HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:535.
HR, 29-09-2015, nr. 15/01431
ECLI:NL:HR:2015:2862
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-09-2015
- Zaaknummer
15/01431
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2862, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑09‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2000, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2000, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2862, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑05‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2015/419 met annotatie van
SR-Updates.nl 2015-0405
Uitspraak 29‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Poging tot moord. Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard, gelet op de vooropstellingen in genoemd arrest, niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de HR i.h.b. in aanmerking dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich i.h.b. voordeed gedurende het tijdsbestek dat aanving toen hij het dreigement uitte: “Kleine snotneus, nigger, ik ga je doodschieten, wacht maar”, hij een pistool pakte, doorlaadde en in de richting van X, Y en Z schoot, terwijl het Hof niets heeft vastgesteld omtrent het tijdsverloop dat met e.e.a. gemoeid is geweest. V.zv. het Hof in dit verband belang zou hebben toegekend aan de drie kwartier eerder geuite woorden: “Ze gaan zien, wacht maar”, doet dit aan de ontoereikendheid van de motivering niet af, nu het Hof niet heeft vastgesteld dat die uitlating verband hield met verdachtes voorgenomen daad terwijl een dergelijk verband evenmin rechtstreeks voortvloeit uit die uitlating.
Partij(en)
29 september 2015
Strafkamer
nr. S 15/01431
SG/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 10 september 2014, nummer 24/002318-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 9 februari 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
- [betrokkene 1] of
- [betrokkene 2] of
- [betrokkene 3]
van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, heeft geschoten op of in de richting van voornoemde personen met een vuurwapen (waarbij [betrokkene 3] is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het op 10 februari 2012 in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verhoor aangever (pagina 29 e.v. van het dossierproces-verbaal met nummer 2012009752 in het onderzoek '25 Keffer'), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van aangever [betrokkene 3] :
Ik liep gisteravond, 9 februari 2012, rond 21:00 uur met twee vrienden van mij, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ) naar het huis van [betrokkene 1] (het hof begrijpt telkens: aangever [betrokkene 1] ). [betrokkene 1] vertelde dat er kort daarvoor iets gebeurd was waarvoor de politie al bij zijn huis geweest was, maar ik weet verder niet waarover het ging. [betrokkene 1] vertelde mij dat er twee gasten bij zijn huis waren geweest en er zou een ruzie ontstaan zijn om geld.
Toen wij daar aan kwamen bij het huis van [betrokkene 1] , zag ik twee jongens staan voor het huis met een auto aan de [a-straat] ter hoogte van nummer 27. Het was een witte auto. Die jongens waren uit de auto. Omdat de auto niet netjes stond geparkeerd maar half op de weg, nam ik aan dat de auto van hun was. Het waren twee Surinaamse jongens, iets donkerder gekleurd dan dat ik ben. Ik ben ook van Surinaamse afkomst. Eentje had rasta haar tot schouderlengte, het haar hing los, en de andere jongen had iets van bolletjes op zijn hoofd, zeg maar beginnend rasta haar. Die met die bolletjes op zijn hoofd was iets langer. Die met dat rasta haar was volgens mij net zolang als dat ik ben, ik ben 1.75 m lang en die andere met die bolletjes op zijn hoofd was dus iets langer. Die jongen met die bolletjes op zijn hoofd was dun en die met dat rasta haar was een klein beetje dik van postuur. Ik stond nog 4-5 meter van hen verwijderd, [betrokkene 1] stond voor mij en ik stond achter hem, ik kon het dus ook niet goed zien. [betrokkene 2] die stond weer achter mij. Die twee jongens hebben wel wat gezegd. [betrokkene 1] schreeuwde ook wat, ik weet niet meer wat. Ik zag die jongen met die rasta haar iets uit zijn binnen zak pakken. Ik dook toen gelijk weg achter een auto. Mijn gevoel was dat het niet goed was. Ook [betrokkene 1] dook weg. Dus ik wist wel dat het niet goed was. Ik hoorde toen gelijk die knal, mijn arm was nog niet achter die auto. Het was gewoon een auto die daar geparkeerd stond. Na die knal voelde ik gelijk die pijn in mijn arm, ik rende toen eerst weg de hoek om. [betrokkene 2] rende mee het hofje in de hoek om en ik zag later ook [betrokkene 1] het hofje in komen rennen. Ik zei toen tegen hen, volgens mij ben ik geraakt.
