O.a. HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:91, .HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:93, HR 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:122, HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:535, HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2862, HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3426. Zie voorts het overzicht van mijn ambtgenoot Machielse in diens conclusie bij HR 31 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:806.
HR, 05-07-2016, nr. 15/00854
ECLI:NL:HR:2016:1411
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
15/00854
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1411, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:601, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:601, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1411, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑09‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/462 met annotatie van H.D. Wolswijk
SR-Updates.nl 2016-0310
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Poging moord. Art. 289 Sr. Slagende bewijsklacht voorbedachte raad.
Partij(en)
5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 15/00854
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 5 februari 2015, nummer 22/005253-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D. Vermaat, advocaat te Barendrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 03 september 2012 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, [slachtoffer] meermalen telkens in de borst, in elk geval het bovenlichaam, heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.2.2.
De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.
2.2.3.
Voorts heeft het Hof het volgende overwogen:
"Voorbedachte raad
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair (poging tot moord) ten laste gelegde, nu hij, kort gezegd, niet met voorbedachten raad heeft gehandeld.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet aldus de gelegenheid hebben gehad over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te hebben gegeven (ECLI:NL:HR:2015:122)
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep van 23 oktober 2014 en 22 januari 2015, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte en het slachtoffer hebben ruzie gehad en zijn zonder hun meningsverschil op te lossen uit elkaar gegaan. De verdachte heeft zich met een auto naar huis laten brengen, heeft zich omgekleed en is enige tijd later teruggekeerd naar de plek waar het slachtoffer zich bevond. De verdachte had op dat moment een keukenmes bij zich. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij door getuige [getuige] werd vastgepakt en dat die tegen hem zei dat de verdachte van plan was om te steken. Het slachtoffer heeft geprobeerd te vluchten, maar de verdachte is - zonder dat een nieuwe confrontatie heeft plaatsgevonden - achter hem aangegaan. De verdachte heeft vervolgens zonder aarzeling of waarschuwing het slachtoffer meermalen in zijn borstkas gestoken.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, terwijl van contra-indicaties die zouden moeten leiden tot een ander oordeel niet is gebleken. Zo is niet gebleken dat de besluitvorming en uitvoering in ogenblikkelijke gemoedsopwelling of een plots opkomende drift hebben plaatsgevonden, of dat slechts sprake is geweest van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat dan wel andere feiten en omstandigheden die een contra-indicatie vormen voor handelen na kalm beraad en rustig overleg zijdens de verdachte.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met de voor bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord benodigde voorbedachte raad en verwerpt ook dit verweer."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Tegen de achtergrond van het voorafgaande heeft het Hof zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in het bijzonder in aanmerking dat het Hof slechts in algemene bewoordingen heeft overwogen dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit om de aangever te steken met een mes, maar niets heeft vastgesteld over het moment waarop de verdachte dit besluit heeft genomen of over het tijdsverloop dat met die besluitvorming gemoeid is geweest. Dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich eerder naar huis heeft laten brengen en enige tijd later is teruggekeerd naar de plek waar het slachtoffer zich bevond, maakt dit niet anders.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.
Conclusie 17‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Poging moord. Art. 289 Sr. Slagende bewijsklacht voorbedachte raad.
Nr. 15/00854 Zitting: 17 mei 2016 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 5 februari 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens “poging tot moord”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Namens de verdachte heeft mr. D. Vermaat, advocaat te Barendrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel luidt dat de bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en het arrest derhalve aan nietigheid lijdt.
Het hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 03 september 2012 te Rotterdam, uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes [slachtoffer] meermalen telkens in de borst in elk geval het bovenlichaam, heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.”
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen en nadere bewijsoverweging, opgenomen in de aanvulling op het verkort arrest:
“1. De verklaring van de getuige [slachtoffer] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 22 januari 2015, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik ben op 3 september 2012 gestoken door de persoon die vandaag ter terechtzitting is verschenen; [verdachte] . Het klopt dat hij 'Moneyboy' wordt genoemd. Ik ben een aantal keren door hem gestoken. Ik heb meerdere littekens op verschillende plaatsen. [verdachte] is de persoon met wie ik ruzie had.
