De middelen tenderen daarmee in de richting van de Meer- en Vaartproblematiek (HR 1 februari 1972, NJ 1974, 450). Of ze nu in de sleutel staan van de redengevendheid van het bewijs dan wel van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is hier verder niet erg relevant, omdat het onderscheid nogal gekunsteld is. Zie verder Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, negende druk, Wolters Kluwer Deventer 2018, p. 900.
HR, 08-12-2020, nr. 19/05815
ECLI:NL:HR:2020:1938
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-12-2020
- Zaaknummer
19/05815
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1938, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑12‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:982
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2019:4534
ECLI:NL:PHR:2020:982, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 27‑10‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1938
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Moord op moeder door toedienen dodelijke hoeveelheid oxycodon, art. 289 Sr. Klachten over daderschap, opzet en voorbedachte raad en de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregelen. HR: art. 81.1 RO en omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregelen, art. 36f Sr (vgl. ECLI:NL:HR:2020:914).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05815
Datum 8 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 december 2019, nummer 23/001120-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen vervangende hechtenis is toegepast en dat de Hoge Raad bepaalt dat telkens gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
Namens de verdachte heeft W.J. Morra, advocaat te Amsterdam, daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers telkens vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering telkens gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2020.
Conclusie 27‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Veroordeling door het hof voor moord op tachtig jarige moeder in Amsterdam in 2016. Twee middelen bestrijden de motivering van de bewezenverklaring voor wat betreft daderschap (alternatieve scenario's), opzet en voorbedachte raad. Bij voorbedachte raad vereiste tijdsverloop kon het hof afleiden uit aard en samenstel van gedragingen. Volgens de conclusie van de AG kan de HR de veroordeling in stand laten, maar moet de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel worden vervangen door gijzeling (derde middel).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/05815
Zitting 27 oktober 2020
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 19 december 2019 door het Gerechtshof Amsterdam wegens “moord”, veroordeeld tot 15 jaren en negen maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, waarbij de vervangende hechtenis telkens is bepaald op vijf dagen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Waarover gaat het feitelijk in de zaak?
3. Verdachte en zijn vrouw ( [betrokkene 1] ) hebben op dezelfde zittingen in hoger beroep terecht gestaan in verband met de dood van de tachtig jarige moeder ( [slachtoffer] ) van de verdachte. Moeder is in de zeer vroege ochtend van 12 juni 2016 dood in bed aangetroffen. In het bloed van moeder is oxycodon (een ‘variant’ van morfine) aangetroffen en die stof kan in het licht van de aangetroffen hoeveelheid de dood verklaren. Verdachte en zijn vrouw wonen vlakbij moeder en hebben via de tuin toegang tot haar woning. Ook één van de twee broers van verdachte ( [betrokkene 2] ) woont in de onmiddellijke omgeving. Over de lichamelijke gesteldheid van moeder, de al dan niet toereikende zorg voor haar (door een bij haar inwonende derde in het dossier aangeduid als [betrokkene 3] en ook als [betrokkene 4] ), een financieel motief om haar te doden en vele andere zaken lopen de standpunten in dit dossier sterk uiteen. De reden daarvan wordt vooral gezocht in een langer lopend conflict tussen verdachte en zijn vrouw enerzijds en de twee broers anderzijds. Uit het proces-verbaal van de zitting van 27, 28, 29 november en 5 december 2019 blijkt dat de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting uitgebreid is geweest en dat aldaar ook een aantal deskundigen over het verband tussen oxycodon en de dood zijn gehoord. Ondanks zijn ontkenning is verdachte door het hof veroordeeld.
Inleiding op de bespreking van de middelen
4. Over het derde middel dat inhoudt dat op de schadevergoedingsmaatregel niet meer het regime van vervangende hechtenis, maar dat van gijzeling toepasselijk is, zal ik in het vervolg uiterst kort zijn, omdat het volgens de vaste rechtspraak van de Hoge Raad slaagt. De beide overige middelen betreffen de (ontoereikende) bewijsmotivering. Veel thema’s uit de feitelijke aanleg keren in cassatie terug: daderschap, opzet en voorbedachte raad. Echter het thema dat er helemaal geen sprake is van een strafbaar feit als doodslag of moord (onder meer wegens ontbrekende causaliteit) komt als zodanig niet meer uitdrukkelijk aan de orde. In zoverre spelen de verklaringen van de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde deskundigen geen rol meer. De kern van de cassatieschriftuur vormt de stelling dat de bewijsmotivering niet redengevend, niet voldoende sluitend is. Nu nergens in de cassatieschriftuur in termen van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten als bedoeld in art. 359, tweede lid, Sv wordt geredeneerd, lees ik de schriftuur vooral zo dat het door het hof gebruikte bewijs een aantal alternatieve scenario’s onvoldoende uitsluit. De bewijsvoering voldoet in het licht van die scenario’s volgens de steller van het middel niet aan de eis dat het bewezenverklaarde met voldoende mate van zekerheid vaststaat, hoogst waarschijnlijk is. Er zitten te veel gaten in de bewijsvoering.1.Rechtsklachten worden niet naar voren gebracht.
5. De aanpak van de verdediging in feitelijke aanleg was blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnota die onderdeel uitmaakt van het proces-verbaal van de zitting van 27, 28, 29 november en 5 december 2019 - voor zover hier van belang - de volgende. Er zijn drie alternatieve scenario’s ‘gepresenteerd’ inzake de vraag hoe het (dodelijke) middel oxycodon in het lichaam van het slachtoffer is terecht gekomen. Er zijn naast de verdenking jegens verdachte in de pleitnota de volgende drie alternatieven uitdrukkelijk besproken (en van een afzonderlijk opschrift voorzien): door toedoen van een broer (F) van verdachte (pleitnota nrs.123-131), door toedoen van de inwonende verzorger van het slachtoffer (pleitnota nrs.138-151) of door het slachtoffer zelf (nrs.152-162). Bovendien wordt in het kader van de bespreking van de mogelijkheid dat de broer het middel heeft toegediend onder nr. 125 van de pleitnota nog gesteld:
“Kortom: andere scenario's dan dat ofwel cliënt of [betrokkene 1] toegang hadden, zijn mogelijk. [betrokkene 3] , [slachtoffer] zelf, [betrokkene 5] , [betrokkene 2] , of toch een onbekende derde - die scenario's variëren van volstrekt niet uitgesloten tot goed mogelijk.”
6. De scenario’s van [betrokkene 5] en een onbekende derde zijn niet uitdrukkelijk nader toegelicht. De presentatie van de overige drie alternatieven heeft de vorm van het stellen van vragen, van nogal eens de constatering dat er geen onderzoek is gedaan naar het antwoord op die vragen almede soms - wanneer er wel onderzoek is - van het in twijfel trekken van het antwoord van een getuige en tenslotte van de conclusie dat de alternatieve scenario’s niet zijn uit te sluiten. Er worden daarmee andere mogelijkheden naar voren gebracht, maar er wordt niet stellig één bepaalde andere feitelijke gang van zaken gepresenteerd. De verdediging in feitelijke aanleg richt zich vooral op de rechterlijke overtuiging.
7. De aanpak van de verdediging in feitelijke aanleg en cassatie leidt gelet op de aan de orde gestelde bewijsproblematiek onvermijdelijk tot de slotsom dat ruimte voor ingrijpen in cassatie beperkt is.2.Een fundamenteel oordeel over de selectie en waardering van de bewijsmiddelen is volgens vaste rechtspraak in cassatie nu eenmaal niet aan de orde: de rechter is vrij om uit het beschikbare bewijsmateriaal datgene tot bewijs te bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht.3.De cassatieklachten houden evenmin in dat het bewijs ontoereikend is in die zin dat er te weinig wettig bewijs is. Dat er sprake is van veronachtzaming van de bewijsminimumregels wordt terecht niet gesteld. Kortom het eerste en tweede middel richten zich op de onbegrijpelijkheid van de bewijsredenering. Die bestaat in het bestreden arrest uit bewijsoverwegingen en een opsomming van gebezigde bewijsmiddelen. De stelling in cassatie is dat de bewijsvoering onbegrijpelijk is omdat deze - mede in het licht van de verdediging in feitelijke aanleg heeft aangevoerd - onvoldoende redengevend, onvoldoende sluitend is. Dat kan in cassatie ter toets komen.4.
8. In verband met de vraag of het hof niet onbegrijpelijk kon vaststellen dat het bewijs toereikend, voldoende sluitend is, wordt in de cassatieschriftuur met name een beroep gedaan op een conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge.5.Ik citeer de conclusie van zijn betoog waarmee ik instem:
“De conclusie die naar mijn mening uit het voorgaande moet worden getrokken, is dat in zaken als de onderhavige - waarin er niet vanuit mag worden gegaan dat de verdachte de ware toedracht kent - aan de bewijsvoering hoge eisen moeten worden gesteld. Alle denkbare scenario’s die niet bij voorbaat als hoogst onwaarschijnlijk hebben te gelden, dienen daarin te zijn geadresseerd. Dat betekent ook dat de motivering nauw steekt. Die moet duidelijk maken wat de gedachtegang is geweest. Helder moet zijn welke redengevende betekenis aan bepaalde gegevens is toegekend. Dat geldt in het bijzonder op punten waarop verweer is gevoerd. Een beroep op een alternatief scenario dat niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk kan worden afgedaan, levert al gauw een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op waarop moet worden gerespondeerd.”
