HR, 26-04-2013, nr. 12/00814
ECLI:NL:HR:2013:BZ8766
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-04-2013
- Zaaknummer
12/00814
- LJN
BZ8766
- Roepnaam
Bruscom
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ8766, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 26‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ8766
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1888
ECLI:NL:HR:2013:BZ8766, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ8766
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1888, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑01‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBPR 2013/41 met annotatie van mr. J.C. van Nass
NJB 2013/1260
NJ 2013/261
JWB 2013/236
M.A.J.G. Janssen annotatie in JIN 2013/98
JIN 2013/98 met annotatie van M.A.J.G. Janssen
JBPr 2013/41 met annotatie van mr. J.C. van Nass
AR-Updates.nl 2013-0353
VAAN-AR-Updates.nl 2013-0353
Conclusie 26‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Vernietiging ontbindingsovereenkomst arbeidsverhouding wegens dwaling of bedrog, vordering tot restitutie en schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Aanbod getuigenbewijs in hoger beroep, voldoende gespecificeerd bewijsaanbod, art. 166 lid 1 in verbinding met art. 353 lid 1 Rv. Door partijen in enquete en contra-enquete voor te dragen getuigen, art. 168 en 170 Rv, eisen van goede procesorde. Recht op nadere bewijslevering ten aanzien van hetzelfde feitencomplex na enquete.
Zaaknr. 12/00814
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 25 januari 2013
Conclusie inzake:
Bruscom B.V.
tegen
[Verweerder]
Het gaat in deze zaak om de vraag of een gegeven bewijsopdracht een bindende eindbeslissing is en om de vraag of de rechter de partij die de bewijslast draagt, uitdrukkelijk in de gelegenheid moet stellen nader bewijs te leveren indien de andere partij is geslaagd in het leveren van tegenbewijs tegen feiten die de rechter voorshands bewezen heeft geacht.
1. Feiten(1) en procesverloop(2)
1.1 Eiseres tot cassatie, Bruscom, is de moedermaatschappij van Datelnet N.V. (voorheen Datelnet Groep B.V.), hierna: Datelnet. Datelnet Conversie B.V., hierna: Datelnet Conversie, is een dochter van Datelnet. Datelnet Conversie, tevens handelend onder de naam GEO Data, richt zich op de digitalisering van kabel- en leidinggegevens.
Verweerder in cassatie, [verweerder], was vanaf 1 juli 1996 titulair directeur van Datelnet Conversie.
1.2 Tussen Datelnet Conversie en een belangrijke opdrachtgever, Edon, is in november 1996 een mantelovereenkomst tot stand gekomen, waarbij is overeengekomen dat Datelnet Conversie voor Edon over de periode 1996 tot en met 2001 in totaal 85.000 km leidingkaart zou digitaliseren tegen een bedrag van ƒ 0,505 (excl. BTW) per te converteren meter, derhalve in totaal voor een bedrag van ƒ 42.925.000,- (€ 19.478.515,-).
Edon garandeerde hiertoe jaarlijks een bepaald aantal te converteren kilometer leidingkaart aan te bieden aan Datelnet Conversie. Facturering zou plaatsvinden op basis van geaccepteerde meter conversiewerkzaamheden. In dezelfde mantelovereenkomst heeft Edon aan Datelnet Conversie een 'renteloos voorschot ter voldoening aan haar garantieverplichting voor wat betreft het aantal te converteren kilometers' verstrekt van ƒ 2.500.000,-. Datelnet Conversie diende dit bedrag in acht halfjaarlijkse tranches terug te betalen aan Edon.
1.3 In 1997 kon Edon niet voldoen aan haar contractuele verplichting tot het leveren van een bepaald aantal te converteren kilometer leidingkaart. Hierdoor ontstonden liquiditeitsproblemen bij Datelnet Conversie. Eind 1997 is hierover een afspraak tussen Edon en Datelnet Conversie tot stand gekomen, inhoudende dat Edon aan Datelnet Conversie een rentedragende lening verstrekt door het totale bedrag dat overeenkwam met de waarde van de niet geleverde leidingkaarten ineens op factuur te betalen. Datelnet zou dit bedrag van f 5,1 mio, vermeerderd met rente, crediteren in 43 periodieke (vier wekelijkse) termijnen van f 133.431,-.
In de jaarrekening 1997 is dit bedrag van ƒ 5,7 mio geboekt als omzet van Datelnet Conversie.
1.4 Op 5 juni 1998 heeft Datelnet een overeenkomst met [verweerder] gesloten die onder meer voor [verweerder] een jaarlijkse tantième ter grootte van 5 % van de winst vóór belastingen van Datelnet Conversie inhield, alsmede een extra winstdelingsregeling, waarbij [verweerder] een winstdeling zou krijgen van ƒ 1,5 mio netto wanneer de winst van Datelnet Conversie 1998-2000 vóór belasting meer zou bedragen dan ƒ 8,5 mio maar minder dan ƒ 12 mio, en een winstdeling van ƒ 1,7 mio netto, wanneer de winst meer zou zijn dan ƒ 12 mio. Voorts verkreeg [verweerder] op grond van de overeenkomst 5000 opties op aandelen in Datelnet.
Later in 1998 zijn de verplichtingen die Datelnet in deze overeenkomst op zich had genomen jegens [verweerder], overgenomen door Bruscom.
1.5 In het voorjaar van 1999 zijn tussen Datelnet Conversie en Edon nieuwe afspraken tot stand gekomen, blijkend uit een fax van Edon aan [verweerder] van 26 augustus 1999. Deze afspraken hielden onder meer in dat Datelnet Conversie gedurende de looptijd van het project elke maand een vast bedrag zou factureren aan Edon. Als uitvoering van deze afspraak zijn - met medeweten van de concernleiding - vanaf periode 10 van 1999 (dat is vanaf het laatste kwartaal 1999) vierwekelijkse facturen gezonden aan Edon ter hoogte van ƒ 1.184.000,-. Deze facturen werden verzonden vanaf de hoofdvestiging van de Datelnet Groep in Den Bosch.
1.6 [Verweerder] was niet betrokken bij de opstelling van de facturen.
1.7 Normaal gesproken werd door de Datelnet Groep gefactureerd op basis van de zogenoemde PAS-voortgangsformulieren. Op deze formulieren diende de operations manager van het betreffende project per week aan te geven hoeveel voortgang die week was geboekt, dat wil zeggen hoeveel eenheden gegevens die week waren geconverteerd. De PAS-formulieren werden wekelijks naar het hoofdkantoor in Den Bosch gezonden en aldaar verwerkt.
Op de PAS-formulieren voor het Edon-project zijn vanaf week 40 van 1999 (periode 10) onjuiste gegevens ingevuld met betrekking tot de voortgang van de conversiewerkzaamheden. De onjuiste conversiegegevens op de PAS-formulieren kwamen uit op rond de 3000 km per vier weken (soms iets meer en soms iets minder). In werkelijkheid bleef de productie ver achter bij deze gegevens.
1.8 Datelnet heeft vanaf de tweede helft van 1999 een beursgang overwogen. Mede met het oog daarop is aan de houders van certificaten en opties verzocht deze terug te verkopen aan Bruscom c.q. het optierecht niet uit te oefenen en hiervan afstand te doen. Met betrekking tot de door Bruscom te betalen koopprijs voor de opties bepaalde het toepasselijke optiereglement dat deze "in het zicht van een beursgang van Datelnet Groep NV (...) gelijkgesteld [wordt] aan de beurswaarde per aandeel (...)".
1.9 Bruscom heeft op 6 januari 2000 een overeenkomst gesloten met [verweerder], waarin is neergelegd dat [verweerder] tegen een vergoeding van in totaal ƒ 3.850.000,- zijn optierechten niet zal uitoefenen, uit te keren in vier tranches. Voorts is in de overeenkomst bepaald:
"dat aldus op een redelijke wijze en finaal uitvoering is gegeven aan alle rechten van [verweerder] uit hoofde van voornoemde optieregeling zowel voor huidige rechten als toekomstige, over een periode tot 31 december 2001".
In een eerste side-letter behorende bij deze overeenkomst is onder meer het volgende vermeld:
"Bruscom BV gaat ervan uit dat de waarde van de opties van [verweerder] op 1 april 2000 minimaal een waarde van NLG 3.850.000 zullen hebben. Partijen gaan ervan uit dat de waarde van de opties van [verweerder] per heden een waarde hebben van maximaal NLG 1.095.000."
In een derde side-letter is onder meer het volgende vermeld:
"Partij [verweerder] verleent hierbij uit dien hoofde nadrukkelijk en onvoorwaardelijk finale kwijting aan Datelnet Groep BV en/of Datelnet Conversie BV voor alle rechten van financiële aard (...) welke ten tijde van het ondertekenen van deze side-letter en in de toekomst - vanwege de verlenging van de huidige arbeidsovereenkomst - tot 31 december 2001 voortvloeien uit enige arbeidsrechtelijke verhouding tussen hen, van welke aard dan ook zijnde. Met name heeft de hierbij door [verweerder] dienaangaande verleende algehele en finale kwijting betrekking op de uit de genoemde arbeidsverhoudingen eventueel voortvloeiende verplichtingen tot uitkering van tantièmes (o.a. de 5% regeling), (extra) winstdeling, het verstrekken van opties respectievelijk het uitoefenen van optierechten, zulks met betrekking tot de periode van 5 juni 1996 tot en met 31 december 2001."
1.10 Op de avond van 18 april 2000 is besloten dat de op 19 april 2000 voorziene beursgang van Datelnet NV geen doorgang zou vinden.
1.11 Vanaf mei 2000 is [verweerder] ziek thuis geweest. Zijn taken zijn vanaf eind juni 2000 overgenomen door interim directeur [betrokkene 1].
Kort na zijn aantreden heeft [betrokkene 1] in een aantal memo's aan de concerndirectie melding gemaakt van het feit dat de feitelijke productie van Datelnet Conversie voor Edon sterk was achtergebleven ten opzichte van de gefactureerde productie. Hij constateerde tot en met periode 6 van 2000 een verschil in netto resultaat ten opzichte van de rapportage van tussen de f 3,7 en f 6,9 mio, afhankelijk van het feit of er gewaardeerd werd tegen gemiddelde inkoopprijs of contractsprijs.
