aanvullend proces-verbaal delict 19, p. 3–5
HR, 20-09-2011, nr. 09/01591
ECLI:NL:HR:2011:BP5992
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-09-2011
- Zaaknummer
09/01591
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BP5992
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP5992, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP5992
ECLI:NL:PHR:2011:BP5992, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP5992
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑09‑2011
Inhoudsindicatie
1. Middel m.b.t. verkeersgegevens van geheimhoudersgesprekken en art. 126aa Sv. HR doet het middel af ex art. 81 RO en met verwijzing naar HR LJN BP6016. 2. Slagende bewijsklacht medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken en 3. Falende bewijsklacht medeplegen voorhanden hebben vuurwapens en munitie.
20 september 2011
Strafkamer
nr. 09/01591
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 april 2009, nummer 20/001303-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, en mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van het door mr. Baumgardt voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gelet op HR 20 september 2011, nr. 09/02557, LJN BP6016 en gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde door mr. Zilver voorgestelde middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005, te Mariahout, gemeente Laarbeek, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, van voorwerpen, te weten:
- hoeveelheden euro's, te weten:
- een geldbedrag van circa € 16.600,- betreffende de betaling van diverse nota's voor een communiefeest in motel Nobis in Asten in april 2004 en
- een geldbedrag van € 3.932,- betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk in december 2004/januari 2005 en
- een geldbedrag van € 2.128,- betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk in december 2005 en
- geldbedragen tot een totaalbedrag van circa € 187.923,86,- betreffende betalingen van een hoeveelheid (materiaal)nota's en/of arbeidsuren ten behoeve van de verbouwing van de woning gelegen aan de [c-straat 1] te [plaats] en
- geldbedragen tot een totaalbedrag van € 17.500,- betreffende betalingen aan [C] NV in België voor een auto gekentekend [AA-00-BB] en een auto gekentekend [CC-00-DD],
de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, terwijl zij en haar mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, zulks terwijl zij, verdachte, en haar mededader van het plegen van voormelde feiten een gewoonte hebben gemaakt [delict 19 proces-verbaal]".
3.3. De bewijsmiddelen zijn vervat in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv.
3.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering - voor zover hier van belang - nog het volgende overwogen:
"Aldus zijn er naar het oordeel van het hof in de jaren 2004 en 2005 niet in de vermogensvergelijking betrokken uitgaven gedaan tot een aantoonbaar totaalbedrag van EUR 228.112,49. Daar tegenover staat slechts een uit legale inkomsten te besteden bedrag van EUR 73.599,00. Aldus resteert een bedrag van EUR 154.513,49 waarvoor geen legale dekking is te vinden.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat door de politie in een door verdachtes levenspartner [medeverdachte 1] en anderen geëxploiteerde growshop op 24 maart 2004 en op 14 juli 2005 grote hoeveelheden hennepproducten zijn aangetroffen. Verdachtes partner is in verband met het feit van 24 maart 2004 door de politie gehoord en in verband met het feit van 14 juli 2005 aangehouden en twee dagen in verzekering gesteld. Het kan niet anders dan dat verdachte op de hoogte is geweest van een en ander. Aldus was het verdachte bekend dat haar levenspartner zich gedurende langere tijd bezig hield met de, naar algemeen bekend is, lucratieve handel in hennep.
Uit de door [betrokkene 4] en [betrokkene 5], beiden werkzaam bij het hiervoor genoemde accountantskantoor [D], bij de FIOD afgelegde verklaringen blijkt dat verdachte de stukken met betrekking tot de boekhouding van de [E] VOF aanleverde aan het accountantskantoor en dat de contacten daarover ook met haar plaatsvonden. Uit dien hoofde was zij op de hoogte van de inkomsten uit die VOF, waarvan zij ook medevennoot was.
Verdachte moet als levenspartner van [medeverdachte 1], samenwonend in dezelfde woning, op de hoogte zijn geweest van de hierboven genoemde uitgaven, ook voor zover zij die niet zelf heeft gedaan. Ook al was zij wellicht niet op de hoogte van de juiste omvang van de uitgaven, verdachte moet, gelet op de hoogte van de uitgaven, hebben geweten dat deze niet uit de legale inkomsten van de VOF, waarmee zij zoals hiervoor overwogen op de hoogte was, konden worden gedaan.
Naar het oordeel van het hof staat daarom vast dat de in de bewezenverklaring genoemde uitgaven zijn gedaan uit de opbrengst van de hennephandel en dat verdachte dat ook heeft geweten. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde gewoontewitwassen."
3.5. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 40 is uiteengezet kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer worden afgeleid dat, zoals het Hof heeft geoordeeld, de verdachte heeft geweten dat de in de bewezenverklaring genoemde uitgaven zijn gedaan uit de opbrengst van de hennephandel van haar levenspartner. De bewezenverklaring is in dit opzicht dus ontoereikend gemotiveerd.
3.6. Het middel slaagt.
4. Beoordeling van het vijfde door mr. Zilver voorgestelde middel
4.1. Het middel klaagt dat het onder 4 bewezenverklaarde medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
4.2. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"zij op 7 maart 2006 te Mariahout, gemeente Laarbeek, tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie III onder 1, te weten twee geweren .22 en twee pistolen kaliber 7.65 mm, en munitie van categorie III, te weten patronen .22 en 9 mm en 7.65 mm, voorhanden heeft gehad."
4.3.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een verzameling van processen-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, voor zover door het Hof zakelijk weergegeven, inhoudende:
- als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
"delict 21: paragraaf 21.4
p. 1:
Op 7 maart 2006 werd te 06.00 uur de woning [c-straat 1] te [plaats] betreden en werd de zoeking in deze woning geopend. In de woning zijn verscheidene vuurwapens aangetroffen. In de slaapkamer van de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] werd onder het kussen van [medeverdachte 1] een vuurwapen, pistool merk Crevena Zastava 7.65 mm, model 70 aangetroffen. Dit vuurwapen was geladen. Er werden ook twee patroonhouders 5 en 8 patronen aangetroffen. Tevens werd er in de slaapkamer een grote hoeveelheid munitie en een jachtgeweer aangetroffen.
In de woonkamer werd onder een kussen van de bank een pistool merk Crevena Zastava cal. 7.65 mm aangetroffen. Dit pistool was geladen."
- als relaas van verbalisant [verbalisant 4]:
"delict 21: paragraaf 21.3.B
p. 3:
Op 7 maart 2006 werd een onderzoek in de woning [c-straat 1] te [plaats] ingesteld.
De aldaar aangetroffen wapens en munitie zijn in beslag genomen."
- als relaas van verbalisant [verbalisant 5]:
"delict 21: paragraaf 21.5
Het op 7 maart 2006 bij verdachte [medeverdachte 1] in zijn woonkamer op de [c-straat 1] te [plaats] in beslaggenomen voorwerp is een pistool van het merk Crevana Zastava, type VZ-70DA, kaliber 7,65 mm voorzien van het serienummer [001]. Bij het pistool zat een magazijn inhoudende 6 patronen. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De in beslag genomen patronen zijn kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm. De munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Deze munitie is geschikt om te worden verschoten met het in beslag genomen pistool.
delict 21: paragraaf 21.5A
Het op 7 maart 2006 bij verdachte [medeverdachte 1] op de slaapkamer van de [c-straat 1] te [plaats] in beslaggenomen voorwerp is een pistool van het merk Crevana Zastava, type VZ-70DA, kaliber 7,65 mm voorzien van het serienummer [002]. Bij het pistool zaten twee magazijnen met respectievelijk 5 patronen en 8 patronen. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. De in beslag genomen patronen zijn kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm. De munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. Deze munitie is geschikt om te worden verschoten met het in beslag genomen pistool.
delict 21: paragraaf 21.5B
Het op 7 maart 2006 bij verdachte [medeverdachte 1] in beslaggenomen voorwerp is een geweer van het merk Remington, type 552 BDL Speedmaster, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [003]. Het geweer is een enkelloops kogelgeweer. Het geweer is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
delict 21: paragraaf 21.5C
Het op 7 maart 2006 bij verdachte [medeverdachte 1] in beslaggenomen voorwerp is een geweer van het merk F.N. Browning, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [004]. Het geweer is een enkelloops kogelgeweer. Het geweer is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
delict 21: paragraaf 21.5D
De op 7 maart 2006 onder de verdachte [medeverdachte 1] in beslag genomen munitie betreffen 341 stuks .22 kogelpatronen en 50 stuks 9 mm kogelpatronen. Al de bovengenoemde kogelpatronen zijn in beslag genomen in de slaapkamer van de woning [c-straat 1] te [plaats]. De bovengenoemde munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie. De aangetroffen .22 kogelpatronen zijn geschikt om te worden verschoten met de bij de verdachte [medeverdachte 1] in beslag genomen geweren."
b. een beslaglijst, voor zover inhoudende:
"Een jachtgeweer Remington Speedmaster 552 is aangetroffen op de ouderslaapkamer en een bruin jachtgeweer is aangetroffen in de zonnebankkamer."
