Zie voor het eerst in deze formulering in HR 15 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1423. Deze formulering – laatstelijk herhaald in HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594 – wijkt iets af maar is inhoudelijk niet verschillend van de vooropstelling die de Hoge Raad sinds 2010 hanteerde, zie HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, (NJ 2010, 515, m.nt. Borgers). Deze ontwikkeling werd ingezet met de uitspraken van HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3704 en ECLI:NL:HR:2009:BG7746 (NJ 2009, 495 en 496, m.nt. Borgers).
HR, 22-02-2022, nr. 20/04287
ECLI:NL:HR:2022:292
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-02-2022
- Zaaknummer
20/04287
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:292, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑02‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2020:3486
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:177
ECLI:NL:PHR:2022:177, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑01‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:292
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Ontucht met 14-jarige dochter en met 10-jarige dochter door 46-jarige verdachte, art. 244, 245 en 249.1 Sr. Bewijsklachten. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis) en gebruik van schakelbewijs. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04287
Datum 22 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 december 2020, nummer 23-000661-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2022.
Conclusie 11‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Ontucht met 14-jarige dochter en met 10-jarige dochter door 46-jarige verdachte, art. 244, 245 en 249.1 Sr. Bewijsklachten. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis) en gebruik van schakelbewijs. HR: art. 81.1 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04287
Zitting 11 januari 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 18 december 2020 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1., 2. en 3, telkens “ontucht plegen met zijn minderjarig kind”, waarvan 1. “met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam” en 3. “met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft het hof een proeftijd van twee jaren en enkele bijzondere voorwaarden verbonden. Voorts heeft het hof de vorderingen van twee benadeelde partijen toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Een en ander als nader in het arrest bepaald.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat onderdelen van de bewezenverklaring slechts berusten op verklaringen van één getuige en mitsdien het bepaalde in art. 342, lid 2 Sv is geschonden.
3.1.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“1.hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 26 augustus 2017 in de gemeente [plaats] , met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2005), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte
-zich laten pijpen door die [slachtoffer 1] , en
en
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 26 augustus 2017 in de gemeente [plaats] , ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2005, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte telkens
- zich heeft laten aftrekken door die [slachtoffer 1] , en
- zijn, verdachtes, penis langs de vagina van die [slachtoffer 1] heen en weer heeft bewogen, en
- over de naakte vagina van die [slachtoffer 1] heeft gewreven en
- de vagina van die [slachtoffer 1] heeft gelikt.
2.
hij op tijdstippen in de periode van 27 augustus 2017 tot en met 01 juli 2019 in de gemeente [plaats] , ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2005, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte telkens
- zich heeft laten aftrekken door die [slachtoffer 1] , en
- zijn, verdachtes, penis langs en over de vagina van die [slachtoffer 1] heen en weer heeft bewogen, en
- over de (naakte) vagina van die [slachtoffer 1] heeft gewreven en
- de vagina van die [slachtoffer 1] heeft gelikt.
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2013 tot en met 28 oktober 2014 in de gemeente [plaats] en aan boord van een schip varend onder Nederlandse vlag, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1999), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte telkens
- zich laten pijpen door die [slachtoffer 2] en
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] heeft gebracht
en
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2013 tot en met 28 oktober 2014 in de gemeente [plaats] ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1999), bestaande die ontucht hierin dat hij
- zich heeft laten aftrekken door die [slachtoffer 2] , en/of
- over de vagina van die [slachtoffer 2] heeft gewreven.”
3.2.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in een bijlage bij het bestreden arrest:
“1.
Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer PL1100-2019136600-1, opgemaakt op 8 augustus 2019 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], waarin aangeefster [aangeefster] namens haar dochter [slachtoffer 1] aangifte doet (doorgenummerde pagina’s 10-16 van het procesdossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van aangeefster:
Ik wil aangifte doen van misbruik door mijn echtgenoot van mijn jongste dochter [slachtoffer 1], Dit is volgens haar zeggen gebeurd in de afgelopen vier jaar. Ik kwam erachter doordat ik in haar schriftje las over haar grote geheim en dat haar vader seksueel aan haar zit en dat zij dat niet wil. Ik heb aan [slachtoffer 1] verteld dat ik het gelezen heb en dat ik het heel erg vond. Als een heel klein zielig vogeltje zei ze dat het echt waar was. Ze bevestigde wat ze in het schriftje geschreven had. Ze vertelde ook dat haar vader haar seksueel had aangeraakt terwijl zij in bed lagen naar youtube-filmpjes te kijken.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer PL1100-2019156678-1, opgemaakt op 24 augustus 2019 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], waarin [slachtoffer 2] aangifte doet (doorgenummerde pagina’s 47-56 van het procesdossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van aangeefster:
lk wil aangifte doen van seksueel misbruik door mijn vader. Het begon halverwege 2013 bij ons thuis. Ik was denk ik 13 jaar. Tijdens het film kijken leunde hij tegen mij aan, kriebelde in mijn zij en legde zijn vrije hand op mijn borst. Hij duwde zich tegen mij aan en zei dat ik het niet tegen mama mocht vertellen. Een of twee dagen later heb ik hem gepijpt. Dat speelde elke avond of om de avond voor de rest van die periode. Hij kwam klaar in een handdoek of toiletpapier. Volgens mij is hij een keer in mijn mond klaargekomen.
