Anders dan in HR 19 maart 2002, LJN AD8700, waarin de HR in de summiere overwegingen van het hof nog wel een redengeving kon ontwaren. Zie ook HR 1 juli 2002, LJN AE1332. Dat de HR geen overtrokken eisen stelt aan de redengeving blijkt tevens uit HR 30 maart 2010, NJ 2010, 304 m.nt. Buruma.
HR, 20-11-2012, nr. 11/02779
ECLI:NL:HR:2012:BY0052, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-11-2012
- Zaaknummer
11/02779
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BY0052
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY0052, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY0052
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ0905
ECLI:NL:HR:2012:BY0052, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑11‑2012; (Cassatie)
Terugverwijzing naar: ECLI:NL:GHSHE:2013:6101
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ0905, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY0052
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑03‑2012
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0350
Conclusie 20‑11‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/02779
Mr. Machielse
Zitting 18 september 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 12 april 2011 voor 1. Poging tot moord, en 2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar.
2.
Mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, heeft cassatie ingesteld. Mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden houdende 10 middelen van cassatie.
3.1.
Het tweede middel klaagt dat de beslissing van het hof om getuige [getuige 1] achter gesloten deuren te horen ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.
Ter terechtzitting van het hof van 29 maart 2011 is deze getuige vergezeld van zijn advocaat verschenen. De voorzitter heeft medegedeeld dat het verhoor van [getuige 1] in afwezigheid van publiek zal plaatsvinden. De advocaat en de AG hebben medegedeeld dat zij daarmee akkoord gaan. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt het volgende in:
"De voorzitter deelt mee dat is besloten om [getuige 1] achter gesloten deuren als getuige te horen, omdat openbaarheid naar het oordeel van het hof het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden, maar dat aan zijn raadsman, mr. C.A.D. Oomes, bijzondere toegang wordt verleend. Het publiek wordt verzocht zich naar de gang te begeven."
3.3.
Het hof heeft aldus de deuren gesloten met een beroep op het criterium in de laatste volzin van het eerste lid van artikel 269 Sv. Die beslissing moet ingevolge het derde lid van dat artikel met redenen omkleed in het proces-verbaal van de terechtzitting worden vermeld. Zo een redengeving is hier achterwege gebleven.1. Dat hoeft evenwel naar mijn oordeel niet tot cassatie te leiden omdat de verdediging akkoord is gegaan met de sluiting van de deuren. Aldus is ondubbelzinnig afstand gedaan van de openbaarheid.2.
Het middel faalt.
4.1.
Het derde middel klaagt dat het hof voor het bewijs van feit 1 gebruik heeft gemaakt van een bewijsmiddel 1. zonder daartoe de bijzondere redenen te vermelden die artikel 360 lid 1 Sv verlangt.
4.2.
Bewijsmiddel 1 is een ambtsedig proces-verbaal van de Dienst Nationale Recherche, Unit Operationele Expertise, Groep Observatie & Techniek, opgemaakt door opsporingsambtenaar NR26 en als bijlage gevoegd bij een proces-verbaal van bevindingen in de wettelijke vorm opgemaakt door de teamleider O & T.
4.3.
Nu deze verbalisant in dat proces-verbaal met een code is aangeduid, kan dat proces-verbaal op zichzelf niet worden aangemerkt als een schriftelijk bescheid houdende een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, als bedoeld in artikel 344a, derde lid, Sv.3.Artikel 360 Sv is evenmin van toepassing.4. Artikel 360 Sv zou wel van toepassing zijn als deze verbalisant gepromoveerd zou zijn tot bedreigde getuige.5. Tevens is artikel 360 Sv van toepassing als de verbalisant bij de rechter-commissaris of ter terechtzitting zou zijn gehoord en als die verklaring voor het bewijs zou worden gebezigd.6.
Geen van deze omstandigheden doet zich hier voor, waardoor het middel een eis stelt die het recht niet kent.
5.1.
Het vierde middel klaagt over de beslissing van het hof om af te zien van de oproeping van getuige [getuige 2]. De advocaat had een verzoek gedaan in de appelschriftuur om deze getuige te horen. Het hof heeft afgezien van het oproepen van deze getuige en daartoe het juiste criterium gebezigd, maar gelet op de belangen van verdachte die op het spel stonden en het ontbreken van een deskundigenverslag over de gezondheidstoestand van de getuige is die beslissing ontoereikend gemotiveerd.