4.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Op 7 maart 2006 zijn bij de huiszoeking in de woning van verdachte aan de [c-straat 1] te [plaats] aangetroffen en in beslag genomen twee jachtgeweren en twee pistolen, alsmede munitie. Een pistool (met munitie) en een geweer (met munitie) werden aangetroffen in de ouderslaapkamer; het andere geweer in de zonnebankkamer en het andere pistool in de woonkamer onder een kussen van een bank. Onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat het wapens en munitie in de zin van de Wet wapens en munitie waren. Verdachte heeft hieromtrent bij de politie en ter zitting van het hof desgevraagd geen verklaring willen afleggen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de wapens en de munitie voorhanden heeft gehad, nu de voorwerpen zijn aangetroffen in de door verdachte bewoonde woning en gelet op de plaatsen in de woning waar ze werden aangetroffen.
4.4. Blijkens de hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het Hof het volgende vastgesteld:
(i) op 7 maart 2006 is een doorzoeking gedaan in de woning van [medeverdachte 1] en de verdachte aan de [c-straat 1] te [plaats];
(ii) in de gezamenlijke slaapkamer van [medeverdachte 1] en de verdachte werd onder het kussen van [medeverdachte 1] aangetroffen een pistool van het merk Crevana Zastava, type VZ-70DA, kaliber 7,65 mm voorzien van het serienummer [002], met twee magazijnen met respectievelijk 5 kogelpatronen en 8 kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm;
(iii) in de gezamenlijke slaapkamer werden voorts nog aantroffen een geweer van het merk Remington, type 552 BDL Speedmaster, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [003], als ook 341 stuks .22 kogelpatronen en 50 stuks 9 mm kogelpatronen;
(iv) in de woonkamer werd onder een kussen van de bank aangetroffen een pistool van het merk Crevana Zastava, type VZ-70DA, kaliber 7,65 mm voorzien van het serienummer [001], met een magazijn inhoudende 6 kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm;
(v) in de zonnebankkamer werd aangetroffen een geweer van het merk F.N. Browning, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [004].
4.5. Het Hof heeft uit de omstandigheden dat de in de tenlastelegging genoemde wapens onder meer zijn aangetroffen onder een kussen van de bank in de woonkamer van de door de verdachte en [verdachte] bewoonde woning en onder het kussen van de verdachte in de gezamenlijke slaapkamer, als ook dat in die slaapkamer een grote hoeveelheid munitie is aangetroffen kunnen afleiden dat ook [verdachte] zich bewust is geweest van de aanwezigheid in de woning van de in de bewezenverklaring vermelde wapens en munitie. Het oordeel van het Hof dat de verdachte heeft gehandeld in nauwe en bewuste samenwerking met haar medeverdachte is dan ook toereikend gemotiveerd.
4.6. Het middel faalt.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de door mr. Zilver voorgestelde middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 september 2011.
Conclusie 15‑02‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens
- —
‘medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken’ (feit 3) en
- —
‘medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie’ (feit 4)
veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 216 uren subsidiair 108 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/02558, 09/01591, 09/01813, 09/01815, 09/02053 en 09/02557. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld. Daarnaast heeft mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, namens verdachte vijf middelen van cassatie voorgesteld.
4.
De onderhavige zaak maakt deel uit van de strafzaak die bekend staat onder de naam ‘Bosrank’. Het feitencomplex in de ‘Bosrank-zaken’ laat zich in het kort als volgt omschrijven. [Medeverdachte 1] (verdachte in de zaak 09/02557) en [medeverdachte 2] (verdachte in de zaak 09/01813) zijn via rechtspersonen eigenaar van de growshop [A] B.V. In de opslagloods van deze growshop zijn bij een drietal invallen een grote hoeveelheid hennep, hennepstekjes, hennepafval en hashish aangetroffen. [Medeverdachte 3] (verdachte in de zaak 09/02053) was in dienst van de growshop en verrichtte daarvoor als zodanig werkzaamheden.
5.
Aan [medeverdachte 1] (verdachte in de zaak 09/02557), [medeverdachte 2] (verdachte in de zaak 09/01813), [medeverdachte 3] (verdachte in de zaak 09/02053), [verdachte] (verdachte in de onderhavige zaak) en [medeverdachte 5] (verdachte in de zaak 09/01815) is tenlastegelegd dat zij hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetdelicten met betrekking tot hennep en/of hashish en/of witwassen en/of gewoontewitwassen en/of een of meer andere misdrijven, waarbij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt verweten leiding te hebben gegeven aan deze organisatie. Aan [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] is daarnaast tenlastegelegd dat zij geldbedragen hebben witgewassen c.q. van dat witwassen een gewoonte hebben gemaakt. Voorts zijn aan de verdachte en haar medeverdachten — waaronder [medeverdachte 6], verdachte in de zaak 09/02558 — overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot hennep en/of hashish tenlastegelegd. Voorts is aan [medeverdachte 1] en [verdachte] tenlastegelegd dat zij wapens en/of munitie van categorie III voorhanden hebben gehad, en aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat zij een wapen en/of munitie voorhanden hebben gehad. Tenslotte is aan [medeverdachte 1] tenlastegelegd dat hij als bestuurder van een motorvoertuig heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek.
6.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
- ‘3.
zij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005, te Mariahout, gemeente Laarbeek, althans in het arrondissement 's‑Hertogenbosch, in elk geval in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander, van voorwerpen, te weten:
- —
hoeveelheden euro's, te weten:
- —
een geldbedrag van circa € 16.600,- betreffende de betaling van diverse nota's voor een communiefeest in motel Nobis in Asten in april 2004 en
- —
een geldbedrag van € 3.932,- betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk in december 2004/januari 2005 en
- —
een geldbedrag van € 2.128,- betreffende de betaling van een vakantie in Oostenrijk in december 2005 en
- —
geldbedragen tot een totaalbedrag van circa € 187.923,86,- betreffende betalingen van een hoeveelheid (materiaal)nota's en/of arbeidsuren ten behoeve van de verbouwing van de woning gelegen aan de [c-straat 1] te [plaats] en
- —
geldbedragen tot een totaalbedrag van € 17.500,- betreffende betalingen aan [C] NV in België voor een auto gekentekend [AA-00-BB] en een auto gekentekend [CC-00-DD],
de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, terwijl zij en haar mededader wisten dat die voorwerpen — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf, zulks terwijl zij, verdachte, en haar mededader van het plegen van voormelde feiten een gewoonte hebben gemaakt [delict 19 proces-verbaal];
- 4.
zij op 7 maart 2006 te Mariahout, gemeente Laarbeek, tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie III onder 1, te weten twee geweren .22 en twee pistolen kaliber 7.65 mm, en munitie van categorie III, te weten patronen .22 en 9 mm en 7.65 mm, voorhanden heeft gehad.’
7.
De gebezigde bewijsmiddelen houden in hoofdzaak het volgende in:
‘Met betrekking tot feit 3:
- —
verdachte en [medeverdachte 1] wonen met hun drie minderjarige zonen op het adres [c-straat 1] in [plaats]; verdachte en [medeverdachte 1] zijn beiden vennoot van [E] VOF;
- —
een vermogensvergelijking laat zien dat verdachte en [medeverdachte 1] over de jaren 2003 t/m 2005 in totaal € 74.099,-- te besteden hadden;
- —
verdachte en [medeverdachte 1] hebben in die jaren contante betalingen gedaan ten behoeve van aankopen, voor hen verrichte werkzaamheden en aan hen verleende diensten en tot bedragen als — kort gezegd — in de bewezenverklaring beschreven;
- —
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben via leasebedrijf [C] N.V. in Maaseik (België) personenauto's aangeschaft van een in genoemde periode door hem contant betaalde auto (Volkswagen Golf, kenteken [AA-00-BB] en een Subaru Impreza gekentekend [CC-00-DD]) en daarvoor contante aanbetalingen gedaan;
- —
[D] BV heeft in de jaren 2003 t/m 2006 de jaarrekening alsmede de aangiftes inkomstenbelasting, omzetbelasting, alsmede de aangiftes loonbelasting ter zake van [E] VOF en haar vennoten verzorgd;
- —
verdachte maakte het primaire kasboek op en leverde dit aan aan [D] BV;
- —
de kasadministratie en de bonnetjes werden aangeleverd door [E] VOF; eenmaal per kwartaal had een personeelslid van [D] BV, die de aangeleverde administrie verwerkte, contact met verdachte.
