In de samenhangende zaak met griffienummer 15/04866 tegen de verdachte concludeer ik vandaag eveneens.
HR, 20-12-2016, nr. 15/04378
ECLI:NL:HR:2016:2911
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2016
- Zaaknummer
15/04378
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2911, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1282, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1282, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2911, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑02‑2016
- Wetingang
art. 342 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NJ 2017/91 met annotatie van J.M. Reijntjes
JIN 2017/22 met annotatie van C.J.A. de Bruijn
SR-Updates.nl 2017-0056
JIN 2017/22 met annotatie van C.J.A. de Bruijn
Uitspraak 20‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Unus testis, art 342.2 Sv. Veroordeling voor 1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en 2. Verkrachting. Bedreigingen geuit tijdens de verkrachting. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BM2452. Het Hof heeft bij de beoordeling of aan het bewijsminimum is voldaan, in aanmerking genomen dat het onder 1 tlgd. betrekking heeft op het uiten van bewoordingen van bedreigende aard of strekking tijdens de seksuele gedragingen waarop het onder 2 tlgd. ziet. Gelet daarop en op o.m. de bewijsmiddelen m.b.t. het uitgeoefende geweld en de gevolgen daarvan, welk geweld naar het niet onbegrijpelijke oordeel van het Hof tevens in verband kon worden gebracht met de bedreigingen, kan niet gezegd worden dat de verklaring van de aangeefster m.b.t. de bedreigingen onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Samenhang met 15/04866.
Partij(en)
20 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/04378
AKA/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 1 september 2015, nummer 23/001936-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben K.K. Hansen Löve en B.R. Koenders, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman B.R. Koenders heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.
2.2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"1. hij op of omstreeks 05 april 2013 te Sint-Pancras, gemeente Langedijk, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] een of meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je vermoorden" en/of "Ik kan je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. hij op of omstreeks 05 april 2013 te Sint-Pancras, gemeente Langedijk, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte
- zijn penis gebracht in de vagina van [slachtoffer] en/of
- zijn vinger(s) gebracht in de vagina van [slachtoffer] en/of
- zijn penis gebracht in de mond van [slachtoffer] en/of
- zijn tong gebracht in de mond van [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte [slachtoffer]
- in haar vagina en/of schaamlippen heeft gebeten en/of aan die schaamlippen en/of vagina heeft getrokken en/of
- in het gezicht heeft gekrabd en/of geknepen en/of gebeten en/of
- in haar tong heeft gebeten en/of
- in de hals en/of de (onder)arm heeft gebeten en/of
- tegen haar kaak en/of haar hoofd en/of haar lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- aan haar haren heeft getrokken en/of
- haar duim (met kracht) naar achteren heeft gebogen
en (aldus) voor [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
en/of
hij op of omstreeks 05 april 2013 te Sint-Pancras, gemeente Langedijk, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer],
- in haar vagina en/of schaamlippen heeft gebeten en/of aan die schaamlippen en/of vagina heeft getrokken en/of
- in het gezicht heeft gekrabd en/of geknepen en/of gebeten en/of
- in haar tong heeft gebeten en/of
- in de hals en/of de (onder)arm heeft gebeten en/of
- tegen haar kaak en/of haar hoofd en/of haar lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- aan haar haren heeft getrokken en/of
- haar duim (met kracht) naar achteren heeft gebogen
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"Feit 1:
hij op 5 april 2013 te Sint-Pancras, gemeente Langedijk, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je vermoorden" en/of "Ik kan je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2:
hij op 5 april 2013 te Sint-Pancras, gemeente Langedijk, door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte
- zijn penis gebracht in de vagina van [slachtoffer] en
- zijn vinger(s) gebracht in de vagina van [slachtoffer] en
- zijn penis gebracht in de mond van [slachtoffer] en
en bestaande dat geweld hierin dat verdachte [slachtoffer]
- in haar schaamlip heeft gebeten en/of aan schaamlippen heeft getrokken en
- in het gezicht heeft gekrabd en geknepen en gebeten en
- in haar tong heeft gebeten en
- in de hals en de onderarm heeft gebeten en
- tegen haar kaak en haar hoofd en haar lichaam heeft gestompt en/of geslagen en
- aan haar haren heeft getrokken en
- haar duim naar achteren heeft gebogen."
2.2.3.
Met betrekking tot de bewijsvoering houdt het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank het volgende in:
"De raadsman stelt zich ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging op het standpunt dat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken nu daarvoor onvoldoende steun is te vinden in de bewijsmiddelen. De enige verklaring hieromtrent is de verklaring van de aangeefster. Naast de aangifte is er de letselverklaring, maar daaruit kan volgens de raadsman niet zonder twijfel worden afgeleid dat verdachte zich in bedreigende zin heeft uitgelaten ten opzichte van de aangeefster.
(...)
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit en van de onder 2 ten laste gelegde verkrachting op grond van het volgende.
Op 5 april 2013 werd [betrokkene] gebeld door haar buurvrouw, aangeefster [slachtoffer]. [slachtoffer] vroeg aan de buurvrouw of zij haar kind naar school kon brengen. [slachtoffer] vertelde over de telefoon dat [verdachte] haar die nacht in elkaar had geslagen. [betrokkene] is direct naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Toen zij de deur open deed zag [betrokkene] bij [slachtoffer] een dikke wang, een beurs linkeroog en allemaal plekjes in haar gezicht. [slachtoffer] vertelde [betrokkene] dat [verdachte] haar in haar tong had gebeten. [betrokkene] hoorde ook dat [slachtoffer] moeilijk praatte.
Diezelfde ochtend heeft [slachtoffer] haar huisarts [de huisarts] bezocht. De huisarts heeft het volgende letsel waargenomen bij [slachtoffer]: een fors gehavend gelaat, een forse zwelling rechterwang, een kleine zwelling bij het kaakgewricht, een hematoom aan de tong met paarse verkleuring van de tong, een klein scheurtje aan de binnenzijde linker mondhoek, een hematoom onder het linker oog, meerdere hematomen, krassen, afdrukken van nagels en oppervlakkige verwondingen op het gelaat, hematomen en krassen op beide bovenarmen, een bijtafdruk met hematoomvorming op de linker pols, een licht gezwollen duim met beperkte flexie, hematomen aan de binnenzijde van de dijbenen, met name rechts, schrammen binnenzijde rechter dijbeen en 2 laceraties (weefselverscheuringen) labium minora (kleine schaamlip) links. De huisarts heeft een tampon die diep in de schede van de aangeefster zat verwijderd met een kogeltang.