1.12 Bruscom heeft haar huisaccountant, Deloitte & Touche, een onderzoek laten instellen naar het vermoeden van onjuiste gegevensverschaffing door [verweerder], al dan niet in samenspanning met anderen, al dan niet opzettelijk. In het door Deloitte & Touche opgestelde Rapport van bevindingen van 16 oktober 2000 is in de samenvatting onder meer het volgende vermeld:
"Wij hebben binnen Geodata een onderzoek ingesteld naar mogelijke misstanden in de administratie en naar mogelijk daarmee samenhangende onvolkomenheden in de financiële rapportering naar Datelnet Groep NV (...) Gebleken is dat er in 1999 sprake is geweest van valselijk opgemaakte en ondertekende PAS-voortgangsformulieren. In bedoelde formulieren is een productie voor het Edoncontract van circa 12.000.000 meter als in 1999 gerealiseerd opgegeven, terwijl uit de rapportage van de projectleider blijkt dat de werkelijke productie in 1999 slechts circa 100.000 meter heeft bedragen; Uit het door Deloitte & Touche Accountants in bijlage A opgenomen rapport blijkt dat als gevolg van de wijze van verwerken in de administratie van de valselijk opgemaakte en ondertekende PAS-voortgangsformulieren de winst 1999 van Datelnet Conversie BV voor een bedrag van circa f 3.800.000 (na vennootschapsbelasting) te hoog is voorgesteld;(...)Bij de saldibalans 1999 van Datelnet Conversie BV, die als jaarrekening van deze vennootschap moet worden aangemerkt en waarin de winst 1999 (na vennootschapsbelasting) voor een bedrag van f 4.450.000 te hoog is voorgesteld, is door [verweerder] en [betrokkene 2] een op 13 maart 2000 gedateerde bevestiging aan Datelnet Groep NV afgegeven; Tijdens de door ons gehouden interviews is door [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] verklaard dat voor het valselijk opmaken van de PASvoortgangsformulieren opdracht is verstrekt door [verweerder]. [Verweerder] en/of zijn broer hebben dat ontkend. Vaststaat dat [verweerder] volledig op de hoogte was van de vertraging, die in de periode 10 tot en met 12 over 1999 is opgetreden in de aanlevering van te produceren meters door Edon. Ook staat vast dat de werkelijke productie voor Edon in de perioden 10 tot en met 13 over 1999 nagenoeg nihil is geweest. Tevens staat vast dat ten onrechte over die perioden een productie/omzet in de financiële verslaggeving is verwerkt van circa f 5.900.000. Bovendien staat vast dat [verweerder] op 13 maart 2000 bij de kolommenbalans 1999 (= jaarrekening 1999) waarin bedoelde productie derhalve ten onrechte is verwerkt, een schriftelijke bevestiging aan Datelnet Groep NV heeft verstrekt. Hieruit concluderen wij dat, ook al zou [verweerder] geen opdracht hebben gegeven voor het valselijk opmaken van de PASvoortgangsformulieren, hij tenminste op 13 maart 2000 had moeten constateren, dat hij ten onrechte een bevestiging bij de kolommenbalans 1999 (= jaarrekening 1999) heeft afgegeven. Wij menen dat dit juridisch kan worden aangemerkt als valsheid in geschrifte. (...)"
1.13 Als gevolg van de onjuiste omzetbepaling is de omzet en de winst van Datelnet Groep over 1999 - in totaal ruim/13 mio - met een bedrag van circa ƒ 4,46 mio (na belasting) te hoog vastgesteld.
1.14 [Verweerder] is bij brief van 24 oktober 2000 op staande voet ontslagen wegens malversaties.
1.15 Omdat [verweerder] de objectiviteit van het door Deloitte & Touche uitgevoerde forensisch onderzoek in twijfel heeft getrokken, heeft in opdracht van Datelnet een aanvullend onderzoek plaatsgevonden door [betrokkene 6] van Emst & Young, toegespitst op de vraag of de geconsolideerde jaarrekening van de Datelnet Groep, voor zover betrekking hebbend op Datelnet Conversie, is gebaseerd op de PAS-formulieren, en derhalve niet op de voorschotnota's. In een brief van 30 januari 2001 heeft [betrokkene 6], onder verwijzing naar een 'Rapport van bevindingen inzake gerapporteerde omzet 1999 Datelnet BV/Datelnet Conversie BV', vermeld dat hij heeft kunnen vaststellen dat zulks het geval is geweest. Tevens is in een 'Rapport van bevindingen inzake de elektronische vastlegging van de gerapporteerde omzet 1999 van Datelnet BV/Datelnet Conversie BV' van 30 januari 2001 vermeld, naar aanleiding van opmerkingen van [verweerder], dat het uiterst onwaarschijnlijk lijkt dat achteraf wijzigingen zijn aangebracht in het PAS-systeem.
1.16 [Verweerder] heeft zich bij de kantonrechter te Assen beroepen op de nietigheid van het ontslag. Bij vonnis van 29 oktober 2001 heeft de kantonrechter geoordeeld dat er onvoldoende grond was voor een ontslag op staande voet. Datelnet Conversie heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij vonnis van 21 mei 2003 heeft de rechtbank te Assen het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Datelnet Conversie heeft voorts ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] verzocht, voor zover zou blijken dat deze na het ontslag op 24 oktober 2000 doorloopt. Bij beschikking van 1 maart 2001 heeft de kantonrechter te Assen het verzoek toegewezen. Gelet op alle omstandigheden heeft de kantonrechter geoordeeld dat er aanleiding is om een vergoeding naar billijkheid toe te kennen aan [verweerder].
1.17 [Verweerder] heeft - tezamen met een aantal andere (oud)werknemers van Datelnet - een arbitrale procedure aangespannen tegen Bruscom over de hoogte van de door Bruscom betaalde vergoedingen in het kader van de uitkoopovereenkomsten (met [verweerder] is dit de overeenkomst van 6 januari 2000). In de arbitrale uitspraak van 1 oktober 2004 is beslist dat [verweerder] géén aanspraak kan maken op een vergoeding berekend op basis van de beurswaarde van Datelnet nu uiteindelijk geen beursgang heeft plaatsgevonden.
1.18 Bruscom(3) heeft [verweerder] bij inleidende dagvaarding van 26 oktober 2001 gedagvaard voor de rechtbank Assen en heeft daarbij, na wijziging van eis, - verkort weergegeven -
(i) gevorderd dat de tussen Bruscom en [verweerder] gesloten overeenkomst van 6 januari 2000 wordt vernietigd op grond van bedrog of dwaling en [verweerder] wordt veroordeeld tot terugbetaling aan Bruscom van een bedrag van € 1.125.693,27 te vermeerderen met rente;
(ii) een verklaring voor recht gevorderd dat [verweerder] in 1999 en 2000 onrechtmatig heeft gehandeld jegens Bruscom en voorts gevorderd dat [verweerder] wordt veroordeeld tot schadevergoeding, deels op te maken bij staat, alsmede tot betaling van een schadebedrag van € 1.152,819,-.
1.19 Bruscom heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat [verweerder] de productierapportage, die niet overeenstemt met de werkelijkheid, opzettelijk en uit eigen belang heeft laten uitbrengen, en zowel het wezenlijk onjuist budget 2000 als de kolommenbalans over 1999 voor akkoord heeft getekend, terwijl hij wist dat deze waren gebaseerd op de aanname dat de over 1999 gerapporteerde productie ook daadwerkelijk was gerealiseerd. Volgens Bruscom heeft zij hierdoor schade te hebben geleden omdat dientengevolge:
- aan [verweerder] en de andere certificaat- en optiehouders een te hoge afkoopsom is betaald;
- aan [verweerder] een te hoge afkoopsom voor zijn tantième- en winstdelingsregeling is betaald;
- Datelnet en Datelnet Conversie € 523.126,45 aan directe kosten hebben moeten maken en een nader bij staat op te maken bedrag aan indirecte kosten.
1.20 De rechtbank heeft de vorderingen bij vonnis van 27 juli 2005 afgewezen.
1.21 Bruscom(4) is, onder aanvoering van vier grieven, van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Leeuwarden en heeft daarbij gevorderd dat het hof het vonnis vernietigt en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Bruscom alsnog toewijst.
[Verweerder] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging, zonodig onder verbetering en aanvulling van de gronden.
1.22 Na tussenarrest te hebben gewezen op 19 september 2007 (gerectificeerd bij arrest van 17 oktober 2007), 16 april 2008 en 22 september 2009 heeft het hof bij eindarrest van 25 oktober het vonnis van de rechtbank van 27 juli 2005 bekrachtigd.
1.23 Bruscom heeft tegen de arresten van 22 september 2009 en 25 oktober 2011 tijdig(5) beroep in cassatie ingesteld.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
Bruscom heeft de zaak schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel bevat drie onderdelen.
Onderdeel 1 is gericht tegen de rechtsoverwegingen 12 en 13 (en het dictum) van het arrest van 22 september 2009, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
"12. Het hof heeft in zijn eerdere tussenarresten overwogen dat [verweerder] bewijs mag leveren van zijn stelling dat de concernleiding van Datelnet wetenschap had van de omstandigheid dat in het Edon-project de werkelijk gerealiseerde omzet ver achterbleef bij de op de PAS-voortgangsformulieren vermelde omzet. Hoewel dit in eerdergenoemde tussenarresten niet uitdrukkelijk is overwogen, heeft het hof ook hier bedoeld [verweerder] toe te laten tot tegenbewijs. De onderhavige stelling van [verweerder] komt immers neer op een betwisting van het bedrog, in die zin dat de concernleiding volgens hem wist dat de cijfers vals waren en dus niet door hem op het verkeerde been is gezet. De bewijslast van het bedrog rust op Bruscom. Het hof acht evenwel het bedrog met de valse opgaven en de inhoud van de stukken voorshands voldoende bewezen, behoudens tegenbewijs door [verweerder]. Dit tegenbewijs kan hij leveren indien hij het door hem gestelde inzake de wetenschap bij de concernleiding voldoende aannemelijk maakt.