2. De verklaring van de getuige [slachtoffer] tegenover de rechter-commissaris op 29 augustus 2013, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik ken [verdachte] al van kinds af. Het klopt dat wij als broers waren. Het klopt ook dat ik 'kleine' wordt genoemd. Ik had op de avond van 3 september ruzie gehad met [verdachte] . We hebben toen gevochten. De [verdachte] waar ik het nu over heb is dezelfde persoon als degene over wie ik in mijn aangifte heb verklaard dat ik ruzie mee heb gehad. Het is ook dezelfde [verdachte] die in een witte auto is gestapt. Als U mij vraagt of [verdachte] "Moneyboy" wordt genoemd, zeg ik dat dat het geval is. Het klopt dat ik ben gestoken door [verdachte] , degene die ik dus "Moneyboy" noem.
3. Een proces-verbaal van aangifte van de Politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17P0 2012461457-1, d.d. 10 september 2012, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [slachtoffer] , (blz. 16-18):
Ik doe aangifte van poging doodslag/moord gepleegd op 3 september 2012 aan de Putselaan te Rotterdam. De jongen die mij heeft gestoken heeft als bijnaam "Moneyboy". Hij ging mij vloeren. Ik ben opgestaan en heb hem teruggeslagen.
Toen ging hij weg met de auto. Even later kwam hij terug met de auto. Ik liep toen net de hoek om om naar de Putselaan te gaan, op weg naar huis. Toen pakte een andere jongen, dat is de jongen die ik [betrokkene 1] noem, mij en zei:
"Hij wil je gaan steken". Op dat moment stond de jongen al voor mij en begon hij meteen te steken.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige van politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17P0 2012461457-25, d.d. 20 september 2012, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene 2] , (blz. 48-50):
Op 3 september 2012 ging ik naar de Dordtselaan. Kleine en [verdachte] waren daar ook. Op een gegeven moment kregen [verdachte] en "Kleine" ruzie. [verdachte] is in mijn auto gaan zitten. In de auto zaten ook nog [betrokkene 3] en een vriend van [betrokkene 3] . Onderweg zei [verdachte] dat ik hem naar huis moest brengen. Ik heb hem naar huis gebracht. Hij ging even een ander T-shirt aan doen en wij hebben op hem staan wachten.
Op zijn shirt zat bloed en dat wilde hij wisselen. Daarna zijn we teruggereden naar de Dordtselaan. Na een tijdje daar, kwam "Kleine" er weer aan. Ineens zag ik dat iedereen begon te rennen. Ik heb ook [verdachte] zien rennen. Ik hoorde later dat [verdachte] die "Kleine" zou hebben neergestoken. De bijnaam van [verdachte] is iets met "Money" ofzo. Ik begrijp het niet. Ze waren als broers. Het verhaal gaat dat [verdachte] hem gestoken heeft, hoe kan je dat nou doen.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige van politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17D0 2012461457-39, d.d. 17 oktober 2012, opgemaakt en ondertekend door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [betrokkene 2] , (blz. 64-65):
Opmerking opsporingsambtenaren:
Aan de getuige werd een politiefoto getoond met het fotonummer: PL17J0:12 00813. Voornoemde foto is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
De getuige verklaarde:
Dat is die "Moneyboy". Zijn echte naam is [verdachte] of zoiets. Het klopt dat de persoon op de foto dezelfde persoon is als de [verdachte] waarover ik op 20 september 2012 een verklaring heb afgelegd. Voordat ik op 3 september 2012 was teruggereden naar de Dortselaan en ging parkeren was [verdachte] uitgestapt.