Nadat de aangeefster bij de huisarts was geweest heeft ze diezelfde ochtend nog haar moeder, getuige [getuige], gebeld. Moeder is direct naar de woning van de aangeefster gegaan en ze zag bij haar dochter dat haar hele gezicht dik en verwond was. De aangeefster vertelde haar moeder dat [verdachte] haar in haar duim, tong en arm had gebeten. Volgens de getuige heeft haar dochter haar diezelfde dag nog verteld dat ze was verkracht door [verdachte].
De aangeefster heeft diezelfde ochtend, 5 april 2013, aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door verdachte [verdachte], met wie zij een relatie heeft. De aangeefster heeft verklaard dat in de nacht van 4 op 5 april 2013 omstreeks 02.00 uur verdachte plotseling in de hal van haar woning aan de [a-straat 1] te Sint Pancras stond. Verdachte pakte haar stevig vast en vroeg haar waar die andere man was. De aangeefster moest van verdachte naar boven en moest op bed gaan liggen. Verdachte greep haar vervolgens heel hard in haar gezicht, hij kneep en krabde heel hard in haar gezicht. De aangeefster hoorde de verdachte zeggen: "waar is die andere man". De aangeefster voelde veel pijn in haar gezicht en zag dat zij bloedde uit haar gezicht. De aangeefster moest vervolgens verdachte een zoen geven. Toen ze dat deed voelde ze dat verdachte haar keihard in haar tong beet. Ze proefde direct bloed en voelde het bloed in haar mond stromen. De aangeefster kon niet uit haar bed komen omdat verdachte haar stevig vast hield. Toen het haar toch bijna lukte om uit bed te komen greep verdachte haar beet en gaf haar een vuistslag op haar rechterkaak. De aangeefster voelde weer veel pijn. Ze hoorde verdachte zeggen: "ik ga je vermoorden".
Omdat tijdens de aangifte van mishandeling was gebleken dat er tussen de aangeefster en verdachte mogelijk iets was voorgevallen op zedengebied hebben de zedenrechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 5 april 2013 een informatief gesprek zeden gevoerd met de aangeefster. In dit gesprek heeft de aangeefster aangegeven dat verdachte haar in haar bed heeft mishandeld en dat zij heeft toegestaan dat hij haar neukte, alleen maar om hem rustig te krijgen zodat de mishandelingen zouden stoppen.
Diezelfde middag is de aangeefster onderzocht door de forensisch arts B. Kruyver. Hij constateerde bij de aangeefster dezelfde verwondingen zoals ook door de huisarts zijn geconstateerd. De forensisch arts heeft in de letselverklaring geconcludeerd dat het letsel recent is ontstaan. Op basis van het letsel heeft hij geconcludeerd dat er sprake is geweest van stomp inwerkend geweld, zoals bijvoorbeeld vuistslagen of trappen en van scherp inwerkend geweld, zoals bijvoorbeeld krabben met de nagels of bijten. Het letsel aan de linker onderarm en de rechterwang zouden goed kunnen passen bij het type bijtverwonding. Verder heeft de forensisch arts in de letselverklaring benoemd dat door de huisarts een verwonding aan de linker schaamlip van de aangeefster is gehecht, welke verwonding meer past bij een bijtwond en wat minder bij een eventuele trekwond. De forensisch arts heeft van het letsel van de aangeefster foto's gemaakt.
Op 7 april 2013 heeft de aangeefster aanvullend verklaard dat zij zich in de nacht van 4 op 5 april 2013 heel erg bedreigd heeft gevoeld. Verdachte heeft die nacht meerdere malen tegen haar gezegd dat hij haar zo kon vermoorden. Verdachte had waanideeën dat ze een andere man zou hebben en mishandelde haar die nacht heel erg. De aangeefster heeft verschillende malen tegen verdachte geroepen dat hij haar pijn deed. Dit drong niet tot verdachte door. Op een vraag van de verbalisant hoe lang de mishandelingen en de zedenfeiten bij elkaar geduurd hebben, heeft de aangeefster verklaard dat alles bij elkaar wel zo'n twee tot drie uur heeft geduurd.
Op 9 april 2013 heeft de aangeefster aangifte gedaan van mishandeling en verkrachting, gepleegd in haar woning aan het [a-straat 1] in Sint Pancras in de nacht van 4 op 5 april 2013, gepleegd door verdachte [verdachte], met wie zij op dat moment een relatie had.
De aangeefster heeft over de mishandelingen verklaard zoals zij die ook tijdens haar aangifte op 5 april 2013 heeft omschreven. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte toen hij bij haar in huis was naar boven wilde om te kijken of er nog een andere man was. Hij vroeg:
"wie is die andere man, en met wie neuk je nog meer". Aangeefster heeft verklaard dat verdachte naast het bed in de slaapkamer stond en haar hoofd op het bed duwde. Toen hij begon had hij kleren aan, maar hij heeft zich op een gegeven moment uitgekleed. De aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte haar waarschijnlijk in haar schaamlip heeft gebeten of daaraan heeft getrokken en dat dit heel zeer deed. De aangeefster heeft verdachte ook gezegd dat het heel zeer deed. Hij wilde evengoed seks hebben en wilde ook dat de aangeefster hem, nadat hij haar in haar tong had gebeten, zou zoenen en pijpen. Ondertussen beet de verdachte de aangeefster in haar linker onderarm. Ook heeft de verdachte de aangeefster in haar nek gebeten en haar een kaakstoot gegeven.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte tijdens het geweld ook haar duim achterover heeft gebogen en haar nog een kaakstoot heeft gegeven.
De aangeefster heeft verklaard dat zij de seks gebruikte om de verdachte te doen stoppen met het mishandelen. Zij moest de verdachte pijpen en hij heeft ook zijn piemel in haar vagina gedaan. Dit heeft hij meerdere keren gedaan, ook nadat hij haar vagina had beschadigd. Aangeefster heeft tegen de verdachte gezegd dat het pijn deed.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte ook aan haar schaamlippen heeft getrokken en dat hij heel hard met zijn vingers bij haar naar binnen is geweest. Tijdens het pijpen en tijdens de mishandeling heeft de verdachte plukken haar uit haar hoofd getrokken.