9. In een overzichtsarrest heeft de Hoge Raad overwogen6.:
“Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
Bij het bovengenoemde bewijsverweer kan worden gedacht aan een betoog waarin een beroep wordt gedaan op niet hoogst onwaarschijnlijke feiten en/of omstandigheden die met de inhoud van de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen niet in strijd zijn doch die - indien juist - onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring (het Meer en Vaart-verweer, zo genoemd naar de casus van HR 1 februari 1972, NJ 1974, 450). Indien de rechter aan de verwerping van een dergelijk verweer nieuwe, nog niet in de bewijsmiddelen voorkomende feiten of omstandigheden ten grondslag legt waarop de bewezenverklaring steunt, moet immers worden gesproken van feiten en/of omstandigheden die door de rechter redengevend voor de bewezenverklaring worden geacht.”
10. Rechtsoverweging 2.5 van het arrest waarop in de cassatieschriftuur (onder nummer 2.10) een beroep wordt gedaan luidt:
“Als uitgangspunt heeft te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter - indien hij tot een bewezenverklaring komt - die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen.
Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.”
11. Het eerste middel klaagt dat het hof de verdachte als dader heeft aangewezen alsmede over het opzet op de dood dat de dader volgens het hof heeft gehad. Het tweede middel klaagt over de bewezenverklaarde voorbedachte raad.
12. Ten behoeve van de eerste twee middelen geef ik eerst de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer, voor zover van belang voor de beoordeling van de middelen. Vervolgens worden de in een bijlage bij het arrest vervatte bewijsmiddelen geciteerd. Onmiddellijk aansluitend daaraan worden vanaf randnummer 16 de middelen besproken.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
13. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, zijn moeder [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1935) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door [slachtoffer] een dodelijke hoeveelheid oxycodon toe te dienen.”
14. Het hof heeft in het bestreden arrest onder meer het volgende overwogen
“Toediening pillen
Hef hof gaat er vanuit dat de oxycodon die in het bloed van [slachtoffer] is aangetroffen het gevolg is van oraal - al dan niet in gemalen vorm - ingenomen pillen, nu in de mond van [slachtoffer] een pil bevattende oxycodon is aangetroffen en aanwijzingen ontbreken voor een andere wijze van inname, bijvoorbeeld intraveneus.
Het hof is voorts van oordeel dat het niet [slachtoffer] zelf is geweest die de pillen heeft bemachtigd en ingenomen, maar dat die pillen haar zijn toegediend. Dit leidt het hof af uit het gegeven dat [slachtoffer] blijkens verklaringen van getuigen slecht ter been was en er naast het bed waarin zij is aangetroffen - blijkens de van de plaats delict gemaakte foto’s (op p. A19 van het dossier) - geen glas aanwezig was en door de forensisch onderzoekers van de politie ook geen (lege) verpakking pillen of een pillendoos is aangetroffen. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1] , verzorgster in het hotel van het Leger des Heils in [plaats] waar [slachtoffer] van 28 mei 2016 tot en met 3 juni 2016 heeft verbleven, blijkt dat de voeten van [slachtoffer] tekenen gaven van necrotische hielen. Dat er sprake was van afstervend weefstel aan de hielen wordt bevestigd door de getuige [getuige 2] , eveneens verzorgster in het hotel van het Leger des Heils. Het hof leidt hieruit af dat [slachtoffer] moeilijk liep. Uit de ‘rapportageregels’ van voornoemd hotel blijkt weliswaar dat [slachtoffer] beter ging lopen in de loop van de week, maar dat dit geschiedde met hulp van derden. Dat [slachtoffer] minder mobiel was, wordt bovendien bevestigd door [betrokkene 5] , die heeft verklaard dat zij de laatste maand het eten voor [slachtoffer] naar haar woning bracht, omdat [slachtoffer] zo moeilijk liep. Ook [betrokkene 4] heeft verklaard dat [slachtoffer] de laatste tijd niet meer zelfstandig uit bed kon komen. Het hof concludeert dan ook dat [slachtoffer] de pillen niet zelfstandig, zonder enige betrokkenheid van een ander, heeft ingenomen. Iemand moet de pillen hebben gepakt en ervoor hebben gezorgd dat [slachtoffer] deze heeft gekregen en doorgeslikt.
Wie heeft de pillen toegediend?
Relevant in dit verband is de vraag op welk tijdstip [slachtoffer] de pillen, bij benadering, toegediend heeft gekregen. [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] rond 20.30 uur naar bed heeft gebracht. [verdachte] heeft verklaard dat hij zijn moeder om ongeveer 22.00 uur heeft bezocht. Om 3.00 uur heeft [betrokkene 4] [slachtoffer] nog horen snurken. Aangezien [slachtoffer] om ongeveer 5.15 uur door [betrokkene 4] en [betrokkene 1] dood is aangetroffen in haar bed en volgens de deskundigen Dahan en Oosting het overlijden zal hebben plaatsgevonden tussen één en zes uren na inname van de oxycodon, stelt het hof vast dat de voor [slachtoffer] dodelijke hoeveelheid oxycodon ergens tussen 21.00 uur en 5.15 uur moet zijn toegediend.
Directe toegang tot (de woning van) [slachtoffer] hadden [betrokkene 4] , [verdachte] en [betrokkene 1] en zij waren elk, in meer of mindere mate, bij de verzorging van [slachtoffer] betrokken. Het is dus zeer goed mogelijk, en het meest voorstelbaar, dat één van hen de pillen aan [slachtoffer] heeft toegediend. De verdediging heeft echter, naast het hiervoor reeds verworpen scenario dat [slachtoffer] zelfstandig de pillen heeft ingenomen en het scenario van toediening door [betrokkene 4] , nog een aantal alternatieve opties aangedragen: [betrokkene 2] , [betrokkene 5] of een onbekende derde.
Het hof stelt voorop dat een door de verdachte aangedragen, alternatieve lezing, kan worden weerlegd door het vaststellen van, aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen, feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing uitsluiten. Een dergelijke vaststelling is niet vereist in het geval de alternatieve lezing niet aannemelijk is geworden of als ongeloofwaardig wordt beoordeeld, dan wel de lezing van de verdachte zó onwaarschijnlijk is, dat deze geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.
Dat laatste geldt voor de door de verdediging geopperde mogelijkheid dat een onbekende derde aan [slachtoffer] oxycodon heeft toegediend.
De stelling dat [betrokkene 2] of [betrokkene 5] mogelijk de oxycodon heeft toegediend is niet aannemelijk geworden. Het zijn louter theoretische mogelijkheden waarvoor een begin van onderbouwing ontbreekt. Het enkele gegeven dat [betrokkene 5] beschikte over de sleutel van de woning van [slachtoffer] is in elk geval onvoldoende. Ten aanzien van de lezing dat [betrokkene 2] mogelijk oxycodon aan zijn moeder heeft toegediend is nog aangevoerd dat hij, naast een sleutel, ook beschikte over daderwetenschap. Nog daargelaten de juistheid van deze beweringen, geldt dat [betrokkene 2] al zeer lange tijd geen contact meer met zijn moeder had, behoudens een bezoek aan zijn moeder toen zij in [plaats] verbleef. De broers leefden in onmin en [betrokkene 2] kwam niet meer bij zijn moeder thuis. Sterker nog: [betrokkene 4] moest er op letten dat [betrokkene 2] , en ook [betrokkene 7] , niet in de woning zouden komen. Bij gebreke van enige aanwijzing in die richting is dan ook volstrekt onvoorstelbaar dat [betrokkene 2] , die wist dat [betrokkene 4] bij zijn moeder in huis woonde en met haar verzorging was belast, in de late avond (na 21.00 uur) of gedurende de eerste uren van de nacht, de woning van zijn moeder is ingeslopen en haar zover heeft gekregen oxycodon te slikken om vervolgens weer ongezien en ongehoord de woning te verlaten.