6. Een proces-verbaal van bevindingen van de Politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17P0 2012461457-17, d.d. 11 september 2012, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van die opsporingsambtenaren, (blz. 30-31):
Op 11 september 2012 hoorden wij, opsporingsambtenaren, [getuige] . Daarnaar gevraagd zei de getuige:
Kleine is [slachtoffer] , zo noem ik hem. Ik hoorde dat hij ruzie had gehad met [verdachte] . Volgens mij is zijn bijnaam iets met "Money". Elke keer hoor ik "Kleine" schreeuwen van de pijn en zie ik zijn ogen wegrollen terwijl ik zijn wond dicht druk. Ik kan het echt niet geloven. [verdachte] en Kleine waren als broers. Hoe kan je zoiets doen. Iemand steken en dan ook nog zo bij zijn hart, dan wil je iemand echt vermoorden. Het is niet normaal, ze waren als broers.
7. Een geschrift, zijnde een formulier medische informatie/ letselbeschrijving van forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR) -, d.d. 12 oktober 2012, betreffende [slachtoffer] , opgemaakt en ondertekend door de forensisch arts L.C. Los, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Vermelde gegevens.
Informatie chirurg Erasmus MC over opname van 3 september 2012 tot en met 18 september 2012.
Objectieve bevindingen.
Steekverwondingen in de borstkas, hierbij de volgende verwondingen inwendig opgelopen: letsel aan de maag en het middenrif links, ingeklapte long links met bloed in de borstkasholte, letsel aan de bovenzijde van de linker nier met bloeduitstorting op de nier. Patiënt werd met spoed geopereerd, hierbij ontstond als complicatie een tweede ingeklapte long, hiervoor werd een drain ingebracht.
Tijdens de opname kreeg patiënt een infectie, hiervoor is patiënt opnieuw geopereerd in de borstkas.
Bijkomende gegevens.
Steekletsel in de borstkas kan ernstig letsel veroorzaken. Genezingsduur.
+/- 3-4 weken en blijvende littekens.
8. Een proces—verbaal van bevindingen van de Politie Rotterdam-Rijnmond, nr. PL17F0 2012461457-7, d.d. 3 september 2012, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -: als relaas van, die opsporingsambtenaar, (blz. 8-11):
Op 3 september 2012 omstreeks 20:29 uur werd ik door een onbekend gebleven vrouw aangesproken en zij vertelde dat zij had gezien dat iemand naar de overzijde van de straat was gegaan en daar ter hoogte van perceel Putselaan 183-181 te Rotterdam iets in een rioolput had gegooid. Ik heb toen via de meldkamer gemeentewerken ter plaatse gevraagd voor het openen van deze rioolput om er daarna een onderzoek in te kunnen stellen. Omstreeks 21:35 uur kwam gemeentewerken ter plaatse en deze opende het riool, op de bodem van het riool was een mes met een grijs handvat zichtbaar.
9. Een kennisgeving inbeslagneming opgemaakt door [verbalisant] , brigadier van Politie Rotterdam- Rijnmond, nr. PL17F0 2012461457-11, d.d. 4 september 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het mes werd in het hoofdriool aangetroffen en door mij in beslag genomen; bijzonderheden: keukenmes met zwart heft.
Nadere bewijsoverweging
Voorwaardelijk opzet op de dood
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam van een persoon vitale organen bevinden, zoals hart en longen, alsmede vitale (slag)aders en dat de aanmerkelijke kans bestaat dat een verwonding aan dergelijke vitale delen tot de dood van een persoon kan leiden.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte - het meermalen steken met een mes in de borst, in elk geval in het bovenlichaam van het slachtoffer - naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, te weten de dood van het slachtoffer, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan te dezen niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van het slachtoffer welbewust heeft aanvaard [HR 30 december 2012, LJN BX5396 + 25 maart 2003 LJN AE9049].”
