 285.1 Sr). 1. Bewijsklachten invoer cocaïne. Redengevendheid bewijsmiddelen en medeplegen. 2. Bewijsklacht omkoping. 3. Bewijsklacht gewoontewitwassen. Is sprake van concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat geld niet van misdrijf afkomstig is? 4. Bewijsklacht voorhanden hebben vuurwapen. Inconsistentie in bewijsconstructie en denaturering bewijsmiddel? 5. Bewijsklacht bedreiging. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01641
Datum 13 juli 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 mei 2020, nummer 22-003159-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2021.
Conclusie 15‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Import van 300 kilo cocaine in Rotterdamse haven met medewerking van een ambtenaar van de douane. Alle zes middelen betreffen de begrijpelijkheid van de motivering van enkele bewezenverklaarde feiten. De AG geeft de Hoge Raad in overweging het arrest van het hof in stand te laten en de zaak af te doen met een verkorte motivering (art. 81 RO).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01641
Zitting 15 juni 2021
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 18 mei 2020 door het Gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen het onder 2 tenlastegelegde. Voorts heeft het hof hem voor een gedeelte van hetgeen onder 4 is bewezenverklaard ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof heeft de verdachte wegens 1. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod”, 3. “medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om daartoe gelegenheid en inlichtingen te verschaffen”, 4. “medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken”, 5. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, 6. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, 7. “medeplegen van aan een ambtenaar een gift of een belofte doen dan wel een dienst verlenen of aanbieden met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd en aan een ambtenaar een gift of een belofte doen dan wel een dienst verlenen of aanbieden met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te laten doen of na te laten, meermalen gepleegd”, en 8. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, meermalen gepleegd” veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van het beslag en ten aanzien van eerder, voorwaardelijk opgelegde straffen, als nader in het arrest opgenomen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft zes middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel en het derde middel klagen over de bewezenverklaring van feit 1, de invoer van afgerond 300 kg cocaïne. Het eerste middel over de redengevendheid van de bewijsmiddelen en de betrokkenheid van de verdachte bij het transport, het derde middel over het medeplegen, nu de rol van de verdachte niet verder gaat dan die van medeplichtige.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 6 december 2013 tot en met 9 december 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 301,53 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.”
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, zoals deze zijn opgenomen in de aanvulling op het arrest:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2013 (als bijlage op pagina 16-20 inclusief bijlagen op pagina 20A-20E, van zaaksdossier Hulst genummerd 1312091145.AMB) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5]:
Op 9 december 2013 heb ik, verbalisant [verbalisant 1], de container met nummer TRLU 183823-3 overgenomen van opsporingsambtenaren van de Douane Rotterdam. Hierna gaf ik, verbalisant [verbalisant 1], de opdracht de container volledig te lossen. Ik telde in totaal 20 pallets met ananassen.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat de 20 pallets beladen waren met ananasdozen. Ik zag in een tweetal pallet pakketten vermoedelijk verdovende middelen liggen tussen de ananassen. Deze twee pallets werden, door ons, verbalisanten, onderworpen aan een nadere controle. De twee pallets waarin wij pakketten zagen liggen nummerde ik deze pallets 7 rechts en 8 links.
Wij zagen en telden in totaal 39 dozen met pakketten in pallet 7 rechts. Wij telden in totaal 152 pakketten. Wij zagen en telden in totaal 37 dozen met pakketten in pallet 8 links. Wij telden in totaal 148 pakketten. Totaal pakketten uit de twee pallets: 300.
Vervolgens selecteerden wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3], per pallet 16 willekeurige pakketten.
Deze pakketten nummerden wij:
Vanuit pallet 7: nummer 1 tot en met 16
Vanuit, pallet 8: nummer 17 tot en 32
Wij verbalisanten, [verbalisant 4] en [verbalisant 2] namen van de pakketten 1 tot en met 15 en 17 tot en met 31 monsters. Door ons werden op voorgeschreven wijze monsters genomen van alle 30 pakketten. Uit elk pakket werd 3 gram genomen en deze werd verpakt in een gripzakje. Elk gripzakje werd voorzien van een SIN sticker met uniek nummer.
Door mij, verbalisant [verbalisant 1], werd het netto gewicht van de pakketten berekend. Totaal herberekend netto gewicht van de 300 pakketten: 301,53 kilogram.
[volgt lijst met stickers en nummers, AG. PV].
2. Het deskundigenrapport, genummerd B30130130, kenmerk 15175X13, opgemaakt door drs. [betrokkene 1], werkzaam als hoofdscheikundige bij het Douane Laboratorium van de Belastingdienst te Amsterdam van het Team Bijzondere Bijstand te Rotterdam, gesloten en getekend op 13 december 2013 (als bijlage op pagina 22-23 van zaaksdossier Hulst) voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
[onderzoek van de monsters met de conclusie dat deze cocaïne bevat, AG PV]
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2015 (als bijlage op pagina 239-240 van zaaksdossier Hulst, genummerd 14122 00.020.OVC) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -als relaas van [verbalisant 6] en [verbalisant 7]:
Op 20 december 2014 werd onder andere onderstaand gesprek opgenomen (OVC) , in de woning aan de [a-straat 1] te Rotterdam. Dit opgenomen gesprek werd door ons uitgeluisterd en in dit proces-verbaal verwerkt. In dit proces-verbaal zijn de navolgende personen als volgt aangeduid:
[verdachte] (sh): [verdachte]
[betrokkene 2] (sh): [betrokkene 2]
[betrokkene 3]: [betrokkene 3]
: Heb je het gelezen van Hamburg?
[verdachte]: Nee.
[betrokkene 2]: Wat is Hamburg nu weer?
[betrokkene 3]: De grootste van het jaar de vangst. Hamburg, was zo’n deel van [nvt].
[verdachte]:. Ja dat is zeker Hamburg.
[betrokkene 2] : Nou ja [ntv].
[betrokkene 3]: Nee dat was dinges Hamburg ja ik heb ook niet gehoord, van [ntv] hoorde ik.
Ongetwijfeld…weet ik niet, maar het is wel die gozer die wel veel gepakt heb.
[betrokkene 2]: Lekker bezig..
[verdachte]: Niet alles geloven Daim.
[betrokkene 3]: nee, ik geloof het ook niet maar ik zeg alleen sowieso.
[verdachte]: [ntv] gehoord [ntv] de schermen was die partij was van mij die gepakt is.
[betrokkene 3]: Nee, nee, nee, ik praat daar sowieso helemaal niet over.
[verdachte]: Nee, nee, nee, weet, weet, weet ik. Doe je heel goed.
[betrokkene 3]: Want ik hoorde van mama dat er een beetje gezeik is daarstraks.
[verdachte]: Ja, met Zebra, even kijken hoe dat loopt.
[betrokkene 2]: Want anders dan eh dan had ie wel sowieso opgepakt geweest.
[verdachte]: Ja tuurlijk daarom.
[betrokkene 3]: Heb je wel het gevoel dat het goed gaat?
[verdachte]: Geen idee, het is afwachten, hij is niet opgepakt, het is helemaal niks, dus ik denk [ntv]
[betrokkene 3]: Maar jij hebt een gevoel dat als het goed gaat, jij weet precies wanneer het wel of niet goed gaat.
[verdachte]: Ik denk dat het wel goed komt.
[betrokkene 3]: Oke mooi.
[betrokkene 2]: [ntv].
[betrokkene 3]: Anders hebben we een probleem of niet?
[verdachte]: Ja dan moeten we wat gaan verzinnen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juni 2015 (als bijlage op pagina 244-249 van zaaksdossier Hulst, genummerd 1501261330.OVC) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van [verbalisant 8] en [verbalisant 9]:
Op 26 januari 2015 werden onder andere onderstaande gesprekken opgenomen (OVC) in de woning aan de [a-straat 1] te Rotterdam. De opgenomen gesprekken werden door ons uitgeluisterd en in dit proces-verbaal verwerkt.