5.2.
De getuige [getuige 2] was voor de terechtzitting van 2 september 2010 opgeroepen, maar zij is alsnog afgezegd omdat verdachte niet getransporteerd kon worden naar de terechtzitting. Het hof heeft vervolgens de oproeping bevolen van deze getuige ter terechtzitting van 21 september 2010. Op die terechtzitting is zij niet verschenen. De AG deelde mee dat een collega contact heeft gehad met de getuige die heeft gezegd dat zij fysiek niet in staat zou zijn om ter terechtzitting te verschijnen omdat zij afhankelijk is van een rolstoel. Zij zou schriftelijk bericht doen maar er is niets ontvangen. Vervolgens heeft de AG telefonisch contact met haar gehad. Zij heeft toen gezegd dat zij wel een brief had gestuurd. De AG stelde zich op het standpunt dat zij ondanks haar handicap bij de rechter-commissaris of de raadsheer-commissaris zou kunnen worden gehoord. Het hof heeft vervolgens besloten onder meer deze getuige ter terechtzitting van 11 januari 2011 te horen en daartoe haar oproeping bevolen. Op 11 januari 2011 is de getuige wederom niet verschenen. De voorzitter heeft medegedeeld dat zij wel een brief heeft gestuurd aan het hof en heeft van die brief in het kort de inhoud medegedeeld. In deze brief verklaarde getuige dat zij zich fysiek en geestelijk niet in staat voelt ter terechtzitting een verklaring af te leggen. De verdediging heeft gepersisteerd bij het horen van deze getuige en heeft te kennen gegeven er geen bezwaar tegen te hebben als de getuige door de rechter-commissaris of de raadsheer-commissaris zou worden gehoord. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft het hof vervolgens afwijzend op het verzoek beslist:
"Het hof meent dat een hernieuwde oproeping van getuige [getuige 2] achterwege moet worden gelaten, aangezien de gezondheid en het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar worden gebracht en het voorkomen van dit gevaar prevaleert boven het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen."
5.3.
De vraag of het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen, dient te worden beantwoord tegen de achtergrond van het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces. Daaruit volgt dat de rechter zijn oordeel ten aanzien van vorenbedoeld belang van de getuige zal moeten motiveren aan de hand van concrete feiten en omstandigheden zoals het oordeel van een deskundige.7. Dat wil echter niet zeggen dat het afzien van een getuige op grond van artikel 288, lid 1 onder b Sv ongeoorloofd is als de rechter zich niet kan beroepen op de verklaring van een onafhankelijke deskundige. De tekst van artikel 288 Sv noch de wetsgeschiedenis biedt daarvoor een aanknopingspunt.8.
5.4.
In de onderhavige zaak heeft het hof het afzien van de getuige uitsluitend gebaseerd op de inhoud van de informatie die deze getuige heeft verstrekt. De verklaring van deze getuige aan de politie is voor het bewijs gebezigd. In zijn bewijsoverwegingen heeft het hof geput uit deze verklaring voor zijn beslissing dat er sprake is geweest van voorbedachte raad. De verklaring die deze getuige aan de politie heeft afgelegd is als bewijsmiddel 4 voor het bewijs gebezigd.
5.5.
De motivering door het hof van zijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van de verdediging om deze getuige te kunnen ondervragen schiet mijns inziens tekort. Welke nadeel de getuige zal ondervinden indien zij een verklaring ter terechtzitting moet afleggen maakt het hof niet helder. Wellicht dat de inhoud van de brief die de getuige heeft verzonden voldoende basis voor zo'n afwijzing zou kunnen bieden, maar in cassatie staat de inhoud van die brief niet vast. In de woorden van de advocaat ligt mijns inziens voorts een subsidiair verzoek besloten om de getuige te doen horen door de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. Op dat verzoek heeft het hof geen beslissing genomen. Waarom zo een verhoor ook op gezondheidsbezwaren zou stuiten, zelfs indien het verhoor zou kunnen plaatsvinden zonder dat de getuige zich te ver zou moeten verplaatsen, is niet duidelijk. Ook artikel 330 Sv is mijns inziens geschonden.