6. Met betrekking tot het bewijs heeft het hof in het verkort arrest voorts overwogen:
“Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de afgelegde belastende verklaringen door de aangever, [slachtoffer] , niet betrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. In dat verband heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd - zakelijk weergegeven -:
A. de aangever verklaart uitermate wisselend over de identiteit van de dader;
B. de aangever weet geen aannemelijke reden te geven voor zijn wisselende verklaringen;
C. het dossier bevat geen c.q. onvoldoende ondersteuning voor de verklaring van aangever.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad A en B:
Bij de politie heeft de aangever op 10 september 2012 - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij is gestoken door een persoon met de bijnaam "Moneyboy" en dat de verdachte niet de persoon is geweest door wie hij is gestoken. Bij een fotoconfrontatie enkele dagen later wordt verdachte op de politiefoto door aangever niet als zijnde "Moneyboy" en/of de dader herkend; wel dat hij de persoon (hof: op de getoonde foto) kent als ' [verdachte] '. Door de verbalisanten wordt daarbij wel opgemerkt dat bij het tonen van de politiefoto van verdachte aan aangever, de houding van aangever veranderde en zijn ademhaling versnelde.
Zowel bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2013 als ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangever, anders dan bij de politie, - zakelijk weergegeven - verklaard dat de verdachte "Moneyboy" wordt genoemd en dat de verdachte door hem wordt herkend als de persoon is die hem heeft gestoken.
Desgevraagd heeft aangever bij de rechter-commissaris als reden voor zijn wisselende verklaringen opgegeven dat hij het moeilijk vond om aangifte te doen omdat zij, verdachte en aangever, als broers voor elkaar waren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangever hieromtrent verklaard dat je als echte vrienden eigenlijk geen aangifte doet maar dat zijn moeder - mede gelet op de ernst van het feit en de verwondingen als gevolg daarvan waaraan aangever bijna is bezweken - druk uitoefende op hem om de waarheid te zeggen.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat er door aangever gedurende het strafproces wisselend is verklaard over de identiteit van de dader. Het hof acht het echter van belang dat de verklaringen van aangever bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep in hoofdlijnen wel consistent zijn. Het hof is voorts van oordeel dat de aangever wat betreft de reden voor de wisselende verklaringen - bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in hoger beroep - in hoofdlijnen consistent heeft verklaard en daarvoor een voldoende plausibele reden heeft gegeven.
Ad C:
Het hof is van oordeel dat de belastende verklaringen van aangever op belangrijke onderdelen steun vinden in andere gebezigde bewijsmiddelen, waaronder in het bijzonder de getuigenverklaringen van [betrokkene 2] en [getuige] . Beide getuigen hebben verklaard - zakelijk weergegeven - dat verdachte degene is die "Moneyboy" dan wel iets met "Money" genoemd wordt en verdachte en aangever op de betreffende avond ruzie hadden gekregen. Door [getuige] is voorts - zakelijke weergegeven - verklaard dat hij niet kon geloven dat er was gestoken, [verdachte] en Kleine (hof: de bijnaam van het slachtoffer) waren immers als broers voor elkaar.
Gelet op al het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de belastende verklaringen van aangever voldoende betrouwbaar zijn en het hof zal deze derhalve voor het bewijs bezigen. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Voorbedachte raad
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair (poging tot moord) ten laste gelegde, nu hij, kort gezegd, niet met voorbedachten raad heeft gehandeld.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet aldus de gelegenheid hebben gehad over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te hebben gegeven (ECLI: NL:HR:2015:122)
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep van 23 oktober 2014 en 22 januari 2015, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte en het slachtoffer hebben ruzie gehad en zijn zonder hun meningsverschil op te lossen uit elkaar gegaan. De verdachte heeft zich met een auto naar huis laten brengen, heeft zich omgekleed en is enige tijd later teruggekeerd naar de plek waar het slachtoffer zich bevond. De verdachte had op dat moment een keukenmes bij zich. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij door getuige [getuige] werd vastgepakt en dat die tegen hem zei dat de verdachte van plan was om te steken. Het slachtoffer heeft geprobeerd te vluchten, maar de verdachte is - zonder dat een nieuwe confrontatie heeft plaatsgevonden - achter hem aangegaan. De verdachte heeft vervolgens zonder aarzeling of waarschuwing het slachtoffer meermalen in zijn borstkas gestoken.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, terwijl van contra-indicaties die zouden moeten leiden tot een ander oordeel niet is gebleken. Zo is niet gebleken dat de besluitvorming en uitvoering in ogenblikkelijke gemoedsopwelling of een plots opkomende drift hebben plaatsgevonden, of dat slechts sprake is geweest van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat dan wel andere feiten en omstandigheden die een contra-indicatie vormen voor handelen na kalm beraad en rustig overleg zijdens de verdachte.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met de voor bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord benodigde voorbedachte raad en verwerpt ook dit verweer.”