In dit proces-verbaal zijn de navolgende personen als volgt aangeduid:
[verdachte] (sh): [verdachte]
[betrokkene 2] (sh): [betrokkene 2]
[betrokkene 3]: [betrokkene 3]
[betrokkene 4]: [betrokkene 4]
[verdachte] (sh), [betrokkene 2], [betrokkene 4] (sh) en [betrokkene 3] (sh) zijn in de ruimte.
[verdachte]: Weet je waar het over gaat morgen? Over de partij coke die gepakt is.
[verdachte]: Die driehonderd was door ntv ... zelf in de plaats gestuurd.
[verdachte]: Die driehonderd ... ntv ... staat. Ntv... in december.
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 22. mei 2015 (als bijlage op pagina 251-258 van zaaksdossier Hulst, genummerd 1501272102.OVC) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van [verbalisant 10] en [verbalisant 9]:
Op 27 januari 2015 werden gesprekken en/of geluidsfragmenten opgenomen (OVC) in de woning aan de [a-straat 1] te Rotterdam.
Van deze opgenomen 'gesprekken' en/of geluidsfragmenten werd door ons, verbalisanten, de passage tussen 21:02 uur en 23:59 uur in dit proces-verbaal verwerkt.
In dit proces-verbaal zijn de navolgende personen als volgt aangeduid:
[verdachte]: [verdachte]
[betrokkene 2]: [betrokkene 2]
[betrokkene 3]: [betrokkene 3]
Opmerking verbalisanten:
In het televisieprogramma "Opsporing Verzocht" wordt gesproken, dat de moord waarschijnlijk verband houdt met een drugsvangst van de Douane op maandag 9 december 2013 in de haven van Rotterdam, waarbij in een lading verse ananassen bestemd voor een Rotterdams bedrijf 300 kilo cocaïne werd aangetroffen.
[betrokkene 2]: lacht heel hard.
[betrokkene 3]: Is dat voor jou geweest of niet? Ja?
[verdachte]: D'r was wel ehh, zat wel een deel van mij in...
[betrokkene 3]: Ja?
[verdachte]: Jawe..ntv...
[betrokkene 2]: …ntv.. ananassen
6. Een proces-verbaal van bevindingen politieel informant A3727 en A3728 d.d. 6 februari 2015 (als bijlage op pagina 114-117 van het Algemeen Dossier, genummerd 20150204-2728) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van A3727 en A3728:
Op 4 februari 2015, omstreeks 16:00 uur kwamen wij, A3727 en A3728 aan bij de woning van [verdachte] en [betrokkene 2].
[verdachte] en ik, A3727, hebben diverse malen samen buiten staan roken.
Tijdens een rookmoment vroeg ik hem naar de media-uitzending van afgelopen week waarbij werd gesproken over een partij van 300 kilo cocaïne, die in ananassen werden meegevoerd vanuit Costa Rica en in de haven van Rotterdam werden gevonden door de douane. (...) Hierop vertelde hij het volgende: "Nou kijk, lk zat ook in die partij maar [betrokkene 5] heeft die 300 kilo gewoon verkeerd besteld. Die douaneman zou er na 15 december weer zijn en [betrokkene 5] heeft die partij verkeerd besteld waardoor deze op 9 december aankwam.
Daarom werd deze partij gepakt”, of woorden van gelijke strekking. (...) "Ik kreeg zelf nog 1,3 miljoen van hem."
7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2015 (als bijlage op pagina 263-277 van zaaksdossier Hulst, genummerd 1502101142.OVC) voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven - als relaas van [verbalisant 11] en [verbalisant 12]:
Op 10 februari 2015 werden, onder andere onderstaande gesprekken opgenomen (OVC) , in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. Deze opgenomen gesprekken werden door ons uitgeluisterd en in dit proces-verbaal verwerkt
In dit proces-verbaal zijn de navolgende personen als volgt aangeduid:
[verdachte]: [verdachte]
[betrokkene 2] (sh): [betrokkene 2]
[betrokkene 3] (sh): [betrokkene 3]
[betrokkene 6] (sh): [betrokkene 6]
[verdachte]: Dat is fijn, want die [betrokkene 5], ja tuurlijk ken ik die.
[verdachte]: Hij had schuld bij mij, sowieso 1,1 miljoen.
8. Een proces-verbaal van bevindingen politieel informant A3727 en A3728 d. d. 27 februari 2015 (als bijlage op pagina 138-140 (van het Algemeen Dossier, genummerd 20150226-2728) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van A3727 en A3728:
Op 26 februari 2015 kwamen wij aan bij de woning aan de [a-straat] te [plaats].
Omstreeks 17:15 uur, hebben [verdachte] en ik, A3727, nog even de hond [...] uitgelaten. (...) Hierna liepen wij nog een klein stukje door en hierop hoorde ik [verdachte] zeggen: ''Weet je, twee (2) jaar geleden kende niemand mij, kon ik gewoon mijn gang gaan. Ik regelde het altijd super goed, er is van mij nog nooit een container geopend, nog nooit. Maar na wat er allemaal gebeurt is weet je het niet he. Die [betrokkene 5] moest mij nog een miljoen-driehonderdduizend euro (1.300.000) betalen.”
9. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2015 (als bijlage op pagina 523-566 van zaaksdossier Hulst, genummerd 1511251601.AMB) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van [verbalisant 9]:
Dit proces-verbaal van tijdlijn bevat de tapgesprekken en de opgenomen vertrouwelijke communicatie waaraan is gerelateerd in onderzoek Hulst.
8 juli 2014
Tap T01 sessie 961 (onderzoek Fichte)
[betrokkene 7] (sh) wgd [betrokkene 8] (sh) .
Begroeten elkaar en [betrokkene 8] vraagt of het goed gaat.
[betrokkene 7]: Ehhh... nou ik krijg net weer een beetje vreemd, vervelend, berichtje binnen van ehh.. een volgende.
[betrokkene 8]: Oh.
[betrokkene 7]: Die zegt ehh van ik wil ff 1,1 miljoen.
[betrokkene 8]: Maar het zijn wel eh eh degene die dat zeg die zijn ehh bekend?
[betrokkene 7]: Dit is [verdachte].
[betrokkene 8]: ..(stilte) Pardon
[betrokkene 7]: Ja...
[betrokkene 8]: Die zegt dat jij dat moet betalen!
[betrokkene 7]: Ja precies... dus dus.
10. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2015 (als bijlage op pagina 1.45-147 van zaaksdossier Hulst, genummerd 1505131121.AMB) voor zover inhoudende- zakelijk weergegeven - als relaas van [verbalisant 9]:
In dit proces-verbaal is gerelateerd de identificatie van een man, met de bijnaam: "[verdachte]".
Uit de opgenomen vertrouwelijke communicatie in/aan de Kia Sportage bleek dat er door [betrokkene 9] en [betrokkene 10] een aantal maal werd gesproken over een persoon die "[verdachte]" werd genoemd.
Op 17 april 2015 werden [betrokkene 9] en [betrokkene 10] aangehouden. [betrokkene 9] werd op 19 april 2015 gehoord. Tijdens zijn verhoor werd hij geconfronteerd met de geluidsfragmenten en aan hem werd onder andere gevraagd wie [verdachte] was. [betrokkene 9] verklaarde dat hij [verdachte] kende en dat hij hem had gezien in het nieuws en dat hij had gezien dat [verdachte] te maken had met liquidaties.