Het seksuele misbruik vond plaats op een Nederlands schip. Volgens mij was dat naar Tornio in Finland. Hij had liever dat ik bij hem in bed kwam liggen. Ik denk de tweede avond heeft hij me zover opgehitst gekregen om op hem te gaan zitten. Ik weet dat we seks hebben gehad. En hij heeft me achteraf nog gefeliciteerd, wat denk ik mij nog het meeste pijn doet, die zin.....
Ik denk dat daarna nog een keer seks is geweest. En daarna waren we weer in de haven en ging ik naar huis toe.
Toen hij de verlofperiode daarna thuis kwam heeft hij mij vastgepakt. Ik heb mij toen los gewurmd en verteld dat ik het niet meer wilde doen. Ik heb wel gevoeld dat hij daarna nog wou, maar daar heb ik niets mee gedaan. Hij heeft mij toen volledig genegeerd. Het is geëindigd eind 2014. Ik heb aan mijn eerste vriendje, [betrokkene 1], op mijn 17e verteld wat er was gebeurd.
Ik heb wel vermoedens gehad dat mijn vader [slachtoffer 1] misbruikte, maar ik heb ze niet kunnen betrappen. Ik heb het haar nooit rechtstreeks gevraagd want ik was bang dat ze dan aan mij zou vragen ‘waarom vraag je dat’. Ik weet niet precies wat er met mijn zusje is gebeurd, ik heb alleen van mijn moeder gehoord dat mijn vader alleen aan haar heeft gezeten en niet heeft gepenetreerd. Ik heb mijn zusje er niet naar gevraagd.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met proces-verbaalnummer 2019136600, opgemaakt op 8 augustus 2019 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], waarin slachtoffer [slachtoffer 1] als getuige wordt gehoord (doorgenummerde pagina’s 23-31 van het procesdossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik weet niet wanneer [het seksueel misbruik] is begonnen. Ik weet wel dat het al lang gaande is. Ik zat in groep zes, volgens mij was ik 10 jaar oud. Allebei mijn ouders lazen mij voor in bed en het ging eerst goed. Later had ik moeite met slapen, dus ik lag als een soort knuffel op mijn vader. Op een gegeven moment ging hij heen en weer bewegen over zijn geslachtsdeel. Later ging hij mij ook aanraken op andere plekken. Hij masseerde mijn vagina en clitoris met zijn hand. Het gebeurde in mijn slaapkamer, de slaapkamer van mijn ouders en in de badkamer. Het gebeurde iedere keer als mijn vader thuis was en mij ging voorlezen. Mijn vader zei dat ik het geheim moest houden, dat het iets voor grote mensen was, Ik dacht dat het normaal was. Dat alle vaders dat zouden doen. Maar later kwam ik erachter dat het niet zo hoorde. Op een gegeven moment waren wij grappige filmpjes aan het kijken. Dat ging gewoon goed. Ik moest hem ook blij maken of zoiets. Ik moest hem ook aanraken en dat was het eigenlijk. We keken grappige filmpjes. Maar als hij wakker wordt en ik ga naar hem toe dan zie ik dat hij pornofilmpjes kijkt op zijn telefoon. Eén keer zag ik dat hij een filmpje weg klikte en dat was een filmpje hoe hij een minderjarige moest vingeren.
Eén keer vroeg mijn vader of ik hem wilde pijpen. Nou niet echt vragen maar bewegingen maken. Ik zat rechtop en hij pakte mijn hoofd vast en duwde mijn hoofd richting zijn penis en ik wilde dat niet dus ik duwde terug. Eén keer heb ik hem gepijpt omdat ik dacht dat hij boos zou worden. Ik heb zijn piemel in mijn mond gedaan en toen hij bijna klaar kwam is hij gestopt. Hij kwam wel klaar, maar dat moest ik verder met mijn hand doen. Ik was toen iets van 11 jaar. Ik weet het niet precies, maar ik zat in groep 6 of 7 van de basisschool. Ik moest iedere keer mijn hand om zijn penis doen en heen en weer gaan. Meestal kwam hij klaar. Hij heeft vijf keer mijn vagina gelikt, ook toen ik 10 of 11 was.
Bij het afdrogen na het douchen zette hij mij op de wasbak en dan moest ik mijn benen wijd en dan gleed hij met zijn penis langs mijn vagina naar achteren. Hij heeft één keer geprobeerd zijn penis in mijn vagina te stoppen, toen hij net was begonnen met mij aan te raken, maar dat lukte niet.
Ik heb in groep 6 aan mijn vriendin [betrokkene 2] [ik begrijp: [betrokkene 2], AEH] verteld dat mijn vader seksuele dingen met mij doet. De laatste keer dat mijn vader seksuele handelingen bij mij heeft verricht is drie maanden geleden.
Ik heb gehoord dat er ook iets met mijn zus gebeurd is. Wij hebben elkaar niet verteld wat er met ons gebeurd is. Ik durfde het niet aan mijn moeder te vertellen omdat ik bang was dat mijn ouders zouden scheiden.
4.