7. In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het hof de verklaring van [slachtoffer] niet voor het bewijs had mogen gebruiken omdat [slachtoffer] wisselend heeft verklaard over de identiteit van de dader en daarvoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven.
8. Het hof heeft uiteengezet waarom het de verklaring van [slachtoffer] wel betrouwbaar acht en deze dus wel voor het bewijs kon worden gebezigd. Het te dier zake overwogene is niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
9. Voorts wordt geklaagd dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat de verdachte “Moneyboy” wordt genoemd. Deze klacht miskent dat bedoelde aanname berust op de verklaring van [slachtoffer] (bewijsmiddelen 1 en 2) voor zover deze inhoudt dat verdachte “Moneyboy” wordt genoemd, alsmede dat die verklaring steun vindt in de bewijsmiddelen 4 en 6 voor zover inhoudende dat verdachtes bijnaam iets met “money” is.
10. Het middel faalt.
11. Het tweede middel houdt in dat er onvoldoende bewijs is voor voorbedachte raad omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
12. In de toelichting op het middel wordt er onder meer over geklaagd dat - anders dan het hof heeft overwogen – uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte naar huis is gegaan om een mes op te halen. Deze klacht berust op verkeerde lezing van de overwegingen van het hof. Het hof stelt niet meer vast dan dat de verdachte op het moment dat hij naar [slachtoffer] was teruggekeerd in het bezit was van een mes. Op welk moment hij dat mes in handen heeft gekregen laat het hof in het midden.
13. Voorts wordt geklaagd dat het hof niet vaststelt op welk moment de verdachte het besluit nam [slachtoffer] te steken. Deze klacht is terecht voorgedragen. Mede in aanmerking genomen dat het hof in het midden laat op welk moment de verdachte het mes in handen heeft gekregen laten de overwegingen van het hof, gelezen in onderling verband en samenhang met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, inderdaad de mogelijkheid open dat de verdachte pas vlak voor het steken (het mes in handen kreeg en) het besluit nam [slachtoffer] te steken. Dat wordt niet anders wanneer in aanmerking wordt genomen dat - zoals het hof overweegt - het slachtoffer heeft verklaard dat hij door getuige [getuige] werd vastgepakt en dat die tegen hem zei dat de verdachte van plan was om te steken. Wanneer [getuige] van verdachtes voornemen op de hoogte is geraakt is immers niet vastgesteld.
14. Uit het voorgaande volgt dat de bewijsmiddelen, gelezen in onderling verband en samenhang met hetgeen het hof overweegt over de voorbedachte raad, de mogelijkheid openlaten dat de gelegenheid voor de verdachte na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (vrijwel) uitsluitend heeft bestaan tijdens de uitvoering van het feit. In zijn algemeenheid pleegt dat door de Hoge Raad niet voldoende te worden geacht voor het bewijs van voorbedachte raad.1.Voor het onderhavige geval is in dit verband nog van belang dat over die tijdsduur door het hof niet meer is vastgesteld dan dat [betrokkene 1] [slachtoffer] pakte en zei: "Hij wil je gaan steken", de verdachte al voor [slachtoffer] stond en meteen begon te steken (bewijsmiddel 3), met dien verstande - zoals het hof overweegt doch geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen - [slachtoffer] heeft geprobeerd te vluchten, maar de verdachte - zonder dat een nieuwe confrontatie heeft plaatsgevonden - achter hem aan is gegaan. Hoe lang het heeft geduurd voordat de verdachte de vluchtende [slachtoffer] had bereikt laat het hof in het midden.