Opmerking verbalisant:
[verdachte] is een aantal malen in nieuwsberichten verschenen in verband met de
liquidatie van [betrokkene 11] op 1 januari 2014 te Berkel en Rodenrijs.
[betrokkene 9] verklaarde verder dat hij [verdachte] een keer had ontmoet op Curaçao en [betrokkene 9] verklaarde dat hij wist dat [verdachte] daar twee huisjes had in een park bij Karpers Baai.
Opmerking verbalisant: Uit een observatie middels een rechtshulpverzoek is gebleken dat [betrokkene 9], [betrokkene 9] en [verdachte] elkaar op 6 augustus 2014 omstreeks 21:05 uur hebben ontmoet in restaurant Boathouse, gevestigd aan de Brakkeput Ariba te Curaçao. [verdachte] en [betrokkene 9] waren destijds beiden op vakantie op Curaçao.
Op 20 april 2015 werd [betrokkene 9] nogmaals gehoord. Tijdens zijn verhoor verklaarde hij dat hij [verdachte] kende als [verdachte], maar dat hij geen achternaam wist.
Op 20 april 2015 werd [betrokkene 10] gehoord. [betrokkene 10] verklaarde dat hij precies wist wie [verdachte] was en dat ze toen in Berkel de verkeerde hadden afgeschoten. Die man van de GGD verklaarde [betrokkene 10], ze hadden [verdachte] moeten hebben. [betrokkene 10] verklaarde dat [verdachte] een paar keer in de zaak was, geweest en naar [betrokkene 9] had gevraagd. [betrokkene 10] verklaarde dat hij wist dat [verdachte] heette, hij wist geen achternaam. Tijdens het verhoor werd aan [betrokkene 10] een foto van [verdachte] getoond. [betrokkene 10] verklaarde: "Dat is [verdachte], dat is duidelijk."
Gezien het bovenstaande is het aannemelijk dat de bijnaam [verdachte] toebehoort aan [verdachte], geboren [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats].”
[overige bewijsmiddelen niet relevant voor de behandeling van het eerste en derde middel, AG PV]
6. Voorts heeft het hof in het bestreden arrest nog het volgende overwogen:
“De betrokkenheid van de verdachte bij het medeplegen, van - kort gezegd - de import van 300 kilo cocaïne omstreeks 9 december 2013 in het dossier Hulst volgt uit de bewijsmiddelen, die in onderlinge samenhang en verband dienen te worden gelezen. Dit laatste verliest de verdediging in hoger beroep uit het oog waar zij aandacht vraagt voor afzonderlijke door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, zoals OVC gesprekken, en dan telkens per bewijsmiddel concludeert dat verdachtes betrokkenheid bij dit feit niet kan worden vastgesteld.
Op 27 januari 2015 werd in het televisieprogramma "Opsporing Verzocht" aandacht besteed aan een moord die - aldus dit programma - waarschijnlijk verband houdt met een drugsvangst van de Douane op maandag 9 december 2013 in de haven van Rotterdam, waarbij in een lading verse ananassen 300 kilo cocaïne werd aangetroffen. Het hof stelt vast dat de avond ervoor een gesprek in de woning van de verdachte is opgenomen waarin hij zegt: "weet je waarover dit gaat morgen? Over een partij coke die gepakt is." De opmerking van de verdachte de volgende dag tijdens de uitzending van dit televisieprogramma: "d'r was wel ehh, zat een deel van mij in", is een sterke aanwijzing dat de verdachte, bij de import van de cocaïne betrokken was. Ruim een week later, op 4 februari 2015, sprak de verdachte met een politie-informant over deze uitzending en zei: "ik zat ook in die partij." De verdachte heeft dan in twee afzonderlijke gesprekken gezegd dat hij in die partij zat. Tegen de achtergrond van deze gesprekken - 27 januari en 4 februari 2015 - valt een eerder OVC gesprek van 20 december 2014 op, waarin het eerst gaat om de grootste vangst van het jaar in Hamburg. Dan zegt de verdachte: "...die partij van mij die gepakt is..."
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat de 300 kilo cocaïne die omstreeks 9 december 2013 in Rotterdam is ingevoerd geheel of gedeeltelijk van de verdachte was althans dat hij deze partij had voorgefinancierd. Die vaststelling wijst er al op dat hij de invoer (mede) georganiseerd heeft. Het is niet aannemelijk – en in deze zaak ook niet aangevoerd – dat de verdachte zijn cocaïne door een onbekende derde liet importeren. Integendeel, de verdachte had gedetailleerde kennis van de import van de 300 kilo cocaïne. Hij verklaarde immers op 4 februari 2015 dat [betrokkene 5] de partij verkeerd besteld had en aankwam op 9 december, terwijl de douaneman [[betrokkene 9]] er na 15 december weer zou zijn. Bij gebreke aan een verklaring van de verdachte hierover - hij wilde ter terechtzitting in hoger beroep niets zeggen - concludeert het hof dat de verdachte dit wist omdat hij het transport zelf (mede)georganiseerd had. Deze conclusie strook met de opmerking van de verdachte tegen een politie-informant op 26 februari 2015 - als zij praten over import van drugs - dat hij het altijd super goed regelde.
Daar komt nog het volgende bij. De verdediging heeft gesteld dat, nadat [betrokkene 5] was geliquideerd wegens het mislukken van dit transport, de verdachte 1,3 miljoen euro heeft geclaimd bij diens broer [betrokkene 7] (pleitnota nrs. 318 en 319). Deze stelling vindt steun in een tapgesprek van 8 juli 2014 waarin [betrokkene 7] tegen een derde zegt dat de verdachte hem heeft bericht dat hij 1,1 miljoen moet betalen. Het hof verwerpt de stelling van de verdediging dat dit een "fictieve vordering" betreft. Op 4 en 26 februari 2015 heeft de verdachte tegen een politie-informant gezegd dat hij nog 1,3 miljoen van [betrokkene 5] kreeg. In een OVC gesprek van 10 februari 2015 heeft de verdachte tegen zijn vriendin gezegd dat [betrokkene 5] "sowieso" een schuld, bij hem had van 1,1 miljoen. De verdachte waande zich onbespied en er is geen reden aan te nemen, dat hij toen een niet bestaande vordering met zijn gesprekspartners besprak. Daarvoor is in de overige OVC gesprekken, taps en processen-verbaal van politie-informanten evenmin steun te vinden. Het is de verdachte zelf die de schuld van [betrokkene 5] in de gesprekken met de politie-informant van 4 en 25 februari 2015 telkens verbindt aan het mislukken van het transport (“werd deze partij gepakt” respectievelijk “na wat er allemaal is gebeurd”). De verdachte heeft geen goede reden gegeven waarom hij een fictieve vordering met een veronderstelde kennis (de politie-informant) zou bespreken, die niets met het mislukte transport te maken had. De vordering is dus ontstaan uit het mislukken van het transport en niet omdat de verdachte daarna het idee had opgevat om 1,3 miljoen te claimen. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep hierover geen enkele vraag heeft willen beantwoorden, terwijl de opgevoerde "fictieve vordering" in het licht van de genoemde gesprekken bepaald vragen bij het hof opriep.
Hetgeen hiervoor is vastgesteld met betrekking tot de schuld van [betrokkene 5] en de incasso ervan bij [betrokkene 7] draagt bij aan het oordeel van het hof dat de verdachte het transport (mede)georganiseerd heeft. De verdachte kocht ("die partij was van mij") of financierde ("ik zat ook in die partij") de cocaïne vooraf - een onmisbare schakel voor de import van cocaïne - en [betrokkene 5] bestelde deze, maar maakte daarbij een cruciale fout waardoor er geen gezamenlijke opbrengst was. In de visie van de verdachte ging deze schuld (uit de investering van de verdachte) over op [betrokkene 7] nadat [betrokkene 5] was geliquideerd. Zo nauw achtte de verdachte zijn investering met de bestelling van cocaïne door [betrokkene 5] verbonden.