2. Het op 9 februari 2012 in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met nummer PL 2541 2012009752-7 (pagina 21 e.v. van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -
als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op donderdag 9 februari 2012 omstreeks 21.30 uur waren wij belast met toezicht in het Flevoziekenhuis te Almere op een verdachte die opgaf te zijn genaamd: [betrokkene 3] . Hij gaf aan dat hij in zijn hand was geschoten. Wij zagen dat er een klein gat in zijn linkerhand, gezien vanaf de bovenkant, zat waar bloed uitliep.
3. Het op 10 februari 2012 in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever (pagina 34 e.v. van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als aangifte van [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van poging doodslag.
Ik heb een kennis die [verdachte] heet. Ik heb vorig jaar wat kleren bij hem gekocht. Dit was in november 2011. Ik moest [verdachte] nog betalen. Ik was daar een beetje laks in. [verdachte] heeft in december 2011 ook al een keer voor mijn deur gestaan omdat hij geld wilde hebben.
Gisteren op 9 februari 2012, omstreeks 19:30 uur was ik in Almere Stad. Ik kreeg een telefoontje van mijn moeder. Ze vertelde me dat er een man voor mijn huis stond die stoer deed tegen mijn broertje. Ik ben toen samen met [betrokkene 2] (het hof begrijpt telkens: aangever [betrokkene 2] ) naar mijn huis gegaan aan de [a-straat] 27 te Almere. Toen ik binnen kwam via de achterdeur zag ik [verdachte] in mijn woning zitten bij mijn broertje. Ik werd heel boos en trok hem aan zijn jas. Ik riep tegen [verdachte] dat hij mijn woning uit moest gaan. Ik heb [verdachte] het huis uitgezet. Ik hoorde van mijn broertje dat hij geïntimideerd was door [verdachte] . [verdachte] heeft gezegd dat hij mij dood zou maken als hij me tegen kwam. Hierop had mijn broertje 50 euro aan [verdachte] betaald. Ik zag dat [verdachte] samen met zijn broer wegreed in een witte oude familiewagen. De broer van [verdachte] bestuurde de auto.
Signalement [verdachte] : Surinaams type, donkerbruine gelaatskleur, bolle gelaatsvorm, fors postuur, dreads tot op zijn kaaklijn.
Signalement van de broer van [verdachte] : Surinaams type, gelaatskleur hetzelfde als [verdachte] , gelaatsvorm als een junk, leeftijd ouder dan [verdachte] , slungelig postuur, korte dreads.
[betrokkene 3] (het hof begrijpt: aangever [betrokkene 3] ), [betrokkene 2] en ik wilden nog wat kopen en liepen in de richting van de Albert Heijn. We liepen net onder het poortje door toen ik de witte auto van [verdachte] weer aan zag komen rijden vanuit de richting van de Wollegrasweg. De witte auto reed ons voorbij de [a-straat] op. Ik liep direct terug naar mijn huis. Ik zag dat [verdachte] en zijn broer uit de auto stapten voor mijn huis. Ik zag dat [verdachte] zijn rechterhand onder zijn jas had. Ik kon dit goed zien omdat hij onder de lantaarnpaal stond voor mijn huis. Ik liep naar [verdachte] toe en riep: 'Wat kom je hier zoeken, wat is je probleem'. Ik hoorde [verdachte] zeggen in het Surinaams: 'Kleine snotneus nigger, ik ga je doodschieten, wacht maar'. Ik zag toen dat hij zijn hand onder zijn jas vandaan haalde. Ik zag dat hij iets kleins in zijn hand had. Ik hoorde een paar knallen. Ik dacht dat [verdachte] een startpistool had. Zo klonk het. Ik zag dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , die achter me stonden, wegrenden. Ik hoorde toen een derde knal en ben toen weg gerend achter [betrokkene 2] en [betrokkene 3] aan. We zijn de Borstelgrasstraat in gerend, een hofje in. We zijn toen met ons drieën een tuin in gerend.
4. Het op 10 februari 2012 in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (pagina 38 e.v. van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 10 februari 2012, omstreeks 11.55 uur was ik in het bureau van politie aan de Baljuwstraat 2 te Almere, belast met het onderzoek onder de naam 25 Keffer. Ik nam de aangifte op van aangever [betrokkene 1] . Ik hoorde [betrokkene 1] verklaren dat toen [verdachte] schoot, hij op ongeveer 6 meter afstand stond van [verdachte] . Het zicht was ongehinderd.