De aangeefster heeft verklaard dat zij tegen de verdachte heeft gezegd dat ze pijn had, ze heeft haar zoon geroepen, ze heeft gezegd dat ze ongesteld was en dat ze een tampon in had, ze heeft meerdere keren gezegd dat ze echt pijn had, ze heeft gehuild en ze heeft gezegd dat hij moest stoppen. Dit kwam niet aan bij de verdachte, hij was niet bereikbaar en niet voor rede vatbaar.
De aangeefster heeft als getuige tegenover de rechter-commissaris haar aangiften bevestigd. Aangeefster heeft verklaard dat het willen van seks eigenlijk meteen een onderwerp was toen verdachte die nacht van 5 april 2013 binnenkwam. Hij wilde toen meteen naar boven om seks te hebben. Zij heeft verklaard dat ze door de verdachte in haar bed is mishandeld en dat zij op een gegeven moment seks met de verdachte heeft toegestaan om hem maar te laten stoppen met de mishandelingen.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 4 op 5 april 2013 in de woning van de aangeefster was.
(...)
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de aangeefster in haar slaapkamer door geweld heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen waaronder het seksueel binnendringen in haar lichaam. Dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen met de penis en vingers van verdachte volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van aangeefster. De verklaring van aangeefster als geheel wordt ondersteund door het aangetroffen letsel. Wat betreft het seksueel binnendringen kan weliswaar niet worden uitgesloten dat het DNA van verdachte in de vagina van aangeefster daar terecht is gekomen tijdens een seksueel contact vóór 5 april 2013, maar de verklaring van aangeefster op het punt van het binnendringen wordt ondersteund door het aantreffen van een tampon diep in de schede van aangeefster, welke tampon met een kogeltang moest worden verwijderd.
De in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank pressiemiddelen geweest, waardoor de aangeefster werd gedwongen om toe te staan dat de verdachte op verschillende momenten die nacht tegen haar zin seksueel bij haar naar binnen drong. De rechtbank gaat er met de officier van justitie van uit dat de aangeefster de seks heeft ervaren als redmiddel om ergere mishandeling van de zijde van de verdachte te voorkomen. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat verdachte niet uit was op seks en aangeefster hem daartoe aanzette om hem af te leiden van zijn mishandelingen volgt de rechtbank dit niet. Vast staat dat er eerst geweld tegen aangeefster werd gebruikt alvorens zij seks met verdachte had. Aangeefster heeft als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte direct seks wilde toen hij binnenkwam en dat hij meteen naar boven wou om seks te hebben. Verder heeft aangeefster bij haar aangifte verklaard dat verdachte zich op een gegeven moment uitkleedde en dat hij met aangeefster seks had nadat hij aangeefster al tot bloedens toe aan haar gezicht en tong had verwond. Verdachte heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die aannemelijk kunnen maken dat zijn wijze van handelen niet als dwang kan worden aangemerkt en evenmin dat deze dwang niet was gericht op het hebben van seks.
De rechtbank zal de geweldshandelingen onder 2 ten laste gelegd als mishandeling uitstrepen en zal de geweldshandelingen opnemen in de hierna te noemen bewezenverklaring van de verkrachting.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder 1 tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend is bewezen. Hoewel de aangeefster de enige is die hierover heeft verklaard is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat, gelet op de consistentie van de door de aangeefster afgelegde verklaringen en de mate van het door de verdachte toegepaste geweld, de bewoordingen of woorden van gelijke dreigende aard of strekking door de verdachte zijn gebezigd tijdens het plegen van voornoemde seksuele handelingen met de aangeefster. De aangeefster heeft verschillende keren verklaard dat zij zich zeer bedreigd heeft gevoeld."
2.3.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515).
2.4.
De bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde steunt op de tot het bewijs gebezigde verklaring van de aangeefster [slachtoffer] omtrent de door de verdachte jegens haar in de nacht van 4 op 5 april 2013 in haar woning in Sint-Pancras geuite bedreigingen, en de verklaring van de verdachte dat hij in die nacht in de woning van de aangeefster was. Het Hof heeft bovendien bij de beoordeling of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, in aanmerking genomen dat het onder 1 tenlastegelegde betrekking heeft op het uiten van bewoordingen van bedreigende aard of strekking tijdens de seksuele gedragingen waarop het onder 2 tenlastegelegde ziet.
Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen andere bewijsmiddelen inhouden met betrekking tot het door de verdachte uitgeoefende geweld en de gevolgen daarvan, waarvan de huisarts en een forensisch arts verslag hebben gedaan, welk geweld naar het - niet onbegrijpelijke - oordeel van het Hof tevens in verband kon worden gebracht met de onder 1 bewezenverklaarde bedreigingen, kan niet worden gezegd dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal. Anders dan in het middel wordt betoogd, is van schending van art. 342, tweede lid, Sv dus geen sprake. De klacht faalt derhalve.
2.5.
Het middel kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016.
Conclusie 08‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Unus testis, art 342.2 Sv. Veroordeling voor 1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en 2. Verkrachting. Bedreigingen geuit tijdens de verkrachting. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BM2452. Het Hof heeft bij de beoordeling of aan het bewijsminimum is voldaan, in aanmerking genomen dat het onder 1 tlgd. betrekking heeft op het uiten van bewoordingen van bedreigende aard of strekking tijdens de seksuele gedragingen waarop het onder 2 tlgd. ziet. Gelet daarop en op o.m. de bewijsmiddelen m.b.t. het uitgeoefende geweld en de gevolgen daarvan, welk geweld naar het niet onbegrijpelijke oordeel van het Hof tevens in verband kon worden gebracht met de bedreigingen, kan niet gezegd worden dat de verklaring van de aangeefster m.b.t. de bedreigingen onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Samenhang met 15/04866.
Nr. 15/04378 Zitting: 8 november 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] 1. |
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 1 september 2015 het promisvonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 april 2014 bevestigd, behalve wat betreft de opgelegde straf en maatregel, de motivering daarvan en de beslissingen ten aanzien van de benadeelde partij en met aanvulling van de bewijsoverwegingen. De verdachte is wegens 1. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd” en 2. “verkrachting”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en het hof heeft gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof beslist ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals in het arrest vermeld.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mrs. K.K. Hansen Löve en B.R. Koenders, advocaten te Amsterdam, hebben in deze zaak bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel komt met diverse deelklachten op tegen de bewezenverklaring van beide feiten.
