Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/235
235 Een beroep op omkering van de bewijslast om redenen van redelijkheid en billijkheid
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691419:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 21 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4390, NJ 2003/690 met nt. DA (Singaporese nalatenschap). Een extra verzwaarde motiveringsplicht heeft de rechter die de uitzondering al of niet toepast, niet (HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2476, NJ 1998/85 (Maatschappij van Assurantie/Zonneveld)); zie ook Asser Procesrecht/Asser 3 2023/291.
Asser 2004/31, 49, 50 en 294 (Asser Procesrecht/Asser 3 2023/294) en R.J.B. Boonekamp, Stelplicht & Bewijslast, 4.2 en 6 (Inleiding); Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX 2019/178. Zie bijv. HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2988, NJ 2004/422 met nt. DA.
HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4529, NJ 2006/78, JBPr 2006/44 met nt. A.S. Rueb en AV&S 2006/33 met nt. N. van Tiggele-van der Velde (B./Interpolis). De verzekerde moet bewijzen dat zij niet begreep of behoorde te begrijpen dat haar bestaande rugklachten onder de in de vragenlijst genoemde aandoeningen vielen en vast moet komen te staan dat alles wat haar (bijv. middels haar artsen) over haar klachten bekend was, niet viel onder de in de vragenlijst genoemde aandoeningen (Van den Brink 2008, p. 97).
Gelet op de verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard is de toetsing in cassatie echter beperkt. Indien de rechter de bewijslast omkeert, moet hij de omstandigheden vaststellen die hem tot dit oordeel hebben geleid en dient hij inzicht te geven in de gedachtegang die hij daarbij heeft gevolgd. (O.m. HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4529, NJ 2006/78; HR 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9428, NJ 2001/419 met nt. MMM (Trapkastbrand); HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0827, NJ 1993/179 (Visser/Maho)). Verwezen wordt naar nr. 22.
De Hoge Raad benadrukt dat terughoudendheid bij de toepassing van deze uitzondering moet worden betracht: HR 17 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2955, NJ 2009/196 (hof had ten onrechte omgekeerd) en HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8238, NJ 2006/99, JBPr 2006/3 met nt. C.J.M. Klaassen (het hof mocht i.c. de bewijslast omkeren). Zie ook Rb. Midden-Nederland 29 juli 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2915 (ASR/Stichting Z; fraude bij zorgdeclaraties).
HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5156, NJ 2005/468 (Kroymans/Verploegen).
HR 17 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2955, NJ 2009/196, JIN 2009/405 met nt. L. van Wijnbergen. Zie ook nr. 117-118 en 121.
De rechtbank had geoordeeld dat appellante een professionele partij is van wie verwacht mag worden dat zij kwitanties afgeeft ingeval van contante betaling door een klant, dat zij verklaard heeft de van geïntimeerde ontvangen betalingen in de computer te hebben bijgehouden maar dat ze heeft nagelaten een overzicht van deze betalingen over te leggen, en ten slotte dat een door appellante overgelegd overzicht niet bij iedere betaling de hoogte van de betaling vermeldt.
Hof Amsterdam (tussenarrest) 15 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:571.
Verweerder die aan ziet komen dat hij met het bewijsrisico zal worden geconfronteerd aangezien hij een bevrijdend verweer voert, kan (al of niet subsidiair) een beroep doen op omkering van de bewijslast om redenen van redelijkheid en billijkheid (art. 150 Rv in fine). Het gaat bijvoorbeeld om gevallen waarin de partij die volgens de hoofdregel de bewijslast draagt – ook verweerder die een bevrijdend verweer voert –, in een onredelijk zware bewijspositie is geraakt door toedoen van eiser of door eiser in zijn bewijsmogelijkheden is gefrustreerd. Bewijsnood op zich vormt geen grond vormt om af te wijken van de uit de wet voortvloeiende stelplicht- en bewijslastverdeling.1
Door toedoen van de wederpartij
Mogelijk is bewijs vernietigd of ontoegankelijk gemaakt.2 In de zaak B./Interpolis liet eiseres ter zitting weten bezwaar te hebben tegen schending van de geheimhoudingsplicht van de getuige (haar huisarts) die de verzekeraar had opgeroepen. De verzekerde had daarmee de mogelijkheden van de verzekeraar om bewijs van verzwijging (een bevrijdend verweer) te leveren gefrustreerd.3
Verweerder zal voor het toedoen het nodige moeten stellen. De vraag of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit, vormt een rechtsvraag.4 In geval van omkering van de bewijslast berust bij eiser het bewijsrisico.5
Voorbeeld: het arrest Van Wijmeren/Van Rijen
Van Wijmeren was eigenaar van een onroerende zaak. Met Van Rijen hebben onderhandelingen omtrent de verkoop plaatsgevonden. Van Wijmeren stelt dat op enig moment een perfecte overeenkomst tot stand is gekomen. Van Rijen betwist dat. Van Wijmeren vordert betaling van de overeengekomen boete. In geschil was of partijen bij de koop van een woning een financieringsvoorbehoud hadden gemaakt. De bewijslast dat een financieringsvoorbehoud is overeengekomen (een beroep op een ontbindende voorwaarde) berust op de partij die daarop een beroep doet, de koper.6 Het hof had het beroep op een financieringsvoorbehoud terecht gekwalificeerd als een bevrijdend verweer maar om redenen van redelijkheid en billijkheid de bewijslast omgekeerd en had daarbij als omstandigheden in aanmerking genomen dat een financieringsvoorbehoud bij de verkoop van een woonhuis tussen particulieren een vaak voorkomend verschijnsel is en dat er reeds kort na het maken van de mondelinge afspraken discussie ontstond over het al dan niet gemaakt hebben van het voorbehoud. De verkoper moest dus van het hof aantonen dat er een overeenkomst op de essentiële onderdelen tot stand was gekomen zonder het in dergelijke gevallen zeer vaak voorkomende financieringsvoorbehoud. De Hoge Raad casseerde: “dergelijke omstandigheden rechtvaardigen, gelet ook op de bij de toepassing van de op de eisen van redelijkheid en billijkheid te betrachten terughoudendheid, niet het oordeel dat de verkoper het ontbreken van het financieringsvoorbehoud diende te bewijzen.”7
In een andere procedure was de stelling van verweerder toegesneden op het feit dat hij in een onredelijk zware bewijspositie was beland door toedoen van eiser. Het mocht hem niet baten:
“Op geïntimeerde rust in beginsel de last te bewijzen dat hij de koopsom van de auto volledig aan appellante heeft voldaan. Dat is alleen dan anders indien uit enige bijzondere regel of uit eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Een bijzondere regel doet zich in dit geval niet voor. Verder is van belang dat de rechter terughoudend dient te zijn met een omkering van de bewijslast op grond van eisen van redelijkheid en billijkheid. In het licht van dat uitgangspunt zijn de door de rechtbank opgesomde feiten en omstandigheden8 naar het oordeel van het hof niet zodanig klemmend dat daaruit zou voorvloeien dat appellante moet bewijzen dat geïntimeerde niet alle betalingen heeft verricht. Gelet op de betwisting door appellante dient geïntimeerde derhalve te bewijzen dat hij het volledige bedrag van de koopsom aan appellante heeft voldaan.”9
De uitzondering op de hoofdregel blijft dus een echte uitzondering.