13. De zaak zal naar de rol worden verwezen teneinde [verweerder] alsnog in de gelegenheid te stellen dit tegenbewijs te leveren."
2.2 Het onderdeel klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn oordelen onvoldoende (begrijpelijk) heeft gemotiveerd omdat de oordelen in rechtsoverweging 32 van het arrest van 19 september 2007 en in de rechtsoverwegingen 6, 7 en 8 van het arrest van 16 april 2008 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven bindende eindbeslissingen inhouden en het hof niet voldoende kenbaar heeft geoordeeld dat zich een (valide) grond voordoet op grond waarvan het daarvan mocht afwijken(6). In ieder geval is niet duidelijk of sprake is van bindende eindbeslissingen of voorlopige oordelen zodat sprake is van een onbegrijpelijke motivering, aldus de klacht(7).
Met deze klacht hangt samen de klacht samen dat het hof met zijn oordeel dat met het aan [verweerder] opgedragen bewijs met betrekking tot de wetenschap van de concernleiding van Datelnet tegenbewijs was bedoeld, ten onrechte niet, althans niet voldoende kenbaar het criterium heeft toegepast dat het oordeel hoe een eerdere bewijsopdracht moet worden uitgelegd mede afhangt van het antwoord op de vraag hoe de desbetreffende procespartijen deze oordelen redelijkerwijs hebben mogen opvatten(8).
Volgens het onderdeel is het oordeel voorts onbegrijpelijk in het licht van de eerdere arresten waarin het hof onderscheid heeft gemaakt tussen het te leveren tegenbewijs en bewijs. Ook zijn partijen, aldus het onderdeel, er blijkens de gedingstukken tot het arrest van 22 september 2009 vanuit gegaan dat op [verweerder] het bewijs - in de zin van de bewijslast rustte - met betrekking tot de stelling dat de concernleiding wetenschap zou hebben.
2.2 De klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.3 Ik stel daarbij voorop dat de formulering van een bewijsopdracht steeds een voorlopig karakter heeft, hetgeen meebrengt dat de rechter daaraan in de verdere loop van het geding niet is gebonden en er altijd op kan terugkomen. Een bewijsopdracht is geen eindbeslissing, ook niet omtrent de verdeling van de bewijslast(9). Er is in beginsel wel sprake van een bindende eindbeslissing indien de rechter bij de opdracht uitdrukkelijk en zonder voorbehoud ook een oordeel geeft over de gevolgen die hij verbindt aan het al dan niet slagen van de bewijsopdracht(10). Bovendien kan hij in de motivering van de bewijsopdracht mede een bindende eindbeslissing geven.
Of en in hoeverre een oordeel uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is gegeven, is een vraag van uitleg, die als zodanig van feitelijke aard is(11).
2.4 In de onderhavige zaak heeft het hof in zijn eerste tussenarrest van 19 september 2007 geoordeeld dat uit het rapport van Deloitte & Touche in voldoende mate naar voren komt dat [verweerder] instructie heeft gegeven tot het onjuist invullen van de PAS-voortgangsformulieren (rov. 21), dat in voldoende mate is komen vast te staan dat [verweerder] zijn goedkeuring heeft gegeven aan de saldibalans 1999 (rov. 22) en dat [verweerder] bekend was of redelijkerwijs had moeten zijn met de onjuiste omzetgegevens (rov. 23). Vervolgens heeft het hof het volgende overwogen:
"24. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof voorshands van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat [verweerder] instructie heeft gegeven tot het onjuist invullen van de PAS-voortgangsformulieren, alsmede dat [verweerder] ermee bekend was dat onjuiste omzetgegevens waren opgenomen in de saldibalans 1999. Het hof zal [verweerder] echter in de gelegenheid stellen op dit punt desgewenst tegenbewijs te leveren. [Verweerder] kan zich bij akte uitlaten of hij zulks wenst."
2.6 Vervolgens bespreekt het hof in de rechtsoverwegingen 26 e.v. het verweer van [verweerder] dat het concern altijd heeft geweten op welke wijze omzet is geboekt en trekt daaruit in rechtsoverweging 32 de conclusie:
"(...) dat [verweerder] vooralsnog niet in voldoende mate heeft aangetoond dat de concernleiding ("Den Bosch") op de hoogte was van de omstandigheid dat de in het Edon-project werkelijke gerealiseerde omzet ver achter bleef bij het vermelde op de PAS-voortgangsformulieren. Dit laat echter onverlet dat er ook redenen zijn om aan te nemen dat het door [verweerder] gestelde juist is. Het hof verwijst in de eerste plaats naar de gang van zaken in 1997, toen door Datelnet Conversie ook winst is genomen op omzet die feitelijk niet als omzet viel aan te merken. Voorts is voor het hof onduidelijk gebleven hoe het mogelijk is dat, zeker gelet op de geplande beursgang van Datelnet, intern niet is geconstateerd dat de PAS-voortgangsformulieren onjuiste gegevens bevatten, te meer nu bij de concernleiding wel bekend was, zo leidt het hof af uit de stukken, dat op basis van voorschotnota's werd gefactureerd, mede omdat er aanleverproblemen waren van de zijde van Edon, waardoor geen productie kon worden gemaakt.
Mede gelet op de grote belangen aan beide zijden, zal het hof [verweerder] in de gelegenheid stellen zich bij akte nader uit te laten over de vraag of hij nader bewijs wil leveren omtrent de door hem gestelde wetenschap bij de concernleiding van de omstandigheid dat de in het Edon-project de werkelijke gerealiseerde omzet ver achter bleef bij het vermelde op de PAS-voortgangsformulieren.
[Verweerder] zal daarbij ook moeten aangeven op welke punten hij deze eventuele bewijslevering wil toespitsen."
Het hof verwijst de zaak vervolgens in het dictum naar de rol voor het nemen van een akte aan de zijde [verweerder](12) als vermeld in de rechtsoverwegingen 24 en 32.
2.7 Na bedoelde aktewisseling heeft het hof [verweerder] in het dictum van zijn arrest van 16 april 2008, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte feiten:
(a) dat [verweerder] instructie heeft gegeven tot het onjuist invullen van de PAS-voortgangsformulieren;
(b) dat [verweerder] ermee bekend was dat onjuiste omzetgegevens waren opgenomen in de saldibalans 1999;
en voorts
[verweerder] opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat:
(c) de concernleiding van Datelnet wetenschap had van de omstandigheid dat in het Edon-project de werkelijk gerealiseerde omzet ver achterbleef bij de op de PAS-voortgangsformulieren vermelde omzet.
2.8 Deze (nadere)(13) bewijslevering heeft het hof vervolgens in zijn door het onderdeel bestreden rechtsoverweging 12 van het arrest van 22 september 2009 bestempeld als tegenbewijs en [verweerder] daartoe toegelaten.
2.9 Gelet op het voorgaande blijkt noch uit de formulering noch uit de motivering of anderszins dat bedoelde bewijsopdracht een bindende eindbeslissing is. De daarop gerichte rechtsklachten van het onderdeel falen mitsdien.
2.10 Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Zoals het hof ook heeft overwogen rustte op Bruscom de stelplicht en zonodig de bewijslast van het aan haar vorderingen ten grondslag gelegde bedrog in de zin van art. 3:44 BW. Bruscom heeft hiertoe gesteld dat [verweerder] instructie heeft gegeven tot het onjuist invullen van de PAS-voortgangsformulieren en dat [verweerder] ermee bekend was dat onjuiste omzetgegevens waren opgenomen in de saldibalans 1999. Het bewijs van deze stellingen en daarmee het bedrog van [verweerder] was gezien het aanwezige bewijsmateriaal naar het oordeel van het hof voorshands aanwezig, behoudens tegenbewijs van [verweerder]. De stelling van [verweerder] dat de concernleiding van Datelnet wetenschap had van de omstandigheid dat in het Edon-project de werkelijk gerealiseerde omzet ver achterbleef bij de op de PAS-voortgangsformulieren vermelde omzet, zou, indien bewezen, tot het oordeel kunnen leiden dat geen bedrog is gepleegd. In zoverre vormt het bewijs van die stelling het tegenbewijs van [verweerder] tegen het door het hof voorshands aangenomen bedrog.
2.11 Onderdeel 1 faalt derhalve.
2.12 Onderdeel 2 is gericht tegen de rechtsoverwegingen 13 en 15 van het eindarrest van 25 oktober 2011, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
"13. Met al het voorgaande is naar het oordeel van het hof het voorshands bewezen geachte feit ontzenuwd dat de concernleiding van Datelnet geen wetenschap had van de omstandigheid dat de in het Edon-project werkelijk geconverteerde aantal kilometers ver achterbleef bij de op de PAS-formulieren vermelde aantal kilometers.
(...)
15. De conclusie luidt dat niet alleen aan het gestelde bedrog, maar ook aan de dwaling en de onrechtmatige daad de feitelijke grondslag is komen te ontvallen.
Daarop stranden de vorderingen van Bruscom. Alle grieven falen."
2.13 Het onderdeel klaagt in de eerste plaats dat deze oordelen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk of onvoldoende zijn gemotiveerd. Betoogd wordt dat het hof, nu het bewijsvermoeden was ontkracht waardoor de volle bewijslast (en het bewijsrisico) weer op Bruscom was komen te drukken, Bruscom nadrukkelijk in de gelegenheid hadden moeten stellen om, aan te geven of zij haar eerdere bewijsaanbiedingen(14) te dien aanzien gestand wilde doen om bewijs te leveren dat zij een onjuiste voorstelling van zaken had.
2.14 Zoals hiervoor uiteengezet, betreft het in deze zaak op [verweerder] gelegde bewijs het tegenbewijs tegen feiten en omstandigheden die het hof voorshands bewezen heeft geacht en waarvan Bruscom het bewijsrisico droeg.
Er is sprake van geslaagd tegenbewijs indien er zoveel twijfel is gezaaid dat de aanvankelijke overtuiging van de rechter aan het wankelen wordt gebracht en deze niet (meer) vermoedt dat de stellingen van de partij op wie het bewijsrisico rust, juist zijn(15). Indien het tegenbewijs is geleverd herleeft het bewijsrisico voor de partij die eerst kon profiteren van een wettelijk of rechterlijk vermoeden of de 'voorshands bewezenverklaring'(16).