Afbeeldingen van het dagboekje van [slachtoffer 1] (p. 32-36). In het schriftje is geschreven:
Zondag 7 juli
Ik durf het nu eindelijk op te schrijven.
Mijn grootste geheim.
Ik weet niet wanneer het begon maar papa doet seksuele dingen met mij.
Ik wil gewoon een film of grappige filmpjes kijken met hem, maar dan doet hij het toch.
Ik durf geen nee te zeggen want anders wordt hij misschien boos.
En ook niet aan mama...
Want ze kunnen gaan scheiden en dat wil ik niet.
Als we allemaal op zijn doet hij gewoon normaal.
Als papa me ging voorlezen dan lag hij naast me in bed en raakte dan meestal mijn kont, soms ook mijn vagina, wanneer hij klaar was met lezen raakte hij mijn vagina aan.
Hij ging mijn vagina ook een keer likken.
Ik moest 1 keer zijn piemel in mijn mond doen maar dat wou ik niet, dus duwde hij mijn hoofd in die richting op een gegeven moment stopte hij.
Ik heb het 1 keer gedaan omdat ik dacht dat hij me zou vastgrijpen en dwingen om het te doen of erger.
Soms kwam hij ook in het bad zitten, dan trok hij me op tot zijn piemel tussen mijn benen kwam, ik moest mijn benen dan sluiten en dan ging hij heen en weer.
1 Keer wou hij kijken of zijn piemel in mijn vagina paste.
Ik ging mijn vader ook een keer kietelen, toen werd hij boos omdat, we met andere dingen bezig waren.
Soms kietelde hij me en hield me vast. Ik wou weg gaan omdat ik niet gekieteld wou worden en wanneer ik mijn kont omhoog deed ging hij er tegenaan.
21 juli 2019
Ik voel me niet goed genoeg voor de mensen om me heen.
Dat iedereen me haat.
5. Briefje van [slachtoffer 2], geschreven op 8 augustus 2019 (doorgenummerde pagina 46 van het dossier). In dit briefje schrijft [slachtoffer 2]:
Ik ben onzedelijk aangeraakt door mijn vader.
Dit gebeurde ongeveer 5 jaar geleden 's avonds op de bank in de woonkamer. Ik heb dit gedaan in de hoop dat hij vriendelijker zou worden tegen mij, mijn moeder en zusje.
Maar dat heeft niet gewerkt. Ik heb hem gepijpt en hij heeft mij zover gekregen dat ik op 1 hand te tellen met hem naar bed ben geweest.
Ik ben bereid hier verder over in detail te gaan op papier of mondeling. Ik heb wel vermoedens gehad dat hij wat uithaalde bij mijn zusje, maar jammer genoeg nooit kunnen betrappen zodat ik het zeker wist.
[slachtoffer 2].
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met proces-verbaalnummer 2019136600, opgemaakt op 19 augustus 2019 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], waarin [betrokkene 2] als getuige wordt gehoord (doorgenummerde pagina’s 39-41 van het procesdossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van getuige:
Ik ken [slachtoffer 1] volgens mij al vijf jaar, van school. We zijn hele goede vriendinnen. Zij heeft me lang geleden verteld dat haar vader haar seksueel heeft misbruikt. Zij vertelde dat als zij in bad zat, hij bij haar ging kijken en dat hij haar ging aanraken. Zij kwam heel emotioneel over en ging huilen. Even terug graven hoor, het is nogal lang geleden namelijk. Zij vertelde dit eind groep 5, begin groep 6 aan mij. We waren negen of tien jaar oud. Ik mocht het aan niemand vertellen en dat heb ik ook niet gedaan. Ze vertelde me dat haar vader haar seksfilmpjes had laten zien en hij haar daarna begon aan te raken.
7.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 10 september 2019 door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], waarin getuige [betrokkene 1] als getuige wordt gehoord (doorgenummerde pagina’s 93-96 van' het procesdossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van getuige:
Toen [slachtoffer 2] en ik een jaar een relatie hadden vertelde ze mij dat haar eerste keer seks niet met mij was, maar met haar vader, tijdens een film bij haar thuis. Ik schrok er van. Ik meen dat [slachtoffer 2] minimaal twee keer seks had gehad met haar vader, wat ze mij toen vertelde. En een ding wat mij altijd bij staat is dat ze tegen mij had gezegd dat haar vader zei toen het klaar was 'nu pas ben je een echte dame'.
Als zij iets vertelt vertrouw ik erop dat het zo is. Aan de lichaamstaal en de manier hoe ze het mij vertelde maakte ik uit op dat het echt zo was, dat dit geen grap was. Ik hoorde dat haar zusje ook aangifte heeft gedaan. [slachtoffer 2] vertelde dat dat de doorslag gaf om toch ook aangifte te doen.
8.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer 2019136600, opgemaakt op 23 september 2019 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 77-90 van het procesdossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Ik heb een aantal seksuele handelingen, tenminste wat u seksuele handelingen vindt, bij [slachtoffer 1] verricht. Ik heb aan haar billen en aan haar vagina gezeten. Ik weet niet hoe vaak het gebeurd is, maar wel meer dan twee keer. Het is gebeurd in twee periodes dat ik thuis ben geweest tijdens mijn verlof. Het eerste dat er gebeurde was dat zij aan mijn penis zat, in haar slaapkamer voor het slapen gaan. Daarna is het toch een beetje uit de hand gelopen en verder gegaan. Toen is dat elke keer wel... zonder kleding... dat zij mijn broek openmaakte... en ik stond dat toe.