Dan komt het hof terug bij de mogelijkheid dat [betrokkene 4] aan [slachtoffer] de oxycodon heeft toegediend. Hij heeft dat ontkend en uiteindelijk is hiervoor in het dossier geen enkele aanwijzing te vinden. [betrokkene 4] was belast met de verzorging van [slachtoffer] en gaf haar in verband daarmee elke ochtend pillen, die aan hem werden verstrekt door [verdachte] en [betrokkene 1] in dagelijkse pillendoosjes en die hij naar eigen zeggen (het hof begrijpt: de laatste weken) eerst fijn maalde en met vloeibaar eten of drinken vermengde. Het betrof dan vitaminepillen, pillen tegen incontinentie en papaver. [slachtoffer] kreeg (naar het hof begrijpt: eveneens de laatste week of weken) wel pijnstilling in verband met haar necrotische hielen, maar dat betrof enkel paracetamol. Het NFI heeft in het bloed van [slachtoffer] ook paracetamol aangetroffen. [verdachte] heeft ook verklaard dat hij [slachtoffer] de bewuste zaterdagochtend twee paracetamol heeft gegeven. [slachtoffer] verkeerde in elk geval op 11 juni 2016 kennelijk niet in een situatie dat zij zoveel pijn had, dat zij dringend behoefte had aan veel zwaardere pijnstilling dan gebruikelijk. Dat [betrokkene 4] onder deze omstandigheden zou hebben besloten af te wijken van zijn dagelijkse routine en zonder enige aanleiding en overleg met [verdachte] of [betrokkene 1] aan [slachtoffer] oxycodon toe te dienen, is dan ook uiterst onwaarschijnlijk. Nog minder voorstelbaar is dat [betrokkene 4] aan [slachtoffer] oxycodon heeft toegediend om haar opzettelijk van het leven te beroven. Hij was immers dakloos, althans verbleef in de opvang, voordat hij bij de verzorging van [slachtoffer] betrokken raakte en had zijn onderdak en inkomen dan ook uitsluitend te danken aan het feit dat hij ten behoeve van de verzorging van [slachtoffer] bij haar kon inwonen. Deze overwegingen leiden tot de conclusie dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat [betrokkene 4] aan [slachtoffer] oxycodon heeft toegediend.
Al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de oxycodon door [verdachte] en/of [betrokkene 1] aan [slachtoffer] is toegediend. Hiermee is de vraag naar het daderschap echter nog niet beantwoord.
Betrokkenheid verdachten
Zoals hiervoor is overwogen, stelt het hof vast dat de voor [slachtoffer] dodelijke hoeveelheid oxycodon tussen omstreeks 21.00 uur en 5.15 uur moet zijn toegediend. [verdachte] is naar eigen zeggen de avond van 11 juni 2016 rond 22.00 uur nog bij zijn moeder gaan kijken. [betrokkene 1] was daar volgens zijn verklaring niet bij. Zij is volgens haar eigen verklaring die avond en nacht niet meer in de woning van [slachtoffer] geweest. Dan kan het niet anders zijn dan dat het [verdachte] is geweest die aan [slachtoffer] de oxycodon heeft toegediend.
Het hof heeft bij de vaststelling dat [verdachte] de oxycodon aan [slachtoffer] moet hebben gegeven het navolgende OVC-gesprek betrokken. In de Porsche van de verdachten is door de politie apparatuur ingebracht waarmee heimelijk gesprekken in de auto kunnen worden opgenomen. In hun gesprek op 27 oktober 2016 bespreken de verdachten, voor zover hier van belang, het navolgende:
[verdachte] : En weet je wat het ook nog is nu, als wel het tweede rapport ietsje anders is als de eerste, dan hebben ze nog niks, als ze bij de tweede keer wel iets hebben gevonden, maar dan hebben ze nog niks, want dan zeg ik we hebben het eerste rapport, ja wat u gaat van uit het tweede rapport, we kunnen ook uitgaan van het eerste rapport gaan, er liggen twee tegenstrijdige....maar daar kunnen ze ook niks mee.
[betrokkene 1] : ja maar als er iets concreets is, hadden we al vastgezeten [verdachte] .
[verdachte] : En dan nog [betrokkene 1] . En dan nog, al vinden ze morfine, al vinden ze afdrukken van een kussen of van verstikking, ja nou ja, het is zoals het is, en ehh we hebben haar naar bed gebracht en ehhh
[betrokkene 1] : En ik heb haar gevonden in de tussentijd.
[verdachte] : We hebben haar gevonden en in de tussentijd, jij bent er niet geweest, ik ben er niet geweest. Ze kunnen nooit....Dat ik haar heb vermoord, of dat jij haar hebt vermoord, of dat wij haar hebben vermoord.
[verdachte] : Zolang wij niet bekennen weten hun niet wie het gedaan heeft. Dus kunnen ze je ook niet veroordelen, bewijs.
[betrokkene 1] : [betrokkene 3] was er ook
[verdachte] : Ja, maar ze hebben geen vingerafdruk van op de mond van ehhh weet ik veel wat. Ze gissen gewoon en waarschijnlijk dat de belasting al een beetje ehh, aan, aan het jagen is, ja we willen onderzoek want we hebben een vermoeden, we hebben een vermoeden.
[betrokkene 1] : Dan hadden ze dat lichaam ook niet vrijgegeven
[verdachte] : En ze is gecremeerd, dus ze kunnen niets meer terugvinden. Dat is ook nog een groot voordeel.
(...)
[verdachte] : ik ben blij dat we even naar hem zijn gegaan en dat hij zegt dat hij eerst gaat informeren NTV En ehhh, dat we alletwee af getapt worden, de telefoon, ik was al een beetje voorzichtig met mijn uitspraken.
Het hof leidt uit dit gesprek af dat [verdachte] en [betrokkene 1] - kennelijk naar aanleiding van hun bezoek aan de advocaat - de verschillende opties bespreken. In dit gesprek spreken zij onder meer over morfine. Door de verdachten is eerst bij gelegenheid van de behandeling van de zaak in eerste aanleg naar voren gebracht dat zij in dit gesprek speculeren over de beschuldigingen door de (schoon)broers. Ter terechtzitting in hoger beroep is door [verdachte] verklaard dat zijn broer [betrokkene 2] al in september (het hof begrijpt 2016) stond te roepen dat hij zijn moeder om het leven had gebracht met morfine. Wat daar verder van zij, het hof kan in elk geval vaststellen dat de verdachten ten tijde van het OVC-gesprek nog niet beschikten over enig rapport van een deskundige waarin melding werd gemaakt van oxycodon. Sterker nog, op dat moment hadden zij, blijkens hun verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, enkel vernomen dat [slachtoffer] een natuurlijke dood was gestorven.
Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat, indien de verdachte, zoals hij zelf stelt, geen oxycodon heeft toegediend, niet valt in te zien waarom hij zegt dat het “een groot voordeel is” dat [slachtoffer] gecremeerd is en “ze dus niets meer kunnen terugvinden”. Immers, in het geval dat [verdachte] niet verantwoordelijk is voor het toedienen van de oxycodon, zou juist het nog kunnen onderzoeken in zijn voordeel zijn. De door de verdachte in hoger beroep gegeven uitleg, dat daarmee werd gedoeld op het door de broers niet opnieuw kunnen laten opgraven van het lichaam van [slachtoffer] , acht het hof volstrekt niet passen in de context van het - door het hof zelf beluisterde - gesprek en ook overigens ongeloofwaardig.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de opmerking van de verdachte “zolang wij niet bekennen weten hun niet wie het gedaan heeft”, mede in het licht van het voorgaande, niet anders kan worden uitgelegd dan dat het duidt op betrokkenheid van [verdachte] bij het toedienen van de oxycodon, leidend tot de dood van [slachtoffer] . Dit geldt eveneens voor de opmerking van [betrokkene 1] , inhoudende dat “als er iets concreets was, zij en de verdachte al hadden vastgezeten”.
Opzet
Zoals hiervoor overwogen, gaat het hof er van uit dat er tenminste twee pillen oxycodon aan [slachtoffer] moeten zijn toegediend.
Pillen oxycodon zijn op legale wijze niet vrij verkrijgbaar. Volgens forensisch arts M. Hollmann wordt dit middel uitsluitend op naam verstrekt, omdat het een potentieel dodelijk middel betreft. Aan [slachtoffer] was rond de periode van haar overlijden niet het gebruik van oxycodon voorgeschreven. In het dossier is, zoals hiervoor reeds overwogen, geen aanwijzing te vinden dat [slachtoffer] de avond van 11 juni 2016 dan wel de nachtelijke uren daaropvolgend in zodanige pijn verkeerde dat zij zwaardere pijnstilling behoefde.
Het voorgaande betekent dat [verdachte] aan [slachtoffer] ten minste twee pillen oxycodon moet hebben gegeven, terwijl dat een potentieel dodelijk middel is, [slachtoffer] geen pijn had die niet met paracetamol afdoende kon worden bestreden, aan haar geen oxycodon was voorgeschreven en ook anderszins niet voorafgaand aan het toedienen een arts is geraadpleegd. In dit verband wijst het hof nog op het rapport van dr. Lusthof van 26 augustus 2016 waarin is opgenomen dat de gemeten concentratie van oxycodon in het bloed van [slachtoffer] volgens de deskundige veel hoger is dan bij therapeutisch gebruik. Deskundige Dahan heeft daarover verklaard dat de gemeten concentratie “veel” te noemen is en dat een “lethale dosis lager is dan deze dosis”. Nog daargelaten dat [verdachte] hierover niets heeft verklaard, is ook om deze reden het toedienen van de oxycodon als pijnbestrijding niet aannemelijk geworden.