2.15 Anders dan het middelonderdeel voorstaat, dient de rechter m.i. niet de verplichting te worden opgelegd om de partij die de bewijslast draagt, altijd ambtshalve in de gelegenheid te stellen nader bewijs te leveren indien de andere partij is geslaagd in het leveren van tegenbewijs tegen feiten die eerder voorshands bewezen waren geacht(17). Volgens Ahsmann is het niet nodig dat de rechter de partij die de bewijslast draagt alsnog een bewijsopdracht geeft omdat deze zich over het feitencomplex heeft kunnen uitlaten in de contra-enquête, zodat aan hoor en wederhoor is voldaan(18).
2.16 Daarnaast geven de omstandigheden van het geval geen aanleiding om de door het onderdeel bepleite verplichting in deze zaak aan te nemen.
[Verweerder] heeft het in het tussenarrest van 22 september 2009 bedoelde tegenbewijs tegen het voorshands bewezen feit dat de concernleiding van Datelnet geen wetenschap had van de omstandigheid dat in het Edon-project de werkelijk gerealiseerde omzet ver achterbleef op bij de op de PAS-formulieren vermelde omzet, geleverd door het horen van de getuigen [verweerder] en [betrokkene 7], de toenmalige eigenaar van Bruscom.
Bruscom heeft geen gebruik gemaakt van haar recht om in contra-enquête getuigen te horen en heeft vervolgens bij antwoordmemorie na enquête van 3 mei 2011 uitgebreid gereageerd op de bewijslevering door [verweerder] en betoogd dat [verweerder] niet is geslaagd in het tegenbewijs. Zij is in deze memorie niet opgekomen tegen het oordeel van het hof dat [verweerder] in de gelegenheid is gesteld tegenbewijs te leveren(19) en heeft daarin voorts het standpunt ingenomen dat zij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep haar stellingen uitgebreid en gemotiveerd heeft uiteengezet(20).
2.17 Bruscom had, gelet op hetgeen het hof in zijn tussenarrest van 22 september 2009 in rechtsoverweging 12 had geoordeeld, dienen te voorzien dat het bewijsrisico voor haar zou herleven indien [verweerder] zou slagen in zijn tegenbewijs. Indien zij met het oog op die situatie nog andere getuigen hadden willen laten horen, had zij daarop moeten anticiperen en gebruik moeten maken van de mogelijkheid van een contra-enquête.
2.18 M.i. faalt de eerste klacht van het onderdeel hoe dan ook.
2.19 De tweede klacht van het onderdeel houdt in dat het hof in rechtsoverweging 15 van het eindarrest is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn oordeel onbegrijpelijk of onvoldoende heeft gemotiveerd nu het enkele - negatieve - ontzenuwd zijn van het betreffende bewijsvermoeden van bewijsthema (c) door [verweerder] (nog) niet, althans niet zonder nadere motivering die ontbreekt, met zich brengt zoals het hof (impliciet) oordeelt, dat Bruscom niet is geslaagd te bewijzen dat zij een onjuiste voorstelling van zaken had.
2.20 Met deze klacht wordt in feite de bewijswaardering door het hof ter discussie gesteld. Bewijswaardering is echter voorbehouden aan de feitenrechter en deze heeft daarbij een grote vrijheid(21). Deze vrijheid komt met name tot uitdrukking bij het getuigenbewijs waarbij de rechter rekening kan houden met aspecten als bijvoorbeeld de geloofwaardigheid van de getuige en de consistentie van diens verklaring(22). In cassatie kan de bewijswaardering - afgezien van motiveringsklachten - dan ook niet worden getoetst(23).
Het hof heeft zijn oordeel in het eindarrest voldoende begrijpelijk gemotiveerd, zodat de klacht faalt.
2.21 Onderdeel 3 bouwt voort op voorgaande middelonderdelen en behoeft daarom geen bespreking meer.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Enigszins bekort. Zie voor een volledig overzicht het arrest van het hof Leeuwarden van 19 september 2007, rov. 3.1 t/m 3.29 alsmede de rov. 1.1 t/m 1.8 van het vonnis van de rechtbank Assen van 27 juli 2005.
2 Voor zover in cassatie van belang. Zie genoemd vonnis van de rechtbank Assen, p. 1-2 en de arresten van het hof Leeuwarden van 19 september 2007, 16 april 2008, 22 september 2009 en 25 oktober 2011.
3 Alsmede Datelnet Conversie en Datelnet. Deze partijen zijn bij vonnis van de rechtbank Assen van 27 juli 2005 niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
4 Alsmede wederom Datelnet Conversie en Datelnet. Deze partijen zijn bij eindarrest van het hof niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep.
5 De cassatiedagvaarding is op 25 januari 2012 uitgebracht.
6 Verwezen wordt naar HR 24 september 1993, LJN:ZC1071, (NJ 1994/226).
7 Verwezen wordt naar HR 12 november 1999, LJN:AA3800, (NJ 2000/68).
8 Verwezen wordt naar de conclusie (onder 2.3) van A-G Bakels vóór HR 12 november 1999, LJN: AA3800, (NJ 2000/68).
9 Zie bijv. HR 24 september 1993, LJN: ZC1074 (NJ 1994/227, m.nt. H.E. Ras); HR 9 oktober 1998, LJN: ZC2732 (NJ 1999/195 m.nt. A.R. Bloembergen); HR 12 september 2003, LJN: AF8560 (NJ 2003/604) en HR 30 maart 2012, LJN: BU3160, (RvdW 2012/494).
10 HR 30 maart 2012, LJN: BU3160, (RvdW 2012/494), rov. 3.3.1.
11 HR 30 maart 2012, LJN: BU3160, (RvdW 2012/494), rov. 3.3.2.
12 Zie het rectificatiearrest van 17 oktober 2007.
13 Zie rov. 8 van het tussenarrest van 16 april 2008.
14 Verwezen wordt naar CvR onder 82; MvG onder 53 en de pleitnota in hoger beroep onder 3.
15 Vgl. HR 2 mei 2003, LJN: AF3807, NJ 2003, 468; HR 7 april 2000, LJN: AA5404, NJ 2001, 32; zie voorts conclusie A-G Verkade (onder 3.8) vóór HR 12 september 2003, LJN: AF7677, (NJ 2005/268) en noot M. Ahsmann (onder 7) in JBPr 2007/57 bij HR 16 maart 2007, LJN: AZ0613.
16 W.D.H. Asser, Bewijslastverdeling, 2004, nrs. 45-46; Snijders, Klaassen, Meijer (2011), nr. 214.
17 Ik lees dit ook niet in voetnoot 104 op p. 223 van het proefschrift van R.H. de Bock, Tussen waarheid en onzekerheid, 2011, waar zij schrijft: "Wanneer de rechter te snel tot een 'voorshands-bewezen' oordeel komt, is de kans groot dat de wederpartij in dat ontzenuwen slaagt. De rechter zal dan alsnog de partij die de bewijslast draagt, een bewijsopdracht moeten geven." (curs. W-vG).
18 M.J.A.M. Ahsmann, De weg naar het civiele vonnis, 2011, p. 215.
19 Zo wordt o.a. onder 4, 7 en 8 slechts verwezen naar de bij arrest van 22 september 2009 gegeven bewijsopdracht. Zie ook de pleitaantekeningen van mr. Peters van 29 september 2011 onder 20-21.
20 Zie par. 100 van de memorie na enquête en de in de vorige noot genoemde pleitaantekeningen onder 23.
21 Vaste rechtspraak.
22 Snijders, Klaassen, Meijer (2011), nr. 230.
23 Zie bijv. HR 14 december 2001, LJN: AD3967, (NJ 2002/105 m.nt. DWFV).
Uitspraak 26‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Vernietiging ontbindingsovereenkomst arbeidsverhouding wegens dwaling of bedrog, vordering tot restitutie en schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Aanbod getuigenbewijs in hoger beroep, voldoende gespecificeerd bewijsaanbod, art. 166 lid 1 in verbinding met art. 353 lid 1 Rv. Door partijen in enquete en contra-enquete voor te dragen getuigen, art. 168 en 170 Rv, eisen van goede procesorde. Recht op nadere bewijslevering ten aanzien van hetzelfde feitencomplex na enquete.
26 april 2013
Eerste Kamer
12/00814
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BRUSCOM B.V.,
gevestigd te Schijndel,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.P.J.L. Tjittes,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Bruscom en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 35038 van de rechtbank Assen van 28 mei 2003 en 27 juli 2005;
b. de arresten in de zaak (aanvankelijk: 0600048, en later:) 107.000.873/01 van het gerechtshof te Leeuwarden van 19 september 2007, 17 oktober 2007 (herstelarrest), 16 april 2008, 22 september 2009, 25 oktober 2011 en 29 november 2011 (herstelarrest).
De arresten van het hof van 22 september 2009 en 25 oktober 2011 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 22 september 2009 en 25 oktober 2011 heeft Bruscom beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor Bruscom toegelicht door haar advocaat en mr. M.P.A.J. Dings, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping.
De advocaat van Bruscom heeft bij brief van 8 februari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] was vanaf 1 juli 1996 directeur van Datelnet Conversie B.V. (hierna: Datelnet Conversie), een indirecte dochter van Bruscom.
(ii) In november 1996 is tussen Datelnet Conversie en Edon overeengekomen dat Datelnet Conversie tussen 1996 en 2001 85.000 km leidingkaart voor Edon zou digitaliseren voor een totaal bedrag van € 19.478.515,--. Datelnet Conversie en Edon hebben in het voorjaar van 1999 afgesproken dat Datelnet Conversie gedurende de resterende looptijd van die overeenkomst elke maand een vast bedrag zou factureren aan Edon.
(iii) Vanaf week 40 van 1999 is op zogenoemde PAS-voortgangsformulieren, op basis waarvan binnen de Datelnet-groep placht te worden gefactureerd, een aanzienlijk hogere productie ingevuld dan strookte met de voortgang van de werkzaamheden van Datelnet Conversie voor Edon.