Met betrekking tot feit 4:
- —
op 7 maart 2006 zijn in de woning [c-straat 1] in [plaats] vuurwapens en munitie aangetroffen als — kort gezegd — in de bewezenverklaring beschreven;
- —
een vuurwapen werd aangetroffen in de slaapkamer van verdachte en [medeverdachte 1], onder het kussen van laatstgenoemde; voorts werden twee patroonhouders met vijf respectievelijk acht patronen aangetroffen;
- —
in de slaapkamer werden ook een grote hoeveelheid munitie en een jachtgeweer aangetroffen;
- —
in de woonkamer werd onder een kussen van de bank een pistool aangetroffen.’
8.
Voorts heeft het Hof met betrekking tot het bewijs overwogen:
‘Feit 3: Witwassen (delict 19 en 28)
In het aanvullend proces-verbaal delict 19 is een door de Belastingdienst opgestelde vermogensvergelijking voor de jaren 2003, 2004 en 2005 opgenomen. Die vermogensvergelijking is opgemaakt aan de hand van de inkomsten en uitgaven zoals die zijn gebleken uit de bij het accountantskantoor [D] aangetroffen boekhouding van [E] VOF. Uit die vermogensvergelijking blijkt van een bepaalde financiële ruimte voor de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] voor het doen van niet in de vermogensvergelijking opgenomen uitgaven, te weten EUR 73.599,- voor de jaren 2003, 2004 en 2005.2.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vermogensvergelijking onmogelijk kan kloppen, nu immers
- a.
in die vergelijking een contante opname door medeverdachte [verdachte] van EUR 50.000,00 op 19-12-2003 ontbreekt en
- b.
het openbaar ministerie er kennelijk van uitgaat dat de administratie zoals die van de VOF werd gevoerd bij het accountantskantoor [D] vals is. Dan is daarmee ook de vermogensvergelijking vals en dus een ondeugdelijke basis voor de daarop berustende berekeningen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
- Ad. a:
De verdediging ziet kennelijk op een contante opname van EUR 50.000,- door verdachte van de bankrekening van [E] VOF. Van deze opname is een zgn. MOT-melding gedaan.3. Een dergelijke opname is voor de vermogenspositie van de VOF echter neutraal, nu het immers niet uitmaakt of een geldsom chartaal of giraal binnen het vermogen valt.
- Ad. b:
Wat er ook zij van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, de administratie zoals die door [D] voor de VOF werd gevoerd, werd gevoed door de VOF. Als die administratie geen juiste weergave van de werkelijkheid zou weergeven, zou het op de weg van de VOF of haar vennoten liggen om daaromtrent duidelijkheid te verschaffen. Dat is niet gebeurd.
Subsidiair heeft de verdediging de vermeende valsheid van de administratie betwist, nu die valsheid immers is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat de VOF in 2003 zou zijn gestopt met de handel in waterplanten.
Daarmee wil de verdediging, zo begrijpt het hof, aannemelijk maken dat het beginvermogen van verdachte hoger was dan is aangenomen in de vermogensvergelijking en derhalve de bestedingsruimte van verdachte groter was dan het bedrag dat uitsluitend is afgeleid uit de boekhouding bij [D].
Ook hiervoor geldt dat, zoals hiervoor reeds overwogen, het op de weg van verdachte had gelegen om daaromtrent duidelijkheid te verschaffen. Het hof gaat bij de beoordeling van de vermogenspositie van de verdachte dan ook uit van de door [D] gevoerde administratie die plaatsvond op basis van de door de VOF aangeleverde financiële gegevens.
Verdachte en [medeverdachte 1] waren in 2003, 2004 en 2005 ongehuwd samenwonend en hadden drie minderjarige zonen.4. Verdachte en [medeverdachte 1] waren vennoten van de [E] VOF.5.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken van andere legale inkomsten van verdachte en [medeverdachte 1] dan die welke uit de bij [D] aangetroffen boekhouding kan blijken.
Uit genoemd proces-verbaal en het verhoor van de verbalisanten [verbalisant 5 en 6] ter zitting van het hof blijkt van de volgende uitgaven die niet bleken uit de hiervoor bedoelde boekhouding:
‘1.
Uitgaven voor een communiefeest in 20046.
16.628,63
De verdediging heeft gesteld dat uit het verhoor van [betrokkene 6] zou blijken dat de kosten van dit feest slechts EUR 7.165,63 zouden hebben bedragen.
De verdediging ziet echter over het hoofd dat het bedrag van EUR 16.629,63 is opgebouwd uit twee posten, te weten de kosten van het feest zelf, zijnde het door verdediging genoemde bedrag dat aan [betrokkene 6] is voldaan én de kosten van de optredende artiesten, waarvoor een bedrag van EUR 9.463,00 aan [F] werd voldaan.7.
Anders dan de rechtbank neemt het hof niet in aanmerking de kosten van een communiefeest in 2006, omdat die uitgaven zijn gedaan buiten de periode waarover de vermogensvergelijking is uitgevoerd.
2.
Vakanties8. EUR 3.932,00 plus 2.128,-;
totaal 6.060,00
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen reden om deze uitgaven buiten beschouwing te laten. Het gaat er niet om of bepaalde uitgaven uit legale inkomsten zouden kunnen zijn voldaan, maar of het totaal aan niet in de boekhouding voorkomende uitgaven, gedaan kan zijn uit de uit de vermogensvergelijking voortvloeiende financiële ruimte.
3.
Verbouwing van het pand [c-straat 1] te [plaats]:9. 187.923,86
Het hof gaat uit van de werkelijk aan de hand van facturen vastgestelde uitgaven en volgt niet de berekening in het proces-verbaal aan de hand van de door de verbalisanten gehanteerde stelregel van de Belastingdienst (te weten dat de loonkosten bij een verbouwing gelijk zijn aan de post materialen), nu naar het oordeel van het hof niet is komen vast te staan dat de Belastingdienst een dergelijke stelregel pleegt toe te passen.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat ten onrechte rekening zou zijn gehouden met uitgaven die buiten de periode van de vermogensvergelijking zijn gedaan, te weten in 2001 en 2002. De verdediging ziet echter over het hoofd dat weliswaar in het aanvullend proces-verbaal delict 19 een overzicht is opgenomen van de aangetroffen facturen met betrekking tot de verbouwing uit de jaren 2001 t/m 2005, doch dat in de berekening van de vastgestelde contante uitgaven slechts rekening is gehouden met de facturen vanaf 01-01-2003.10.
Het hof zal slechts rekening houden met de uitgaven in 2004 en 2005 nu niet is komen vast te staan dat reeds in 2003 sprake was van misdrijven waaruit gelden voortvloeiden.
Uit het overzicht van de facturen in het dossier blijkt dat deze voor materiaal- en loonkosten in de jaren 2004 en 2005 bedroegen EUR 187.923.86.
4.
Aanschaf personenauto's [AA-00-BB] en [CC-00-DD]
totaal 17.500,00
4.1.
Deze auto's zijn aangeschaft via het Belgische bedrijf [C] NV, waarvan o.a. [betrokkene 7] bestuurder was. Uit de verklaring van [betrokkene 7] bij de politie op 03-04-0611. blijkt dat de koper van de auto aan [C] 30% van de aanschafprijs als borg/aanbetaling moest voldoen.
4.2.
Anders dan de rechtbank neemt het hof niet in aanmerking de borg/aanbetaling van de auto [EE-00-FF], omdat die borg/aanbetaling is voldaan buiten de periode waarover de vermogensvergelijking is uitgevoerd.
4.3.
Met betrekking tot de auto [GG-00-HH] (Mercedes) overweegt het hof het volgende. Deze auto is aangeschaft in 2003. Om dezelfde reden als hiervoor uiteengezet bij de verbouwingskosten zal het hof deze auto buiten beschouwing laten.