Naar het oordeel van het hof impliceren de gedragingen van de verdachte onder deze omstandigheden het opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer. Daarbij betrekt het hof tenslotte ook nog dat de verdachte de sporen die in verband konden worden gebracht met het toedienen van de oxycodon, zoals lege strips of een glas water, kennelijk heeft weggemaakt of opgeruimd. Het verhullen van het feit dat aan [slachtoffer] pillen zijn gegeven, duidt volgens het hof eens te meer op de kwaadaardige bedoeling daarvan.
Voorbedachte raad
Het hof stelt bij de vraag of ‘voorbedachte raad’ kan worden bewezen, het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Onduidelijk is hoe [verdachte] aan de oxycodon is gekomen, die hij zijn moeder (al dan niet in gemalen vorm) heeft toegediend om haar om het leven te brengen. Zoals hiervoor overwogen betreft oxycodon een potentieel dodelijk middel, dat op legale wijze niet vrij verkrijgbaar is. Om de pillen te bemachtigen is een recept van een arts benodigd en moeten dus handelingen worden verricht (arts- en apotheekbezoek) om de pillen te verkrijgen. In het illegale circuit zijn eveneens diverse handelingen benodigd om te kunnen beschikken over de pillen: zo zal een bestelling moeten worden geplaatst via internet of dient een dealer te worden benaderd, waarna de levering van het middel moet worden afgewacht. Vervolgens moet het middel worden toegediend. Aan [slachtoffer] was rond de periode van haar overlijden geen oxycodon voorgeschreven, zodat er van moet worden uitgegaan dat dergelijke pillen niet in de woning van [slachtoffer] zelf voorhanden lagen. Dat heeft de verdachte overigens ook niet gesteld, noch anderszins is daarvan gebleken. [verdachte] moet de oxycodon zodoende op een andere, zoals hierboven omschreven, wijze hebben verkregen. Hij is daarmee vervolgens naar de woning van [slachtoffer] gegaan en heeft haar de pillen laten slikken. Het hof is van oordeel dat, gelet op dit samenstel van benodigde handelingen, de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Dat geldt eveneens indien er van moet worden uitgegaan dat sprake is geweest van toediening van eerder aan [betrokkene 1] voorgeschreven pillen oxycodon, hoewel dit door de verdachte niet is gesteld. Ook in dat geval moeten de pillen uit de woning van [verdachte] en [betrokkene 1] zijn gehaald en naar de woning van [slachtoffer] zijn gebracht en die pillen aan [slachtoffer] zijn toegediend. In dat geval geldt dan verder dat (veel) meer pillen zijn toegediend dan de twee pillen waarover hiervoor is gesproken, immers aan [betrokkene 1] waren pillen van 5 mg oxycodon met directe afgifte en 10 mg oxycodon met verlengde afgifte voorgeschreven en zoals hiervoor overwogen was er minimaal 40 mg oxycodon benodigd om de bij [slachtoffer] vastgestelde bloedconcentratie te bereiken.
Dat in het onderhavige geval zou zijn gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling dan wel sprake is van enige andere contra-indicatie is niet gesteld en ook anderszins niet aannemelijk geworden. Voor de volledigheid herhaalt het hof dat door [verdachte] niet is verklaard dat hij in het kader van pijnbestrijding oxycodon heeft toegediend, zodat een scenario dat abusievelijk te veel oxycodon is toegediend, geen bespreking behoeft.”
Bewijsmiddelen
15. De aan het arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage houdt het volgende in:
“1. Een geschrift, zijnde een verslag betreffende een niet-natuurlijke dood van forensisch arts drs. J. Stomp van 12 juni 2016 (Algemeen dossier, pagina A10 e.v.).
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van schouwarts Stomp:
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1935 te [geboorteplaats] , gewoond hebbende op [a-straat 1] in Amsterdam, is overleden op 12 juni 2016 te Amsterdam. Ondergetekende, J. Stomp, lijkschouwer, verklaart er niet van overtuigd te zijn, dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden.
Medicijnen zijn niet in de slaapkamer aangetroffen.
Advies: toxicologie en sectie.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (Algemeen dossier, pagina A1 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op [a-straat 1] woont [slachtoffer] , weduwe van [betrokkene 6] . Op [a-straat 2] woont zoon [betrokkene 2] . Op [b-straat 1] woont de schoondochter alleen (het hof begrijpt: [betrokkene 5] ) en op [b-straat 2] woont zoon [verdachte] met zijn vrouw [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) en twee kinderen.
3. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 13 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (Algemeen dossier, pagina A16 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op zondag 12 juni 2016 werd door ons verbalisanten als forensische onderzoekers op verzoek van de politie een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een lijkvinding, geconstateerd tussen zondag 12 juni te 06:21 uur en zondag 12 juni 2016 te 06:39 uur. De overledene is de bewoonster van perceel [a-straat 1] te Amsterdam, genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1935 te [geboorteplaats] . Tijdens het onderzoek werd door ons het volgende bevonden en waargenomen.
In de slaapkamer van de woning aan [a-straat 1] te Amsterdam zagen wij op een bed het stoffelijk overschot van een vrouw. Na het openen van de mond zagen wij direct een lichtkleurige ronde pil, welke werd veiliggesteld, verpakt en voorzien van SIN: AAJW2319NL. In de slaapkamer zagen wij geen verpakkingen van medicijnen en/of pillen.
4. Een geschrift, zijnde een herzien rapport betreffende toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] van 26 augustus 2016 van dr. K.J. Lusthof, ten tijde van het opmaken van dit rapport als toxicoloog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (Algemeen dossier, pagina A43 e.v.).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de deskundige Lusthof:
Resultaten
De resultaten van het toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] :
Stof Onderzocht materiaal Resultaat
Oxycodon femoraal bloed (AAJN6126NL) 0,35 mg/l
hoofdhaar (AAJN6123NL) aangetoond
pil uit mond (AAJW2319NL) aangetoond
Bloed uit de dijbeenader (femoraalbloed) is het meest geschikte onderzoeksmateriaal om concentraties van stoffen in te bepalen waardoor een indruk kan worden verkregen van de effecten van een stof vlak voor het overlijden.
Oxycodon is een opiaat. Oxycodon wordt toegepast bij de behandeling van chronische hevig pijn of bij acute hevige postoperatieve pijn. Werkzame concentraties oxycodon in bloed liggen doorgaans tussen ongeveer 0,026 en 0,065 mg/1. Toxische effecten kunnen optreden bij bloedconcentraties van oxycodon hoger dan 0,26 mg/1.
In het femoraalbloed van [slachtoffer] is een concentratie van oxycodon gemeten die veel hoger is dan bij therapeutisch gebruik. Oxycodon is ook aangetoond in de pil uit de mond.
Conclusie:
In het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] zijn oxycodon, omzettingsproducten daarvan en paracetamol aangetoond. In de pil uit de mond is ook oxycodon aangetoond. In het haar van [slachtoffer] is oxycodon aangetoond in een concentratie die past bij incidenteel gebruik (geen gewenning aan oxycodon). Op grond van de in het femoraalbloed gemeten concentratie van oxycodon en de resultaten van het haaronderzoek kan het overlijden van [slachtoffer] worden verklaard, bij uitsluiting van een betere doodsoorzaak.
5. Een geschrift, zijnde een rapport betreffende pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, als arts en patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, van 13 september 2016 (Algemeen dossier, pag A31 e.v.).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van deskundige Soerdjbalie-Maikoe:
Conclusie
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , oud 80 jaren, kan het overlijden worden verklaard op toxicologische gronden, namelijk de gemeten concentratie van oxycodon.
6. De verklaring van de deskundige dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, als arts en patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg (proces verbaal terechtzitting van 22 en 23 februari 2018 en 1 maart 2018).
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Bij sectie kun je op grond van bevindingen met een zekere mate van waarschijnlijkheid iets zeggen over de conditie van het lichaam bij leven. In dit geval waren er geen afwijkingen van betekenis die konden duiden op een ziekelijke toestand. Er zijn geen tekenen van ondervoeding of uitdroging aangetroffen. Het lichaam van [slachtoffer] was een volstrekt normaal lichaam. De afwijkingen aan de organen waren nauwelijks van betekenis.
Het ging hier (het hof begrijpt: het gewicht van het hart) niet om substantieel meer gewicht dan de normale waarde. Gelet op de dikte van de hartspieren in combinatie met het gewicht van het hart van [slachtoffer] was dit een normaal hart (het hof begrijpt: geen vergroot hart).
7. Een geschrift, zijnde een schriftelijk commentaar inzake het overlijden van [slachtoffer] van 21 november 2019, opgemaakt door dr. F.R.W. van de Goot, als arts en patholoog verbonden aan het Centrum voor Forensische Pathologie (los gevoegd).
Dit schriftelijk commentaar houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van deskundige Van de Goot:
Er was geen vergroot hart.
Nu blijkt dat er bij uitgebreider onderzoek (het hof begrijpt: van het NFI) wel sprake is van een toxicologische aanwezigheid kan gerust worden teruggevallen op de oorspronkelijke conclusie van de afdeling toxicologie van het NFI waarin aangegeven wordt dat de aanwezige oxycodon tezamen met een pre-existente cardiale belasting het overlijden heeft veroorzaakt/kan hebben veroorzaakt.