3.2. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“Feit 1:
hij op 5 april 2013 te Sint-Pancras, gemeente Langedijk, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je vermoorden" en/of "Ik kan je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2:
hij op 5 april 2013 te Sint-Pancras, gemeente Langedijk, door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , hebbende verdachte
- zijn penis gebracht in de vagina van [slachtoffer] en
- zijn vinger(s) gebracht in de vagina van [slachtoffer] en
- zijn penis gebracht in de mond van [slachtoffer] en
en bestaande dat geweld hierin dat verdachte [slachtoffer]
- in haar schaamlip heeft gebeten en/of aan schaamlippen heeft getrokken en
- in het gezicht heeft gekrabd en geknepen en gebeten en
- in haar tong heeft gebeten en
- in de hals en de onderarm heeft gebeten en
- tegen haar kaak en haar hoofd en haar lichaam heeft gestompt en/of geslagen en
- aan haar haren heeft getrokken en
- haar duim naar achteren heeft gebogen.”
3.3. Het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank houdt onder de kop ‘Bewijs’, voor zover van belang en met weglating van de voetnoten, het volgende in:
“3.3. Redengevende feiten en omstandigheden
(…) Op 5 april 2013 werd [betrokkene] gebeld door haar buurvrouw, aangeefster [slachtoffer] . [slachtoffer] vroeg aan de buurvrouw of zij haar kind naar school kon brengen. [slachtoffer] vertelde over de telefoon dat [verdachte] haar die nacht in elkaar had geslagen. [betrokkene] is direct naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Toen zij de deur open deed zag [betrokkene] bij [slachtoffer] een dikke wang, een beurs linkeroog en allemaal plekjes in haar gezicht. [slachtoffer] vertelde [betrokkene] dat [verdachte] haar in haar tong had gebeten. [betrokkene] hoorde ook dat [slachtoffer] moeilijk praatte.
Diezelfde ochtend heeft [slachtoffer] haar huisarts [de huisarts] bezocht. De huisarts heeft het volgende letsel waargenomen bij [slachtoffer] : een fors gehavend gelaat, een forse zwelling rechterwang, een kleine zwelling bij het kaakgewricht, een hematoom aan de tong met paarse verkleuring van de tong, een klein scheurtje aan de binnenzijde linker mondhoek, een hematoom onder het linker oog, meerdere hematomen, krassen, afdrukken van nagels en oppervlakkige verwondingen op het gelaat, hematomen en krassen op beide bovenarmen, een bijtafdruk met hematoomvorming op de linker pols, een licht gezwollen duim met beperkte flexie, hematomen aan de binnenzijde van de dijbenen, met name rechts, schrammen binnenzijde rechter dijbeen en 2 laceraties (weefselverscheuringen) labium minora (kleine schaamlip) links. De huisarts heeft een tampon die diep in de schede van de aangeefster zat verwijderd met een kogeltang.
Nadat de aangeefster bij de huisarts was geweest heeft ze diezelfde ochtend nog haar moeder, getuige [getuige] , gebeld. Moeder is direct naar de woning van de aangeefster gegaan en ze zag bij haar dochter dat haar hele gezicht dik en verwond was. De aangeefster vertelde haar moeder dat [verdachte] haar in haar duim, tong en arm had gebeten. Volgens de getuige heeft haar dochter haar diezelfde dag nog verteld dat ze was verkracht door [verdachte] .
De aangeefster heeft diezelfde ochtend, 5 april 2013, aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door verdachte [verdachte], met wie zij een relatie heeft. De aangeefster heeft verklaard dat in de nacht van 4 op 5 april 2013 omstreeks 02.00 uur verdachte plotseling in de hal van haar woning aan de [a-straat 1] te Sint Pancras stond. Verdachte pakte haar stevig vast en vroeg haar waar die andere man was. De aangeefster moest van verdachte naar boven en moest op bed gaan liggen. Verdachte greep haar vervolgens heel hard in haar gezicht, hij kneep en krabde heel hard in haar gezicht. De aangeefster hoorde de verdachte zeggen: “waar is die andere man”. De aangeefster voelde veel pijn in haar gezicht en zag dat zij bloedde uit haar gezicht. De aangeefster moest vervolgens verdachte een zoen geven. Toen ze dat deed voelde ze dat verdachte haar keihard in haar tong beet. Ze proefde direct bloed en voelde het bloed in haar mond stromen. De aangeefster kon niet uit haar bed komen omdat verdachte haar stevig vast hield. Toen het haar toch bijna lukte om uit bed te komen greep verdachte haar beet en gaf haar een vuistslag op haar rechterkaak. De aangeefster voelde weer veel pijn. Ze hoorde verdachte zeggen: “ik ga je vermoorden”.
Omdat tijdens de aangifte van mishandeling was gebleken dat er tussen de aangeefster en verdachte mogelijk iets was voorgevallen op zedengebied hebben de zedenrechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 5 april 2013 een informatief gesprek zeden gevoerd met de aangeefster. In dit gesprek heeft de aangeefster aangegeven dat verdachte haar in haar bed heeft mishandeld en dat zij heeft toegestaan dat hij haar neukte, alleen maar om hem rustig te krijgen zodat de mishandelingen zouden stoppen.
Diezelfde middag is de aangeefster onderzocht door de forensisch arts. B. Kruyver. Hij constateerde bij de aangeefster dezelfde verwondingen zoals ook door de huisarts zijn geconstateerd. De forensisch arts heeft in de letselverklaring geconcludeerd dat het letsel recent is ontstaan. Op basis van het letsel heeft hij geconcludeerd dat er sprake is geweest van stomp inwerkend geweld, zoals bijvoorbeeld vuistslagen of trappen en van scherp inwerkend geweld, zoals bijvoorbeeld krabben met de nagels of bijten. Het letsel aan de linker onderarm en de rechterwang zouden goed kunnen passen bij het type bijtverwonding. Verder heeft de forensisch arts in de letselverklaring benoemd dat door de huisarts een verwonding aan de linker schaamlip van de aangeefster is gehecht, welke verwonding meer past bij een bijtwond en wat minder bij een eventuele trekwond. De forensisch arts heeft van het letsel van de aangeefster foto’s gemaakt.