4.4.
Met betrekking tot de auto [AA-00-BB] (VW Golf) overweegt het hof het volgende.
Deze auto werd op 07-03-06 aangetroffen bij een zoeking in de loodsen en de woning waar verdachte [verdachte] samenwoonde met [medeverdachte 1].12. De hiervoor genoemde [betrokkene 7] heeft bij de politie op 03-04-06 verklaard: ‘[Medeverdachte 1] (hof: [medeverdachte 1]) huurt van ons een VW Golf (…).’13. Uit de verklaring van [betrokkene 8],14. verkoper bij Autobedrijf [G] te [plaats], bij de politie op 28-04-06 blijkt dat [medeverdachte 6] de auto op naam van [C] NV heeft gekocht en contant heeft betaald.
Op grond van een en ander staat naar het oordeel van het hof vast dat de auto [AA-00-BB] door [medeverdachte 1] via [C] NV was betrokken, waarbij [medeverdachte 6] in opdracht en voor rekening van [medeverdachte 1] heeft gehandeld.
4.5.
Met betrekking tot de auto [CC-00-DD] (Subaru Impreza) overweegt het hof het volgende.
Deze auto werd op 07-03-06 aangetroffen bij een zoeking in de loodsen en de woning waar verdachte [verdachte] samenwoonde met [medeverdachte 1].15. De hiervoor genoemde [betrokkene 7] heeft bij de politie op 03-04-06 verklaard: ‘[Medeverdachte 1] (hof: [medeverdachte 1]) huurt van ons (…) een Subaru Impreza (…).’16. Door [betrokkene 7] is overgelegd een huurcontract waarin is vermeld dat de Subaru op 01-04-05 is verhuurd aan [medeverdachte 1], [c-straat 1], [plaats].17.
Op grond van een en ander staat naar het oordeel van het hof vast dat de auto [CC-00-DD] door verdachte [medeverdachte 1] via [C] NV was betrokken.
5.
Auto merk Volkswagen, type Golf, kenteken [II-00-JJ] en een caravan, merk Tabbert, type Baronnesse 620D.
5.1.
In het proces-verbaal van delict 28 wordt op pagina 5 het ernstige vermoeden uitgesproken dat [medeverdachte 1] deze Volkswagen Golf zou hebben geschonken aan [betrokkene 9], zijnde de zus van de verdachte. Wat er ook zij van de gegrondheid van dit vermoeden, het hof stelt vast dat de aanschaf van de auto heeft plaatsgevonden buiten de periode waarover de vermogensvergelijking is uitgevoerd.
Anders dan de rechtbank neemt het hof deze auto dan ook niet in aanmerking.
5.2.
De caravan is op 20-07-04 gekocht en contant betaald. Bij deze verkoop werd gebruik gemaakt van het rijbewijs op naam van [betrokkene 9]. De caravan is in juli 2004 bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer op naam gesteld van [betrokkene 9]. [Betrokkene 9] heeft bij de rechter-commissaris op 24-09-08 verklaard dat zij nooit een caravan heeft gekocht. Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting omtrent de caravan overigens niets is gebleken, kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat deze door verdachte [verdachte] of medeverdachte [medeverdachte 1] zou zijn betaald. Anders dan de rechtbank neemt het hof deze caravan dan ook niet in aanmerking.’
Aldus zijn er naar het oordeel van het hof in de jaren 2004 en 2005 niet in de vermogensvergelijking betrokken uitgaven gedaan tot een aantoonbaar totaalbedrag van EUR 228.112,49. Daar tegenover staat slechts een uit legale inkomsten te besteden bedrag van EUR 73.599,00. Aldus resteert een bedrag van EUR 154.513,49 waarvoor geen legale dekking is te vinden.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat door de politie in een door verdachtes levenspartner [medeverdachte 1] en anderen geëxploiteerde growshop op 24 maart 2004 en op 14 juli 2005 grote hoeveelheden hennepproducten zijn aangetroffen. Verdachtes partner is in verband met het feit van 24 maart 2004 door de politie gehoord en in verband met het feit van 14 juli 2005 aangehouden en twee dagen in verzekering gesteld.18. Het kan niet anders dan dat verdachte op de hoogte is geweest van een en ander. Aldus was het verdachte bekend dat haar levenspartner zich gedurende langere tijd bezig hield met de, naar algemeen bekend is, lucratieve handel in hennep.
Uit de door [betrokkene 4] en [betrokkene 5], beiden werkzaam bij het hiervoor genoemde accountantskantoor [D], bij de FIOD afgelegde verklaringen blijkt dat verdachte de stukken met betrekking tot de boekhouding van de [E] VOF aanleverde aan het accountantskantoor en dat de contacten daarover ook met haar plaatsvonden.19. Uit dien hoofde was zij op de hoogte van de inkomsten uit die VOF, waarvan zij ook medevennoot was.
Verdachte moet als levenspartner van [medeverdachte 1], samenwonend in dezelfde woning, op de hoogte zijn geweest van de hierboven genoemde uitgaven, ook voor zover zij die niet zelf heeft gedaan. Ook al was zij wellicht niet op de hoogte van de juiste omvang van de uitgaven, verdachte moet, gelet op de hoogte van de uitgaven, hebben geweten dat deze niet uit de legale inkomsten van de VOF, waarmee zij zoals hiervoor overwogen op de hoogte was, konden worden gedaan.
Naar het oordeel van het hof staat daarom vast dat de in de bewezenverklaring genoemde uitgaven zijn gedaan uit de opbrengst van de hennephandel en dat verdachte dat ook heeft geweten. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde gewoontewitwassen.
Feit 4: Overtreding van de Wet wapens en munitie (delict 21)
Op 7 maart 2006 zijn bij de huiszoeking in de woning van verdachte aan de [c-straat 1] te [plaats] aangetroffen en in beslag genomen twee jachtgeweren en twee pistolen, alsmede munitie. Een pistool (met munitie) en een geweer (met munitie) werden aangetroffen in de ouderslaapkamer; het andere geweer in de zonnebankkamer en het andere pistool in de woonkamer onder een kussen van een bank.20. Onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat het wapens en munitie in de zin van de Wet wapens en munitie waren.21. Verdachte heeft hieromtrent bij de politie en ter zitting van het hof desgevraagd geen verklaring willen afleggen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de wapens en de munitie voorhanden heeft gehad, nu de voorwerpen zijn aangetroffen in de door verdachte bewoonde woning en gelet op plaatsen in de woning waar ze werden aangetroffen.’
Het middel, ingediend door mr. Baumgardt
9.
Het middel richt zich tegen enkele overwegingen die het Hof ten grondslag heeft gelegd aan de verwerping van het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, gebaseerd op — kort gezegd — het niet vernietigen van enkele geheimhoudergesprekken dan wel het daarbij niet in acht nemen van de voorgeschreven formaliteiten.
10.
In de eerste plaats wordt geklaagd dat het Hof ten onrechte in het midden heeft gelaten ‘dat de omstandigheid dat de onzekerheid of geheimhoudersgesprekken, die volgens opgave van justitie zouden zijn vernietigd, in werkelijkheid wel degelijk zijn terug te halen, het vertrouwen van het publiek in de mogelijkheid vrijelijk via de telefoon informatie uit te wisselen met een geheimhouder, teniet zal doen, althans in ernstige mate zal aantasten.’
11.
Met betrekking tot bedoelde onzekerheid heeft het Hof overwogen:
‘De verdediging heeft bij pleidooi de eerder gedane verzoeken om [betrokkene 1] opdracht te geven de namen van de leveranciers te verstrekken en om te doen onderzoeken of in het interceptiesysteem van de ULI vernietigde gesprekken daaruit toch nog zouden kunnen worden opgehaald, herhaald.
Het hof heeft die verzoeken eerder afgewezen, nu die er op gericht zijn om in zijn algemeenheid te onderzoeken of het in theorie mogelijk is om vernietigde gesprekken nog terug te halen. Het hof is echter van oordeel dat het al dan niet bestaan van een dergelijke theoretische mogelijkheid in het midden kan worden gelaten. In het kader van deze strafzaak is van belang of er daadwerkelijk geheimhoudergesprekken zijn die niet vernietigd zijn en/of de procedurele wettelijke voorschriften omtrent het vernietigen zijn nageleefd. Die vraag is naar het oordeel van het hof, zoals uit het voorgaande blijkt, voldoende onderzocht.