8. De verklaring van de deskundige dr. A. Dahan, hoogleraar anesthesiologie van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik bij de berekening ben uitgegaan van plasmaconcentratie. Als de 0,35 milligram wordt gedeeld door 1,3 kom je uit op 0,27 milligram.
Vervolgens heb ik de hele analyse opnieuw gedaan en ik ben daar bij uitgegaan van data die ik heb verkregen uit eigen experimenten (‘data on file’). Ik heb experimenten gedaan met vrijwilligers. In de experimenten heb ik de vrijwilligers oxycodon gegeven en heb ik de concentratie in het bloed gemeten over de tijd. Van daaruit ben ik terug gaan redeneren hoeveel milligram noodzakelijk is geweest om die concentraties te bereiken. Daarnaast heb ik in het vonnis de karakteristieken gelezen van de persoon waar het hier om gaat. Een persoon van 80 jaren oud, een gewicht van 47 kilogram die in een situatie zat waarin ze niets at of dronk de laatste paar dagen van haar leven. Toen ben ik terug gaan redeneren. De eerste stap daarbij is dat alle bepalingen/metingen in de literatuur uitgaan van personen van 80 à 90 kilogram. De tweede stap is kijken naar de omstandigheid dat een persoon een tijd lang niet heeft gegeten of heeft gedronken, wellicht had ze een slechte nierfunctie. De leeftijd speelt ook een rol, met name op de nierfunctie. Mijn nieuwe berekening is zo’n 30 of 40 % minder dan de oude berekening. Ik heb de stap toegevoegd waarop ik kritiek heb gehad, namelijk dat ik ben uitgegaan van plasma. En met deze nieuwe berekening kwam ik uit op zo’n 40 tot 80 milligram oxycodon. Ik kan u zeggen dat 350 nanogram per ml veel is.
U vraagt mij of ik iets kan zeggen over het tijdstip van toedienen van de oxycodon. Ik heb zelf nagedacht aan de hand van de concentraties wat het moment van overlijden zou kunnen zijn geweest. Ik ben er intussen ook vanuit gegaan dat alle oxycodon in één keer is toegediend in plaats van sequentieel, zoals ik aanvankelijk in het rapport had opgenomen. Ik geloof niet dat ze de tabletten sequentieel heeft ingenomen, omdat ze dan eerder zou zijn overleden en de concentratie dan niet zo hoog had kunnen worden. Ik denk dat ze na 1 tot 6 uur na toediening van de oxycodon is overleden. De lethale dosis oxycodon is lager dan de dosis die is geconstateerd bij [slachtoffer] . Als je het sequentieel inneemt, dan bereik je al eerder een dosis die tot de dood leidt. Uitgaande van het scenario dat ze is overleden aan deze hoeveelheid oxycodon, meen ik dat ze in dat geval - gelet op de hoge concentratie - alles in korte tijd in één keer heeft ingenomen. In het scenario dat ze elk uur een tablet in zou nemen, zou al eerder een mogelijk lethale concentratie zijn bereikt.
9. De verklaring van de deskundige dr. K.J. Lusthof, ten tijde van het afleggen van deze verklaring als toxicoloog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg (proces-verbaal ter terechtzitting van 22 en 23 februari 2018 en 1 maart 2018, p. 15, 16 en 18).
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De concentratie oxycodon in het bloed van [slachtoffer] was duidelijk veel hoger dan de therapeutische waarde. De pil in de mond was nog niet in het bloed opgenomen. Het is niet mogelijk dat [slachtoffer] binnen een uur na binnenkrijgen van de oxycodon is overleden.
10. De verklaring van de deskundige dr. E.J.M. Pennings, toxicoloog bij The Maastricht Forensic Institute, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg (proces-verbaal ter terechtzitting van 22 en 23 februari 2018 en 1 maart 2018, p. 16).
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Mijns inziens is het niet mogelijk dat een gedeelte van de oxycodon uit de pil in de mond reeds in het bloed was opgenomen en dat dit de concentratie oxycodon in het bloed heeft veroorzaakt.
11. De verklaring van de deskundige R. Oosting, als apotheker-toxicoloog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 27 november 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ga mee in de ter terechtzitting afgelegde verklaring van mijn voorganger, dr. Lusthof, inhoudende dat hij uitsluit dat [slachtoffer] binnen één uur na inname van de oxycodon is overleden. Daarnaast sluit ik me aan bij Dahan wanneer hij meent dat [slachtoffer] tussen de één en zes uren na indiening is overleden.
12. Een proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (Algemeen dossier, pagina A 80 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
Op 18 juli 2016 heeft forensisch arts dr. M. Hollmann contact gehad met de apotheek van het Medisch Centrum Oost, de huisarts van [slachtoffer] en de apotheek van het Onze lieve Vrouwen Gasthuis. Volgens dr. Hollmann heeft geen van de apotheken noch de huisarts na de opname van [slachtoffer] in het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis in Amsterdam in verband met een bekkenfractuur in maart 2016 Oxynorm/Oxycodon voorgeschreven aan [slachtoffer] . Volgens Hollmann is het ondenkbaar dat dit medicijn voorgeschreven wordt door een noodapotheek. Dit medicijn wordt uitsluitend op naam verstrekt daar het een potentieel dodelijk middel betreft.
13. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 4] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (Getuigendossier, pagina G 1 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [betrokkene 4] :
Nadat mijn relatie was overgegaan heb ik in [A] en andere opvang verbleven. In februari 2014 zei [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ) tegen mij dat de etage boven zijn moeder leeg was. Ik mocht dus op de bovenverdieping wonen met als voorwaarde dat ik een oogje in het zeil zou houden bij zijn moeder, [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ). Ik moest ook opletten dat de broer van [verdachte] , [betrokkene 2] daar niet kwam. Om 20.30 uur (het hof begrijpt op 11 juni 2016) heb ik haar (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) naar bed gebracht. Om 03.00 uur hoorde ik haar heel hard snurken. Haar deur stond ook open. Zo had ik haar niet naar bed gebracht. Ik zag twee kussens onder haar hoofd liggen. Er is dus tussen 21:00 en 03:00 uur iemand in de woning geweest. Om 05:00 uur werd ik wakker en liep ik naar beneden. Ik zag dat [betrokkene 1] binnenkwam. We zijn toen samen naar Riet gaan kijken en toen zag ik haar liggen en dacht direct dat het niet normaal was. Ik zei tegen [betrokkene 1] dat ik dacht dat ze dood was.
14. Een proces-verbaal van verhoor getuige. [betrokkene 4] van 16 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (Getuigendossier, pagina G 5 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [betrokkene 4] , afgelegd op 26 oktober 2016:
Iedere ochtend moest ik haar (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) vitamientjes geven voor het ontbijt. Dat zetten [verdachte] en [betrokkene 1] in een potje [klaar]. Elke dag hetzelfde maar verschillende kleurtjes. Groen geel weetje wel, vitamine, vitamine c en dat is voor de plas. De laatste tijd kon ze (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) niet meer zelfstandig haar bed uitkomen. Ze viel ook van het bed en kon niet meer opstaan.
15. Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 5] van 17 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10] (Getuigendossier, pagina G 119 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [betrokkene 5] :
Mijn roepnaam is [betrokkene 5] . Ik woon op [b-straat 1] in Amsterdam. Mijn tuin, de tuin van [verdachte] en [betrokkene 1] (het hof begrijpt: verdachten [verdachte] en [betrokkene 1] ) en de tuin van [slachtoffer] kwamen bij elkaar. [verdachte] en [betrokkene 1] konden via de tuin doorlopen naar [slachtoffer] . Ik maak sinds 1990 deel uit van de familie. Ik had een relatie met de broer van [verdachte] . Hij is in 2008 overleden. [slachtoffer] zag ik bijna dagelijks. Ze at twee keer per week bij mij.
Alleen de laatste maand omdat ze al zo moeilijk liep en ze at heel weinig bracht ik het eten naar haar, want het was altijd zo’n gedoe om haar weer bij mij te krijgen.
16. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 31 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 12] (Getuigendossier, pagina G 202 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [getuige 1] :
Van 28 mei tot en met 3 juni 2016 heeft mw [slachtoffer] samen met haar schoondochter [betrokkene 5] in een hotel van het Leger des Heils in [plaats] verbleven. Haar voeten gaven tekenen van necrotische hielen.
17. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 7 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 13] en [verbalisant 14] (Getuigendossier, pagina G 210 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [getuige 2] :
Ik heb gekeken naar haar voeten en zag dat bij beide hakken het weefstel aan het afsterven was.
18. Een geschrift, zijnde rapportageregels van 01-05-2016 t/m 30-01-2017 met betrekking tot [slachtoffer] (getuigendossier pagina G 205 ev).