Op 7 april 2013 heeft de aangeefster aanvullend verklaard dat zij zich in de nacht van 4 op 5 april 2013 heel erg bedreigd heeft gevoeld. Verdachte heeft die nacht meerdere malen tegen haar gezegd dat hij haar zo kon vermoorden. Verdachte had waanideeën dat ze een andere man zou hebben en mishandelde haar die nacht heel erg. De aangeefster heeft verschillende malen tegen verdachte geroepen dat hij haar pijn deed. Dit drong niet tot verdachte door. Op een vraag van de verbalisant hoe lang de mishandelingen en de zedenfeiten bij elkaar geduurd hebben, heeft de aangeefster verklaard dat alles bij elkaar wel zo’n twee tot drie uur heeft geduurd.
Op 9 april 2013 heeft de aangeefster aangifte gedaan van mishandeling en verkrachting, gepleegd in haar woning aan [a-straat 1] in Sint Pancras in de nacht van 4 op 5 mei 2013, gepleegd door verdachte [verdachte], met wie zij op dat moment een relatie had.
De aangeefster heeft over de mishandelingen verklaard zoals zij die ook tijdens haar aangifte op 5 april 2013 heeft omschreven. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte toen hij bij haar in huis was naar boven wilde om te kijken of er nog een andere man was. Hij vroeg: “wie is die andere man, en met wie neuk je nog meer”. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte naast het bed in de slaapkamer stond en haar hoofd op het bed duwde. Toen hij begon had hij kleren aan, maar hij heeft zich op een gegeven moment uitgekleed. De aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte haar waarschijnlijk in haar schaamlip heeft gebeten of daaraan heeft getrokken en dat dit heel zeer deed. De aangeefster heeft verdachte ook gezegd dat het heel zeer deed. Hij wilde evengoed seks hebben en wilde ook dat de aangeefster hem, nadat hij haar in haar tong had gebeten, zou zoenen en pijpen. Ondertussen beet de verdachte de aangeefster in haar linker onderarm. Ook heeft de verdachte de aangeefster in haar nek gebeten en haar een kaakstoot gegeven.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte tijdens het geweld ook haar duim achterover heeft gebogen en haar nog een kaakstoot heeft gegeven.
De aangeefster heeft verklaard dat zij de seks gebruikte om de verdachte te doen stoppen met het mishandelen. Zij moest de verdachte pijpen en hij heeft ook zijn piemel in haar vagina gedaan. Dit heeft hij meerdere keren gedaan, ook nadat hij haar vagina had beschadigd. Aangeefster heeft tegen de verdachte gezegd dat het pijn deed.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte ook aan haar schaamlippen heeft getrokken en dat hij heel hard met zijn vingers bij haar naar binnen is geweest. Tijdens het pijpen en tijdens de mishandeling heeft de verdachte plukken haar uit haar hoofd getrokken.
De aangeefster heeft verklaard dat zij tegen de verdachte heeft gezegd dat ze pijn had, ze heeft haar zoon geroepen, ze heeft gezegd dat ze ongesteld was en dat ze een tampon in had, ze heeft meerdere keren gezegd dat ze echt pijn had, ze heeft gehuild en ze heeft gezegd dat hij moest stoppen. Dit kwam niet aan bij de verdachte, hij was niet bereikbaar en niet voor rede vatbaar.
De aangeefster heeft als getuige tegenover de rechter-commissaris haar aangiften bevestigd. Aangeefster heeft verklaard dat het willen van seks eigenlijk meteen een onderwerp was toen verdachte die nacht van 5 april 2013 binnenkwam. Hij wilde toen meteen naar boven om seks te hebben. Zij heeft verklaard dat ze door de verdachte in haar bed is mishandeld en dat zij op een gegeven moment seks met de verdachte heeft toegestaan om hem maar te laten stoppen met de mishandelingen.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 4 op 5 mei 2013 in de woning van de aangeefster was.
3.4. Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de aangeefster in haar slaapkamer door geweld heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen waaronder het seksueel binnendringen in haar lichaam. Dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen met de penis en vingers van verdachte volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van aangeefster. De verklaring van aangeefster als geheel wordt ondersteund door het aangetroffen letsel. Wat betreft het seksueel binnendringen kan weliswaar niet worden uitgesloten dat het DNA van verdachte in de vagina van aangeefster daar terecht is gekomen tijdens een seksueel contact vóór 5 april 2013, maar de verklaring van aangeefster op het punt van het binnendringen wordt ondersteund door het aantreffen van een tampon diep in de schede van aangeefster, welke tampon met een kogeltang moest worden verwijderd.
De in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank pressiemiddelen geweest, waardoor de aangeefster werd gedwongen om toe te staan dat de verdachte op verschillende momenten die nacht tegen haar zin seksueel bij haar naar binnen drong. De rechtbank gaat er met de officier van justitie van uit dat de aangeefster de seks heeft ervaren als redmiddel om ergere mishandeling van de zijde van de verdachte te voorkomen. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat verdachte niet uit was op seks en aangeefster hem daartoe aanzette om hem af te leiden van zijn mishandelingen volgt de rechtbank dit niet. Vast staat dat er eerst geweld tegen aangeefster werd gebruikt alvorens zij seks met verdachte had. Aangeefster heeft als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte direct seks wilde toen hij binnenkwam en dat hij meteen naar boven wou om seks te hebben. Verder heeft aangeefster bij haar aangifte verklaard dat verdachte zich op een gegeven moment uitkleedde en dat hij met aangeefster seks had nadat hij aangeefster al tot bloedens toe aan haar gezicht en tong had verwond. Verdachte heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die aannemelijk kunnen maken dat zijn wijze van handelen niet als dwang kan worden aangemerkt en evenmin dat deze dwang niet was gericht op het hebben van seks.
De rechtbank zal de geweldshandelingen onder 2 ten laste gelegd als mishandeling uitstrepen en zal de geweldshandelingen opnemen in de hierna te noemen bewezenverklaring van de verkrachting.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder 1 tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend is bewezen. Hoewel de aangeefster de enige is die hierover heeft verklaard is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat, gelet op de consistentie van de door de aangeefster afgelegde verklaringen en de mate van het door de verdachte toegepaste geweld, de bewoordingen of woorden van gelijke dreigende aard of strekking door de verdachte zijn gebezigd tijdens het plegen van voornoemde seksuele handelingen met de aangeefster. De aangeefster heeft verschillende keren verklaard dat zij zich zeer bedreigd heeft gevoeld.”
3.4. Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering in het arrest voorts nog het volgende overwogen:
“Anders dan de raadsman heeft betoogd acht het hof de verklaringen van de aangeefster [slachtoffer] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde verkrachting heeft begaan.