Het hof ziet geen reden om thans anders te beslissen en wijst de verzoeken af.’1.
12.
Over het vernietigen van op gegevensdragers opgeslagen processen-verbaal en het vernietigen van voorwerpen waarop gegevens zijn opgeslagen als bedoeld in art. 126aa lid 1 Sv houdt de Nota van toelichting op het op art. 126aa lid 2 Sv gebaseerde Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken (hierna: het Besluit)2. in:
‘Artikel 5
Deze bepaling heeft betrekking op de vernietiging van zowel processenverbaal en andere voorwerpen, bedoeld in artikel 2, als processen-verbaal en andere voorwerpen, bedoeld in artikel 4 van dit besluit.
Eerste lid
Dit artikellid ziet op het vernietigen van processen-verbaal die op afzonderlijke gegevensdragers, bijvoorbeeld op een diskette, zijn opgeslagen. Een trefzekere wijze van vernietiging van deze digitaal opgeslagen processen-verbaal is de ‘fysieke’ vernietiging van de gegevensdrager, bijvoorbeeld door de diskette door te knippen of te verbranden. Het is echter ook mogelijk de gegevendrager te behouden, terwijl de gegevens die daarop zijn geregistreerd worden vernietigd. In dat geval wordt onder vernietiging mede verstaan het zodanig bewerken van die gegevensdrager, dat van de gegevens die daarop stonden geen kennis meer kan worden genomen. Dit betekent dat het simpelweg wissen van bestanden op een diskette niet voldoende is. Met betrekkelijk eenvoudige programmatuur zijn de oorspronkelijk opgeslagen gegevens dan weer te achterhalen. Men zal de diskette bijvoorbeeld opnieuw moeten formatteren.
Tweede lid
Deze bepaling is van gelijke strekking als het eerste lid van dit artikel. Voorwerpen als cassettebandjes en diskettes behoeven op basis van dit artikel niet daadwerkelijk te worden vernietigd. Het gaat om de vernietiging van de gegevens. Daarom staat ook bij deze voorwerpen vernietiging van bijvoorbeeld een cassettebandje gelijk aan het demagnetiseren ervan omdat aldus alle gegevens vernietigd worden. In het proces-verbaal van vernietiging moet worden aangegeven op welke wijze de processen-verbaal en andere voorwerpen zijn vernietigd.’3.
13.
Een korte oriëntatie op internet laat zien dat het in de nota van toelichting aanbevolen formatteren allesbehalve betekent dat de oorspronkelijk op de geformatteerde schijf opgeslagen informatie niet meer is terug te halen en dat de enige manier om echt alle op de schijf opgenomen data ontoegankelijk te maken het fysiek kapotmaken van de schijf betekent.4.
14.
Art. 5 van genoemd Besluit verlangt dat een gegevensdrager zodanig wordt bewerkt dat de gegevens die daaraan voor de bewerking konden worden ontleend, niet meer kenbaar zijn. Aan die eis is in mijn ogen voldaan wanneer die gegevens, zoals kennelijk in het onderhavige geval, met daartoe geschikte software ontoegankelijk zijn gemaakt en daarmee niet meer kenbaar zijn, zij het dat niet valt uit te sluiten dat die gegevens met specialistische software nog wel weer kunnen worden gevonden en daarmee zichtbaar en/of hoorbaar kunnen worden gemaakt.
15.
Tegen deze achtergrond heeft het Hof aan de door het Hof als theoretisch ingeschatte mogelijkheid om de gegevens nog weer terug te halen verder geen aandacht behoeven te besteden. Daarbij neem ik mede in aanmerking dat een politiefunctionaris, zo hij al over de noodzakelijke software zou kunnen beschikken, — mogelijk een enkele uitzondering daargelaten, bijvoorbeeld wanneer de verkeerde gegevens zijn vernietigd — onmiskenbaar handelt in strijd met de bedoeling van de wet door gegevens die ingevolge de wet moesten worden en zijn vernietigd met gebruik van specialistische software aan die vernietiging onttrekt of door een ander doet onttrekken.
16.
In de tweede plaats wordt geklaagd over de overweging van het Hof luidende:
‘Door de verdediging is gesteld dat het enkele feit dat kan worden vastgesteld dat een verdachte op een bepaald moment en wellicht ook vanaf een bepaalde plaats telefonisch contact heeft met zijn advocaat al voor de opsporing bruikbare informatie kan opleveren. Reeds op die grond kan — aldus de verdediging — worden gesteld dat er door het niet vernietigen van de geheimhoudergesprekken nadeel werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, luidt als volgt:
‘Voor zover (…) processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 Wetboek van Strafvordering zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd.’
Naar het oordeel van het hof ziet deze bepaling, gelet op de bewoordingen ervan, namelijk ‘mededelingen gedaan door of aan een verschoningsgerechtigde’, op het vernietigen van de inhoud van processen-verbaal of andere voorwerpen, omdat kennisneming daarvan strijd kan opleveren met het verschoningsrecht. Informatie door middel van het tappen van telefoons vergaard met betrekking tot het enkele plaatsvinden van telefoonverkeer tussen een cliënt en zijn advocaat (verkeersgegevens), raakt naar het oordeel van het hof niet het verschoningsrecht.
Dat door het niet vernietigen van geheimhoudergesprekken verkeersgegevens als hiervoor bedoeld ter beschikking staan van de opsporing levert dan ook, nu vernietiging van die gegevens niet is voorgeschreven, niet een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op.’5.
17.
Volgens de toelichting op het middel heeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat de zogenaamde verkeersgegevens niet vallen onder de in art. 126aa lid 2 Sv bedoelde mededelingen door of aan een persoon die zich op grond van art. 218 Sv zou kunnen verschonen als hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd.
18.
De tekst van art. 126aa lid 2 Sv geeft geen steun aan de opvatting dat de in art. 126aa lid 2 Sv voorgeschreven vernietiging van zogenaamde geheimhoudersgesprekken ook de vernietiging van verkeersgegevens van die gesprekken omvat. Art. 126aa lid 2 Sv spreekt immers van processen-verbaal en voorwerpen die mededelingen aan geheimhouders als bedoeld in art. 218 Sv behelzen, niet over processen-verbaal en voorwerpen die verkeersgegevens bevatten.6. Dat geldt ook voor de tekst van art. 4 van het Besluit. Noch aan de parlementaire geschiedenis van art. 126aa Sv7. noch aan de tekst van de Nota van toelichting op het Besluit zijn andersluidende aanwijzingen te ontlenen.8.
19.
In het kader van de ontwikkeling van een systeem, waarin gesprekken met geheimhouders worden herkend aan de hand van telefoonnummers van geheimhouders en die gesprekken vervolgens niet worden opgenomen schreef de Minister van Justitie bij brief van 16 augustus 2010 aan de Tweede Kamer:
‘Het systeem van nummerherkenning zal zo worden ingericht dat de geheimhoudergesprekken niet worden opgenomen, maar onmiddellijk na herkenning automatisch worden vernietigd. Dit geldt niet voor de verkeersgegevens van de gesprekken. Deze worden via het interceptiecentrum van het Landelijk Interceptiecentrum van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD/ULI) geleid en zullen aldaar worden bewaard. In die gevallen waarin aanwijzingen zouden bestaan van misbruik van het verschoningsrecht kunnen de verkeersgegevens worden geraadpleegd. Dergelijke gegevens kunnen aanwijzingen opleveren dat een advocaat onzorgvuldig gebruik of misbruik maakt van zijn geheimhoudertoestel. Van een aanwijzing is bijvoorbeeld sprake in geval de verkeersgegevens niet corresponderen met observaties van een opsporingsambtenaar in een strafrechtelijk onderzoek. Alsdan kan de Officier van Justitie hiervan melding maken bij de lokale deken en hem vragen de passende maatregelen te treffen. Ook kan hij als de aanwijzingen redenen geven voor een serieuze verdenking van medeplichtigheid van de advocaat aan het plegen van strafbare feiten, het telefoonverkeer van de betreffende advocaat laten aftappen, nadat daartoe door de rechter-commissaris een machtiging is verleend.
Gelet op deze omstandigheden heeft de Voorzitter van het College van procureurs-generaal geadviseerd af te zien van de bewaring van de inhoud van de communicatie waar geheimhouders bij betrokken zijn. Met de Voorzitter van het College meen ik dat er onvoldoende aanleiding bestaat tot het bewaren van de gespreksgegevens, zoals door de commissie Korvinus is aanbevolen. In plaats daarvan bieden de bestaande bevoegdheden voldoende mogelijkheden tot de opsporing van gevallen van misbruik, zoals het bewaren van de verkeersgegevens of het aftappen en opnemen van de communicatie van een geheimhouder.’9.