(iv) Bruscom en [verweerder] hebben op 6 januari 2000 een overeenkomst gesloten, die onder meer inhoudt dat [verweerder] tegen een vergoeding van NLG 3.850.000,-- zijn optierechten niet zal uitoefenen (hierna ook: de overeenkomst van 6 januari 2000).
(v) Aan de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en Datelnet Conversie is in het najaar van 2000 een einde gekomen. Bruscom hield [verweerder] toen onder meer verantwoordelijk voor malversaties met betrekking tot de PAS-voortgangsformulieren.
3.2 In dit geding vordert Bruscom, kort gezegd, dat de overeenkomst van 6 januari 2000 wordt vernietigd wegens bedrog of dwaling en [verweerder] wordt veroordeeld tot terugbetaling aan Bruscom van een bedrag van € 1.125.693,27 met rente. Ook vordert Bruscom een verklaring voor recht dat [verweerder] in 1999 en 2000 onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, alsmede veroordeling van [verweerder] tot schadevergoeding.
Bruscom heeft aan de vorderingen onder meer ten grondslag gelegd dat het bedrag van de vergoeding in de overeenkomst van 6 januari 2000 is gebaseerd op door [verweerder] valselijk gerapporteerde bedrijfsresultaten en dat zij die overeenkomst, indien zij in januari 2000 op de hoogte was geweest van de daadwerkelijke resultaten van de bedrijfsvoering tijdens het boekjaar 1999 en niet door [verweerder] zou zijn misleid, niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan.
[Verweerder] heeft verweer gevoerd. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
3.3 Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en daartoe, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
3.3.1 Voorshands was het hof van oordeel dat [verweerder] instructie heeft gegeven tot onjuiste invulling van de PAS-voortgangsformulieren en ermee bekend was dat onjuiste omzetgegevens waren opgenomen in de saldibalans 1999 van Datelnet Conversie (tussenarrest 19 september 2007, rov. 24). Het hof heeft [verweerder] toegelaten tot tegenbewijs (hierna: bewijsopdracht 1). [Verweerder] is verder toegelaten tot bewijslevering van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat, zoals hij tot zijn verweer had aangevoerd, de concernleiding van Datelnet N.V., dus Bruscom, wetenschap had van de omstandigheid dat de gerealiseerde omzet in het Edon-project ver achterbleef bij de omzet volgens de PAS-voortgangsformulieren (tussenarrest 19 september 2007, rov. 32) (hierna: bewijsopdracht 2).
3.3.2 Na bewijslevering met betrekking tot bewijsopdracht 1 heeft het hof geoordeeld dat [verweerder] het opgedragen tegenbewijs niet had geleverd (tussenarrest 22 september 2009, rov. 8). Vervolgens heeft het hof overwogen dat het ook met bewijsopdracht 2 had bedoeld [verweerder] toe te laten tot tegenbewijs, aangezien de te bewijzen stelling neerkomt op een betwisting van het door Bruscom te bewijzen bedrog en het hof het bedrog voorshands voldoende bewezen acht (tussenarrest 22 september 2009, rov. 12). [verweerder] heeft vervolgens twee getuigen doen horen. Bruscom heeft geen gebruik gemaakt van haar recht op contra-enquête.
3.3.3 Het hof heeft met betrekking tot bewijsopdracht 2 geoordeeld dat [verweerder] het voorshands bewezen geachte feit had ontzenuwd dat de concernleiding niet wist dat de omzet in het Edon-project ver achterbleef bij de omzet volgens de PAS-voortgangsformulieren (arrest 25 oktober 2011 rov. 13). Het hof kwam tot de conclusie dat niet alleen aan het gestelde bedrog, maar ook aan de dwaling en de onrechtmatige daad de feitelijke grondslag was komen te ontvallen en de vorderingen van Bruscom daarop afstuiten (arrest 25 oktober 2011, rov. 15).
3.4 Onderdeel 2 van het middel bevat onder meer de klacht dat het hof, toen het van oordeel was dat [verweerder] het tegenbewijs van bewijsopdracht 2 had geleverd, Bruscom gelegenheid had moeten geven bewijs te leveren van haar stelling dat zij een onjuiste voorstelling van zaken had (kennelijk: toen zij de overeenkomst van 6 januari 2000 aanging). De bewijslast van deze stelling rustte op Bruscom en zij heeft herhaaldelijk bewijs hiervan aangeboden. Zo heeft zij aangeboden om door middel van getuigen te bewijzen dat de concernleiding van de Datelnet-groep het gedrag van [verweerder] niet heeft verordonneerd, goedgekeurd of gestimuleerd (memorie van grieven onder 53, aanhef en onder D). De bewijslevering door middel van getuigenverhoor heeft enkel in het teken gestaan van het door [verweerder] te leveren tegenbewijs. Als Bruscom gelegenheid had gekregen tot bewijslevering van haar stelling, zou zij bijvoorbeeld andere leden van de concernleiding als getuige hebben doen horen. De hiervoor in 3.3.3 bedoelde oordelen van het hof geven volgens de klacht dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn onvoldoende of onbegrijpelijk gemotiveerd.
3.5 In cassatie is - terecht - niet in geschil dat op Bruscom de bewijslast rust van haar stelling dat zij de overeenkomst van 6 januari 2000 is aangegaan onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken.
3.6 Het hiervoor in 3.4 aangehaalde bewijsaanbod van Bruscom heeft betrekking op hetzelfde feitencomplex als het feitencomplex ten aanzien waarvan [verweerder] tegenbewijs mocht leveren (bewijsopdracht 2). Zowel het bewijsaanbod van Bruscom als dat tegenbewijs betreft immers de kwestie of Bruscom de overeenkomst van 6 januari 2000 (al dan niet door toedoen van [verweerder]) onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken is aangegaan.
3.7 Bij de beoordeling van de klacht van onderdeel 2 is uitgangspunt dat een partij ingevolge het bepaalde in art. 166 lid 1 Rv tot getuigenbewijs moet worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. In hoger beroep geldt op grond van art. 166 lid 1 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv hetzelfde (vgl. HR 9 juli 2004, LJN AO7817, NJ 2005/270). Bepaalt de rechter in eerste aanleg of in hoger beroep door welke partij en waarover getuigenbewijs kan worden geleverd, dan is het op de voet van art. 170 Rv met inachtneming van de eisen van een goede procesorde aan die partij om te bepalen wie als getuigen worden gehoord en hoeveel getuigen worden gehoord (vgl. HR 2 mei 1997, LJN ZC2362, NJ 1998/237; HR 18 maart 2011, LJN BP0571, NJ 2012/315; HR 16 december 2011, LJN BU3922, NJ 2012/316). Dit laatste geldt eveneens voor de wederpartij die op de voet van art. 168 Rv aanspraak heeft op contra-enquête.
3.8 Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat de rechter een door een partij aan haar vordering of verweer ten grondslag gelegd feitencomplex voorshands bewezen acht, de wederpartij in de gelegenheid is gesteld tot het leveren van tegenbewijs terzake van dat(zelfde) feitencomplex, in dat kader een getuigenverhoor heeft plaatsgevonden en de partij wier stellingen voorshands door de rechter bewezen zijn geacht, geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in contra-enquête nader bewijs van de voorshands bewezen geachte feiten te leveren.
In een dergelijk geval is de partij wier stellingen voorshands door de rechter bewezen zijn geacht, in staat geweest haar aanspraak op nadere bewijslevering ten aanzien van het betrokken feitencomplex te verwezenlijken. Heeft zij van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt, dan behoeft de rechter haar niet meer tot bewijslevering toe te laten ter zake van dat feitencomplex naar aanleiding van een bewijsaanbod dat voorafgaand aan de bewijslevering is gedaan. Dat geldt ook als zij na het getuigenverhoor opnieuw bewijs aanbiedt met betrekking tot dat feitencomplex of verzoekt om te worden toegelaten tot nadere bewijslevering voor het geval de rechter haar wederpartij geslaagd acht in het ontzenuwen van het voorshands gegeven bewijsoordeel.
Opmerking verdient nog dat het voorgaande anders kan zijn als het nadere bewijsaanbod betrekking heeft op nieuw bewijsmateriaal of nieuwe feiten, en dat het vorenstaande slechts geldt binnen dezelfde instantie. Indien bewijslevering in eerste aanleg heeft plaatsgevonden en in hoger beroep opnieuw of alsnog bewijs wordt aangeboden van het betrokken feitencomplex, prevaleert de herkansingsfunctie van het hoger beroep.
3.9 Uit het hiervoor overwogene volgt dat de door het onderdeel bestreden oordelen geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onvoldoende of onbegrijpelijk zijn gemotiveerd. Het onderdeel faalt.
3.10 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Bruscom in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 26 april 2013.
Beroepschrift 25‑01‑2012
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, [de vijfentwintigste januari tweeduizendtwaalf], ten verzoeke van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bruscom B.V., gevestigd te Schijndel, voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te (2514 JH) 's‑Gravenhage aan de Parkstraat 107 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. R.P.J.L. Tjittes, die door mijn rekwirant is aangewezen om hem in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen;
[Heb ik, KARL LEONARD WENDT, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeur waarder werkzaam op het kantoor van WILHELMUS HENDRIKUS MARIA HEEREMANS, gerechtsdeurwaarder met plaats van vestiging 's‑Gravenhage, beiden kantoorhoudende te 's‑Gravenhage aan de Laan 20;]
AAN
[gerekwireerde], wonende te [woonplaats], in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende te (8939 AA) Leeuwarden aan de Wiardaplantage 9 (Trip Advocaten & Notarissen B.V.) ten kantore van de haar laatstelijk vertegenwoordigende advocaat mr. R.S. van der Spek, aldaar aan dat gekozen domicilie mijn exploot doende en afschrift dezes latende aan en sprekende met:
[Mevr. L. Jans, aldaar werkzaam;]
AANGEZEGD
dat mijn rekwirant beroep in cassatie instelt tegen de op 22 september 2009 en 25 oktober 2011 door het Gerechtshof Leeuwarden, onder rolnummer 0600048/107.000.873/01, respectievelijk zaaknummer 107.000.873/01 gewezen arresten tussen (onder meer) mijn rekwirant als appellante en de gerekwireerde voornoemd als geïntimeerde;
vervolgens heb ik, deurwaarder, voornoemde gerekwireerde
GEDAGVAARD
om op vrijdag vierentwintig februari tweeduizendtwaalf (24-02-2012), 's ochtends om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, die zal worden gehouden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
MET DE AANZEGGING, DAT
- a.
indien gedaagde, verweerder in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen verweerder verleent, het door de verweerder in cassatie gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en diens recht om in cassatie te komen vervalt;
- b.
bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht van € 1.815,- zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- c.
van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, namelijk van € 302,-, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- I.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- II.
een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet;
met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede, lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
TENEINDE
tegen de aangevallen arresten te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als is vervat in de ten deze bestreden arresten, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, mede in onderlinge samenhang te lezen redenen:
1. Inleiding
Korte weergave van de feiten
1.1
Het Hof heeft in zijn arrest van 19 september 2007 in rov. 3 feiten vastgesteld waarvan in cassatie moet worden uitgegaan. In het kort gaat het in de voorliggende zaak om het volgende.