5. Het op 10 februari 2012 in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige/aangever (pagina 39 e.v. van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als aangifte van getuige/aangever [betrokkene 2] :
Ik, [betrokkene 1] , [betrokkene 3] (het hof begrijpt: aangever [betrokkene 3] ) en [betrokkene 4] waren aan het chillen, toen [betrokkene 1] werd gebeld door zijn broertje. Zijn broertje, [betrokkene 5] , had gezegd dat hij naar huis moest komen want er stonden twee mannen voor de deur, die kwamen voor [betrokkene 1] . [betrokkene 1] zei tegen ons dat die jongens nog wat geld van hem kregen en dat ze opdringerig waren.
We kwamen aan bij het huis en we zagen dat de twee jongens in de woning waren.
[betrokkene 1] woont aan de [a-straat] . Ik zag dat de twee mannen in de woonkamer waren. Ik hoorde dat [betrokkene 1] een beetje aan het bekvechten was met een van de mannen. Ik noem hem vanaf nu man 1. Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen: 'Wat doe je in mijn huis klootzak'. De andere man stond in de keuken. Ik noem hem vanaf nu man 2. Ik merkte dat het bekvechten erger werd. Ik hoorde man 1 roepen 'Waar blijft mijn geld?'. Ik zag en hoorde dat man 1 steeds agressiever werd. Hij riep: 'Dit krijg je als ik te lang moet wachten, dan kom ik zelfs in je huis'. Ik zag ook aan zijn houding dat hij agressiever werd, hij begon [betrokkene 1] vast te pakken. Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen: 'Rot op nu uit mijn huis.' Ik zag dat [betrokkene 1] man 1 vastpakte en hem een beetje naar de achterdeur toe bracht. Naast mij, [betrokkene 3] , [betrokkene 1] , man 1 en man 2, was ook het broertje [betrokkene 5] in de woonkamer. Ik hoorde [betrokkene 5] nog tegen man 1 zeggen dat het goed was en dat hij hem al geld had gegeven.
Ik zag dat man 2 via de voordeur de woning uitging en dat man 1 via de achterdeur de woning uitging. Ik ben via de achterdeur ook naar buiten gegaan. Iedereen stond nu in de achtertuin. [betrokkene 5] heeft toen de politie gebeld. We liepen de achtertuin uit en ik zag dat de twee mannen in een witte auto zaten. Ik zag dat de lichten van de auto aan gingen en ik hoorde dat de motor werd gestart. Ik zag dat de auto weg reed. Het was een witte auto.
We zijn richting de Albert Hein gelopen over de [a-straat] . We waren met zijn drieën. [betrokkene 1] riep: 'He, kijk die boys daar'. Ik zag toen die witte auto weer. Hij reed ongeveer naast ons in de richting van de [a-straat] . Ik zag de jongens zitten. Ik herkende ze als zijnde de jongens die eerder in de woning waren. Ik zag dat ze voorbij reden en de [a-straat] opreden richting [betrokkene 1] 's huis. Ik zag [betrokkene 1] naar de [a-straat] gaan. Ik riep hem terug om hem tegen te houden. Ik hoorde hem zeggen 'Nee, ze gaan naar mijn huis' en ik zag dat hij naar de kruising tóe rende. Ik en [betrokkene 3] liepen snel achter hem aan. Ik zag direct in de verte dat de witte auto ter hoogte van de woning van [betrokkene 1] stond. De auto stond op de straat. Ik zag dat de rechter voorportier open stond. Ik zag ook dat man 1 en man 2 voor de auto stonden. Ik zag dat ze met hun gezicht naar ons toe stonden.
We liepen dichter naar de woning en de witte auto toe. [betrokkene 1] liep nog een beetje voor ons, ongeveer 3 meter. Ik hoorde dat [betrokkene 1] riep 'Wat moeten jullie nu weer voor mij woning?'. Ik zag dat man 1 iets naar voren liep. Ik zag dat man 1 rechts stond en dat man 2 een beetje links achter zijn auto stond. Ik hoorde man 1 wat roepen in het Surinaams. Hij riep: 'Mo kier you'. Dit betekent: ik ga jou dood maken. Ik zag dat toen man 1 dit riep hij [betrokkene 1] aankeek. [betrokkene 1] stond een meter voor mij en [betrokkene 3] stond naast mij. Ik zag dat man 1 steeds dichter naast ons toe. Ik liep een beetje naar achter toe. Ik zag dat [betrokkene 1] bleef staan. Ik kon blijven zien wat er gebeurde. Ik zag dat man 1 een tas met een band om zijn schouder droeg. Ik zag dat hij zijn hand helemaal in de tas had. Ik zei nog tegen [betrokkene 3] in het Surinaams: 'Dit is een probleem'. Ik zag dat man 1 zijn hand uit zijn tas haalde. Ik zag dat hij een pistool in zijn hand had. Ik zag dat het een zwart pistool was. Het was een handwapen. Ik zag dat hij het pistool een beetje in zijn hand hield. Ik riep gelijk: 'Loesoe', dit betekent wegwezen in het Surinaams. Ik riep dit een paar keer tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] . Ik draaide me gelijk om en ik sprintte in de richting van de Albert Hein. Ik was erg bang. Ik hoorde voetstappen achter me. Ik hoorde het geluid van het laden van een pistool. Ik herken dit geluid van televisie. Ik hoorde twee geluiden van klik klak. Dit was ongeveer twee seconden nadat ik weg was gerend. Ik hoorde hierop direct een knal. Het was een harde knal. Ik dacht dat het een schot was omdat ik daarvoor een pistool had gezien en het laden had gehoord.