Uit voorgaande vaststellingen dat: i) de geïmporteerde cocaïne geheel of gedeeltelijk van de verdachte was (hij had voor 1,3 miljoen euro voorgefinancierd), ii) de verdachte het naar eigen zeggen allemaal super goed regelde, iii) de verdachte gedetailleerde kennis had van de wijze waarop [betrokkene 5] de partij heeft besteld, en iv) de investering van de verdachte zo nauw met de bestelling van de cocaïne door [betrokkene 5] was verbonden dat deze na de dood van [betrokkene 5] overging op zijn broer [betrokkene 7], leidt het hof af dat de bijdrage van de verdachte aan het invoeren van de 300 kilo cocaïne van voldoende gewicht is, zodat medeplegen bewezen kan worden verklaard.”
7. Het eerste middel bevat drie onderdelen. Allereerst wordt geklaagd over een vermeende innerlijke tegenstrijdigheid tussen (vaststellingen van het hof op grond van) de bewijsmiddelen 5 en 6 enerzijds en 8 anderzijds. Meer concreet is de klacht dat verdachte enerzijds betrokken was bij de bewezenverklaarde invoer van de cocaïne (hij ‘zat’ in de onderschepte partij) en anderzijds regelde hij het altijd super goed, er is van hem nog nooit een container geopend. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof het zo opgevat dat voorafgaande aan de onderschepping van de partij in december 2013 er nooit een (‘door hem super goed geregelde’) container is geopend. Van innerlijke tegenstrijdigheid is geen sprake. Het hof heeft het zo kunnen lezen dat verdachte zowel voor de keren dat er geen container is geopend als voor de keer dat dit in december 2013 wel gebeurde het steeds super goed regelde.
8. Het tweede onderdeel betreft de wetenschap van verdachte van het transport als bouwsteen voor zijn betrokkenheid daarbij. Het betreft het onder bewijsmiddel 5 opgenomen relaas van de politieel informanten voor zover dat als mededeling van verdachte inhoudt: "Nou kijk, lk zat ook in die partij maar [betrokkene 5] heeft die 300 kilo gewoon verkeerd besteld. Die douaneman zou er na 15 december weer zijn en [betrokkene 5] heeft die partij verkeerd besteld waardoor deze op 9 december aankwam. Daarom werd deze partij gepakt”, alsmede de overwegingen van het hof daarover die inhouden dat verdachte gedetailleerde kennis van de import van de 300 kilo cocaïne en van de wijze waarop [betrokkene 5] de partij heeft besteld, had.
9. De klacht spitst zich toe op de volgende overweging van het hof: “Hij verklaarde immers op 4 februari 2015 dat [betrokkene 5] de partij verkeerd besteld had en aankwam op 9 december, terwijl de douaneman [[betrokkene 9]] er na 15 december weer zou zijn. Bij gebreke aan een verklaring van de verdachte hierover - hij wilde ter terechtzitting in hoger beroep niets zeggen - concludeert het hof dat de verdachte dit wist omdat hij het transport zelf (mede)georganiseerd had.” Volgens de steller van het middel concludeert het hof dat de wetenschap van betekenis is in het licht van de omstandigheid dat verdachte geen (ontzenuwende) verklaring heeft gegeven over zijn redenen van wetenschap. De steller van het middel acht dit onbegrijpelijk nu verdachte wel degelijk over zijn redenen van wetenschap heeft verklaard door erop te wijzen dat hij in november 2013 op zoek was naar informatie over de vergismoord op [betrokkene 11].
10. Het proces-verbaal van de op 9, 11, 13 en 16 maart 2020 terechtzitting van dit het hof houdt onder meer in:
“De verdachte [verdachte] legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende: Ik ben niet bereid om een verklaring af te leggen. Ik wil ook niet verklaren of ik contact heb met gehad [betrokkene 9]. Ik heb al eerder verklaringen afgelegd en daar blijf ik bij. Het heeft geen zin om vragen te stellen. Ik wil geen enkele vraag beantwoorden.”
11. Dit tweede onderdeel van het middel stuit, nu ik in geen van de processen-verbaal van de zittingen van het hof enige verklaring van verdachte heb aangetroffen, af op een verkeerde lezing van het arrest van het hof. Het komt er op neer dat het hof niet heeft overwogen dat verdachte over de redenen van wetenschap van de verkeerde bestelling en de aanwezigheid van [betrokkene 9] niet heeft verklaard, maar slechts dat hij daarover in hoger beroep niet heeft verklaard. Dat is gelet op hetgeen is vermeld onder randnummer 10 niet onbegrijpelijk. Ten overvloede nog dit. Kennelijk had het hof nog vragen over de in het vooronderzoek vermelde redenen van wetenschap. Dat is het licht van hetgeen in het vooronderzoek door verdachte naar voren is gebracht niet onbegrijpelijk. Die verklaring houdt namelijk in de kern niet veel anders in dan dat hij op een vraag van [betrokkene 5] onderzoek heeft gedaan en [betrokkene 7] heeft meegedeeld dat [betrokkene 9] de hele maand december 2013 in het buitenland zit.
12. Het derde onderdeel van het middel betreft de interpretatie van de bewijsmiddelen 6 en 5. In feitelijke aanleg is gesteld dat uit die bewijsmiddelen geen betrokkenheid van verdachte bij het bewezenverklaarde feit blijkt. In het relaas van de informant (bewijsmiddel 6) is een mededeling van verdachte gedenatureerd. Verdachte heeft namelijk niet gezegd dat hij in de partij zat, maar dat hij volgens de media in de partij zat. Uit het lachen van de partner van verdachte tijdens het afgeluisterde gesprek en het gebruik van het woord “Ananassen” (bewijsmiddel 5) blijkt volgens de verdediging dat de verklaring van verdachte voor zover inhoudende dat er een deel van het transport van hem was een grap was.
13. Het betreft hier de waardering van de bewijsmiddelen door het hof. Voor de toetsing daarvan is de ruimte in cassatie beperkt. De uitleg van het hof is niet onbegrijpelijk (onbegrijpelijkheid wordt in cassatie overigens ook niet met zoveel woorden gesteld) en het hof was evenmin gehouden aan hetgeen in feitelijke aanleg naar voren is gebracht nader aandacht te besteden. Hetgeen in feitelijke aanleg is aangevoerd behoefde het hof namelijk niet op te vatten als een verweer of uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarop het hof rechtens verplicht was in het arrest gemotiveerd te beslissen.
14. Het eerste middelfaalt in alle onderdelen.
15. Het derde middel klaagt over de motivering van het bewezenverklaarde medeplegen nu hetgeen aan de bewezenverklaring is ten grondslag gelegd op het eerste gezicht slechts duidt op gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht. De bijdrage aan het feit van verdachte is naar het oordeel van de steller van het middel van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. Daarmee sluit het middel overigens voor wat betreft (de formulering van dit) criterium aan bij de vaste rechtspraak van de Hoge Raad.1.Het hof doet dit overigens ook zodat in zoverre niet sprake is van verkeerde toepassing van het recht.
16. Verdachte was hooguit slechts medeplichtig aan de invoer van de cocaïne door [betrokkene 5], aldus begrijp ik de steller van het middel. Uit rechtspraak komt zijns inziens naar voren dat de financiering van een partij en mogelijk profijt ervan ontoereikend zijn om medeplegen van verlengde invoer van verdovende middelen aan te nemen2., maar ook dat het zelf direct leveren van een feitelijke bijdrage aan de verlengde invoer van de verdovende middelen voor medeplegen geen algemeen geldende eis is.3.Uit meer recente rechtspraak4.wordt onder verwijzing naar een conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee5.geconcludeerd dat de Hoge Raad de lat voor medeplegen inmiddels hoger legt: “als de gedraging van de verdachte feitelijk niet heeft bijgedragen aan de voltooiing van het feit, kan die gedraging niet als een vorm van medeplegen van (verlengd) invoeren worden gekwalificeerd.”