Ik streelde haar vagina, gewoon bij de binnenkant van haar benen, met mijn vingers over haar schaamlipjes. Soms kwam ik klaar in haar aanwezigheid. Het sperma kwam dan op mijn buik en mijn dochter zag dit. Dat kwam doordat wij mij samen aftrokken, haar hand en mijn hand.
Tussen [slachtoffer 2] en mij hebben ook meerdere keren seksuele handelingen plaatsgevonden. Zij heeft mij afgetrokken en ik heb haar gevingerd en ik heb een lapdance van haar gehad. Dit is volgens mij in 2013 geweest. Het is alleen op de bank in de woonkamer gebeurd. [slachtoffer 2] is meegevaren op het schip.
9.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer 2019136600, opgemaakt op 24 september 2019 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 92-102 van het procesdossier).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Ik heb over de vagina en clitoris van [slachtoffer 1] gewreven. Onze kleding was gedeeltelijk uit. Meestal zat ik met haar hand in haar onderbroekje. Mijn kleding was meestal gewoon aan. Als zij mij aanraakte was mijn riem en gulp open. Dan haalde ik of zij mijn penis uit mijn gulp. Soms had ik dan al een erectie, soms ontstond die nog.
Bij [slachtoffer 2] stimuleerde ik haar clitoris met mijn hand. Het is geen tientallen keren gebeurd, maar wel meer dan twee keer. Dit gebeurde op de bank in de woonkamer. Op het schip naar Tornio hebben wij samen in mijn hut film gekeken.
10.De verklaring van de verdachte, afgelegd op 4 februari 2019 ter terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik en mijn dochter [slachtoffer 2] hebben elkaar thuis bevredigd in de periode van 20 mei 2013 tot en met 6 augustus 2013. [slachtoffer 2] heeft mij toen afgetrokken en ik heb haar gevingerd. Zij heeft mij ook een lapdance gegeven en ik raakte daar opgewonden van.
We zijn eerst naar Belfast gevlogen en daarna met een schip naar Finland gevaren. Dit was op 6 augustus 2013. In mijn hut hebben we film gekeken.
Ik heb bij mijn dochter [slachtoffer 1]’s vagina en billen gestreeld. Ik heb haar ook gevingerd waarbij ik haar clitoris heb aangeraakt en ik ben tussen haar schaamlippen geweest.
[slachtoffer 1] heeft mij afgetrokken. Het gebeurde als ik haar naar bed bracht, soms was dit 3 of 4 keer per week. Het gebeurde twee verlofperiodes achter elkaar.
Ik dacht dat ik dit niet alleen, maar samen met mijn dochters deed, want ik voelde geen weerstand. De intensiteit die ik ervoer was heel verwarrend voor mij.”
3.3.
In het arrest zijn de volgende bewijsoverwegingen opgenomen:
“De verdachte wordt verweten dat hij gedurende een periode van zes jaar achtereenvolgens met zijn oudste en zijn jongste minderjarige dochter ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Daarbij zou hij ook seksueel zijn binnengedrongen bij zijn jongste dochter toen zij nog geen twaalfjaar oud was en bij zijn oudste dochter toen zij twaalf, maar nog geen zestien jaar oud was.
Begin juli 2019 is het misbruik aan het licht gekomen, toen de moeder van het jongste slachtoffer in haar dagboek las dat haar vader seksuele handelingen met haar verrichtte.
Op 4 augustus 2019 is de verdachte door zijn (inmiddels ex-)vrouw geconfronteerd met het dagboek.
De raadsman van de verdachte is op 26 augustus 2019 in kennis gesteld van het voorgenomen verhoor met de verdachte op 23 september 2019.
Tijdens dit eerste politieverhoor heeft de verdachte bekend ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met zijn dochters, maar heeft hij ontkend seksueel bij hen te zijn binnengedrongen. Ook ontkent de verdachte seksuele handelingen met zijn jongste dochter te hebben verricht voordat zij 12 jaar oud was. Bij deze standpunten is de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gebleven.
Ten aanzien van de tenlastegelegde gedragingen onder feiten 1, 2 en 3 voor zover inhoudende — kort gezegd — ontucht met beide dochters, niet bestaande uit seksueel binnendringen en niet gepleegd vóór de 12e verjaardag van de jongste dochter, worden de aangiften van de beide slachtoffers ondersteund door de bekennende verklaringen van de verdachte.
De advocaat-generaal heeft evenals de officier van justitie in eerste aanleg gerekwireerd tot bewezenverklaring van ook de overige tenlastegelegde feiten die - kort gezegd - het seksueel binnendringen bij de jongste dochter [slachtoffer 1] omvatten, vóór en nadat zij de leeftijd van 12 jaren had bereikt, evenals het seksueel binnendringen bij de oudste dochter [slachtoffer 2], voordat zij de leeftijd van 16 jaren had bereikt. De raadsman van de verdachte heeft van die onderdelen van de tenlastelegging vrijspraak bepleit omdat er onvoldoende (steun)bewijs is dat de verklaringen van de slachtoffers bevestigt. De raadsman voert hiertoe aan dat — kort gezegd — de verklaringen van de twee zussen over en weer niet als bewijsmiddel gebruikt mogen worden, en de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet als steunbewijs kunnen dienen nu deze dezelfde bron hebben als de aangiften.