Ik kan man 1 als volgt omschrijven: Surinaams type, bol ronde gelaatsvorm, dik postuur, hij was vet, lengte ongeveer 1.70 à 175 m, langere dreads tot op zijn kaak ongeveer, hij droeg het los.
Man 2: Surinaams type, smal ingetrokken gezicht, dun, mager postuur, lengte rond de 1.85 m, zwart kroeshaar in kleine dreads.
Ik wil hierbij aangifte doen van bedreiging en poging tot doodslag. Ik heb niemand toestemming en of het recht gegeven tot het plegen van dit feit. Ik voelde me bedreigd en was bang dat ik geraakt zou worden.
6. Het op 15 februari 2012 in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 50 e.v. van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als verklaring van getuige [betrokkene 5] d.d. 15 februari 2012:
V: Kun jij precies vertellen wat er is gebeurd op 9 februari 2012?
A: Het begon eigenlijk vorig jaar al. Toen kwamen er twee jongens aan de deur aan de [a-straat] 27. Deze vroegen naar mijn broer [betrokkene 1] maar die was op dat moment niet aanwezig. Hij zei dat hij nog geld kreeg van [betrokkene 1] . Zo is hij nog een aantal keren aan de deur geweest en elke keer heb ik gezegd dat [betrokkene 1] er niet was. Dit was dezelfde jongen die vorige week donderdag (het hof begrijpt: 9 februari 2012) ook in ons huis stond.
V: Kun je vertellen hoe het donderdag 9 februari 2012 is gegaan?
A: Ik wil eerst nog even zeggen dat die jongen eerst op 8 februari 2012 langs is geweest. Ik was alleen thuis, het was aan het eind van de middag, Ik zei tegen hem dat [betrokkene 1] niet thuis was en dat hij in de avond terug moest komen. Die jongen is die avond niet terug gekomen. Ik zag dat hij samen met een andere jongen was. Deze heeft korte dreadlocks.
V: Weet je ook hoe deze jongens heten?
A: Ik weet dat mijn moeder dat een keer had gevraagd en toen zei hij dat hij [verdachte] heette.
V: Wat is er verder gebeurd?
A: Op 9 februari 2012 in de ochtend is hij aan de deur geweest. Ik was alleen thuis en heb de deur geopend. Toen begon hij weer te vragen of [betrokkene 1] thuis was. Ook toen was [betrokkene 1] niet thuis. Ik hoorde dat hij tegen mij zei: 'Jullie denken dat ik grappen maak'. Dit zei hij in de Surinaamse taal. Hij zei nog tegen mij dat hij later op de dag terug zou komen en dat ik dan moest zorgen dat [betrokkene 1] thuis was. Ik zag dat ze in een witte familieauto wegreden.
In de middag was mijn broer thuis gekomen en heb ik hem gezegd dat zij weer voor hem aan de deur waren geweest. Ik zei tegen [betrokkene 1] dat ik mij onder druk gezet voelde omdat ik moest zorgen dat [betrokkene 1] thuis was.
Omstreeks 19.30 á 20.00 uur stond ik te douchen en toen kwamen die jongens weer aan de deur. Mijn broertje (het hof begrijpt: Junior) die inmiddels thuis was, heeft het briefje met het telefoonnummer van mijn broer [betrokkene 1] aan de jongens gegeven. Achteraf bleek dit niet het goeie nummer te zijn. Ongeveer twee minuten later kwamen de jongens weer aan de deur. Mijn broertje Junior deed de deur open en die jongens zeiden heel boos tegen mijn broertje dat dit het verkeerde nummer was. Ik ben direct naar beneden gelopen. Ik heb de jongens gesproken en ik zag dat ze nu met z'n tweeën voor de deur stonden. Normaal blijft de chauffeur in de auto. Ik zag dat [verdachte] echt bij de deuropening stond en die andere jongen, de chauffeur, stond net op dé stoep maar niet in de voortuin. [verdachte] vroeg aan mij wanneer [betrokkene 1] thuis zou zijn. Ook zei hij dat ik dat nu moest regelen op een dreigende toon anders zou er wat gebeuren. Ik heb [verdachte] en die andere jongen binnen gelaten en zij stonden in de gang.