17. In de onder randnummer 6 hierboven geciteerde (bewijs)overweging kent het hof aan de verdachte bij de invoer van de cocaïne een (mede-)organiserende rol toe. Een (mede-) organiserende rol is naar het mij voorkomt al een (mogelijk in hoofdzaak intellectuele) bijdrage van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. Het (mede-) organiseren is bij een invoer als hier aan de orde immers van cruciale betekenis. Ik begrijp het middel zo dat dit ook niet door de steller wordt betwist. In de kern is de klacht namelijk dat het hof slechts concludeert tot de (mede)-organiserende rol op grond van de (voor)financiering. In zoverre berust het middel echter op een onjuiste lezing van het arrest van het hof. Zie in het bijzonder de in de laatste alinea van de bewijsoverweging onder randnummer 6 opgesomde factoren. Ik herhaal slechts dat ook gedetailleerde kennis van de import in samenhang met een mededeling tegen de politie-informant (dat hij het super goed regelde)6., zijn vordering in verband met de mislukking van de import en andere uitlatingen van verdachte (de partij was van mij en ik zat in de partij) door het hof mede ten grondslag zijn gelegd aan de omstandigheid dat de verdachte (mede)-organisator van de import was.
18. Kortom: het hof heeft voor zover het de klacht over medeplegen betreft het juiste criterium (‘bijdrage van voldoende gewicht’) toegepast. Dat het hof het organiseren van een import heeft aangemerkt als een bijdrage van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen is niet onjuist of onbegrijpelijk. Anders dan de steller van het middel meent, heeft het hof de rol van verdachte als (mede-)organisator van het de import niet alleen gestoeld op de (voor)financiering van de partij.
19. Ook het derde middelheeft geen kans van slagen.
20. Het tweede middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 7.
21. Ik volsta met vast te stellen dat de bewezenverklaring het medeplegen van omkoping van de hierboven al genoemde douaneambtenaar [betrokkene 9] betreft. Voor de bespreking van het middel is het niet nodig die uitgebreide bewezenverklaring hier op te nemen.
22. Het middel betreft de volgende overweging van het hof:
“Het hof verwijst in de eerste plaats naar de bewijsvoering voor de feiten 1 en 3 (het medeplegen van import van cocaïne en van voorbereidingshandelingen). De verweren van de raadsman zijn daarmee en met de gebezigde bewijsmiddelen voor het ten laste gelegde medeplegen van omkoping van [betrokkene 9] (feit 7) weerlegd.”
23. In de toelichting op het tweede middel, zoals vervat in de cassatieschriftuur, is te lezen:
“De conclusie in het vorige middel dat de bewijsvoering van feit 1 onvoldoende met redenen is omkleed, heeft óók consequenties voor het samenhangende feit 7: het medeplegen van ambtelijk corruptie in de periode 1 mei 2013 tot en met 31 december 2014.
[volgt overweging zoals opgenomen onder randnummer 22]
Gelet hierop is het onder .7 bewezenverklaarde, voor zover het de betrokkenheid van requirant betreft bij de ambtelijke corruptie, eveneens onvoldoende met redenen. Het Hof heeft de bewijsvoering van dit feit immers (mede) heeft gestoeld op de bewijsvoering van feit 1, waarvan in het vorige middel is vastgesteld dat reeds die onderliggende bewijsvoering onvoldoende met redenen is omkleed.”
24. Nu ik bij het eerste middel anders dan de steller wil, de bewezenverklaring voldoende met redenen omkleed acht, moet dit tweede middel het lot van het eerste delen.
25. Het tweede middelfaalt.
26. Het vierde middel klaagt over de motivering van het onder 4 bewezenverklaarde medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
27. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij op diverse tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 juni 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of zijn mededader(s), een goed, te weten meerdere grote geldbedragen, personenauto’s en business seats, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of de herkomst verhuld, te weten:
- op 9 juni 2015 een (contant) geldbedrag van EUR 348.125 en
- in de periode van 8 maart 2013 tot en met 9 juni 2015 een personenauto te weten een BMW X6, kenteken [kenteken 1] en
- in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2015, een (giraal) geldbedrag van in totaal EUR 307.561,- (bestaande uit 'winst uit onderneming' een bedrag van EUR 118.875 en 'loon uit arbeid' een bedrag à EUR 188.686) en
- op 11 december 2013 een personenauto te weten een Jaguar, kenteken [kenteken 2] en
- in de periode 12 oktober 2013 tot en met 31 juli 2015, business seats Feyenoord, voor de seizoenen 2013 - 2014 en 2014 - 2015 en
- in de periode van 9 augustus 2014 tot en met 30 september 2014 een geldbedrag van in totaal EUR 100.000
terwijl hij, verdachte, wist dat voornoemde geldbedragen7.en personenauto's, onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.”
28. Voor zover voor de beoordeling van het middel van belang heeft het hof in het bestreden arrest het volgende overwogen (de noten zijn weggelaten):
“Feit 4: Witwassen.
Algemeen.
Uit de in dit arrest gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich bezig hield met import van verdovende middelen. De verdachte bevond zich al geruime tijd in het drugscircuit en was daarin succesvol, getuige zijn uitlating op 26 februari 2015 tegenover een politioneel informant die vroeg naar hoe het met zijn handel stond: “Het gaat goed(...). We doen binnenkort eerst een dummy en als dat allemaal goed gaat en het papier werk klopt dan kunnen we gaan draaien. Weet je, twee jaar geleden kende niemand mij, kon ik gewoon mijn gang gaan. Ik regelde het altijd super goed, er is van mij nog nooit een container geopend, nog nooit. Maar na wat er allemaal gebeurd is, weet je het niet.”
In die wereld gaan grote contante geldbedragen om. Ook uit gesprekken met de politie-informanten blijkt dat verdachte grote geldbedragen beschikbaar had voor luxe goederen. Op 15 januari 2015 zei de verdachte tegen een politie-informant dat hij inmiddels door modeontwerper Philipp Plein persoonlijk was uitgenodigd om een modeshow in Milaan bij te wonen. Een hotelkamer was ook al geregeld. Dit was volgens de verdachte omdat hij voor zoveel geld op de site had besteld van dit kledingmerk. Verder laat de verdachte op 16 februari 2015 een politie-informant een foto op zijn telefoon zien van een krokodillenlerenjas (merk Philipp Plein) van € 69.998 en zegt daarover dat als de handel een beetje normaal was doorgelopen hij die jas zo had besteld en dat het toch mooi is om zo exclusief te zijn. Verder verklaarde de vriendin van de verdachte op 9 april 2015 - twee maanden voor het aantreffen van het contant geld in de woning van de verdachte en zijn vriendin - tegenover een politieel informant dat de verdachte geen inkomen op papier heeft.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420ter, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Geldbedrag € 348.125
In de woning van de verdachte en zijn vriendin is een contant geldbedrag van € 348.125 aangetroffen. De verdachte had aldus feitelijke zeggenschap over het bedrag.
Op grond daarvan acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het voorwerp in de tenlastelegging (feit 4, eerste gedachtestreepje) uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt.