Deze rapportage regels houden in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
29-05-2016: [slachtoffer] : Lopen gaat moeizaam
30-05-2016: [slachtoffer] : Mw loopt zeer moeizaam, gelukkig is schoondochter erbij die kan helpen
31-05-2016: [slachtoffer] : Bij het lopen naar badkamer en weer terug, mw bij beide handen vasthouden, zelf achteruit lopen en mw proberen naar je te laten kijken.
19. Een proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 15] (Persoonsdossier, pagina P2, 29 ).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van de verbalisant:
Het antwoord van Delta Loyd op de vraag, of [slachtoffer] in de laatste 5 jaar morfine of morfine gerelateerde producten heeft gedeclareerd, is:
In de periode van 15 juli 2011 tot en met 12 juni 2016 is er voor [slachtoffer] , geboortedatum [geboortedatum] 1935, geen morfine of morfine gerelateerde producten gedeclareerd.
20. Een proces-verbaal van verhoor verdachte S. [betrokkene 1] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (Persoonsdossier, pagina P1, 33 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte [betrokkene 1] :
Op 12 juni 2016 rond een uur of kwart over vijf werd ik wakker en toen ben ik naar mijn schoonmoeder gegaan want die tuinen die grenzen aan elkaar en toen kwam ik in de keuken binnen en toen stond [betrokkene 4] (het hof begrijpt, hier en verder: [betrokkene 4] ) daar. We hebben toen met zijn tweeën gekeken en toen was mijn schoonmoeder er niet meer. Ze kreeg pijnstillers voor haar hielen, paracetamol. [verdachte] gaat altijd voordat ie naar bed gaat, gaat ie even kijken, dus dat is rond een uur of tien. Toen kwam ie naar huis.
21. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 16] en [verbalisant 17] (Persoonsdossier, pagina P2, 30 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zóver van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte [verdachte] :
Vraag verbalisanten: wat heeft u gedaan tussen gisterenavond 21.00 uur en 6.00 uur vanochtend
Verdachte: Ik ben om 22.00 uur even bij mijn moeder wezen kijken en vanmorgen om 5.15 uur werd ik wakker gemaakt door mijn vrouw dat ze was overleden.
22. Een geschrift, zijnde een schriftelijke uitwerking van het OVC-gesprek van 27 oktober 2016 (Algemeen dossier, p. A150 e.v.).
Dit ovc-gesprek houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[AG: inhoud hier niet opnieuw opgenomen; zie onder randnummer 14]
23. De verklaring van de verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Die zaterdagochtend (het hof begrijpt: op 11 juni 2016) heb ik haar bij het ontbijt twee paracetamol gegeven, die ik in tweeën had gebroken en met wat vloeistof heb gegeven. Rond tien uur in de avond ben ik nog even bij m’n moeder gaan kijken.
24. De verklaring van de getuige [betrokkene 1] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Zaterdagmiddag, voordat we de boot hadden gekocht, ben ik nog bij mijn schoonmoeder geweest. Rond kwart over vijf in de ochtend (het hof begrijpt: de volgende morgen) werd ik wakker. Ik ben toen naar haar toe gegaan. Toen ik bij het huis van mijn schoonmoeder kwam, stond [betrokkene 4] beneden in de keuken. We zijn toen samen naar mijn schoonmoeder gegaan. [betrokkene 4] dook direct bij haar op bed en zei dat ze dood was.
Ik maakte een doosje met vitaminen en papaver klaar en gaf dit doosje aan [betrokkene 4] . Ik haalde de vitaminen en supplementen bij de Etos en De Tuinen. De heb nooit oxycodon in het pillendoosje van mijn schoonmoeder gedaan. [betrokkene 4] gaf de door mij klaar gezette pillen in de ochtend aan mijn schoonmoeder.
25. Eigen waarneming van het hof: Op de foto’s (Algemeen dossier, pagina A19) - van de slaapkamer van [slachtoffer] , terwijl zij dood op bed ligt - is op de nachtkastjes geen glas (water) zichtbaar.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.”
Daderschap (een ander dader) (middel 1)
16. Het hof heeft in de bewijsoverwegingen gelet op de in randnummer 9 en 10 vermelde rechtspraak de juiste maatstaf aangelegd bij de beoordeling van het scenario van een andere dader.
17. Een onbekende derde. Onmiddellijk in aansluiting op de formulering van de maatstaf overweegt het hof: “Dat laatste [niet aannemelijk of hoogst onwaarschijnlijk; PV] geldt voor de door de verdediging geopperde mogelijkheid dat een onbekende derde aan [slachtoffer] oxycodon heeft toegediend.” De klacht bouwt voort op de stelling (2.11 van de schriftuur): “Voor zover de verdediging heeft betoogd dat het een andere bekende persoon kan zijn geweest, acht het hof die lezing niet aannemelijk dan wel hoogst onwaarschijnlijk.” De steller van het middel laat in het midden of de verdediging heeft betoogd dat de dader een andere bekende persoon was. Een vindplaats in de voor het hof voorgedragen pleitnota wordt niet genoemd. Van een stellige klacht is daarmee geen sprake. Overigens heb ik uit de pleitnota ook niet kunnen afleiden dat met zoveel woorden is gesteld dat de dader een andere bekende persoon dan de nog te bespreken bekende personen zou zijn. Daarmee ontbreekt ook de grondslag van de klacht. Het hof heeft gereageerd op het verweer dat een andere onbekende persoon de dader zou zijn gelet op de hierboven onder randnummer 5 geciteerde passage uit de pleitnota. Zoals ik eerder in de inleiding opmerkte, ontbreekt de onderbouwing van dit alternatief. De klacht faalt zowel wegens het ontbreken van de nodige stelligheid als vanwege het ontbreken van de grondslag. Er is zelfs nog een andere reden om de klacht te laten falen: de overweging van het hof laat zich ook goed zo lezen dat met onbekende derde ieder ander dan de nader te bespreken (bekende) personen wordt bedoeld. De klacht is dan vooral een woordenspel. Immers niet uitgesloten is dat een onbekende dader later alsnog een bekende van verdachte blijkt te zijn.
18. [betrokkene 2] (broer) of [betrokkene 5] (schoondochter slachtoffer). De stelling dat [betrokkene 2] of [betrokkene 5] mogelijk de oxycodon heeft toegediend acht het hof niet aannemelijk geworden. Het zijn volgens het hof louter theoretische mogelijkheden waarvoor een begin van onderbouwing ontbreekt. Volgens de steller van het middel (2.14) is het niet louter een theoretische mogelijkheid nu beiden bekenden zijn van het slachtoffer, over een sleutel van haar huis beschikken en [betrokkene 2] daderwetenschap heeft. Waarom het precies onbegrijpelijk is dat het kennen van het slachtoffer en de beschikking over de sleutel van het huis niet meer dan theoretisch de mogelijkheid scheppen van het toedienen van oxycodon wordt niet toegelicht. Ik vind het niet onbegrijpelijk. Of de wetenschap die [betrokkene 2] heeft ‘daderwetenschap’ is, laat het hof in het midden. Het hof acht de wetenschap van [betrokkene 2] over het slachtoffer kennelijk niet relevant, omdat deze verouderd is omdat er lange tijd geen contact was. Het hof heeft zich daarmee dus anders dan de steller van het middel meent wel uitgelaten over de bedoelde wetenschap, al dan niet daderwetenschap, van [betrokkene 2] . Dat die inmiddels oude wetenschap kennelijk volgens het hof niet relevant is, acht ik niet onbegrijpelijk. De steller van het middel merkt terecht op dat met het uitsluiten van [betrokkene 2] en [betrokkene 5] als daders nog geen daderschap van verdachte is bewezen. Dat heeft het hof niet miskend gelet op de overweging onder het kopje “Betrokkenheid van verdachten”.
19. [betrokkene 4] (de verzorger). Uiterst onwaarschijnlijk acht het hof dat hij oxycodon heeft toegediend als pijnstiller en nog onwaarschijnlijker dat hij dat middel heeft toegediend om het slachtoffer te doden. De steller van het middel is daardoor niet overtuigd (schriftuur van cassatie onder 2.15). Dat zal zo zijn, maar dat oordeel is van feitelijk aard en in cassatie niet aan de orde. Kennelijk anders dan de steller van het middel vind ik de argumentatie van het hof, zoals hiervoor geciteerd onder randnummer 14 niet onbegrijpelijk. Voor het overige wil ik niet in herhaling vallen.
20. [slachtoffer] (het slachtoffer). “Ten slotte is ook de stelling van het hof 'dat het niet [slachtoffer] zelf is geweest die de pillen heeft bemachtigd en ingenomen, maar dat die pillen haar zijn toegediend' wankel te noemen”, aldus de schriftuur van cassatie onder 2.16. De woordkeus (wankel) maakt dat de cassatieprocedure niet de juiste plaats is om dat te beoordelen. Het gaat om ontoereikendheid of onbegrijpelijkheid van de motivering van de uitsluiting van dit alternatief. Er worden verder vooral andere ook in feitelijke aanleg genoemde mogelijkheden herhaald, maar het hof heeft hier niet onbegrijpelijk anders geselecteerd en gewaardeerd.