Ik vroeg aan [verdachte] hoeveel geld mijn broer hem schuldig was. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat het om 300,- euro ging. Ik had in mijn slaapkamer 50,- euro liggen en ik heb [verdachte] deze gegeven, zodat de schuld toch wat kleiner werd.
[betrokkene 1] kwam toen thuis met twee vrienden. [betrokkene 1] kwam via de achtertuin binnen. Ik zag dat [betrokkene 1] heel druk en wild binnen kwam. Hier schrokken [verdachte] en die andere jongen van. Inmiddels stonden zij al in de woonkamer. Ik zag dat [verdachte] schrok en via de achterdeur wegrende. Die andere jongen rende ook weg.
Ik ben naar buiten gerend en ik zag dat [verdachte] en die andere jongen naar de auto renden die geparkeerd stond onder de poort naast de woning. Ik hoorde dat [verdachte] tegen die andere jongen in het Surinaams zei: 'Ze gaan zien, wacht maar'. Ik zag dat zij hard wegreden.
Ik heb de politie gebeld en gezegd dat er een woningoverval was. Ik zei dat er wapens waren gebruikt omdat ik wilde dat er zo snel mogelijk politie zou komen.
Beschrijving van [verdachte] : Surinaamse man, mollig, bol gezicht, dreadlocks tot op zijn kaak, dit droeg hij los. De andere man was ook een Surinaamse man, zag er verwaarloosd uit, dun en slungelig, ingevallen wangen, korte dreadlocks.
(...)
10. Het proces-verbaal van terechtzitting van het hof d.d. 27 februari 2013, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [verdachte] :
U vraagt mij van wie het initiatief kwam om naar de woning van [betrokkene 1] te gaan. Ik heb mijn broer gevraagd om me daar heen te brengen. Ik was [betrokkene 1] een paar dagen daarvoor tegen op straat tegengekomen. Ik vroeg mijn broer in de middag voor het incident of hij me wilde brengen. Toen had hij nog zijn oude auto. Ik vroeg mijn broer, omdat ik nog geld kreeg van [betrokkene 1] .
[betrokkene 1] was boos omdat we in zijn huis stonden.
11. Het proces-verbaal van terechtzitting van het hof d.d. 27 februari 2013, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [getuige] :
Ik kwam met de auto bij het eerste incident. Ik wilde geld halen bij [betrokkene 1] . Ik ben daar samen met mijn broer heen gegaan. Ik reed en het was mijn auto. Ik parkeerde bij een viaductje. Ik stond daar geparkeerd en ben een sigaret gaan roken. De auto stond vlakbij, om die hoek. Mijn broer was als eerste uitgestapt. De ging naar hem toe om een te vragen hoe lang het ging duren en om een sigaret te delen. Ik ben samen met hen naar binnen gelopen. Ik ben in de woonkamer blijven staan.
(...)
13. Het op 6 april 2012 in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte (pagina 22 e.v. van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte [getuige] :
Ik weet dat [verdachte] enkele jaren geleden beschoten is bij een discotheek. Hij is toen ook geraakt in zijn linkerarm. Ik hoorde van mijn oudere broer [betrokkene 6] dat [verdachte] sindsdien met een vuurwapen op zak loopt.
(...)"
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van de voorbedachte raad het volgende overwogen:
"Voor het bewijs van voorbedachte raad is vereist dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen of te nemen besluit om te doden, zodat er gelegenheid was tot rekenschap te geven.
Onder meer op 8 februari 2012 is verdachte, met zijn broer [getuige] , medeverdachte, bij [betrokkene 1] aan de deur geweest, volgens zijn verklaring om het geld dat hij van [betrokkene 1] tegoed had, terug te vorderen. [betrokkene 1] was echter niet thuis. Op 9 februari 2012 is verdachte in de ochtend naar de woning van [betrokkene 1] gegaan en sprak daar met de jongere broer van [betrokkene 1] , [betrokkene 5] . Omdat [betrokkene 1] er zelf niet was, zou verdachte later die dag terugkomen. Omstreeks 19.30 uur is verdachte wederom met zijn broer naar de woning van [betrokkene 1] gegaan. Na de komst van [betrokkene 1] , die vergezeld was van de andere twee aangevers, ontstond er daar een woordenwisseling tussen [betrokkene 1] en verdachte. [betrokkene 1] wilde verdachte zijn woning uit hebben. De ruzie was kennelijk zo heftig dat één van de daar aanwezigen de politie rond 20:15 uur heeft gebeld. Voordat de politie om 20:18 uur arriveerde, waren verdachte en zijn broer met de auto weggereden. Toen verdachte wegging uitte hij de bedreiging: 'Ze gaan zien, wacht maar.'