De gestelde erfenis van de moeder van de vriendin van de verdachte is in het geheel niet onderbouwd en ten aanzien van de gestelde erfenis van de overleden echtgenoot slechts door een handgeschreven briefje. De officier van justitie heeft om het origineel gevraagd maar dit niet gekregen, zodat dit niet kon worden onderzocht op echtheid. Verder heeft de verdediging erop gewezen dat de belastingdienst dit bedrag als inkomen van de vriendin van de verdachte heeft aangemerkt. Volgens de kennisgeving navorderingsaanslag heeft zij dit bedrag ontvangen als vergoeding voor het misdrijfwitwassen. De verdediging betoogt dat dit bedrag niet zowel als inkomen kan worden bestempeld van de vriendin van de verdachte als door de verdachte witgewassen kan zijn. Naar het oordeel van het hof staat de stelling van de belastingdienst - het bedrag is een vergoeding voor het misdrijf witwassen - niet in de weg aan de bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen door de verdachte, die het bedrag tezamen met zijn vriendin in hun woning voorhanden heeft gehad. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 4, eerste gedachtestreepje, ten laste gelegde.”
29. De toelichting op het middel houdt (met weglating van noten) in:
“3. Blijkens de hiervoor onder randnummer 1 geciteerde passages uit de pleitnota, heeft de raadsman van requirant aangevoerd dat over de herkomst van het litigieuze geldbedrag een verklaring is gegeven die niet zomaar terzijde kan worden geschoven’. Dat geldbedrag is volgens die verklaring namelijk afkomstig van twee erfenissen die de partner van requirant heeft ontvangen, te weten van haar overleden ex-echtgenoot en haar overleden moeder. Ter onderbouwing van het bestaan van de erfenis van de wijlen ex-echtgenoot is - blijkens wederom de pleitnota - een brief van die ex-echtgenoot overgelegd waaruit blijkt dat hij haar € 382.000,- heeft nagelaten. Voorts is door de verdediging gewezen op een bij [betrokkene 12] aangetroffen document waarin staat dat die partner een bedrag van eveneens € 382.000,- contant heeft ontvangen als erfenis van haar moeder.
4. Tegen deze achtergrond is het oordeel van het Hof dat requirant geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag, niet begrijpelijk. Er is immers met een concrete verwijzing naar door de partner van requirant ontvangen erfenissen gesteld dat het in de woning aangetroffen geldbedrag een legale herkomst had.
5. Dat wordt niet anders door de vaststelling van het Hof dat (de partner van) requirant geen (originele) stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van de erfenissen, nu die enkele omstandigheid niet afdoet aan de door requirant gegeven verklaring en de mogelijkheid voor het om daarnaar nader onderzoek te doen.”
30. Mede in het licht van de toelichting is dit middel vooral een feitelijke herhaling van zetten uit de vorige instantie. Terecht wordt niet geklaagd over het in de vooropstelling van het hof gegeven juridisch kader dat is ontleend aan de rechtspraak van de Hoge Raad.8.
31. Uit de in hoger beroep overgelegde pleitnota blijkt dat is gesteld dat de partner van verdachte twee erfenissen heeft gehad, beide ten bedrage van € 382.000,-. Het betreft volgens die pleitnota (onder nr. 458) als eerste een erfenis van haar overleden echtgenoot. Als ‘bewijs’ voor die erfenis is gewezen op een handgeschreven brief van die ex-echtgenoot inhoudende dat hij het (genoemde) bedrag aan de partner van verdachte nalaat. Volgens de pleitnota zou vervolgens een erfenis van de moeder van de partner van verdachte contant zijn verstrekt en dat zou dat blijken uit een document (onder nr. 462). Op welk document wordt gedoeld is zowel in de pleitnota in hoger beroep als in de schriftuur van cassatie niet toegelicht.9.
32. Hiermee zag het hof zich gesteld voor de in de vooropstelling geformuleerde vraag of sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. Het hof oordeelt dat van een dergelijke verklaring geen sprake is. Het oordeel van het hof dat een handgeschreven brief van de ex-echtgenoot ontoereikend is mede in het licht van de onmogelijkheid van nadere verificatie door het niet overleggen van het origineel, acht ik niet onbegrijpelijk. Voor de erfenis van de moeder van de partner van verdachte geldt in de kern hetzelfde. Het enkele beroep op ‘een’ document levert een hoogst onwaarschijnlijke verklaring op.
33. Het vierde middelfaalt.
34. Het vijfde middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 6.
35. Ten laste van de verdachte is onder 6 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 8 december 2014 tot en met 9 juni 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen een wapen, als bedoeld in artikel 2, lid 1, Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Norinco (North China Industries), model NP 30, kaliber .45 ACP, serienummer [001], voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen aan [betrokkene 12].”
36. Deze bewezenverklaring heeft het hof gestoeld op de volgende bewijsmiddelen (de noten zijn weggelaten):
“Feit 6: Vuurwapens WOD - deel A
1. Een proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 21 november 2016 van de meervoudige kamer in de rechtbank Rotterdam, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van de verdachte:
De Norinco is een wapen van de vader van [betrokkene 2]. Ik heb het dat wapen gezien bij mijn schoonvader. Ik heb de kogels eruit gehaald. U houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard dat ik het wapen wel in mijn handen heb gehad. Dat klopt.
34. 2. Een proces-verbaal van bevindingen politieel informanten A3127 en A3728 d.d. 12 juni 2015 (als bijlage op pagina 198-202 van het Algemeen Dossier, genummerd 20150609-2728) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van A3727 en 43728:
Op 9 juni 2015 reden wij, A-3727 en A-3728 samen de oprit van de woning van [verdachte] en [betrokkene 2] aan de [a-straat 1] te [plaats] op. Ik hoorde de vader van [betrokkene 2] zeggen: "Ik heb nog: zo’n pistool van [verdachte] bij mij liggen. Hij had er op een bepaald moment een paar die weg moesten en ik heb toen gezegd dat hij er maar een aan mij moest meegeven. Die heb ik bij mij in de schuur liggen", of woorden van gelijke strekking.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2015 (als bijlage op pagina 21-23 van zaaksdossier Glock, genummerd. 1412081223.0VC) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van [verbalisant 6] en [verbalisant 7]:
Op 8 december 2014 werd onder andere onderstaand gesprek opgenomen (OVC), in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. Dit opgenomen gesprek werd door ons uitgeluisterd en in dit proces-verbaal verwerkt. [betrokkene 2] (sh) en [betrokkene 6] (sh) zijn in gesprek.
[verdachte]: Ik ben op een gegeven moment weggelopen. Gingen ze dreigen met huiszoeking en eh...
[betrokkene 2]: Sorry?
[verdachte]: En eh, auto moest (onverstaanbaar) vuurwapen in mijn auto zou leggen.
[betrokkene 2]: Hij zegt toch duidelijk dat dat weg is hier.
[verdachte]: ja. Ding moet wel weg hier zo, ze gaan nou treiteren, maar ze hebben niks.
[betrokkene 2]: Oh, nou dan zal ik hem straks even naar mijn vader brengen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen politieel informanten A3727 en A3728 d.d. 12 juni 2015 (als bijlage op pagina 205-209 van het Algemeen Dossier, genummerd 20150610-2728) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van A3727 en A3728:
Op 10 juni 2015 kwamen wij aan bij de woning van [verdachte] en [betrokkene 2] aan de [a-straat 1]. De vader van [betrokkene 2] vertelde hierbij nogmaals dat hij ook nog een pistool van [verdachte] bij hem thuis had liggen. Nadat de vader van [betrokkene 2] de kelderbox had geopend pakte hij een rood tasje en gaf deze aan mij, A-3727. Hierbij opende ik het tasje en pakte het zwarte doosje waar de tekst "Norinco" op stond. Nadat ik het doosje opende zag ik dat er een vuurwapen van het merk Norinco inzat met in het wapen de patroonhouder. De vader van [betrokkene 2] had al gezegd dat hij leeg was. Hierop heb ik het doosje gesloten en in het zakje terug gedaan.