1.2
Datelnet Conversie B.V. (Datelnet Conversie) is een indirecte dochter van Bruscom B.V. Datelnet Conversie is een bedrijf dat zich richt op de digitalisering van kabel- en leidinggegevens. In 1996 is Datelnet Conversie met Edon (thans: Essent) een mantelovereenkomst aangegaan waarbij is overeengekomen dat Datelnet Conversie voor Edon in de periode 1996 tot en met 2001 in totaal 85.000 km leidingkaart digitaliseert. Normaal gesproken werd door de Datelnet Groep gefactureerd op basis van de zogenoemde PAS-voortgangsformulieren. Op deze formulieren diende de operations manager van het betreffende project per week aan te geven hoeveel voortgang die week was geboekt, dat wil zeggen hoeveel eenheden gegevens die week waren geconverteerd. In het geval van Edon werd op basis van voorschotnota's gefactureerd. Productie en omzet van Datelnet Groep werden echter bepaald op basis van de PAS-voortgangsformulieren
1.3
Vanaf 1 juli 1996 was [gerekwireerde] ([gerekwireerde]) directeur van Datelnet Conversie. [gerekwireerde] heeft op 5 juni 1998 met Datelnet een overeenkomst gesloten waarbij hij onder meer 5000 opties op aandelen in Datelnet heeft verkregen. Later in 1998 zijn de verplichtingen die Datelnet in deze overeenkomst jegens [gerekwireerde] op haar had genomen overgenomen door Bruscom. Op 6 januari 2000 heeft Bruscom met [gerekwireerde] een overeenkomst gesloten, alsmede een aantal aanvullende afspraken gemaakt, waarin is neergelegd dat [gerekwireerde] tegen een vergoeding van in totaal Hfl.3.850.000,- zijn optierechten niet zal uitoefenen (uit te keren in vier tranches)(hierna: de overeenkomst).
1.4
Vanaf mei 2000 is [gerekwireerde] ziek thuis geweest. De taken van [gerekwireerde] zijn vanaf eind juni 2000 overgenomen door interim directeur [betrokkene 1].
1.5
Kort na zijn aantreden heeft [betrokkene 1] geconstateerd dat de feitelijke productie van Datelnet Conversie voor Edon sterk was achtergebleven ten opzichte van de aan Edon gefactureerde productie. Op de PAS-formulieren voor het Edon-project zijn vanaf week 40 van 1999 (periode 10) onjuiste gegevens ingevuld met betrekking tot de voortgang van de conversiewerkzaamheden. [betrokkene 1] constateerde tot en met periode 6 van 2000 een verschil in netto resultaat ten opzichte van de rapportage van tussen de Hfl. 3,7 miljoen en Hfl 6,9 miljoen (afhankelijk van de omstandigheid of er gewaardeerd werd tegen de gemiddelde inkoopprijs of tegen contractsprijs).
1.6
Bruscom heeft daarop Deloitte & Touche een onderzoek laten instellen naar het vermoeden van onjuiste gegevensverschaffing door [gerekwireerde] (al dan niet in samenspanning met anderen, en al dan niet opzettelijk). Op 16 oktober 2000 heeft Deloitte & Touche een ‘Rapport van bevindingen’ opgemaakt van door haar verricht forensisch onderzoek. Hieruit blijkt dat er in 1999 sprake is geweest van valselijk opgemaakte en ondertekende PAS-voortgangsformulieren. Uit die formulieren blijkt dat in 1999 voor het Edon-project als gerealiseerd is opgegeven 12.000.000 meter, terwijl dit in werkelijkheid slechts 100.000 meter heeft bedragen. Als gevolg hiervan is volgens het rapport de winst van Datelnet Conversie in 1999 voor een bedrag van Hfl. 3,8 miljoen te hoog voorgesteld. In het rapport staat verder dat volgens een aantal met name genoemde personen voor het valselijk opmaken van de PAS-voortgangsformulieren opdracht is verstrekt door [gerekwireerde] (hetgeen [gerekwireerde] heeft ontkend). In het rapport wordt geconcludeerd dat, ook al zou [gerekwireerde] geen opdracht hebben gegeven voor het valselijk opmaken van de PAS-voortgangsformulieren, hij ten minste op 13 maart 2000 had moeten constateren dat hij ten onrechte een bevestiging bij de saldi- of kolommenbalans 1999 (dat wil zeggen: de concept-jaarrekening 1999) heeft afgegeven, hetgeen volgens Deloitte & Touche valsheid in geschrifte oplevert.
1.7
Omdat [gerekwireerde] de objectiviteit van het door Deloitte & Touche uitgevoerde forensisch onderzoek in twijfel heeft getrokken, heeft in opdracht van Datelnet N.V. een aanvullend onderzoek plaatsgevonden door prof. [betrokkene 6] RA van Ernst &Young. Hij heeft in een brief en een rapport van 30 januari 2001 geconstateerd dat de geconsolideerde jaarrekening van de Datelnet Groep, voor zover betrekking hebbend op Datelnet Conversie, is gebaseerd op de PAS-voortgangsformulieren (en niet op de voorschotnota's) en dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat achteraf wijzigingen in het PAS-systeem zijn aangebracht. De winst van Datelnet Groep over 1999 is met een bedrag van circa Hfi. 4,46 miljoen (na belasting) te hoog vastgesteld.
1.8
Bij brief van 24 oktober 2000 is [gerekwireerde] wegens genoemde malversaties op staande voet ontslagen. Dit ontslag op staande voet is in rechte ongedaan gemaakt, maar de arbeidsovereenkomst met [gerekwireerde] is wel ontbonden.
De vorderingen van Bruscom
1.9
In de onderhavige procedure heeft Bruscom gevorderd, kort gezegd,
- (1)
vernietiging van de overeenkomst op grond van bedrog of dwaling en
- (2)
een verklaring voor recht dat [gerekwireerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Bruscom, alsmede schadevergoeding deels op te maken bij staat. De rechtbank Assen heeft bij eindvonnis van 27 juli 2005 de vorderingen van Bruscom afgewezen.
De relevante overwegingen in 's Hofs arresten
1.10
Bruscom is van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Leeuwarden. Wat betreft de vordering gegrond op bedrog heeft het hof in zijn eerste tussenarrest van 19 september 2007 (gerectificeerd bij arrest van 17 oktober 2007) onder meer overwogen (rov. 24), dat het voorshands van oordeel is dat in voldoende mate is komen vast te staan dat [gerekwireerde] instructie heeft gegeven tot het onjuist invullen van de PAS-voortgangsformulieren, alsmede dat [gerekwireerde] ermee bekend was dat onjuiste omzetgegevens waren opgenomen in de saldibalans 1999. Het hof heeft [gerekwireerde] in de gelegenheid gesteld op dit punt desgewenst tegenbewijs te leveren. Vervolgens bespreekt het hof (in rov. 26 e.v.) het verweer van [gerekwireerde] dat de concernleiding op de hoogte was van de omstandigheid dat de in het Edon-project werkelijk gerealiseerde omzet ver achterbfeef bij het vermelde op de PAS-voortgangsformulieren. Het Hof heeft in rov. 32 geoordeeld (weergave in vet van mij, advocaat. In alle onderstaande citaten is de weergave in vet eveneens van mijn hand, advocaat):
‘De conclusie uit het voorgaande [de waardering van feiten door het Hof in rov. 26 e.v., advocaat] is dat [gerekwireerde] vooralsnog niet in voldoende mate heeft aangetoond dat de concernleiding (‘Den Bosch’) op de hoogte was van de omstandigheid dat de in het Edonproject werkelijke gerealiseerde omzet ver achter bleef bij het vermelde op de PAS-voortgangsformulieren. Dit laat onverlet dat er ook redenen zijn om aan te nemen dat het door [gerekwireerde] gestelde juist is. (…) Mede gelet op de grote belangen aan beide zijden, zal het hof [gerekwireerde] in de gelegenheid stellen zich bij akte nader uit te laten over de vraag of hij nader bewijs wil leveren omtrent de door hem gestelde wetenschap bij de concernleiding van de omstandigheid dat de in het Edon-project (…) werkelijke gerealiseerde omzet ver achter bleef bij het vermelde op de PAS-voortgangsformulieren. [gerekwireerde] zal daarbij ook moeten aangeven op welke punten hij deze eventuele bewijslevering wil toespitsen.’
1.11
In zijn tussenarrest van 16 april 2008 heeft het Hof overwogen (rov. 5)
‘dat [gerekwireerde] tegenbewijs kan leveren tegen de voorshands bewezen geachte feiten
- (a)
dat [gerekwireerde] instructie heeft gegeven tot het onjuist invullen van de PAS-voortgangsformulieren;
- (b)
dat [gerekwireerde] ermee bekend was dat onjuiste omzetgegevens waren opgenomen in de saldibalans 1999.
Het is (uitsluitend) op deze punten dat [gerekwireerde] tegenbewijs mag leveren.’