Rond 21.00 uur is verdachte samen met medeverdachte voor een derde keer die dag naar het adres van [betrokkene 1] gegaan. Verdachte en medeverdachte stonden [betrokkene 1] en zijn vrienden [betrokkene 3] en [betrokkene 2] op te wachten voor de woning van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] vroeg aan hen wat zij kwamen doen. Daarop zei verdachte in het Surinaams: 'Kleine snotneus, nigger, ik ga je doodschieten, wacht maar.' Hij pakte een pistool en laadde het wapen door. [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] doken of renden weg na het zien van het wapen en verdachte schoot daarop in de richting van [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] .
Uit deze feiten en omstandigheden, in het bijzonder de bedreiging die verdachte kort voor het schieten uitte en het ontbreken van contra-indicaties voor de voorbedachte raad, leidt het hof af dat verdachte de tijd maar ook daadwerkelijk gelegenheid heeft gehad om te kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn genomen besluit en aldus gehandeld heeft met voorbedachte raad."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Tegen de achtergrond van het voorafgaande heeft het Hof zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in het bijzonder in aanmerking dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed gedurende het tijdsbestek dat aanving toen hij het dreigement uitte: "Kleine snotneus, nigger, ik ga je doodschieten, wacht maar", hij een pistool pakte, doorlaadde en in de richting van [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] schoot, terwijl het Hof niets heeft vastgesteld omtrent het tijdsverloop dat met een en ander gemoeid is geweest. Voor zover het Hof in dit verband belang zou hebben toegekend aan de drie kwartier eerder geuite woorden: "Ze gaan zien, wacht maar", doet dit aan de ontoereikendheid van de motivering niet af, nu het Hof niet heeft vastgesteld dat die uitlating verband hield met verdachtes voorgenomen daad terwijl een dergelijk verband evenmin rechtstreeks voortvloeit uit die uitlating.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2015.
Conclusie 08‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Poging tot moord. Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard, gelet op de vooropstellingen in genoemd arrest, niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de HR i.h.b. in aanmerking dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich i.h.b. voordeed gedurende het tijdsbestek dat aanving toen hij het dreigement uitte: “Kleine snotneus, nigger, ik ga je doodschieten, wacht maar”, hij een pistool pakte, doorlaadde en in de richting van X, Y en Z schoot, terwijl het Hof niets heeft vastgesteld omtrent het tijdsverloop dat met e.e.a. gemoeid is geweest. V.zv. het Hof in dit verband belang zou hebben toegekend aan de drie kwartier eerder geuite woorden: “Ze gaan zien, wacht maar”, doet dit aan de ontoereikendheid van de motivering niet af, nu het Hof niet heeft vastgesteld dat die uitlating verband hield met verdachtes voorgenomen daad terwijl een dergelijk verband evenmin rechtstreeks voortvloeit uit die uitlating.
Nr. 15/01431
Mr. Machielse
Zitting 8 september 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft verdachte op 10 september 2014 voor: poging tot moord, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat het bewijs voor de voorbedachte raad tekortschiet. Het schot is gevallen korte tijd na de bedreiging door verdachte, zodat de bewijsvoering de mogelijkheid van een plotselinge hevige drift openlaat, temeer nu verdachte bij eerdere ontmoetingen die dag geen gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen.
3.2. In de pleitnota van hoger beroep heeft verdachtes advocaat betoogd dat van voorbedachte raad geen sprake was. Verdachte heeft de anderen niet met de dood bedreigd. Wel was sprake van een ruzie die kennelijk de aanleiding vormde voor het schot. Niet uit te sluiten is dat verdachte ook bij een der eerdere ontmoetingen het pistool al bij zich droeg. Aangenomen moet worden dat verdachte in doorlopende drift handelde.