21. Er valt begrip op te brengen voor de klacht (schriftuur van cassatie onder 2.17) over de overweging die onmiddellijk in aansluiting op de uitsluiting van de alternatieven over de toediening van het de oxycodon volgt. Die overweging luidt: “Al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de oxycodon door [verdachte] en/of [betrokkene 1] aan [slachtoffer] is toegediend. Hiermee is de vraag naar het daderschap echter nog niet beantwoord.” Enig belang bij het slagen van die klacht over de eerste zin van die overweging ontbreekt echter nu deze zin moet worden gelezen in de context van de daarop volgende overweging over de ‘Betrokkenheid van de verdachten’. Die volgende overweging ondersteunt namelijk dat verdachte de oxycodon heeft toegediend.7.
22. Die volgende overweging “Betrokkenheid van verdachten” komt nog afzonderlijk onder vuur onder nummer 2.18 van de schriftuur: “Ook hier zijn bij de begrijpelijkheid van het oordeel echter vraagtekens te plaatsen, met name gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd over de context van OVC-gesprek: (…).” In de kern betreft deze klacht de feitelijke waardering van het gesprek. Dan is niet bepalend of er vraagtekens zijn te plaatsen, maar of de waardering van het hof van dat gesprek mede in het licht van wat door de verdediging in feitelijke aanleg is aangevoerd, onbegrijpelijk is. Dat het hof dit gesprek als uiterst belastend heeft gewaardeerd is niet onbegrijpelijk, ook niet als hetgeen door de verdediging is aangevoerd (ze waren opgejaagd, in een hoek gedrukt, hadden kort daarvoor met hun advocaat gesproken en spreken over een onjuiste doodsoorzaak (verstikking met een kussen)) allemaal volledig juist is.
Opzet (middel 1)
23. In de klacht wordt de bewijsvoering van opzet op de dood bestreden. De steller van het middel kiest daarbij tot uitgangspunt dat het hof in het kader van de motivering van het bewijs van opzet ervan is uitgegaan dat minimaal 40 mg oxycodon, verdeeld over minimaal twee pillen aan het slachtoffer zijn verstrekt. Ik lees in de onder randnummer 14 geciteerde overweging over opzet niet dat er sprake was minimaal 40 mg oxycodon. Dat is echter wel in een niet geciteerd deel van de bewijsoverwegingen alsmede in het wel geciteerde deel onder kopje ‘voorbedachte raad’ vermeld. Ik wijs er overigens op dat niet valt uit sluiten dat het hof telkens over minimaal 40 mg spreekt in verband met het standpunt van de verdediging in feitelijke aanleg dat het ging om minder dan 40 mg (pleitnota hoger beroep nummer 53).
24. Uit de overweging inzake opzet valt af te leiden dat het hof de constructie van het voorwaardelijk opzet8.niet heeft gebruikt, maar is uitgegaan van gewoon (vol) opzet. Over de aangelegde maatstaf bevat de schriftuur geen kanttekeningen.9.Het toedienen van een of meer (al dan niet vermalen) pillen geschiedt gelet de aard van de gedraging opzettelijk. Dat nogal voor de hand liggende uitgangspunt ligt in het oordeel van het hof besloten. Het hof concentreert zich op de vraag waartoe die bewuste toediening strekte: tot pijnstilling of tot de dood. De beperking tot deze variabelen moet allereerst gezien worden in het licht van de in feitelijke aanleg gevoerde verdediging, terwijl ik overigens ook niet inzie welke andere strekking van de gedraging in aanmerking zou komen.
25. Het hof maakt twee stappen die overigens beide ook zelfstandig al groot gewicht in de schaal leggen. In de eerste stap sluit het hof uit dat de gedraging strekte tot pijnstilling. Daarbij teken ik allereerst aan dat door of namens verdachte nooit met zoveel woorden onderbouwd is betoogd dat hij pillen heeft toegediend om de pijn te stillen. Er is niet meer gesteld dan dat de mogelijkheid bestaat, dat het niet is uitgesloten dat er pillen ter pijnstilling zijn toegediend. Toediening ter pijnstilling sluit het hof om drie redenen uit: oxycodon is niet vrij verkrijgbaar, omdat het een potentieel dodelijk middel is; aan het slachtoffer was rond de periode van haar overlijden geen oxycodon voorgeschreven; er is geen aanwijzing dat het slachtoffer op de dag voor dan wel voor haar overlijden zwaardere pijnstilling (bedoeld is kennelijk zwaardere dan paracetamol) behoefde.
26. De begrijpelijkheid van dit oordeel wordt in cassatie deels betwist. Deels, omdat de schriftuur niet inhoudt dat de derde reden niet deugt en dat is ook moeilijk vol te houden omdat het in feitelijke aanleg niet naar voren is gebracht. De eerste reden wordt door de steller van het middel van weinig gewicht geacht (schriftuur 2.24): “(…) nu het in concreto maar om 40 mg oxycodon gaat - geen ongebruikelijke dosering om het normale doel van pijnbestrijding mee na te streven - is van een potentieel dodelijke hoeveelheid geen sprake.” De overweging van het hof wordt hier verkeerd gelezen door de steller van het middel. Immers allereerst is de hoeveelheid van de stof niet bepalend voor de vraag of een middel al dan niet vrij verkrijgbaar is en verder heeft het hof niet vastgesteld dat het in concreto om 40 mg oxycodon ging, maar slechts dat er minimaal sprake was van 40 mg oxycodon. Deze klacht hoeft geen verdere bespreking. De tweede reden wordt betwist (schriftuur 2.26) omdat het slachtoffer wel degelijk kort voor haar overlijden, te weten op 20 maart 2016, oxycodon was voorgeschreven. Het hof heeft kennelijk 20 maart 2016 niet aangemerkt als kort voor het overlijden op of omstreeks 12 juni 2016. Dat is gelet op het tijdsverloop van meer dan twee en een halve maand niet onbegrijpelijk.
27. De tweede stap van het hof onderbouwt de uitsluiting van pijnbestrijding nader en wijst in de richting van toediening ter doding. Het gaat dan met name om de aangetroffen concentratie van oxycodon in het bloed. Het hof neemt de kwalificatie van de deskundige Dayan inzake die concentratie kennelijk over: “veel” en “een lethale dosis lager is dan deze dosis.” Het hof is voorzichtig door zich anders dan de rechtbank niet uit te laten over het aantal pillen en de hoeveelheid oxycodon per pil. Voor zover aantal en gewicht worden benoemd, vermeldt het alleen de minima. Daarmee sluit het hof bepaald niet uit dat het gewicht hoger is dan 40 mg en/of er meer dan twee pillen zijn.
28. Voor zover deze tweede stap in de schriftuur onder 2.23 wordt bestreden met als uitgangspunt dat er sprake is van 40 mg oxycodon en twee pillen berust de klacht op een onjuiste lezing van de overweging van het hof. Voor zover het in feitelijke aanleg ingenomen standpunt wordt herhaald dat uit bronnen blijkt dat de normale dosering oxycodon ligt tussen 5 en 80 mg en dat voor zelfmoord 1200 mg wordt aangeraden, kan dat in cassatie niet baten. Het gaat hier om een selectie en waarderingskwestie en het hof volgt niet onbegrijpelijk de deskundige Dayan die ter terechtzitting van het hof op verzoek van de verdediging, uitvoerig is gehoord.
29. Verder wordt nog aangevoerd (schriftuur 2.25) dat de verdediging in feitelijke aanleg zou hebben betoogd dat de hoge concentratie oxycodon kan worden verklaard uit een pre-existente cardiale belasting. Een vindplaats van deze stelling in feitelijke aanleg ontbreekt in de schriftuur van cassatie en in het deel van de pleitnota (nrs. 42-48) waarin aandacht wordt besteed aan het hart van het slachtoffer heb ik deze stelling ook niet aangetroffen. Zonder nadere toelichting kan ik niet volgen dat de concentratie in het bloed wordt beïnvloed door het functioneren van het hart. Mogelijk bevat de klacht hier een misslag nu de aandacht verder wordt gevestigd op het ontbreken van wetenschap bij verdachte van een hartprobleem. Omdat verdachte daarvan niet op de hoogte was zou hij bij de toediening van een normale hoeveelheid oxycodon niet hebben geweten dat deze dodelijk was. Het is variatie op een besproken thema. Ik herhaal nu slechts dat het hof spreekt van minimaal 40 mg en de deskundige Dayan volgt in zijn oordeel dat de dodelijke concentratie lager is dan de aangetroffen concentratie.
30. Als een soort toegift betrekt het hof vervolgens het verhullende gedrag na de toediening van de pillen bij de beoordeling. Ik stel voorop dat het niet onbegrijpelijk is dat het hof het wegmaken van sporen van betekenis acht voor opzet op de dood. Ook hier is de stelling in cassatie (schriftuur 2.27) in hoofdzaak feitelijk: er staat niet vast dat er sporen zijn weggemaakt. Het gaat er in cassatie slechts om of niet onbegrijpelijk is dat het hof in het kader van het bewijs van opzet in aanmerking heeft genomen dat elk spoor van gebruik van een zware pijnstiller in de kamer waarin de overledene is aangetroffen ontbrak. De onbegrijpelijkheid van dat oordeel zie ik niet.