Jurisprudentie
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient het steunbewijs als volgt te worden beoordeeld. Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Bruikbaarheid getuigenverklaringen
Het hof stelt voorop dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het vermeende slachtoffer van een zedenmisdrijf voldoende wettig bewijs van het ten laste gelegde kan opleveren. In de onderhavige zaak wordt de verklaring van de slachtoffers ondersteund door de getuigenverklaringen van [betrokkene 2] ([slachtoffer 1]) en [betrokkene 1] ([slachtoffer 2]), door de verklaring van de moeder in haar aangifte, alsmede door de slachtofferverklaringen over en weer. De verklaringen ondersteunen en bevestigen elkaar op cruciale punten.
[betrokkene 2]
[slachtoffer 1] heeft naar eigen zeggen rond haar 10e levensjaar en ten tijde van de feiten aan een schoolvriendinnetje, [betrokkene 2], verteld over het misbruik. [betrokkene 2] is op 19 augustus 2019 als getuige gehoord en heeft verklaard dat [slachtoffer 1] haar in groep 5 of begin groep 6 van de basisschool, toen zij 9 à 10 jaar oud waren, over het misbruik door [slachtoffer 1]’s vader heeft verteld. Zij heeft verklaard dat toen [slachtoffer 1] in bad zat haar vader bij haar ging kijken en haar aanraakte, en dat [slachtoffer 1] toen zij dit aan haar vertelde erg emotioneel was. Ook vertelde zij dat de verdachte seksfilmpjes aan [slachtoffer 1] heeft laten zien en dat het daarna begon en hij haar aanraakte.
Deze getuigenverklaring van [betrokkene 2] - die het hof betrouwbaar acht - ondersteunt dat het misbruik al gaande was toen [slachtoffer 1] nog geen 12 jaren oud was. De verklaring is daarom bruikbaar als steunbewijs ten aanzien van de tenlastegelegde periode.
[betrokkene 1]
[slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat zij tijdens de relatie met haar eerste vriend, [betrokkene 1], aan hem verteld heeft over het misbruik. In het getuigenverhoor van [betrokkene 1] verklaart hij dat [slachtoffer 2] aan hem heeft verteld dat de eerste keer seks met haar vader was, tijdens een film bij haar thuis. Het zou minimaal twee keer zijn gebeurd. Aan haar lichaamstaal en de manier waarop ze het vertelde merkte hij dat het menens was. Hij verklaarde voorts: “een ding wat mij altijd bij staat is dat ze tegen mij had gezegd dat haar vader zei toen het klaar was 'nu pas ben je een echte dame’.”
De verklaring van [betrokkene 1] ondersteunt de aangifte van [slachtoffer 2]. Zij heeft verklaard dat het misbruik begon halverwege 2013 en stopte eind 2014. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat op een gegeven moment - zij weet de datum niet - zij met haar vader, toen zij alleen thuis waren, op de bank lag te kijken naar een film. Hij duwde tegen haar aan en legde zijn hand op haar borst en kriebelde haar. De dag erna of de volgende dag, toen zij weer alleen op de bank lagen kijken naar een film, heeft haar vader of zij zijn broek losgemaakt, en heeft zij hem gepijpt en hij is daarbij klaargekomen. Zij was toen 13 jaar. De rest van die periode speelde dat elke avond of om de avond. Na het verlof van haar vader - of de keer daarop - is [slachtoffer 2] volgens eigen zeggen mee gaan varen, vanaf Rotterdam naar Tornio. De eerste avond heeft zij hem op het schip gepijpt en de tweede avond heeft hij haar zover opgehitst dat zij op hem ging zitten. Het was niet zo leuk als zij zich had voorgesteld. Achteraf heeft hij haar gefeliciteerd, zij denkt omdat hij haar ontmaagd had. Daarna heeft zij op het schip nog een keer seks gehad.
Op basis van deze omstandigheden acht het hof de getuigenverklaring van [betrokkene 1] betrouwbaar. Daarmee kan zijn verklaring tot het bewijs dienen in die zin, dat die bevestigt dat [slachtoffer 2] rond maart 2016 aan hem heeft verteld dat zij seks met haar vader had gehad.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld kunnen de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tot het bewijs gebezigd worden.
Slachtofferverklaringen over en weer
[slachtoffer 1]
heeft het misbruik niet uit eigen beweging bekend gemaakt. Volgens informatie van de jeugdzorgverleners bij wie [slachtoffer 1] sinds ongeveer haar 9e levensjaar in verband met hevige angstklachten in behandeling was, is haar aangeraden haar angsten op te schrijven in een schriftje. Zij heeft daarin over het misbruik door haar vader geschreven en haar moeder heeft dat in de zomer van 2019 gelezen waarna het misbruik aan het licht kwam. Uit de aangifte, die haar moeder namens [slachtoffer 1] deed, blijkt dat de angstklachten van het meisje ontstonden rond de tijd dat het misbruik begon. In haar verhoor vertelt [slachtoffer 1] geëmotioneerd maar open over de handelingen die hebben plaatsgevonden. Ze geeft aan dat ze tot dan toe niets wilde zeggen omdat ze bang was dat haar ouders zouden gaan scheiden. Dat wat zij in haar schriftje schreef, wat ze aan haar moeder vertelde en wat ze tegenover de politie verklaarde strookt met elkaar.