Zoals deze brief laat zien gaat ook de Minister van Justitie er vanuit dat de wet niet verplicht tot het vernietigen van verkeersgegevens.
20.
Uit een en ander volgt dat het Hof op goede gronden heeft geoordeeld dat de verkeersgegevens niet vallen onder de in art. 126aa lid 2 Sv bedoelde mededelingen.
21.
De klacht dat het Hof zou hebben miskend dat de omstandigheid dat van de sturende invloed van gesprekken op het opsporingsonderzoek geen volledig beeld kan worden gekregen bij de beoordeling had moeten worden betrokken, mist feitelijke grondslag. Het Hof heeft immers overwogen10. dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen enkele aanwijzing voor die invloed is te putten zodat slechts de enkele suggestie van het bestaan van de mogelijkheid van die invloed over blijft.
22.
Het middel faalt.
De middelen, ingediend door mr. Zilver
23.
Het eerste middel is gericht tegen de motivering van de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde witwassen.
24.
Het middel en de daarop gegeven toelichting bevatten in de eerste plaats de klacht dat de vermogensvergelijking, die aan het bewijs van het witwassen ten grondslag ligt, mede berust op een volgens het Openbaar Ministerie valse administratie.
25.
Noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch uit het daaraan gehechte schriftelijke requisitoir valt op te maken dat het Openbaar Ministerie de voor het bewijs gebezigde administratie — het middel doelt hier kennelijk op de door verdachte aan [D] BV verstrekte administratie — vals achtte. In zoverre mist het middel dus feitelijke grondslag.
26.
In de toelichting op het middel wordt voorts geklaagd dat het Hof door te overwegen
‘ Wat er ook zij van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, de administratie zoals die door [D] voor de VOF werd gevoerd, werd gevoed door de VOF. Als die administratie geen juiste weergave van de werkelijkheid zou weergeven, zou het op de weg van de VOF of haar vennoten liggen om daaromtrent duidelijkheid te verschaffen. Dat is niet gebeurd.’11.
de bewijslast op onjuiste wijze heeft verdeeld en als het ware heeft omgekeerd door te overwegen dat het op de weg van verdachte zou liggen om duidelijkheid te verschaffen.
27.
De overweging van het Hof begrijp ik in het licht van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen aldus dat, omdat de gegevens van de door [D] BV opgemaakte stukken door verdachte en [medeverdachte 1] werden verstrekt er — behoudens zich hier niet voordoende aanwijzingen voor het tegendeel — vanuit moet worden gegaan dat de inhoud van die stukken overeenstemt met de inhoud van de door de VOF in de persoon van verdachte en [medeverdachte 1] aangeleverde administratieve bescheiden, zoals de kasadministratie met bonnetjes en het primaire kasboek.
28.
Aldus verstaan geeft het oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet van de opvatting dat de verdachte zijn eigen onschuld zou moeten bewijzen.
29.
Het middel faalt.
30.
Het tweede middel klaagt dat het Hof met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde ten onrechte heeft overwogen dat het er niet toe doet dat bepaalde uitgaven uit legale inkomsten zijn voldaan.
31.
Het middel heeft het oog op de volgende overweging:
‘2. Vakanties8.
EUR 3.932,00 plus 2.128,-; totaal 6.060,00
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen reden om deze uitgaven buiten beschouwing te laten. Het gaat er niet om of bepaalde uitgaven uit legale inkomsten zouden kunnen zijn voldaan, maar of het totaal aan niet in de boekhouding voorkomende uitgaven, gedaan kan zijn uit de uit de vermogensvergelijking voortvloeiende financiële ruimte.’12.
32.
In aanmerking genomen dat het Hof aan de hand van een vermogensvergelijking heeft vastgesteld dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander de herkomst van een bedrag van in totaal € 228.083,86 heeft verborgen of verhuld is het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk.
33.
Het middel faalt.
34.
In het middel en de daarop gegeven toelichting wordt er niet over geklaagd dat de overweging van het Hof niet verenigbaar is met de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de herkomst van een tweetal geldbedragen van € 3.932,- en € 2.128,- betreffende de betaling van twee vakanties in Oostenrijk in december 2004/januari 2005 en december 2005 is verborgen of verhuld.
35.
Zou dit anders zijn geweest dan zou het middel niet tot cassatie hebben behoeven te leiden omdat het dan gesignaleerde gebrek de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet aantast.13.
36.
Het derde middel houdt in dat het Hof het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde opzet ten onrechte bewezen heeft verklaard, althans de bewezenverklaring op het punt van het opzet op onjuiste en/of onbegrijpelijke wijze heeft gemotiveerd.
37.
Te dien aanzien heeft het Hof het volgende overwogen:
‘Aldus zijn er naar het oordeel van het hof in de jaren 2004 en 2005 niet in de vermogensvergelijking betrokken uitgaven gedaan tot een aantoonbaar totaalbedrag van EUR 228.112,49. Daar tegenover staat slechts een uit legale inkomsten te besteden bedrag van EUR 73.599,00. Aldus resteert een bedrag van EUR 154.513,49 waarvoor geen legale dekking is te vinden.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat door de politie in een door verdachtes levenspartner [medeverdachte 1] en anderen geëxploiteerde growshop op 24 maart 2004 en op 14 juli 2005 grote hoeveelheden hennepproducten zijn aangetroffen. Verdachtes partner is in verband met het feit van 24 maart 2004 door de politie gehoord en in verband met het feit van 14 juli 2005 aangehouden en twee dagen in verzekering gesteld.18. Het kan niet anders dan dat verdachte op de hoogte is geweest van een en ander. Aldus was het verdachte bekend dat haar levenspartner zich gedurende langere tijd bezig hield met de, naar algemeen bekend is, lucratieve handel in hennep.
Uit de door [betrokkene 4] en [betrokkene 5], beiden werkzaam bij het hiervoor genoemde accountantskantoor [D], bij de FIOD afgelegde verklaringen blijkt dat verdachte de stukken met betrekking tot de boekhouding van de [E] VOF aanleverde aan het accountantskantoor en dat de contacten daarover ook met haar plaatsvonden.19. Uit dien hoofde was zij op de hoogte van de inkomsten uit die VOF, waarvan zij ook medevennoot was.
Verdachte moet als levenspartner van [medeverdachte 1], samenwonend in dezelfde woning, op de hoogte zijn geweest van de hierboven genoemde uitgaven, ook voor zover zij die niet zelf heeft gedaan. Ook al was zij wellicht niet op de hoogte van de juiste omvang van de uitgaven, verdachte moet, gelet op de hoogte van de uitgaven, hebben geweten dat deze niet uit de legale inkomsten van de VOF, waarmee zij zoals hiervoor overwogen op de hoogte was, konden worden gedaan.
Naar het oordeel van het hof staat daarom vast dat de in de bewezenverklaring genoemde uitgaven zijn gedaan uit de opbrengst van de hennephandel en dat verdachte dat ook heeft geweten. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde gewoontewitwassen.’14.
38.
Het oordeel van het Hof moet als volgt worden begrepen:
- a.
Verdachte was er mee bekend dat haar levenspartner zich in de jaren 2004 en 2005 bezig hield met de lucratieve handel in hennep. Dit oordeel baseert het Hof op de omstandigheden dat door de politie in een door verdachtes levenspartner [medeverdachte 1] en anderen geëxploiteerde growshop op 24 maart 2004 en op 14 juli 2005 grote hoeveelheden hennepproducten zijn aangetroffen, verdachtes partner in verband met het feit van 24 maart 2004 door de politie is gehoord en in verband met het feit van 14 juli 2005 is aangehouden en twee dagen in verzekering gesteld.
- b.
Verdachte kende de omvang van de door de VOF gegenereerde inkomsten. Dit oordeel baseert het Hof op de omstandigheden dat verdachte de stukken voor de boekhouding aanleverde aan [D] BV en zij daarover ook contact had met [D] BV.
- c.