1.12
Het Hof overweegt verder (rov. 6) dat het in zijn eerdere tussenarrest heeft overwogen ‘dat [gerekwireerde] in de gelegenheid zal worden gesteld zich bij akte nader uit te laten over de vraag of hij nader bewijs wil leveren omtrent de door hem gestelde wetenschap bij de concernleiding van de omstandigheid dat in het Edon-project de werkelijk gerealiseerde omzet ver achterbleef bij het vermeld op de PAS-voortgangsformulieren. [gerekwireerde] zal daarbij moeten aangeven op welke punten hij deze eventuele bewijslevering wii toespitsen.’ In rov. 7 vervolgt het Hof: ‘In zijn akte geeft [gerekwireerde] aan dat hij ook op dit punt bewijs wenst te leveren(…).’ In rov. 8 oordeelt hef Hof: ‘(…) Wel zal het hof hem toelaten tot nadere bewijslevering omtrent de gestelde wetenschap bij de concernleiding, waartoe hij in het dictum een bewijsopdracht zal verkrijgen. [gerekwireerde] kan desgewenst ook bewijs leveren door middel van het bij akte in het geding brengen van nadere stukken. (…) Het hof zal [gerekwireerde] in de gelegenheid stellen te bewijzen zijn stelling dat de concernleiding wetenschap had van de omstandigheid dat in het Edon-project de werkelijk gerealiseerde omzet ver achterbleef bij de op de PAS-voortgangsformulieren vermelde omzet.’
1.13
In het dictum heeft het Hof de tegenbewijsopdracht en de bewijsopdracht aldus geformuleerd:
‘Het gerechtshof:
stelt [gerekwireerde] in de gelegenheid tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte feiten
- (a)
dat [gerekwireerde] instructie heeft gegeven tot het onjuist invullen van de PAS-voortgangsformulieren;
- (b)
dat [gerekwireerde] ermee bekend was dat onjuiste omzetgegevens waren opgenomen in de saldibalans 1999.
draagt [gerekwireerde] op te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat:
- (c)
de concernleiding van Datelnet wetenschap had van de omstandigheid dat in het Edon-project de werkelijk gerealiseerde omzet ver achterbleef bij de op de PAS-voortgangsformulieren vermelde omzet;’
1.14
In het volgende tussenarrest van het Hof, van 22 september 2009 (waarbij mr. De Bock, de raadsheer-commissaris tot dan toe, vanwege haar vertrek uit het gerechtshof Leeuwarden is vervangen door een andere raadsheer-commissaris; zie p. 2, 3e alinea), heeft het Hof wat betreft het aan [gerekwireerde] opgedragen tegenbewijs onder (a) en (b) geconcludeerd dat [gerekwireerde] daarin niet is geslaagd en dat daarmee vast staat dat [gerekwireerde] instructie heeft gegeven tot het onjuist invullen van de PAS-formulieren alsmede dat de mogelijkheid van een vergissing is uitgesloten.
1.15
Wat betreft het onder (c) aan [gerekwireerde] opgedragen bewijsthema maakt het Hof in rov. 12 en 13 (en in het dictum) een verrassende tournure van bewijs naar tegenbewijs: waarbij de eerdere aan [gerekwireerde] opgelegde bewijsopdracht (waarbij de bewijslast op [gerekwireerde] rust) wordt omgevormd in een tegenbewijslevering (waarbij de bewijslast op Bruscom rust). In rov. 12 overweegt het Hof:
‘Het Hof heeft in zijn eerdere tussenarresten overwogen dat [gerekwireerde] bewijs mag leveren van zijn stelling dat de concernleiding van Datelnet wetenschap had van de omstandigheid dat in het Edon-project de werkelijk gerealiseerde omzet ver achterbleef bij de op de PAS-voortgangsformulieren vermelde omzet. Hoewel dit in eerdergenoemde tussenarresten niet uitdrukkelijk is overwogen, heeft het hof ook hier bedoeld [gerekwireerde] toe te laten tot tegenbewijs. De onderhavige stelling van [gerekwireerde] komt immers neer op een betwisting van het bedrog, in die zin dat de concernleiding volgens hem wist dat de cijfers vals waren en dus niet door hem op het verkeerde been is gezet. De bewijslast van het bedrog rust op Bruscom. Het hof acht evenwel het bedrog met de valse opgaven en de inhoud van de stukken voorshands voldoende bewezen, behoudens tegenbewijs door [gerekwireerde]. Dit tegenbewijs kan hij leveren indien hij het door hem gestelde inzake de wetenschap bij de concernleiding voldoende aannemelijk maakt.
In rov. 13 oordeelt het hof dat de zaak naar de rol wordt verwezen om [gerekwireerde] alsnog in de gelegenheid te stellen dit tegenbewijs te leveren. In het dictum beslist het hof: ‘laat [gerekwireerde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen feit dat de concernleiding van Datelnet geen wetenschap had van de omstandigheid dat in het Edon-project de werkelijk gerealiseerde omzet ver achterbleef bij de op de PAS-formulieren vermelde omzet.’
1.16
In het eindarrest van 25 oktober 2011 heeft het Hof geconcludeerd (rov. 13): ‘Met al het voorgaande is naar het oordeel van het hof het voorshands bewezen geachte feit ontzenuwd dat de concernleiding van Datelnet geen wetenschap had van de omstandigheid dat de in het Edon-project werkelijk geconverteerde aantal kilometers ver achterbleef bij de op de PAS-voortgangsformulieren vermelde aantal kilometers.’ In rov. 15 concludeert het Hof: ‘De conclusie luidt dat niet alleen aan het gestelde bedrog, maar ook aan de dwaling en de onrechtmatige daad de feitelijke grondslag is komen te ontvallen. Daarop stranden de vorderingen van Bruscom. Alle grieven falen.’
De kern van het cassatieberoep van Bruscom
1.17
In cassatie klaagt Bruscom in essentie over de volgende punten.
1.18
Ten eerste dat het oordeel van Hof, dat [gerekwireerde] bewijs diende te leveren dat de concernleiding van Datelnet wetenschap had van de omstandigheid dat de in het Edon-project werkelijk geconverteerde aantal kilometers ver achterbleef bij de op de PAS-voortgangsformulieren vermelde aantal kilometers een bindende eindbeslissing inhield (een bewijsopdracht die mede een [impliciet] oordeel over bewijslastverdeling inhield) waarvan het Hof niet zonder toepassing van de daarop van toepassing zijnde criteria kon terugkomen door de bewijsopdracht (en de bewijslast en het bewijsrisico) te dien aanzien, dat Brusocm een onjuiste voorstelling van zaken had, vervolgens op Bruscom te leggen. Het Hof heeft getracht die koerswijziging te scharen onder een uitleg van zijn eerdere oordelen, maar van die uitleg is Bruscom niet uitgegaan en hoefde zij ook redelijkerwijs niet uit te gaan. Het Hof heeft de bewijsopdracht waarin besloten ligt de bewijslast (van bewijsthema c), die hij in zijn arresten van 19 september 2007 en 16 april 2008 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud op [gerekwireerde] heeft gelegd, hetgeen beide partijen ook zo begrepen hebben, in zijn latere arresten zonder enige motivering, dat een uitzondering op de leer van de bindende eindbeslissing aan de orde is, naar Bruscom verlegd.
1.19
Ten tweede klaagt Bruscom er in cassatie over dat, waar het Hof [gerekwireerde] geslaagd heeft geacht in het ontzenuwen van het bewijsvermoeden dat de concernleiding van Datelnet geen wetenschap had van de omstandigheid dat de in hel Edon-project werkelijk geconverteerde aantal kilometers ver achterbleef bij de op de PAS-voortgangsformulieren vermelde aantal kilometers, uitgaande van de nieuwe bewijslastverdeling door het Hof, de bewijslast (en het bewijsrisico) wederom ten volle op Bruscom kwam te rusten dat [gerekwireerde] haar — kort gezegd — heeft bedrogen, in dwaling heeft gebracht en/of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. In die situatie, waarin het Hof het bewijsvermoeden door [gerekwireerde] ontzenuwd achtte, en de bewijslast ten volle op Bruscom kwam te drukken, had het Hof nadrukkelijk Bruscom in de gelegenheid moeten stellen aan te geven of zij haar eerdere bewijsaanbiedingen te dien aanzien gestand wide doen om bewijs te leveren dat zij een onjuiste voorstelling van zaken had. Immers, de tegen-tegenbewijslevering door Bruscom stond enkel in het teken van het tegengaan van het ontzenuwen van het bewijsvermoeden door [gerekwireerde]. Waar uiteindelijk — verrassend — het bewijsvermoeden ontzenuwd werd geoordeeld door het Hof, rustte de bewijslast van de onjuiste voorstelling van zaken ten volle op Bruscom en had zij toegelaten moeten worden tot het door haar te dien aanzien aangeboden bewijs. Het Hof heeft dit ten onrechte nagelaten.
Middelonderdeel 1: bindende eindbeslissing
2.1
Het eerste middelonderdeel keert zich tegen rov. 12 en 13 (en het dictum) van 's Hofs arrest van 22 september 2009.
In rov. 12 oordeelt het Hof:
‘Het Hof heeft in zijn eerdere tussenarresten overwogen dat [gerekwireerde] bewijs mag leveren van zijn stelling dat de concernleiding van Datelnet wetenschap had van de omstandigheid dat in het Edon-project de werkelijk gerealiseerde omzet ver achterbleef bij de op de PAS-voortgangsformulieren vermelde omzet. Hoewel dit in eerdergenoemde tussenarresten niet uitdrukkelijk is overwogen, heeft het hof ook hier bedoeld [gerekwireerde] toe te laten tot tegenbewijs. De onderhavige stelling van [gerekwireerde] komt immers neer op een betwisting van het bedrog, in die zin dat de concernleiding volgens hem wist dat de cijfers vals waren en dus niet door hem op het verkeerde been is gezet. De bewijslast van het bedrog rust op Bruscom. Het hof acht evenwel het bedrog met de valse opgaven en de inhoud van de stukken voorshands voldoende bewezen, behoudens tegenbewijs door [gerekwireerde]. Dit tegenbewijs kan hij leveren indien hij het door hem gestelde inzake de wetenschap bij de concernleiding voldoende aannemelijk maakt.