5. Een proces-verbaal van inbeslagname vuurwapen d.d. 11 juni 2015 (als bijlage op pagina AI-A2 van zaaksdossier Vuurwapens (WOD), genummerd 1506101800.IBN) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van [verbalisant 13]:
Op 10 juni 2015 overhandigde [betrokkene 12] aan de politieel informant(en) een vuurwapen, merk Norinco. Dit vuurwapen pakte [betrokkene 12] uit de kelderbox behorend bij zijn woning aan de [b-straat 1] te [plaats]. Op 10 juni 2015, ontving ik, verbalisant, het vuurwapen, merk Norinco, van de begeleiders van de politieel informant(en), gecodeerd genummerd als B-2283 en 8-2284. Het vuurwapen, merk Norinco, werd hierop op 10 juni 2015 door mij inbeslaggenomen.
6. Een proces-verbaal van onderzoek wapen d.d. 14 juli 2015 (als bijlage op pagina A5 van zaaksdossier Vuurwapens (WOD), genummerd 1507140000.DOC) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van [verbalisant 14]:
Op 14 juli 2015 onderzocht ik een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Bij dit onderzoek heb ik gezien dat het voorwerp een pistool is van het merk: Norinco (North China Industries), model: NP 30, kaliber: 45 AGP en voorzien van het serienummer: [001]. Dit pistool is bestemd en geschikt om projectielen door een loop af te schieten en de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel I, onder 3e gelet op artikel 2, lid I, categorie lIl, onder 1e van de Wet wapens en munitie.’’
37. Het middel richt zich tegen de motivering van het voorhanden hebben van het wapen. In zijn arrest van 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504, NJ 2020/251 m.nt. Sackers heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
“2.4. Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992).
Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen of de munitie niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen of die munitie voorhanden had in de zin van art. 26, eerste lid, WWM. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen.”
37. Voorts overweegt het hof:
“Feit 6: vuurwapen Norinco Uit de bewijsvoering volgt dat [betrokkene 12], de vader van de vriendin van de verdachte, nadat de verdachte was aangehouden en vastgezet op het politiebureau op 9 juni 2015 's middags tegen een politie-informant heeft gezegd dat hij "nog zo’n pistool van [verdachte]” bij zich had liggen. Verder heeft [betrokkene 12] op 10 juni 2015 tegen een politie-infiltrant gezegd dat als hij nog iets voor het pistool kon krijgen dat dit meegenomen was. Nadat de politieinformant dit pistool - na later bleek een Norinco kaliber .45 - op 10 juni 2015 van [betrokkene 12] overhandigd had gekregen en had weggebracht naar het begeleidingsteam, heeft de politie informant € 600 aan de vriendin van de verdachte gegeven en gezegd dat het wapen van de verdachte dat nu waard is”.
38. Volgens de toelichting op het middel bevat de bewijsconstructie een inconsistentie. Bewijsmiddel 1 houdt in dat het wapen van de vader van [betrokkene 2] is en de steller leest dit zo dat het wapen eigendom van de vader van [betrokkene 2] is. Die eigendom zou zich niet verhouden met het voorhanden hebben van verdachte. Ook als ik de lezing van de steller volg, zie ik geen inconsistentie. Allereerst is medeplegen bewezenverklaard. Voor zover de vader van [betrokkene 2] eigenaar is, kan hij samen met verdachte het wapen voorhanden hebben. Voorts sluit het feit dat de vader eigenaar is zelfs niet uit dat wordt bewezen dat verdachte als pleger voorhanden heeft.10.
39. Geklaagd wordt voorts nog dat bewijsmiddel 3 is gedenatureerd. Uit het volledige OVC gesprek zou namelijk blijken dat het wapen elders is ondergebracht dan bij de vader van [betrokkene 2]. Het deel van het gesprek dat voor het bewijs is gebruikt kan daarom niet redengevend zijn voor het bewezenverklaarde feit.
40. In het volledige gesprek wordt inderdaad eveneens gesproken over het onderbrengen van een wapen op een andere plaats dan bij de vader van [betrokkene 2]. Dat sluit niet uit dat het in de bewezenverklaring genoemde wapen uiteindelijk toch bij de vader van [betrokkene 2] is ondergebracht en evenmin dat er een ander wapen op een andere plaats is ondergebracht. Hoe dan ook is bewijsmiddel 3 in zoverre redengevend dat daaruit volgt dat er een wapen elders is ondergebracht. Van denatureren van het OVC gesprek is geen sprake.
41
Het vijfde middelfaalt eveneens.
42. Het zesde middelten slotte klaagt over de bewezenverklaring van feit 8.
43. Ten laste van de verdachte is onder 8 bewezenverklaard dat:
“hij op diverse tijdstippen in de periode van 12 mei 2015 tot en met 26 mei 2015 te Rotterdam althans in Nederland, [betrokkene 13] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers, heeft verdachte aan voornoemde [betrokkene 13] en/of aan de ouders van voornoemde [betrokkene 13] opzettelijk dreigend meermalen een bericht verzonden met als inhoud:
- op 12 mei 2015: “En nu moet ik stoppen met je? Lul je moet me nog geven waar ik recht op heb en dat voor het weekend. Zo niet dan zoek ik je op. Of je nu op school staat te wachten of thuis of het golfcentrum of schaatsbaan, ik zal je spreken. Ja ja heb mijn huiswerk gedaan. Jij hebt aan mijn gezin gezeten, dus heb nu alle recht om aan jouw gezin te zitten” en
- op 14 mei 2015: “Ik vergeet je niet, hoor. Zie je heel snel en onverwachts. Zal je net zo lang achtervolgen waar dan ook naar toe tot ik mijn centen heb van je. Al moet ik naar [betrokkene 15] toe of je ouders.” en
- op 18 mei 2015: “Korte vraag. Betaal je of niet want dan weet ik of ik het uit handen geef ja of nee? Hoop dat je de goede kiest, scheelt een hoop ellende.” en
- op 26 mei 2015 opzettelijk dreigend een e-mailbericht verzonden gericht met als inhoud: “Als je zoon en die zwager van hem niet reageren dan zal ik wel langs jou moeten gaan. Kortom [betrokkene 13] laat heel zijn familie zijn problemen oplossen. Het is heel simpel [betrokkene 13] gaat betalen of [betrokkene 14] die stond immers borg die slappe zak. Zo niet dan maak ik zijn leven tot een hel tot zijn kinderen toe en dat geldt ook voor [betrokkene 14]! Zij hebben aan mijn familie gezeten en nu ga ik aan zijn familie zitten. Hoor ik niets van. [betrokkene 13] of [betrokkene 14] dan kom ik langs moet even alleen kijken, bij wie ik begin [c-straat 1] of aan de overkant daarvan? Of oosterhof? Of golfbaan? Of op school? Of ja jammer had ik eerder moeten doen op de ijsbaan? Zal ook even kijken waar die ingeschreven staat dan kunnen we wellicht daar beginnen? Hoop dat je zoon slim is en anders tot snel!.”
44. Het hof heeft in dit verband het volgende overwogen (de noten zijn weggelaten):
“Feit 8: Bedreiging
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht althans zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen althans zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte heeft [betrokkene 13] berichten gestuurd waarin hij schrijft dat hij (terugbetaald wil worden. Daarbij heeft de verdachte [betrokkene 13] - samengevat weergegeven -te verstaan gegeven dat hij [betrokkene 13] opzoekt, hem "heel snel en onverwachts" ziet en hem net zo lang zal achtervolgen totdat hij zijn centen van hem heeft.