Verdachte was op de hoogte van de in de bewezenverklaring opgesomde contante betalingen, ook voor zover zij deze zelf niet heeft gedaan. Dit oordeel baseert het Hof op de omstandigheid dat verdachte de levenspartner was van [medeverdachte 1] en met hem samenwoonde in dezelfde woning. Daar voeg ik nog aan toe dat de bewijsmiddelen inhouden (verklaring van [betrokkene 11]) dat verdachte de facturen ontving van de verbouwing voor zover verricht door het klus- en onderhoudsbedrijf van [betrokkene 11].
- d.
Verdachte was er mee bekend dat die uitgaven niet konden worden voldaan uit de opbrengsten van de VOF. Dit oordeel baseert het Hof op de omstandigheid dat de verdachte zowel de omvang van de opbrengsten van de VOF als de omvang van bedoelde uitgaven kende en er dus mee bekend was dat die uitgaven de opbrengsten uit de VOF verre te boven gingen.
- e.
Nu de verdachte er mee bekend was, dat contante betalingen door verdachte en haar levenspartner zijn gedaan als in de bewezenverklaring vermeld, dat deze betalingen de opbrengsten uit de VOF verre te boven gingen, en dat deze betalingen werden gedaan in of rond een tijd waarin verdachtes levenspartner zich bezighield met de verboden, lucratieve handel in hennep, wist15. verdachte dat de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen, die tot bedoelde betalingen hebben gediend van misdrijf, te weten de handel in hennep, afkomstig waren.
39.
In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats geklaagd over het hiervoor als a. aangeduide onderdeel van het Hof. Volgens de toelichting op het middel blijkt uit geen van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen — of anderszins — dat verdachte heeft geweten dat de politie op 24 maart 2004 en 14 juli 2005 grote hoeveelheden hennepproducten heeft aangetroffen in een mede door haar partner geëxploiteerde growshop.
40.
Deze klacht acht ik gegrond. Uit geen enkel bewijsmiddel blijkt dat de verdachte op de hoogte was van de reden van het horen van haar levenspartner door de politie op 24 maart 2004 en van zijn inverzekeringstelling op 14 juli 2005 en evenmin dat zij op de hoogte was van het aantreffen van grote hoeveelheden hennep in de growshop. Hier wreekt zich dat in de bewijsmiddelen niets is opgenomen over de hennephandel van verdachtes levenspartner, de plaats waar en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond. Het oordeel van het Hof dat verdachte er mee bekend was dat haar levenspartner zich gedurende langere tijd bezighield met de handel in hennep en dan wel in een omvang die als lucratief kan worden aangemerkt is derhalve onvoldoende met redenen omkleed.
41.
Ik voeg hier nog aan toe dat het Hof er kennelijk aan is voorbijgegaan dat een aanzienlijk deel van de aan de verbouwing van de woning van verdachte en haar levenspartner bestede geldbedragen — zie de onder de bewijsmiddelen opgenomen, in de kantoorruimte van bedoelde woning aangetroffen en op de verbouwing van die woning betrekking hebbende facturen — betrekking hebben op betalingen tot een totaal bedrag van € 63.549,2016. die plaats vonden voordat verdachtes levenspartner op 24 maart 2004 door de politie was gehoord, en geheel zijn gedaan voordat de verdachte op 14 juli 2005 in verzekering werd gesteld.
42.
Het kan ook nog zijn dat de aangevallen overweging van het Hof aldus moet worden verstaan dat als er grote hoeveelheden hennep zijn aangetroffen in een door verdachtes levenspartner en anderen geëxploiteerde growshop en wel zo groot dat verdachtes levenspartner in verband daarmee eens door de politie is gehoord en daarvoor ruim een jaar later nog eens in verzekering is gesteld, er daarvoor reeds gedurende langere tijd door onder meer verdachtes levenspartner in hennep is gehandeld in een omvang die de verdachte niet kan zijn ontgaan. Voor die redenering bieden de bewijsmiddelen geen aanknopingspunt. Daaruit valt immers niet op te maken waar en hoe deze hennephandel werd gedreven en hoe de verdachte daarvan op de hoogte kon zijn.
43.
In de tweede plaats wordt er over geklaagd dat het Hof er aan is voorbijgegaan dat de uitgaven als bewezenverklaard tevens kunnen zijn gedaan uit de legale inkomsten van de growshop van verdachtes levenspartner. Een dergelijk verweer kan echter niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd omdat het een onderzoek vergt van feitelijke aard alleen al omdat door het Hof niet is vastgesteld dat verdachtes partner een growshop dreef.
44.
Ik heb mij nog de vraag gesteld of niet louter uit het doen van contante betalingen die niet kunnen worden gedaan uit de opbrengst van de VOF kan worden afgeleid dat de verdachte de bewezenverklaarde wetenschap in de in art. 420 bis Sr bedoelde zin had. Een bevestigend antwoord op deze vraag acht ik niet zo vanzelfsprekend dat ik deze ondanks het ontbreken van een daarop toegespitste motivering van het Hof zonder meer bevestigend zou durven beantwoorden. In dit verband viel mij op dat het Openbaar Ministerie de verdachte niet mede schuldwitwassen heeft tenlastegelegd.
45.
Het middel slaagt.
46.
Het vierde middel is gericht tegen het ongemotiveerd passeren van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt behelzende dat het medeplegen van het verbergen en/of verhullen van geldbedragen betreffende betalingen van de verbouwing van de woning van verdachte en haar levenspartner en van uitgaven aan [C] NV voor auto's niet bewezen kan worden.
47.
Het middel heeft het oog op het volgende, bij pleitnota in hoger beroep voorgedragen verweer:
‘Ten aanzien van de betalingen voor met name de verbouwing van de [c-straat 1] en de auto's aan [C] NV is voorts niet gebleken dat cliënte de daarop betrekking hebbende bedragen op enig moment voorhanden heeft gehad, dan wel op enigerlei wijze de rechthebbende ervan heeft verhuld of verborgen, ook niet als medepleger. Evenmin kan bij haar het opzet daartoe aanwezig worden geacht.’
48.
Wil sprake zijn van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv, dan dient het ingenomen standpunt, wil het de —uiteindelijk in cassatie te toetsen — verplichting tot beantwoording scheppen, duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren te zijn gebracht.17. In aanmerking genomen dat het standpunt dat het bewijs voor het (medeplegen van) verhullen en/of verbergen en van verdachtes opzet louter bestaat in ontkenning van het tenlastegelegde geeft het kennelijke oordeel van het Hof dat het aangevoerde geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv oplevert geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
49.
Het middel faalt.
50.
Het vijfde middel klaagt over het onder 4 bewezenverklaarde medeplegen van het voorhanden hebben van de in de woning van de verdachte en haar levenspartner aangetroffen vuurwapens en munitie.
51.
Naar aanleiding van een ter zake gevoerd verweer heeft het Hof overwogen:
‘Op 7 maart 2006 zijn bij de huiszoeking in de woning van verdachte aan de [c-straat 1] te [plaats] aangetroffen en in beslag genomen twee jachtgeweren en twee pistolen, alsmede munitie. Een pistool (met munitie) en een geweer (met munitie) werden aangetroffen in de ouderslaapkamer; het andere geweer in de zonnebankkamer en het andere pistool in de woonkamer onder een kussen van een bank.20. Onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat het wapens en munitie in de zin van de Wet wapens en munitie waren.21. Verdachte heeft hieromtrent bij de politie en ter zitting van het hof desgevraagd geen verklaring willen afleggen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de wapens en de munitie voorhanden heeft gehad, nu de voorwerpen zijn aangetroffen in de door verdachte bewoonde woning en gelet op de plaatsen in de woning waar ze werden aangetroffen.’18.
52.
Het Hof heeft het medeplegen van het voorhanden hebben van de wapens en munitie kennelijk bewezenverklaard in die zin dat zowel verdachtes levenspartner als de verdachte zich hebben schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van de wapens en de munitie.
53.
In de tenlastelegging is het begrip ‘voorhanden hebben’ gebezigd in dezelfde betekenis waarin dit voorkomt in art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van art. 26 WWM is naast de aanwezigheid van het wapen of de munitie (al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de verdachte) en een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie, een zekere macht van de verdachte over het wapen of de munitie vereist.19.
54.
De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden het volgende in:
- —
de vuurwapens en de munitie werden onder verdachtes levenspartner [medeverdachte 1] in beslag genomen in de woning van verdachte en haar levenspartner aan de [c-straat 1] te [plaats];
- —
een geladen pistool merk Crevena Zastava werd aangetroffen onder het kussen van [medeverdachte 1] in de ouderslaapkamer; bij het pistool zaten twee patroonhouders met patronen. In de ouderslaapkamer werd daarnaast een jachtgeweer aangetroffen;
- —
in de zonnebankkamer werd ook een jachtgeweer aangetroffen;
- —
in de woonkamer werd onder een kussen van de bank een eveneens geladen pistool merk Crevena Zastava aangetroffen.