In rov. 13 oordeelt het hof dat de zaak naar de rol wordt verwezen om [gerekwireerde] alsnog in de gelegenheid te stellen dit tegenbewijs te leveren. In het dictum beslist het hof: ‘laat [gerekwireerde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen feit dat de concernleiding van Datelnet geen wetenschap had van de omstandigheid dat in het Edon-project de werkelijk gerealiseerde omzet ver achterbleef bij de op de PAS-formulieren vermelde omzet.’
2.2
's Hofs uitlegoordeel dat in eerdere arresten (van 19 september 2007 [gerectificeerd bij arrest van 17 oktober 2007] en van 16 april 2008) met het aan [gerekwireerde] opgedragen bewijs, dat de concernleiding van Datelnet wetenschap had van de omstandigheid dat de in het Edon-project werkelijk geconverteerde aantal kilometers ver achterbleef bij de op de PAS-voortgangsformulieren vermelde aantal kilometers, reeds was bedoeld dat [gerekwireerde] wordt toegelaten tot tegenbewijs daarvan, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans een onvoldoende of onbegrijpelijke motivering. Het oordeel van het Hof hoe een eerdere bewijsopdracht moet worden uitgelegd door de rechter, hangt er mede van af hoe de desbetreffende procespartijen 's Hofs oordelen redelijkerwijs hebben mogen opvatten. Zie de (toenmalige) A-G Bakels in zijn conclusie (onder 2.3) voor HR 12 november 1999, NJ 2000, 68. Het Hof heeft dit criterium ten onrechte niet toegepast, althans niet (voldoende) kenbaar.
2.3
's Hofs uitlegoordeel dat uit zijn eerdere arresten blijkt dat zijn bedoeling altijd is geweest dat Bruscom met het bewijs van het onderhavige bewijsthema moest worden belast, is onbegrijpelijk in het licht van 's Hofs overwegingen in die eerdere arresten waaruit blijkt dat het Hof zelf een heel duidelijk onderscheid maakt tussen tegenbewijs en bewijs, en ten aanzien waarvan het Hof, tot 's Hofs arrest van 22 september 2009, [gerekwireerde] met betrekking tot het onderhavige bewijsthema (c) [gerekwireerde] uitdrukkelijk tot bewijs en niet tot tegenbewijs heeft toegelaten. In 's Hofs arresten van 19 september 2007 (gerectificeerd bij arrest van 17 oktober 2007) onder rov. 32 en van 16 april 2008 rov. 6, 7 en 8 en het dictum, spreekt het Hof wat betreft bewijs van thema (c) uitdrukkelijk van bewijs voor [gerekwireerde], in tegensteling tot de bewijsthema's (a) en (b) waar het Hof nadrukkelijk spreekt van tegenbewijs voor [gerekwireerde] (zie de arresten van 19 september 2007 rov. 24, en 16 april 2008 rov. 5 en in het dictum). Uit de gedingstukken blijkt eveneens dat beide partijen er tot 's Hofs arrest van 22 september 2009 vanuit zijn gegaan dat op [gerekwireerde] het bewijs — in de zin van de bewijslast rustte — van bewijsthema c (wetenschap concernleiding) rustte. Zie akte in hoger beroep onder 7, antwoordakte in hoger beroep onder 5 en 6, proces-verbaal getuigenverhoor [gerekwireerde] 11 september 2008, p. 4 (slot)-p. 5 (boven)(opmerkingen mr. Kuijken, de raadsman van [gerekwireerde]), de eerste memorie na enquête van [gerekwireerde] onder 1 tweede alinea en de eerste memorie na enquête van Bruscom onder 19.
2.4
's Hofs hier bestreden oordelen geven voorts blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans die oordelen zijn onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, omdat de uitdrukkelijke bewijsopdracht ten aanzien van thema (c) aan [gerekwireerde] in 's Hofs arresten van 19 september 2007 (gerectificeerd bij arrest van 17 oktober 2007) onder rov. 32 en van 16 april 2008 in rov. 6, 7 en 8 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven bindende eindbeslissingen inhouden wat betreft die bewijsopdracht aan [gerekwireerde] die (mede), althans zo mocht Bruscom dit (redelijkerwijs) opvatten in het licht van het zojuist in 2.3 van de cassatiedagvaarding aangevoerde, een (impliciet) oordeel over de bewijslastverdeling (en daarmee het bewijsrisico) inhielden. Een (impliciete) beslissing op wie de bewijslast rust is een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven (bindende eind)beslissing. Zie HR 24 september 1993, NJ 1994, 226. Het Hof heeft niet (voldoende) kenbaar geoordeeld dat zich een (valide) grond voordoet op grond waarvan het Hof van zijn bindende eindbeslissing mocht afwijken, zodat 's Hofs oordeel in zoverre rechtens onjuist of onvoldoende gemotiveerd is.
's Hofs oordelen, dat [gerekwireerde] wordt belast met het bewijs van bewijsthema (c), is in ieder geval zodanig onduidelijk — bindende eindbeslissing of voorlopig oordeel ? — dat 's Hofs oordelen in zoverre onvoldoende of onbegrijpelijk gemotiveerd zijn. Vgl. HR 12 november 1999, NJ 2000, 68. Het gaat hier niet om de enkele (her)formulering van een bewijsopdracht — die veelal een voorlopig karakter heeft — maar om een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven bewijsopdracht inhoudende en/of implicerende een oordeel over de bewijslastverdeling, hetgeen, zeker zoals hier geformuleerd door het Hof in genoemde rechtsoverwegingen en begrepen door partijen (zie de vindplaatsen in de gedingstukken in 2.3 van deze cassatiedagvaarding), een bindende eindbeslissing is.
Middelonderdeel 2: na ontzenuwen bewijsvermoeden nieuwe bewijsopdracht
3.1
In 's Hofs eindarrest van 25 oktober 2011 oordeelt het Hof in rov. 13:
‘Met al het voorgaande is naar het oordeel van het hof het voorshands bewezen geachte feit ontzenuwd dat de concernleiding van Datelnet geen wetenschap had van de omstandigheid dat de in het Edon-project werkelijk geconverteerde aantal kilometers ver achterbleef bij de op de PAS-formulieren vermelde aantal kilometers.’
In rov. 15 van dat arrest concludeert het Hof: ‘De conclusie luidt dat niet alleen aan het gestelde bedrog, maar ook aan de dwaling en de onrechtmatige daad de feitelijke grondslag is komen te ontvallen. Daarop stranden de vorderingen van Bruscom. Alle grieven falen.’
3.2
Deze oordelen, zo nodig in samenhang gelezen, geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Immers, waar het Hof [gerekwireerde] geslaagd heeft geacht in het ontzenuwen van het bewijsvermoeden dat de concernleiding van Datelnet geen wetenschap had van de omstandigheid dat de in het Edon-project werkelijk geconverteerde aantal kilometers ver achterbleef bij de op de PAS-voortgangsformulieren vermelde aantal kilometers, en uitgaande van de (nieuwe) bewijslastverdeling door het Hof dat Bruscom de bewijslast (en het bewijsricio) draagt dat [gerekwireerde] haar — kort gezegd — heeft bedrogen, in dwaling heeft gebracht en/of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, had het Hof nadrukkelijk Bruscom in de gelegenheid moeten stellen aan te geven of zij haar eerdere bewijsaanbiedingen te dien aanzien gestand wilde doen om bewijs te leveren dat zij een onjuiste voorstelling van zaken had. Immers, de bewijslevering ten aanzien van bewijsthema (c) (wetenschap bij het concern van de fraude van [gerekwireerde]) stond enkel in het teken van het ontzenuwen van het bewijsvermoeden door [gerekwireerde], en het leveren van tegenbewijs door Bruscom tegen het door [gerekwireerde] geleverde bewijs slechts ter ontzenuwing van het bewijsvermoeden. Eerst nadat een bewijsvermoeden ontkracht blijkt te zijn, voelt een partij, die eerst comfortabel tegen-tegenbewijs kon leveren, de volle bewijslast (en het bewijsrisico) weer op zich drukken. Bruscom zou dan bij voorbeeld (onder meer) ook andere leden van de concernleiding als getuige hebben doen horen. Die partij (hier: Bruscom) moet alsdan uitdrukkelijk door de rechter in de gelegenheid worden gesteld haar concrete en relevante bewijsaanbod gestand te doen ten aanzien van de feiten en omstandigheden waarvan zij — zoals eerst na het vastgestelde ontzenuwen van het bewijsvermoeden blijkt — de volle bewijslast (en het bewijsrisico) draagt. Het Hof heeft die rechtsregel miskend, althans dat het Hof een zodanige rechtsregel in acht heeft genomen blijkt niet (voldoende) kenbaar uit 's Hofs arrest. Bruscom heeft een dergelijk bewijsaanbod gedaan in conclusie van repliek onder 82, memorie van grieven onder 53 (i.h.b. sub D) en in de pleitnota in hoger beroep onder 3.
3.3
Met het enkele — negatieve — ontzenuwd zijn van het desbetreffende bewijsvermoeden (van bewijsthema c) door [gerekwireerde] staat (nog) niet, althans niet zonder nadere motivering die ontbreekt, vast, zoals het Hof in rov. 15 (impliciet) oordeelt, dat Bruscom niet is geslaagd in haar bewijslast dat zij een onjuiste voorstelling van zaken had. 's Hofs oordeel geeft in zoverre blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans van een onvoldoende of onbegrijpelijke motivering.
Middelonderdeel 3: restklacht
Gegrondbevinding van een of meerdere van vorenstaande middelonderdelen brengt met zich dat de daarop voortbouwende rechtsoverwegingen 15 en 16, en het dictum van 's Hofs arrest van 25 oktober 2011 eveneens worden aangetast.
Mitsdien:
de Hoge Raad op grond van dit middel het aangevallen arrest zal vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten; kosten rechtens.
De kosten van dit exploot zijn €
De kosten van dit exploot zijn:
Exploot | € | [76,17] |
Verschotten | € | |
Toeslag BTW-schade | € | [14,47] |
€ | [90,64] |
Rekwirant(e) kan de BTW niet verrekenen in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, zodat de kosten van dit exploot zijn verhoogd met een toeslag, gelijk aan het tarief van de omzetbelasting