15. In de overwegingen van het hof lijkt gezien het belang dat het hof kennelijk hecht aan het feit dat [slachtoffer] en de verdachte uit elkaar waren gegaan zonder dat hun meningsverschil was opgelost besloten te liggen dat de verdachte in de opvatting van het hof voorzien van een mes met het plan [slachtoffer] daarmee te steken naar [slachtoffer] terug is gegaan om dit meningsverschil verder uit te vechten. Een dergelijke gang van zaken komt echter onvoldoende uit de verf.
16. Het middel slaagt.
17. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2016
Beroepschrift 07‑09‑2015
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van
[requirant], geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1987, requirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, uitgesproken op 5 februari 2015.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich mee brengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359 en 415 geschonden doordat de bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De bewezenverklaring is mitsdien niet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting:
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaring van aangever, [slachtoffer], niet tot bewijs gebezigd mag worden, aangezien de aangever wisselend verklaart over de identeit van de dader en de aangever geen aannemelijke reden geeft voor zijn wisselende verklaringen. Het Hof neemt ten onrechte aan dat de verdachte ‘’Moneyboy’ wordt genoemd en dat daarmee verdachte wordt bedoeld. Niet alleen het feit dat er door aangever wisselend is verklaard over de identiteit van de dader, maar ook het feit dat de getuigen [betrokkene 2] en [getuige] niet precies weten hoe de bijnaam van verdachte zou luiden, zij verklaren iets met ‘Money’, leidt er toe dat requirant meent dat de verklaring van [slachtoffer] niet als bewijs had mogen dienen en de verklaringen van [betrokkene 2] en [getuige] niet als ondersteunend bewijs hadden mogen gebruiken.
Het Hof heeft derhalve ten onrechte voornoemde bewijsmiddelen tot bewijs gebezigd en het verweer van requirant verworpen..
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich mee brengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359 en 415 geschonden doordat de bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De bewezenverklaring mitsdien niet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting:
Volgens vaste rechtspraak moet voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven . Er moet, met andere woorden, vastgesteld worden dat sprake was van ‘kalm beraad en rustig overleg’ voorafgaand aan de uitvoering van het feit. Requirant meent dat in deze zaak moet worden vastgesteld, zoals namens hem ook bij het Hof is bepleit, dat:
- —
Er is niets bekend over de herkomst van het mes waarmee aangever is gestoken;
- —
Er is niet bekend op welk moment de dader in het bezit kwam van dit mes; (Het Hof heeft ten onrechte overwogen dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte naar huis is gegaan om een mes op te halen. Dit kan niet uit het dossier volgen)
- —
Er is niet bekend met welk doel diegene die de heer [slachtoffer] heeft gestoken in het bezit was van dit mes. Er is geen bewijs voorhanden dat diegene het wapen ter hand heeft genomen met het vooropgezette plan om de heer [slachtoffer] daarmee te steken.
- —
Er is niet gebleken op welk moment het besluit zou zijn genomen om de heer [slachtoffer] te steken. De mogelijkheid bestaat dat het besluit eerst is genomen op het moment van confrontatie tussen de dader en de heer [slachtoffer], of zeer kort daarvoor.
- —
De tijdspanne tussen het moment van het nemen van dit besluit en de uitvoering daarvan is ongewis;
Als al een specifiek moment zou kunnen worden bepaald waarop de dader het besluit heeft genomen om het slachtoffer te steken, dan kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de dader daaraan voorafgaand voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich daarop te beraden, daadwerkelijk na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Gezien het vorenstaande heeft het Hof ten onrechte de voorbedachte rade bewezen verklaard, althans deze bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr D. Vermaat, advocaat, kantoorhoudende te Barendrecht aan Londen nr. 2 (2993 LA), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Barendrecht, 7 september 2015
Mr D. Vermaat