55.
Het oordeel van het Hof begrijp ik aldus dat uit de omstandigheid dat de wapens en de munitie werden aangetroffen in de ouderslaapkamer, in de zonnebankkamer en in de woonkamer volgt dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van die wapens en die munitie en dat verdachte daarover ook een zekere macht had. Voor wat betreft de vereiste bewustheid acht ik het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk. Het lijkt immers niet wel denkbaar dat de verdachte niet heeft gemerkt dat er vuurwapens en munitie in genoemde vertrekken van de woning aanwezig waren, hoewel een iets gedetailleerder beschrijving van het aantreffen van de wapens op de slaapkamer en de zonnebankkamer het bewijs had kunnen versterken, met name wanneer deze wapens c.a. voor de hand zouden zijn aangetroffen.
56.
Dat brengt mij op de vraag of uit bedoelde bewustheid het voorhanden hebben van de vuurwapens c.a. kan worden afgeleid. Ik meen dat dat niet het geval is. Dit zou immers betekenen dat iedere bewoner van de woning die zich in meerdere of mindere mate bewust is van de aanwezigheid van bedoelde vuurwapens zich schuldig zou maken aan het voorhanden hebben van die vuurwapens c.a., ook al heeft hij die wapens niet in de woning gebracht, zijn het zijn wapens niet, heeft hij over de aanwezigheid van die wapens niets te vertellen en mist hij dus enige macht over die wapens. Het oordeel van het Hof is dus ontoereikend gemotiveerd.
57.
Het Hof heeft kennelijk meegewogen dat verdachte omtrent het aantreffen van de wapens en de munitie in de woning geen verklaring wilde afleggen. Het Hof heeft echter niet geduid welke betekenis hij voor het bewijs aan de weigering van de verdachte over het aantreffen van de wapens c.a. te verklaren heeft gehecht en evenmin vermeld waaraan het heeft ontleend dat de verdachte over het aantreffen van de wapens c.a. geen verklaring wilde afleggen. In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is daarvoor geen grondslag te vinden. Gelet op een en ander heb ik verdachtes weigering een verklaring over het aantreffen van de wapens c.a. af te leggen, hiervoor buiten beschouwing gelaten.
58.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de verdachte zo bewust en nauw met [medeverdachte 1] heeft samengewerkt met het oog op het voorhanden hebben door hem van de vuurwapens c.a. dat van medeplegen door verdachte van het voorhanden hebben van die vuurwapens c.a. kan worden gesproken. Enige motivering van het Hof ter zake ontbreekt ook.
59.
Het middel slaagt.
60.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
61.
De middelen 1, 2 en 4 van mr. Zilver kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
62.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑02‑2011
proces-verbaal delict 19, par. 19.3.B p. 9
proces-verbaal delict 1, p. 8
proces-verbaal delict 1, p. 8
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel C: Communiefeest 25 april 2004
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel C; Communiefeest 25 april 2004, verklaring [betrokkene 10]
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel E: vakanties geboekt via D-reizen
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel A: deelonderzoek verbouwing woning
aanvullend proces-verbaal delict 19, p 5
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Mercedes-Benz E320, bijlage 1, p 2
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Volkswagen Golf [AA-00-BB], p 2
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Volkswagen Golf [AA-00-BB], bijlage 4, p3
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Volkswagen-Golf [AA-00-BB], bijlage 1
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Subaru Impreza [CC-00-DD], p 2
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Subaru Impreza [CC-00-DD], bijlage 2, P3
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel B, proces-verbaal Subaru Impreza [CC-00-DD], bijlage 4
proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche, Helmond Centrum, dossiernr. PL2233/05-002990 d.d. 29-08-2005 (parketnr. 830538.05) resp. proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche, Helmond Centrum, dossiernr. PL2233/05-006529 d.d.16-09-05 (parketnr. 830417.06)
proces-verbaal FIOD-ECD d.d. 23-01-2007 verhoren [betrokkene 4] V02-02 p 2 en 3; V02-03 p 3; V02-04 p 4 en 7; V02-05 p 3; verhoren [betrokkene 5] V-03-01 p 3; V03-02 p 2 en 4; V03-03 p 2; V03-04 p 2 en 4
proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid Oost, persoonsdossier [medeverdachte 1] par. 0.1.6 en 0.1.7 en 0.1.13 (bij zoeking aangetroffen wapens en munitie)
proces-verbaal delict 21, par 21.5; 21.5.A; 21.5.B; 21.5.C; 21.5.D (onderzoek wapens en munitie)
Zie p. 11 van het arrest.
Besluit van 15 december 1999, Stb. 1999, 548, op enkele hier niet van belang zijnde punten gewijzigd bij Besluit van 25 november 2008, Stb. 2008, 520.
Nota van toelichting, p. 10, 11.
Zie p.15 – 16 van het arrest.
In deze zin ook Kamerstukken II 2001–2002, 28 059, nr. 3, p. 19, 20, en de adviezen van de Nederlandse Orde van Advocaten over het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens en over het concept-wetsvoorstel en conceptbesluit vorderen gegevens telecommunicatie.
Vgl. Kamerstukken II 1996–1997, 25 403, nr. 3, p. 60, 61.
Hiermee strookt de ‘Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders’ (i.w.tr. 1 april 2002) van het College van procureurs-generaal (NbSr p. 266–271, 19 april 2002, afl. 5) voor zover inhoudende dat het proces-verbaal van vernietiging de verkeersgegevens (gegevens die worden verkregen op grond van een vordering ex art. 126n Sv) dient te bevatten (p. 270). Dit in verband met controle door de rechter van de uitvoering van de plicht tot vernietiging.
Kamerstukken II 2009–2010, 30 517, nr. 24, p. 3.
P.16 arrest.
P. 20 van het arrest.
aanvullend proces-verbaal delict 19, onderdeel E: vakanties geboekt via D-reizen.
P. 21 van het arrest.
Vgl. HR 18 maart 2003, 02507/01, rov. 5.2. Zie voorts. HR 17 oktober 2006, LJN AY7770, HR 20 juni 2006, NJ 2006, 380, HR 11 januari 2005, LJN AR5101, HR 7 oktober 2003, NS 2003, 413 en HR 15 april 2003, NJ 2003, 364 (geheel feit viel weg).
proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche, Helmond Centrum, dossiernr. PL2233/05-002990 d.d. 29-08-2005 (parketnr. 830538.05) resp. proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche, Helmond Centrum, dossiernr. PL2233/05-006529 d.d.16-09-05 (parketnr. 830417.06)
proces-verbaal FIOD-ECD d.d. 23-01-2007 verhoren [betrokkene 4] V02-02 p 2 en 3; V02-03 p 3; V02-04 p 4 en 7; V02-05 p 3; verhoren [betrokkene 5] V-03-01 p 3; V03-02 p 2 en 4; V03-03 p 2; V03-04 p 2 en 4
P. 23 en 24 van het arrest.
Zie Kamerstukken II 1999–2000, 27 159, nr. 3, p. 8–10 over het handhaven van de eis dat de verdachte wist (420bis Sr) dan wel redelijkerwijs moest weten (art. 420quater Sr) dat het voorwerp van misdrijf afkomstig was.
Bedrag tot 14 maart 2004.
HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.7.1.
proces-verbaal Regiopolitie Brabant Zuid Oost, persoonsdossier [medeverdachte 1] par. 0.1.6 en 0.1.7 en 0.1.13 (bij zoeking aangetroffen wapens en munitie)
proces-verbaal delict 21, par 21.5; 21.5.A; 21.5.B; 21.5.C; 21.5.D (onderzoek wapens en munitie)
P. 24 van het arrest.
Zie D.H. de Jong en H.G.M. Krabbe, De Wet Wapens en Munitie, een strafrechterlijk commentaar, Samsom H.D. Tjeenk Willink 1989, p. 112 en de daar genoemde jurisprudentie. Zie voorts wat betreft de tweede voorwaarde HR 26 januari 1999, NJ 1999, 537, m.nt. T.M. Schalken en HR 2 februari 2010, LJN BK6138, NJ 2010, 86.