Deze omstandigheden maken dat de verklaringen van [slachtoffer 1] het hof authentiek en betrouwbaar voorkomen.
[slachtoffer 2]
Ook [slachtoffer 2] heeft er niet zelf voor gekozen het misbruik bekend te maken. Zij heeft pas besloten aangifte te doen toen haar bleek dat haar vader ook haar zusje had misbruikt. [slachtoffer 2] verklaart dat zij wel vermoedens had dat het bij haar zusje speelde en zelfs heeft geprobeerd haar vader met haar zus te betrappen. Zij durfde het haar zusje niet rechtstreeks te vragen omdat ze dan zou moeten uitleggen waarom ze dat vroeg.
Haar verklaringen worden ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1]. Gelet op bovenstaande acht het hof ook de verklaring van [slachtoffer 2] zeer betrouwbaar.
Uit het dossier blijkt dat de zussen hun verklaringen niet op elkaar hebben afgestemd, en dat geen van beiden uit eigen beweging aangifte heeft gedaan. Eerder dringt zich het beeld op dat beiden zozeer door het misbruik uit evenwicht waren gebracht dat zij elkaar over en weer te minder hebben kunnen steunen en helpen bij het beëindigen daarvan. Het feit dat beide slachtoffers onafhankelijk van elkaar gedetailleerd verklaren over de specifieke, gelijksoortige wijze waarop de feiten zich bij beiden hebben voorgedaan, waaronder het binnendringen, maakt de afzonderlijke verklaringen des te meer betrouwbaar.
Daarnaast heeft het hof noch in het dossier noch in de verklaringen van verdachte, die het misbruik van beide dochters op hoofdlijnen bekent, enige aanwijzing kunnen vinden dat er voor de zussen aanleiding kan zijn geweest om op punten valse verklaringen afte leggen.
Schakelbewijs
Het hof neemt het bewijs van de feiten ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] mede aan op grond van de omstandigheid dat het soortgelijke feiten betreft. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De verklaringen van de beide slachtoffers zijn onafhankelijk van elkaar afgelegd. Beiden verklaren dat zij niet van het misbruik van de ander wisten en het dossier bevat geen aanwijzingen van het tegendeel. Toch vertonen de verklaringen van beide slachtoffers op essentiële punten belangrijke overeenkomsten, met name voor wat betreft de aanloop naar, de omstandigheden waaronder en de aard van de seksuele handelingen die tussen hen en hun vader hebben plaatsgevonden. Zo verklaren beiden dat de handelingen vaak werden voorafgegaan door het samen in bed kijken naar filmpjes, dat hun vader vervolgens over hun vagina wreef en dat hij wilde dat de slachtoffers hem pijpten. Bij [slachtoffer 2], die enkele jaren ouder is, vond het binnendringen vaker plaats, bij [slachtoffer 1] naar haar eigen zeggen eenmaal. Toen het misbruik van [slachtoffer 2] eindigde, begon het misbruik bij [slachtoffer 1]. Bij [slachtoffer 1] heeft de verdachte meermaals geprobeerd binnen te dringen waarvan het eenmaal — oraal — is gelukt. Gelet op voornoemde overeenkomsten in de verklaringen kunnen deze over en weer mede redengevend worden geacht voor het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd.
Steunbewijs
Het hof neemt het bewijs van de feiten ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] mede aan op grond van steunbewijs. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Ten aanzien van feit 1 eerste en tweede cumulatief
[slachtoffer 1] vertelt dat zij haar vader eenmaal heeft moeten pijpen toen zij elf jaar oud was. Zij weet dat, omdat zij in groep 6 zat. Voor wat betreft dit binnendringen geldt dat de verklaring van [slachtoffer 2] schakelbewijs oplevert en dat daarmee ook voor dit aspect voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode wordt de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteund door de informatie over (het begin van) haar angstklachten, de verklaring van haar moeder en die van [betrokkene 2]. Hiermee is ook voor de pleegperiode voldoende steunbewijs voorhanden.
Ten aanzien van feit 2
Nu het slachtoffer heeft aangegeven de verdachte eenmalig te hebben gepijpt en dit plaatsvond vóórdat zij de leeftijd van 12 jaren bereikte, acht het hof niet bewezen dat het binnendringen zich ook daarna heeft voorgedaan. Het cumulatief tenlastegelegde feit - kort gezegd - ontucht, heeft de verdachte bij de politie en ter terechtzitting bekend.
Ten aanzien van feit 3
De verklaring van [slachtoffer 2], inhoudende dat zij haar vader meermaals heeft moeten pijpen bij haar thuis op de bank, vindt steun in de verklaringen van [slachtoffer 1] en [betrokkene 1]. Hiermee is wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 3 is tenlastegelegd.