De aangeefster heeft consistent en overwegend gedetailleerd verklaard over hetgeen op 5 april 2013 in haar woning is voorgevallen. De verklaringen van de aangeefster vinden daarnaast bevestiging in de overige bewijsmiddelen, zoals het bij haar geconstateerde letsel en het aantreffen van een tampon diep in haar vagina, welke tampon met een kogeltang moest worden verwijderd.
De enkele omstandigheid dat aangeefster die bewuste avond alcohol had gedronken en zich bij haar verhoren niet alle details meer weet te herinneren, doet aan het voorgaande oordeel niet af.”
3.5. Het hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde gekwalificeerd als ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’, en het onder 2 bewezenverklaarde als ‘verkrachting’.
3.6. Volgens art. 342 lid 2 Sv, dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342 lid 2 Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.2.
3.7. In de eerste plaats klaagt het middel dat het hof met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 (verkrachting) niet gemotiveerd heeft aangegeven waarom het de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar acht. In zijn hiervoor onder 3.4 weergegeven bewijsoverwegingen heeft het hof voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk aangegeven dat het de consistente en overwegend gedetailleerde verklaringen van de aangeefster omtrent het gebeuren op 5 april 2013 in haar woning betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs acht en dat haar verklaringen voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen, zoals het bij de aangeefster geconstateerde letsel als omschreven in de medische verklaringen van de huisarts van de aangeefster en de forensisch arts. De verklaring van de aangeefster op het punt van het seksueel binnendringen wordt bijvoorbeeld ondersteund door het aantreffen van een tampon, diep in de vagina van de aangeefster, die is verwijderd met een kogeltang, zoals in het consultverslag van de huisarts is te lezen. Voor zover in de tweede klacht wordt beoogd te klagen dat het hof niet heeft gerespondeerd op een gevoerd betrouwbaarheidsverweer, faalt het dus bij gebrek aan feitelijke grondslag. Zoals gezegd acht ik ‘s Hofs oordeel niet onbegrijpelijk en afdoende gemotiveerd en kan het gelet op de aan hem voorbehouden selectie en waarderingsvrijheid in cassatie niet verder worden getoetst. De eerste klacht van het middel faalt.
3.8. In de tweede plaats wordt geklaagd dat het bewijs voor beide feiten uitsluitend is gebaseerd op de verklaringen van de aangeefster. De bewezenverklaring van feit 1 (bedreiging) en feit 2 (verkrachting) steunen blijkens de hiervoor onder 3.3 weergegeven bewijsvoering op de verklaring van de buurvrouw [betrokkene] , de verklaring van de moeder van de aangeefster [getuige] , het proces-verbaal van bevindingen van de zedenrechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de medische verklaring van huisarts [de huisarts] , de medische verklaring van de forensisch arts B. Kruyver, de verklaring van de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg, en op een tweetal aangiftes van de aangeefster, een aanvullende verklaring van de aangeefster bij de politie en haar verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris. Het hof heeft zich bovendien in zijn onder 3.4 weergegeven nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 niet beperkt tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, maar het heeft door in aanmerking te nemen het bij de aangeefster aangetroffen letsel en de daarbij te verrichten noodzakelijke behandeling door de artsen mede tot uitdrukking gebracht dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in het overige gebezigde bewijsmateriaal.3.Gelet hierop is voldaan aan de eisen die artikel 342 lid 2 Sv stelt. Ten aanzien van feit 2 (verkrachting) is van schending van de unus testis nullus testis-regel van art. 342 lid 2 Sv dus geen sprake. Voor het overige, en dan doel ik met name op het betoog in de schriftuur inhoudende dat het ontbreken van het seksuele oogmerk in de geweldshandelingen van de verdachte in de weg staat aan een bewezenverklaring van verkrachting, nu dit enkel is terug te voeren op de verklaringen van de aangeefster, miskent de steller van het middel het uitgangspunt dat het hof vrij is in de selectie en waardering van het bewijsmateriaal en voorts wordt hierbij uit het oog verloren dat de in art. 342 lid 2 Sv opgenomen bewijsminimumregel betrekking heeft op de bewezenverklaring in haar geheel.
3.9. Ten aanzien van feit 1 (bedreiging) heeft het hof door het vonnis van de rechtbank te bevestigen overwogen dat de aangeefster de enige is die heeft verklaard over de bedreiging, maar dat gelet op de consistentie van de door de aangeefster afgelegde verklaringen en de mate van het door de verdachte toegepaste geweld, er van uit moet worden gegaan dat de bewoordingen of woorden van gelijke dreigende aard of strekking door de verdachte zijn gebezigd tijdens het plegen van de seksuele handelingen met de aangeefster. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat de aangeefster meermalen heeft verklaard dat zij zich zeer bedreigd heeft gevoeld.4.
3.10. De bedreiging door de verdachte lijkt aldus louter te volgen uit de verklaringen van de aangeefster. Dat die verklaringen consistent zijn maakt dat, vanuit het oogpunt van art. 342 lid 2 Sv, niet anders. De feiten en omstandigheden die het hof daarbij voorts in aanmerking heeft genomen, te weten de mate van het door de verdachte toegepaste geweld, geven hooguit een inkleuring van de situatie. Als ‘extra’ (steun)bewijs lijkt die verwijzing naar de begeleidende omstandigheden niet te functioneren. Ik aarzel daarover wel enigszins, want de gehanteerde ‘promis’-werkwijze beneemt een scherp zicht op de door de rechtbank en hof gebezigde bewijsconstructie. Geheel terzijde merk ik op dat die gehanteerde werkwijze, van het ‘lopende betoog’ weliswaar voor de niet-juridisch geschoolde buitenwereld het voordeel heeft dat de bewijsbeslissing inzichtelijker wordt, maar dat anderzijds, als het aankomt op de toetsing van de juridische houdbaarheid van de bewijsconstructie deze aanpak nogal eens al te ‘versluierend’ taalgebruik oplevert.