Het hof acht de ten laste gelegde uitlatingen van de verdachte op zichzelf genomen niet van dien aard om als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen worden aangemerkt. Het hof beziet echter tevens de context waarin de uitlatingen zijn gedaan. Daarbij neemt het hof eerst de gebeurtenissen vanaf 2006 in aanmerking, toen de verdachte geld had geïnvesteerd in de juwelierswinkels van [betrokkene 13]. In 2008 begon de verdachte [betrokkene 13] onder druk te zetten om terug te betalen. In 2009 kwam de verdachte daartoe naar de winkel van [betrokkene 13]. De verdachte nam grote brede mannen mee met tatoeages. Ongure types. De verdachte gaf [betrokkene 13] daarbij te kennen dat hij "die jongens rustig moest houden" en dat het met mensen die aangifte deden niet goed af liep. Vervolgens heeft [betrokkene 13] bedragen aan de verdachte terugbetaald.
Aangezien de verdachte tegen die achtergrond tevens verwees naar de school of sportlocatie van [betrokkene 13]’ kinderen om hem daar op te zoeken en schrijft "dat hij alle recht heeft om aan jouw gezin te zitten” en dreigt "het uit handen te geven” waarbij de verdachte “hoopt” dat [betrokkene 13] het goede kiest omdat dat een hoop ellende scheelt, is het hof van oordeel dat daardoor bij [betrokkene 13] de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen althans zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 8 ten laste gelegde.”
45. In HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/44811.overwoog de Hoge Raad:
“3.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is, voor zover hier van belang, vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen.”
46. Het hof heeft bij de beoordeling het juiste juridische kader gebruikt. De aard van de bedreiging acht het hof op zich nog niet toereikend om binnen het bereik van de strafbepaling te vallen. De gebezigde bewoordingen zijn nog niet zonder meer toereikend voor een bedreiging met een misdrijf tegen het leven, althans zware mishandeling. Dat acht ik met de steller van het middel niet onbegrijpelijk. Het hof acht echter de omstandigheden hier wel doorslaggevend. Naar ik de steller van het middel begrijp acht hij echter die omstandigheden nog niet toereikend voor de bewezenverklaarde bedreiging, althans acht hij het onbegrijpelijk dat het hof op grond van die omstandigheden bedreiging heeft aangenomen.
47. In de bewijsoverweging van het hof worden een aantal door verdachte gebezigde bewoordingen geplaatst in de context van de gebeurtenissen uit 2006 alsmede de verwijzing door verdachte naar de school of sportlocatie van de kinderen. Ik wijs in het bijzonder verder nog op bewijsmiddel 4 uit de aanvulling op het bestreden arrest (met weglating van noten):
“4. Het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 7 april 2016 opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Rotterdam, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 13]:
Het totaal van de berichten was bedreigend. Ik had er slapeloze nachten van. Met name ook het noemen van mijn kinderen en de combinatie met de berichten in de media dat [verdachte] met een pistool zou rondrijden. Als ik daar dan bij lees dat hij schrijft dat hij mij bij school ziet, voel ik mij bedreigd. Ik durfde ook mijn kinderen niet meer naar school te brengen of van school te halen. Het mocht niet zo zijn dat hun iets zou overkomen. U vraagt mij waarvoor ik specifiek bang was. Ik was bang dat mij wat aangedaan zou worden. Je haalt je de gekste dingen in je hoofd, zelfs dat [verdachte] op een dag daadwerkelijk bij school langs zou rijden en mij dood zou schieten."
48. Als ik het goed begrijp legt volgens de steller van het middel het incident uit 2009 geen, althans weinig gewicht in de schaal. Het incident is stokoud en van strafbare bedreiging is geen sprake. Het hof heeft het kennelijk anders gezien en dat is niet onbegrijpelijk. Het incident was ten tijde van het bewezenverklaarde feit weliswaar ongeveer zes jaar geleden, maar de aanleiding voor de confrontatie in 2009 was dezelfde als die in 2015, te weten het innen van schuld door verdachte. Bovendien was zowel in 2009 als in 2015 de verdachte die de confrontatie zocht. De confrontatie uit 2009 geeft een beeld waartoe verdachte in een dergelijk geval in staat is. Of de confrontatie in 2009 strafbare bedreiging opleverde is niet door het hof vastgesteld en dat is ook niet bepalend voor de strafbaarheid van de geuite woorden in 2015. Hoe dan ook is immers die confrontatie uit 2009 met brede mannen met tatoeages, ongure types, die verdachte rustig moest houden, beangstigend. Dat dit bij de confrontatie in 2015 in aanmerking wordt genomen vind ik niet onbegrijpelijk.
49. De zin “Jij hebt aan mijn gezin gezeten dus heb ik nu alle recht om aan jouw gezin te zitten" heeft, naar ik de steller van het middel begrijp, het hof uit zijn verband gerukt. De woorden zijn, zoals in feitelijke aanleg ook is betoogd, slechts gebruikt in een context waaruit blijkt dat verdachte [betrokkene 13] alleen maar graag wilde spreken (schriftuur van cassatie p. 52 onder 14), terwijl bovendien de woorden zijn gebruikt in een “figuurlijke (financiële) context” (schriftuur van cassatie p. 52 onder 15). Het gaat hier in hoofdzaak om een waarderingskwestie. Ik begrijp het hof zo dat de bedoelde zin is gebruikt in een (meer) fysieke betekenis en dat is niet onbegrijpelijk.
50. Gelet op de omstandigheden zoals deze in de bewijsoverweging en bewijsmiddel 4 door het hof zijn aangeduid alsmede gelet op de omstandigheid dat binnen een tijdsbestek van veertien dagen in mei 2015 [betrokkene 13] viermaal is benaderd met bewoordingen als bewezenverklaard, acht ik de bewijsmotivering van het hof niet ontoereikend of onbegrijpelijk. Ook door de frequentie in korte tijd wordt de druk immers opgevoerd.
51. Ook het zesde middelfaalt.
52. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
53. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
54. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑06‑2021
Verwezen wordt naar HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, NJ 2018/50 en (de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Vellinga daarbij: ECLI:NL:PHR:2017:1374).
Verwezen wordt naar HR 2 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:AB8028, NJ 1992/774 en HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9575, NJ 2006/647.
HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1302, NJ 2017/459 m.nt. Rozemond en HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2640, NJ 2017/460 m.nt. Rozemond.
ECLI:NL:PHR:2019:987, randnummers 11 t/m 16. Verwezen wordt verder nog naar een conclusie van mijn ambtgenoot Spronken (ECLI:NL:PHR:2019:515) waarin de medepleger onder meer bij de feitelijke voltooiing van de aflevering (actief bij lossen van de lading) was betrokken. De Hoge Raad deed de zaak af met toepassing van art. 81 RO (HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:725).
Opnieuw wordt geklaagd dat het ‘goed regelen’ niet kan slaan op de onderschepte partij die in deze zaak aan de orde is. Bij middel 1 is al besproken dat het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk dat ‘goed regelen’ ook aan de onderschepte partij heeft gekoppeld.
AG, PV: de business seats ontbreken hier in de tenlastelegging en bewezenverklaring..
Zie bijvoorbeeld HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, NJ 2019/298 m.nt. Rozemond.
Een globale blik over de papieren muur verschaft mij evenmin zicht op ‘een’ document.
Daar is zelfs weinig fantasie voor nodig. Een eigenaar kan een ander voor onbepaalde tijd gelegenheid geven het wapen te gebruiken. Die gebruiker kan vervolgens het wapen (tijdelijk) in bewaring geven bij de eigenaar.
Het criterium is in de rechtspraak van de Hoge Raad vaak herhaald. Zie onder meer HR 18 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1619, NJ 2018/454. Het geldt eveneens voor bedreiging met zware mishandeling. Zie HR 18 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4824, NJ 2006/397 m.nt. Buruma.