31. Alle in het kader van eerste middelvoorgedragen klachten treffen geen doel.
Voorbedachte raad (middel 2)
32. Voor een veroordeling ter zake van moord (art. 289 Sr) is in de wettelijke terminologie ‘voorbedachten rade’ (verder: voorbedachte raad) vereist. Het hof heeft daaraan een uitvoerige overweging gewijd en daarin allereerst het (ook volgens de steller van het middel) juiste kader uiteengezet.10.
33. De kern van de klacht is dat het hof niets heeft vastgesteld over het moment waarop verdachte het besluit om het slachtoffer van het leven te beroven heeft genomen, noch over het tijdsverloop dat met zijn handelingen was gemoeid (2.6 van de schriftuur). Er is nogal wat rechtspraak van de Hoge Raad waarin het aannemen van voorbedachte raad op die gestelde eis afstuit.11.De steller van het middel heeft gelijk voor zover hij meent dat het hof niet met zoveel woorden het moment van het besluit en het tijdsverloop noemt. Een oordeel daarover ligt mijns inziens echter wel in de motivering van het hof besloten. Dat oordeel kon het hof namelijk afleiden uit de aard en het samenstel van de gedragingen. Ik licht dat aanstonds nader toe.
34. In een zaak als de onderhavige waarin een verdachte elke betrokkenheid bij de toediening van oxycodon ontkent, is het problematisch de precieze gang van zaken en het daarbij behorende tijdsverloop vast stellen. Het hof hecht er belang aan twee overblijvende scenario’s te schetsen over de wijze waarop verdachte zich de oxycodon heeft verschaft. De steller van het middel blijft vasthouden aan een derde scenario waarbij de pillen rond het overlijden aan het slachtoffer zijn voorgeschreven (schriftuur 2.10). Voor dat derde scenario verwijs ik naar randnummer 26 hierboven waaruit naar voren komt dat het hof er niet vanuit behoefde te gaan dat het middel het slachtoffer kort voor het overlijden was voorgeschreven. Nu dat scenario was uitgesloten, was er voor het hof geen aanleiding om in het kader van de voorbedachte raad dat scenario nogmaals aan de orde te stellen. Het hof wijst er in dat kader ook nog wel op dat verdachte niet heeft gesteld dat de pillen in de woning van het slachtoffer voor handen lagen en dat dit evenmin is gebleken.
35. Het eerste door het hof geschetste scenario is dat verdachte zich de pillen zelf legaal of illegaal heeft verschaft. De voor de legale verschaffing nodige handelingen omschrijft het hof vervolgens als arts- en apotheekbezoek. De voor illegale verschaffing nodige handelingen worden omschreven als bestellen via internet of een dealer benaderen, als wachten op de levering. Kennelijk en niet onbegrijpelijk brengt het hof hiermee al tot uitdrukking dat deze nodige handelingen niet uitvoerbaar zijn binnen een tijdsbestek van enkele minuten, laat staan enkele seconden. Het hof wijst op een noodzakelijk vervolg op deze handelingen: het naar de woning van het slachtoffer gaan en haar het middel toedienen. Het zich verschaffen van de oxycodon, het naar de woning van het slachtoffer gaan en het toedienen van het middel merkt het hof aan als een samenstel van (ik voeg toe: noodzakelijke) handelingen. Kennelijk brengt het hof hiermee tot uitdrukking dat er veel meer tijd dan enkele minuten met dit samenstel van handelingen is gemoeid. Het is niet onbegrijpelijk dat het hof vervolgens concludeert dat “gelet op dit samenstel van benodigde handelingen, de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.”
36. Dan het tweede scenario. Daarbij is het uitgangspunt dat het middel aan de vrouw van verdachte was voorgeschreven en aanwezig was in hun gezamenlijke woning. In dat kader worden de volgende handelingen door het hof benoemd: het middel halen uit de eigen woning, het brengen naar de woning van het slachtoffer en het toedienen aan het slachtoffer. Het hof heeft in dit kader niet uitdrukkelijk nadere vaststellingen gedaan over de te overbruggen afstand. Uit bewijsmiddel 15 (verklaring van [betrokkene 5] ) (randnummer 15) komt echter naar voren dat zowel haar woning, de woning van het slachtoffer en de woning van verdachte beschikken over een tuin. Die tuinen “komen bij elkaar.” Verdachte kan vanuit zijn tuin via de tuin van het slachtoffer bij haar woning komen. Hoewel dit scenario niet anders dan een duidelijk korter tijdverloop dan het vorige kan beslaan, is het van betekenis dat het hof tot uitdrukking brengt dat het ook dit scenario wel onder ogen heeft gezien. Of in de woorden van Knigge (randnummer 8): het hof verduidelijkt hier de gedachtegang. Ik wijs er bovendien op dat de aard van de gedraging een rol speelt. Toedienen van een middel is een gedraging van andere aard dan steken met een mes of schieten met een vuurwapen. Het zal als regel meer tijd vergen dan een steek of een schot. Het hof voegt bovendien nog toe dat (en waarom) er in dit scenario (veel) meer dan twee pillen zijn toegediend. In die toevoeging ligt besloten dat de toediening van meer pillen in dit scenario meer tijd heeft gevergd dan toediening van twee pillen. Al met al ligt in deze motivering van het hof als oordeel van het hof besloten dat het tijdsverloop meer omvat dan enkele minuten en dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
37. De schets van beide scenario’s betekent dat het hof meer heeft gedaan dan alleen in algemene bewoordingen overwegen dat verdachte voldoende tijd had. De gedragingen zijn mijns inziens voldoende in beeld gekomen en daarom kan in redelijkheid worden aangenomen dat er (veel) meer dan enkele minuten is verlopen tussen besluit en toediening.12.Het hof volstaat bovendien niet met de scenario’s maar geeft er (wel in algemene bewoordingen) blijk van te hebben bezien of er sprake was van een hevige gemoedsbeweging dan wel enige contra-indicatie.13.Tenslotte brengt het hof tot uitdrukking dat verdachte niet heeft betoogd dat hij (eerst of ook) pijnbestrijding voor ogen had. Daarmee lijkt mij ook tot uitdrukking te worden gebracht dat het tijdsverloop in beide scenario’s niet wordt beperkt door de omstandigheid dat verdachte na een aantal handelingen waarbij hij nog pijnbestrijding voor ogen had pas besloot het slachtoffer te doden.
38. De klachten in het tweede middel treffen geen doel.
39. Het derde middel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
40. Het derde middel is, gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis telkens gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast.
41. Het derde middel slaagt en beide andere middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft dat niet te motiveren omdat het niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (art. 81, eerste lid, RO). Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
42. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregelen vervangende hechtenis is toegepast en dat de Hoge Raad bepaalt dat telkens gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑10‑2020
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Wolters Kluwer 2018, p. 237 en 241/242.
HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:602, NJ 2019/327 m.nt. Reijntjes r.o. 3.14 waarin de Hoge Raad die formulering ook gebruikt voor de verklaringen van de getuige als bedoeld in art. 226g Sv.
HR 16 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:239 r.o. 3.2: “Of de door de feitenrechter in zijn bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden juist zijn, kan in cassatie niet worden onderzocht. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht (vgl. HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530).”
HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ 2008/ 70 m.nt. Borgers.
Uit de schriftuur (2.18) leid ik af dat de steller van het middel eveneens meent dat het hof de betrokkenheid van verdachte bij het toedienen van oxycodon mede afleidt uit het in die volgende overweging vermelde OVC-gesprek.
Zie daarvoor HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ 2019/103 m.nt. Wolswijk.
De steller van het middel gaat er gelet op de formulering in de schriftuur onder 2.23 mogelijk wel vanuit dat het hof voorwaardelijk opzet heeft vastgesteld.
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156 m.nt. Keulen. Op een detail na zijn de rechtsoverwegingen 3.4 en 3.5. uit dat arrest geciteerd. Gelet daarop en op het feit dat over de maatstaf niet wordt geklaagd zie ik geen aanleiding deze overwegingen nogmaals in de hoofdtekst op te nemen.
In de schriftuur wordt een beroep gedaan op: HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:93 (steken), NJ 2015/93, HR 11 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:535 (toediening minoxidil), HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2862, NJ 2015/419 (schieten), HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3426, NJ 2016/113 m.nt. Rozemond (schieten en in brand steken), HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:141, NJ 2016/462 m.nt. Wolswijk (steken).
De wijze waarop de gedragingen worden omschreven en de aard van de gedragingen heeft betekenis. In HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:93, NJ 2015/73 ging het om steken en waren de gedragingen te summier om daarop enig tijdverloop te kunnen baseren. Vgl. ook HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:942.
Zoals bijvoorbeeld in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1411, NJ 2016/462 m.nt. Wolswijk waarop in cassatie en beroep wordt gedaan.