3.11. Strikt genomen kan ten aanzien van de bedreiging naar mijn oordeel dus niet volgehouden worden dat is voldaan aan het bepaalde in art. 342 lid 2 Sv, zodat het oordeel van het hof op het punt van de bewezenverklaring van feit 1 niet zonder meer begrijpelijk is. Daartegenover staat echter dat dit aldus ontstane ‘unus testis – nullus testis’ probleem zich niet zou hebben voorgedaan als het hof een identieke redenering had toegepast in het kader van het ook tenlastegelegde onderdeel van feit 2 – de verkrachting - dat ziet op ‘bedreiging met geweld’. Dat is – het grotere geheel beziende - slechts een onderdeel van het tenlastegelegde feit. Voor onderdelen van het tenlastegelegde feit geldt art. 342 lid 2 Sv niet: dat bewijsminimum geldt voor de tenlastelegging als geheel.5.Als die weg was gekozen had het hof eventueel van feit 1 kunnen vrijspreken en – materieel gezien – de bedreiging toch bewezen kunnen achten. Dat alles heeft het hof echter niet gedaan want het heeft, na bewezenverklaring van feit 1 vrijgesproken van de ‘bedreiging met geweld’ in feit 2. en het heeft voorts ten aanzien van de verhouding van de beide bewezenverklaarde feiten onder aanhaling van art. 57 Sr meerdaadse samenloop aangenomen. Het middel klaagt dus terecht dat ten aanzien van de bedreiging (feit 1) niet voldaan is aan het bewijsminimum. Niettemin behoeft bedoeld verzuim niet tot cassatie te leiden, nu de verdachte bij de klacht onvoldoende rechtens te respecteren belang heeft. De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten in zijn totaliteit beschouwd, waarbij de onder 2 bewezenverklaarde verkrachting evident het meest zwaarwegende delict is in de onderhavige zaak, wordt in mijn ogen amper aangetast door het verzuim in de bewezenverklaring van de bedreiging.
3.12. Het hof heeft ten aanzien van de ernst van het feit in het kader van die strafoplegging als volgt overwogen:
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en verkrachting van zijn voormalige vriendin. De verdachte heeft deze feiten gepleegd in de slaapkamer van de woning van de aangeefster, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen, terwijl in een andere kamer de minderjarige kinderen van de aangeefster lagen te slapen. Hij heeft de aangeefster urenlang door geweld gedwongen toe te staan dat hij seksuele handelingen met haar pleegde, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam. Tijdens deze gewelddadige handelingen heeft de verdachte haar bedreigd met de dood.
Met zijn handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Het gebeuren is voor de aangeefster zeer beangstigend en traumatisch geweest. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgehouden schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat zij ook nu nog de nadelige psychische gevolgen ondervindt van hetgeen haar door de verdachte is aangedaan.”
3.13. Uit deze strafmotivering komt naar mijn mening niet naar voren dat het hof de afzonderlijk bewezenverklaarde bedreiging, anders dan de in de context van de verkrachting, op enigszins betekenisvolle wijze heeft mee laten wegen bij de strafoplegging. De door het hof opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling is bovendien duidelijk geënt op de verkrachting gepleegd door de verdachte. De onder 1. bewezenverklaarde bedreiging lijkt anders gezegd niet wezenlijk van invloed te zijn geweest op de opgelegde straf en maatregel. Gelet daarop is het belang in cassatie bij vernietiging onvoldoende evident.
3.14. De bewezenverklaring van feit 2 is voldoende met redenen omkleed. De bewezenverklaring van de feit 1 is ontoereikend gemotiveerd, maar dit verzuim leidt niet tot cassatie. De tweede klacht van het middel faalt dus.
3.15. Tenslotte wordt aangevoerd dat de kwalificatie van feit 2, te weten ‘verkrachting’, onbegrijpelijk is, nu het hof het feit had moeten kwalificeren als ‘mishandeling’.
Gelet op het falen van de vorige twee deelklachten, waarin tevens het seksuele oogmerk in de geweldshandelingen van de verdachte de revue is gepasseerd, heeft de derde klacht van het middel geen kans van slagen. Het hof heeft de gedragingen van de verdachte jegens de aangeefster op 5 april 2013 in haar woning kunnen kwalificeren als ‘verkrachting’.
3.16. De tweede klacht ten aanzien van feit 1 (bedreiging) is terecht voorgesteld, maar behoeft niet tot cassatie leiden. Het middel faalt verder in alle onderdelen.
4. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑11‑2016
Vgl. om. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, rov. 2.4. en HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2483.
Zie ook de door het hof bevestigde bewijsoverwegingen van de rechtbank (hiervoor opgenomen onder 3.3) waarin de verklaring van de aangeefster op het punt van het seksueel binnendringen aan bod komt. Het aantreffen van een tampon diep in de schede van de aangeefster die vervolgens met een kogeltang eruit moest worden gehaald door de huisarts, kan de verklaring van de aangeefster op dit punt bevestigen.
Zie de hiervoor onder 3.3 opgenomen bewijsoverwegingen, laatste alinea (pag. 6 en 7 van het vonnis).
Vgl Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, 8e druk, p. 757; Keulen/Knigge, Strafprocesrecht, 13e druk p. 517.
Beroepschrift 29‑02‑2016
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S15/04378
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
In de zaak van [verzoeker], geboren [geboortedatum] 1966, verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 1 september 2015.
Verzoeker van cassatie dient hierbij het navolgende middel in:
Middel
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht, en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, door schending van, in het bijzonder, artikelen 242 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en/of van een of meer van de artikelen 342, 350, 358, 359 en 359a jo 415 Wetboek van Strafvordering, doordat het hof, het vonnis van de rechtbank bekrachtigend, in zijn arrest van 1 september 2015 ten onrechte bewezen heeft verklaard dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en verkrachting van zijn vriendin, terwijl het bewijs voor beide feiten uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van één getuige, de motivering dat de verklaring van deze enige getuige betrouwbaar zou zijn onvoldoende overtuigend is en de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten onder 2 als verkrachting in plaats van mishandeling onbegrijpelijk is.
Toelichting
Verzoeker ontkent. Verzoeker is door het Gerechtshof tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld en tevens werd aan hem de maatregel tot verpleging van overheidswege met dwang opgelegd. Kenmerkend voor deze zaak is dat voor beide ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten aangeefster de enige bewijsbron is. Als steunbewijs voor haar verklaring als geheel bezigt de rechtbank (en door de bevestiging van het vonnis daarmee eveneens het hof) het letsel van aangeefster (blz. 63e alinea vonnis van 28 april 2014). Namens verzoeker is vrijspraak voor feit 1 (de bedreiging) bepleit omdat steunbewijs ontbreekt. Ook voor feit 2 is vrijspraak bepleit, niet alleen wegens ontbreken van steunbewijs voor de seksuele component, maar ook omdat de verklaringen van aangeefster op dat punt onvoldoende betrouwbaar zijn.