De aangifte van [slachtoffer 2] dat zij op het schip tijdens de bootreis met haar vader naar Finland meermalen geslachtsgemeenschap met hem heeft gehad vindt steun in de bevestiging van vader dat [slachtoffer 2] op deze reis met hem is meegevaren en eveneens in de verklaring van getuige [betrokkene 1] die de aangifte van [slachtoffer 2] ondersteunt op het onderdeel dat de verdachte haar met haar eerste geslachtsgemeenschap zou hebben gefeliciteerd.”
3.4.
In het cassatiemiddel en de toelichting daarop wordt de bewezenverklaring op onderdelen bestreden. Niet betwist wordt dat de verdachte met zijn beide dochters ontuchtige handelingen heeft verricht. Dat hij dit heeft gedaan heeft de verdachte ook bekend, zowel bij de politie na zijn aanhouding als ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep. De verdachte heeft wel ontkend dat de ontucht mede bestond uit het seksueel binnendringen van zijn dochters en dat ontucht zou hebben plaatsgevonden met zijn dochter [slachtoffer 1] toen zij de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. Dat het hof dit toch bewezen heeft verklaard, is volgens de steller van het middel in strijd met (de jurisprudentie over) art. 342, tweede lid, Sv.
3.5.
Nu het cassatiemiddel zich expliciet concentreert op de bewijsvoering ter zake van het seksueel binnendringen en het verrichten van handelingen met iemand van onder de twaalf jaren, en ook de toelichting op het middel geen aanleiding geeft voor een andere lezing, ga ik ervan uit dat – anders dan in de aanhef van het middel staat – niet beoogd is om ook de bewezenverklaring ter zake van feit 2 in cassatie te bestrijden.
3.6.
Bij de beoordeling van bewijsminimumproblematiek pleegt de Hoge Raad de volgende vooropstelling tot uitgangspunt te nemen:
“Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.”1.
3.7.
Aangezien de verdachte heeft bekend gedurende enige tijd ontuchtige handelingen met zijn dochters te hebben gepleegd (bewijsmiddelen 8, 9 en 10), kan de vraag worden gesteld of zich in deze zaak wel bewijsminimumproblematiek voordoet. Gelet op het evidente verband dat tussen de tenlastegelegde feiten bestaat kan men naar ik meen geredelijk oordelen dat in deze bekentennis reeds voldoende steun voor alle onderdelen van de bewezenverklaring kan worden gevonden.2.Het hof heeft echter, blijkens de hierboven onder 3.3 weergegeven motivering, kennelijk geoordeeld dat het gehouden was om daarenboven voor de door de verdachte wel betwiste onderdelen – het binnendringen en het plegen van ontucht met iemand van onder de twaalf jaar – voldoende steun te vinden in overig bewijsmateriaal.
3.8.
Voor wat betreft feit 1 geldt dat de bewezenverklaring niet alleen rust op de bij de politie afgelegde verklaring van de jongste dochter van de verdachte, het slachtoffer [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 3), maar ook mede op hetgeen deze [slachtoffer 1] daarover in een dagboek heeft geschreven (bewijsmiddel 4), althans voor zover het gaat om het seksueel binnendringen. Dit dagboek is, blijkens de bewijsoverweging van het hof, niet door [slachtoffer 1] geopenbaard, maar door haar moeder gevonden en gelezen, waarna deze moeder haar dochter met die vondst heeft geconfronteerd en aangifte heeft gedaan. De vergelijking dringt zich hier op met het arrest van 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910 (NJ 2012, 251, m.nt. Schalken). In deze zaak had het slachtoffer verklaard door haar opa te zijn misbruikt en bestond het steunbewijs – naast verklaringen waaruit bleek dat het slachtoffer en haar opa inderdaad samen waren geweest – uit een briefje waarop het slachtoffer onder meer had geschreven dat zij seks met haar opa had gehad. Dit briefje was net als in de onderhavige zaak eerst door de moeder van het slachtoffer gevonden, waarna het slachtoffer belastend over haar opa was gaan verklaren. De beslissing van het hof dat de verklaring van het slachtoffer in voldoende mate werd ondersteund door het overige bewijs, werd door de Hoge Raad in deze zaak stand gelaten. Ik meen dat reeds uit de vergelijking met deze zaak moet volgen dat ook in de onderhavige zaak de drempel van ‘voldoende steun’ voor feit 1 wordt gehaald.
3.9.