3.3. Het hof heeft bewezenverklaard dat
"hij op 9 februari 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk eh met voorbedachten rade
- [betrokkene 1] of
- [betrokkene 2] of
- [betrokkene 3]
van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, heeft geschoten op of in de richting van voornoemde personen met een vuurwapen (waarbij [betrokkene 3] is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.4. Inzake het bewijs van de voorbedachte raad heeft het hof overwogen:
"Voorbedachte raad
Voor het bewijs van voorbedachte raad is vereist dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen of te nemen besluit om te doden, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Onder meer op 8 februari 2012 is verdachte, met zijn broer [getuige], medeverdachte, bij [betrokkene 1] aan de deur geweest, volgens zijn verklaring om het geld dat hij van [betrokkene 1] tegoed had, terug te vorderen. [betrokkene 1] was echter niet thuis. Op 9 februari 2012 is verdachte in de ochtend naar de woning van [betrokkene 1] gegaan en sprak daar met de jongere broer van [betrokkene 1], [betrokkene 5] Omdat [betrokkene 1] er zelf niet was, zou verdachte later die dag terugkomen. Omstreeks 19.30 uur is verdachte wederom met zijn broer naar de woning van [betrokkene 1] gegaan. Na de komst van [betrokkene 1], die vergezeld was van de andere twee aangevers, ontstond er daar een woordenwisseling tussen [betrokkene 1] en verdachte. [betrokkene 1] wilde verdachte zijn woning uit hebben. De ruzie was kennelijk zo heftig dat één van de daar aanwezigen de politie rond 20:15 uur heeft gebeld. Voor dat de politie om 20:18 uur arriveerde, waren verdachte en zijn broer met de auto weggereden. Toen verdachte wegging uitte hij de bedreiging: “Ze gaan zien, wacht maar.”
Rond 21.00 uur is verdachte samen met medeverdachte voor een derde keer die dag naar het adres van [betrokkene 1] gegaan. Verdachte en medeverdachte stonden [betrokkene 1] en zijn vrienden [betrokkene 3] en [betrokkene 2] op te wachten voor de woning van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] vroeg aan hen wat zij kwamen doen. Daarop zei verdachte in het Surinaams: “Kleine snotneus, nigger, ik ga je doodschieten, wacht maar.” Hij pakte een pistool en laadde het wapen door. [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 1] doken of renden weg na het zien van het wapen en verdachte schoot daarop in de richting van [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2].
Uit deze feiten en omstandigheden, in het bijzonder de bedreiging die verdachte kort voor het schieten uitte en het ontbreken van contra-indicaties voor de voorbedachte raad, leidt het hof af dat verdachte de tijd maar ook daadwerkelijk gelegenheid heeft gehad om te kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn genomen besluit en aldus gehandeld heeft met voorbedachte raad."
3.5. De Hoge Raad stelt de laatste jaren bepaaldelijk eisen aan de motivering van de voorbedachte raad. Ik citeer uit een recent arrest:
"2.3. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156)."1.
3.6. Het hof heeft, blijkens de overwegingen in het arrest, aangenomen dat verdachte daadwerkelijk gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen besluit, en heeft daarbij in het bijzonder gewezen op de bedreiging die verdachte kort voor het schieten heeft geuit. Als het hof met deze bedreiging doelt op de woorden van verdachte "Ze gaan zien, wacht maar" die hij uitte voordat de politie om 20:18 arriveerde, moet worden opgemerkt dat deze uiting nog niet duidt op het voornemen om anderen van het leven te beroven. Het is zeker een dreigende uitlating, maar zonder nadere context niet specifiek een doodsbedreiging. Niet blijkt dat verdachte hier al had besloten om de ander(en) van het leven te beroven, noch dat hij deze mogelijkheid al in overweging had genomen.2.Wat verdachte heeft gezegd kort voordat hij het pistool pakte, het doorlaadde en schoot, is zeker wel als een doodsbedreiging te beschouwen, maar hier volgt het een vrijwel direct op het ander. En dat is nu juist een bijzondere contra-indicatie tegen voorbedachte raad.3.
Kortom, het dreigement dat verdachte voor het schieten uitte wijst wel op opzet op levensberoving maar is gezien de tijd die daarna verliep voordat verdachte schoot geen argument voor het aannemen van voorbedachte raad.
Het middel slaagt.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑09‑2015
HR 16 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2669; HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2962
HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:91; HR 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:122.
Beroepschrift 29‑05‑2015
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
griffienummer: 15/01431
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden uitgesproken op 10 september 2014.