Sinds het richtinggevende arrest van uw Raad van 26 januari 20101. aangaande het leerstuk van de bewijsminimumregel, vindt veel discussie plaats over unus testis situaties. Duidelijk is in ieder geval dat deze instructienorm moet worden losgekoppeld van de vraag naar de betrouwbaarheid van het bewijs. Namens verzoeker is dan ook ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten op beide punten verweer gevoerd, in die zin dat het steunbewijs ontbreekt en dat de verklaring van de enige getuige onvoldoende betrouwbaar moet worden geacht. Daarenboven is in het bijzonder ook nog verweer gevoerd ten aanzien van de vraag hoe het tweede feit gekwalificeerd moet worden, nu dit cumulatief/alternatief ten laste is gelegd als verkrachting en of mishandeling. De conclusie namens verzoeker ter zitting van het hof naar voren gebracht is dat het feit niet als verkrachting kan worden gekwalificeerd nu het seksuele oogmerk van de geweldshandelingen ontbreekt (pleitnota p. 3 2e alinea).
Blijkens de bewijsoverweging heeft de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1 gemotiveerd aangegeven waarom de aangifte op het punt van de bedreigingen wel voldoende betrouwbaar worden geacht. Maar met betrekking tot bewezenverklaring van feit 2 ontbreekt een dergelijke motivering. Daartegenover staat dat in de bewijsoverweging, zoals gezegd, wel in algemene zin het letsel van aangeefster als steunbewijs wordt genoemd, maar niet wordt uitgelegd waarom dat redengevend zou zijn voor bewezenverklaring dat verzoeker ook de dader is. Daarnaast wordt niet uitgelegd waarom het letsel redengevend voor de bedreigingen wordt geacht. De bewezenverklaring voldoet daarom niet aan de minimumregel ex art. 342 Sv en roept bovendien vragen op, mede in het licht van de gevoerde verweren.
In zijn noot onder ECLI:NL:HR:2015:1817 heeft laatstelijk Borgers, NJ 2015/488, in navolging van Rozemond NJ 2014/329 onderzocht of het mogelijk is op basis van gevalsvergelijking voor de praktijk globale regels te formuleren. Daarbij ontstaan in de loop der tijd twee reeksen uitspraken, gevallen waarin wordt gecasseerd omdat niet is voldaan aan het bewijsminimum en gevallen waarbij uw Raad de beslissing van de feitenrechter in stand laat. Tot een van de vuistregels behoort volgens beide annotatoren dat ‘een verklaring over de psychische en fysieke gesteldheid van het slachtoffer na het feit voldoende steun kan opleveren’ (punt 5 noot Rozenmond, punt 6 noot Borgers).
In deze zaak is het daarom de vraag waarvoor informatie over de lichamelijke gesteldheid van aangeefster, in casu in de vorm van een letselverklaring, nu precies steun oplevert, is dat ter bevestiging van de enige getuigenverklaring (1) of is dat ter bevestiging van de betrouwbaarheid van de aangifte (2)? Of is dat om te kunnen komen tot een keuze voor de kwalificatie van het strafbare feit (3).
Namens verzoeker is ter zitting gemotiveerd aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het seksuele oogmerk dat besloten ligt in art. 242 Sr en dat een bewezenverklaring voor verkrachting niet kan volgen uit de geweldshandelingen. Ook is namens verzoeker aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster aangaande de gebeurtenissen onvoldoende betrouwbaar zijn, omdat zij wisselend heeft verklaard over de volgorde en zij herhaaldelijk twijfelt aan haar geheugen.
De rechtbank heeft blijkens de bewijsoverweging evenwel de geweldshandelingen onder 2 opgenomen in de bewezenverklaring van verkrachting en de cumulatief/subsidiair tenlastegelegde mishandeling niet bewezen geacht. De feitenrechter heeft op dit onderdeel van de bewezenverklaring niet gemotiveerd aangegeven waarom de enige getuigenverklaring voldoende betrouwbaar wordt geacht. Daarnaast ontbreekt voor het tweede bewezenverklaarde feit, de bedreiging, de opgave van het steunbewijs. In het vonnis wordt op dat punt volstaan met de erkenning dat aangeefster inderdaad de enige is die hierover verklaart (p.6 laatste alinea). Vervolgens wordt geredeneerd dat aangeefster op dit punt consistent heeft verklaard, maar het kan niet zo zijn dat een overweging over de betrouwbaarheid van een verklaring tevens het steunbewijs oplevert in een unus testis situatie. Ook in dat opzicht lijdt het arrest aan nietigheid.
Belang in cassatie (ex art. 80a RO)
Het belang van verzoeker bij het cassatieberoep is in de eerste plaats dat hij vanaf het eerste moment stelt onschuldig te zijn en dat de gevangenisstraf in combinatie met de tbs-maatregel hem ten onrechte zijn opgelegd. Een beoordeling in cassatie over de juistheid van het oordeel van het hof (en daarmee tevens dat van de rechtbank) is de enige en laatste manier waarop verzoeker in rechte zijn standpunt kan verdedigen.
Het cassatieberoep is in de tweede plaats van belang voor de handhaving van het recht. In het middel is reeds uitvoerig ingegaan op de bewegingen die plaatsvinden in het recht met betrekking tot de bewijsminimumregel en de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen. Het middel bestrijdt het arrest van het hof op beide punten. Het is voor de beoordeling van unus testis situaties in het kader van de handhaving van het recht van belang dat ook in het onderhavige geval een inhoudelijke beoordeling plaatsvindt.
Tenslotte is het aannemelijk dat bij een terugwijzing vanwege een gebrek aangaande de bewijsminimumregel dan wel een gebrek aangaande de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster bij een hernieuwde behandeling een andere beslissing van het hof zal volgen met belangrijke gevolgen voor verzoeker.
Redenen waarom verzoeker uw Raad verzoekt het cassatieberoep inhoudelijke te beoordelen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mrs. K.K. Hansen Löve en B.R. Koenders, advocaten te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Weteringschans 90 te 1017 XS Amsterdam, die verklaren tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker van cassatie.
Amsterdam, 29 februari 2016
K.K. Hansen Löve
B.R. Koenders
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 29‑02‑2016