Voor de bewezenverklaring van feit 3, de ontucht met de oudste dochter van de verdachte, [slachtoffer 2] , moet naar mijn mening hetzelfde gelden. De ‘unus-verklaring’ betreft hier de verklaring van deze [slachtoffer 2] (bewijsmiddel 2) in samenhang met het door [slachtoffer 2] geschreven briefje (bewijsmiddel 5). Het hof maakt verder onder meer gebruik van een schakelbewijsconstructie door te overwegen dat de verklaring van [slachtoffer 2] op essentiële punten overeenkomsten vertoont met de verklaring van haar jongere zus [slachtoffer 1], “met name voor wat betreft de aanloop naar, de omstandigheden waaronder en de aard van de seksuele handelingen die tussen hen en hun vader hebben plaatsgevonden.” Hoewel de steller van het middel terecht opmerkt dat bij dergelijke schakelbewijsconstructies de specificiteit danwel typerendheid van de modus operandi van belang is,3.meen ik – anders dan de steller van het middel – dat de vereiste typerendheid in deze zaak geen problemen geeft. Om te beginnen omdat in deze zaak geen sprake is van schakelbewijs over en weer, nu voor feit 1, zoals hiervoor onder 3.8 overwogen, ook via de weg van het dagboek al voldoende steun kan worden gevonden. Het ‘schakelen’ heeft zodoende slechts één richting, in welk geval naar mijn idee al minder zware eisen aan de typerendheid hoeven te worden gesteld. Daarnaast – en belangrijker – heeft het hof voldoende ‘typerende’ feiten en omstandigheden vastgesteld. Het heeft daarbij niet slechts betekenis toegekend aan de aanloop naar, omstandigheden waaronder en de aard van de seksuele handelingen, maar ook aan het feit dat de verdachte deze handelingen in beide gevallen met zijn eigen dochters zou hebben uitgevoerd. Dit laatste lijkt mij bij uitstek typerend. In dit verband heeft het hof voorts nog – niet onbegrijpelijk – betekenis toegekend aan het feit dat blijkens de verklaringen van beide dochters het misbruik met [slachtoffer 2] stopte toen het met [slachtoffer 1] begon. Ook dit versterkt de bewijskracht van beide verklaringen en daarmee de mate waarin zij over en weer steun bieden.
3.10.
Ten overvloede wijs ik nog op de door het hof tot het bewijs gebezigde verklaringen van een schoolvriendin van [slachtoffer 1], [betrokkene 2] (bewijsmiddel 6) en van de ex-vriend van [slachtoffer 2], [betrokkene 1] (bewijsmiddel 7). Deze verklaringen bevatten in de kern weliswaar overgebrachte verklaringen van onderscheidenlijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], maar daarnaast ook enige eigen observaties. [betrokkene 2] verklaart immers dat [slachtoffer 1] toen zij aan haar over het misbruik vertelde “heel emotioneel” overkwam en “ging huilen”. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij “aan de lichaamstaal en de manier hoe ze het hem vertelde” opmaakte dat het “echt was”. De grens tussen een zuiver overbrengende verklaring en een verklaring die ook een eigen waarneming bevat – en om die reden op zichzelf genomen al ‘voldoende steun’ oplevert – laat zich in zijn algemeenheid moeilijk trekken. Mijn indruk van de jurisprudentie van de Hoge Raad is dat in elk geval eisen worden gesteld aan het tijdsverloop tussen het beweerdelijk gepleegde feit en het moment waarop de ‘overbrenger’ zijn eigen observaties heeft gedaan (hetgeen doorgaans tegelijk plaatsvindt met het aanhoren van de eerdere versie van de unus-verklaring), terwijl die eigen observaties van de overbrenger daarnaast betrekking moeten hebben op een fysieke, liefst objectief vast te stellen toestand en niet op slechts een gedragsverandering.4.De in de bewijsmiddelen 6 en 7 vervatte verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] halen deze drempel naar het mij voorkomt niet, met name gelet op het tijdsverloop tussen de bewezenverklaarde feiten en het moment waarop zij over het misbruik hebben gehoord. Hierdoor leveren beide bewijsmiddelen niet op zichzelf beschouwd reeds voldoende steun op maar hieruit volgt niet dat het gewicht van deze verklaringen in de bewijsconstructie in haar geheel beschouwd nihil is. Het laat immers onverlet dat deze verklaringen wel de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] versterken, waardoor de eisen die aan het overige steunbewijs moeten worden gesteld, naar het mij voorkomt kunnen worden verlaagd.
3.11.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑01‑2022
Vgl. in dit verband HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2911 (NJ 2017, 91, m.nt. Reijntjes). In deze zaak beruste de bewezenverklaring van een bedreiging op alleen de verklaring van aangeefster. Nu die bedreiging had plaatsgevonden tegelijk met een – apart ten laste gelegde – verkrachting, waarvoor wel voldoende steunbewijs aanwezig was, was geen sprake van schending van art. 342, tweede lid, Sv.
Vgl. HR 6 september 2016 en 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2016:2024 en ECLI:NL:HR:2015:3638 (NJ 2017, 38 en NJ 2017, 39, m.nt. Schalken), alsmede HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118 (NJ 2018, 84, m.nt. Reijntjes).
Vgl. de eerder aangehaalde zaak HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, (NJ 2010, 515, m.nt. Borgers), waarin het steunbewijs hoofdzakelijk uit beschrijvingen van later optredende gedragsveranderingen bestond, met HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957 (NJ 2014, 328, m.nt. Rozemond), waarin de verklaring van een buurman dat het slachtoffer kort na de ten laste gelegde mishandeling huilend en verkrampt voor haar deur stond wel genoeg werd geacht, en met HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117 (NJ 2019, 23, m.nt. Rozemond), waarin als steunbewijs onder meer de verklaring van een getuige was opgenomen die inhield dat dat de aangeefster kort nadat het incident had plaatsgevonden overstuur bij haar woning aankwam, waarbij de aangeefster trilde, schokte, huilde en naar adem snakte. Ook in deze zaak achtte de Hoge Raad voldoende steunbewijs aanwezig.