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 289 Sr, 359, 415 Sv geschonden doordien het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Met name kan daaruit niet volgen dat verzoeker met voorbedachte raad heeft gehandeld. De bewezenverklaring is op grond hiervan niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Het hof heeft met betrekking tot de voorbedachte raad, zakelijk weergegeven, overwogen:
‘Onder meer op 8 februari 2012 is verdachte, met zijn broer [getuige], medeverdachte, bij [betrokkene 1] aan de deur geweest, volgens zijn verklaring om het geld dat hij van [betrokkene 1] tegoed had, terug te vorderen. [betrokkene 1] was echter niet thuis. Op 9 februari 2012 is verdachte in de ochtend naar de woning van [betrokkene 1] gegaan en sprak daar met de jongere broer van [betrokkene 1], [betrokkene 5]. Omdat [betrokkene 1] er zelf niet was, zou verdachte later die dag terugkomen.
Omstreeks 19.30 uur is verdachte wederom met zijn broer naar de woning van [betrokkene 1] gegaan. Na de komst van [betrokkene 1], die vergezeld was van de twee andere aangevers, ontstond daar een woordenwisseling tussen [betrokkene 1] en verdachte. [betrokkene 1] wilde verdachte zijn woning uit hebben. De ruzie was kennelijk zo heftig dat één van de daar aanwezigen de politie rond 20.15 uur heeft gebeld. Voordat de politie om 20.18 uur arriveerde, waren verdachte en zijn broer met de auto weggereden. Toen verdachte wegging uitte hij de bedreiging: ‘Ze gaan zien, wacht maar.’
Rond 21.00 uur is verdachte samen met medeverdachte voor een derde keer die dag naar het adres van [betrokkene 1] gegaan. Verdachte en medeverdachte stonden [betrokkene 1] en zijn vrienden [betrokkene 2] en [betrokkene 2] op te wachten voor de woning van [betrokkene 1]. Verdachte en medeverdachte stonden [betrokkene 1] en zijn vrienden [betrokkene 3] en [betrokkene 2] op te wachten voor de woning van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] vroeg aan hen wat zij kwamen doen. Daarop zei verdachte in het Surinaams: ‘Kleine snotneus, nigger, ik ga je doodschieten, wacht maar.’ Hij pakte een pistool en laadde het wapen door. [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 1] doken of renden weg na het zien van het wapen en verdachte schoot daarop in de richting van [betrokkene 1], [betrokkene 3] en [betrokkene 2].
Uit deze feiten en omstandigheden, in het bijzonder de bedreiging die verdachte kort voor het schieten uitte en het ontbreken van contra-indicaties voor de voorbedachte raad, leidt het hof af dat verdachte de tijd maar ook daadwerkelijk gelegenheid heeft gehad om te kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn genomen besluit en aldus gehandeld heeft met voorbedachte raad.’
2.
In aanmerking genomen dat verzoeker op 8 en 9 februari 2012 twee keer eerder voorafgaand aan het schieten naar het adres van [betrokkene 1] is gegaan en beide keren niet van een vuurwapen gebruik heeft gemaakt, kan de mededeling van verzoeker ter gelegenheid van zijn tweede bezoek inhoudende ‘Ze gaan zien, wacht maar’ niet als een bedreiging (in de zin van art. 285 Sr) worden opgevat. [betrokkene 1] heeft uit deze woorden kennelijk ook niet de redelijke vrees bekomen dat verzoeker hem een geweldsmisdrijf zou aandoen, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat hij ter gelegenheid van het derde bezoek van verzoeker naar hem toegelopen is roepende: ‘Wat kom je hier zoeken, wat is je probleem.’
3.
Nu het hof ook deze omstandigheid mede redengevend heeft geacht voor het bewijs van de voorbedachte raad is de bewezenverklaring in zoverre onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd.
4.
Ook op grond van andere motiveringsgebreken is de bewezenverklaring niet valide.
In HR 19 mei 2015 ECLI:NL:HR:2015:1249 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
‘Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156)’
5.
In casu heeft het hof verzuimd vast te stellen dat verzoeker gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om na te denken en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het schieten heeft plaatsgevonden ogenblikkelijk, althans kort na de bedreiging ‘kleine snotneus, nigger, ik ga je doodschieten, wacht maar’, welke bedreiging op zijn beurt kort gevolgd is op de vraag van [betrokkene 1] wat verzoeker en zijn medeverdachte kwamen doen. Zo te zien is één en ander een in korte tijd verlopen proces van actie en reactie is geweest, zodat de gebezigde bewijsmiddelen gelet op dit korte tijdsbestek de met de bewezenverklaring onverenigbare en niet door bewijsmiddelen weerlegde mogelijkheid van plotseling hevige drift openlaten, nu verzoeker immers bij eerdere gelegenheden geen gebruik heeft gemaakt van een vuurwapen.
6.
@@@@
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 29 mei 2015
mr G. Spong