Het middel slaagt naar mijn mening.
6.1.
Het vijfde middel klaagt dat het hof een verklaring van de getuige [getuige 2] en een van verdachte heeft gedenatureerd.
Wat betreft de getuige [getuige 2] wijst de steller van het middel erop dat in de bewijsoverweging het hof heeft neergelegd dat er volgens deze getuige de man die uit de auto stapte meteen zijn hand naar voren stak met daarin een zwart pistool en doelgericht vuurde. Bewijsmiddel 4 houdt echter in als verklaring van deze getuige dat zij een man zag uitstappen, dat iemand in zijn arm naar voren stak met daarin een pistool en dat zij zag dat die man meteen zo'n vijf of zes keer zonder twijfelen vuurde.
6.2.
De stelling van het middel dat de verklaring van getuige [getuige 2] is gedenatureerd, kan ik niet onderschrijven. Zowel het woord "doelgericht" als de woorden "zonder twijfelen" geven - zo heeft het hof klaarblijkelijk gemeend - de bedoeling van de getuige weer dat de man zich gedroeg alsof hij wist wat hij wilde. Aldus kan niet gezegd worden dat het hof door in de overwegingen de verklaring van de getuigen weer te geven zoals is geschied een andere feitelijke inhoud, strekking of betekenis heeft gegeven aan die verklaring.9.
6.3.
Ook de verklaring die verdachte tegen de politie heeft afgelegd en die voor het bewijs is gebruikt is volgens het middel in de overweging van het hof gedenatureerd weergegeven. Verdachte heeft immers blijkens bewijsmiddel 8 verklaard dat hij schoten heeft gelost in de richting van [betrokkene 1]. Maar in de bewijsoverweging heeft het hof opgenomen dat verdachte heeft geschoten op [betrokkene 1]. Het in de richting schieten van iemand laat de mogelijkheid open, aldus het middel, dat bewust mis wordt geschoten.
6.4.
Verdachte heeft echter niet eenmaal verklaard dat hij bewust mis heeft geschoten, zodat het hof de verklaring van verdachte dat hij in de richting van [betrokkene 1] heeft geschoten ook niet aldus heeft hoeven te verstaan. Ook deze verklaring is dus niet anders weergegeven dan kennelijk de strekking en bedoeling is geweest die verdachte er zelf ook aan heeft willen geven.
Het middel faalt.
7.1.
Het zesde middel klaagt over het bewijs van de voorbedachte raad. Dat bewijs zou onvoldoende zijn. Uit de gebezigde bewijsmiddelen is enkel af te leiden dat de verdachte uit zijn auto stapte, keek en schoot. Verdachte heeft verklaard dat hij toevallig op [betrokkene 2] is gestoten en dat hij in paniek heeft gereageerd nadat hij eerst zelf is beschoten.
7.2.
Als feit 1 heeft het hof bewezen verklaard dat
"hij op 02 februari 2009 te Best ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, ongeveer 13 malen met een vuurwapen op en in de richting van [betrokkene 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid".
7.3.
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit betreft een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar is op zichzelf geen allesbepalende factor aangezien dit de rechter er niet van behoeft te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.10.
7.4.
Het hof heeft in zijn arrest het volgende over de voorbedachte raad overwogen:
"Ten aanzien van de voorbedachte raad overweegt het hof het volgende.
Voorbedachte raad wijst op een moment van overleg, van min of meer bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering. Vereist is dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft zijn auto tot stilstand gebracht in de nabijheid van de voor de ingang van McDonald's geparkeerde Audi A8, waar [betrokkene 2] naartoe was gelopen. In het midden kan blijven of hij inderdaad, zoals hij zelf heeft verklaard, toevallig kwam aanrijden en plotseling [betrokkene 2] zag, of dat hij welbewust naar McDonald's is gereden omdat hij wist [betrokkene 2] daar te kunnen treffen. Essentieel is naar het oordeel van het hof dat verdachte uit zijn auto is gestapt met het vuurwapen in de hand, althans direct na of bij het uitstappen zijn vuurwapen heeft getrokken zonder dat anderen daartoe aanleiding gaven. Hij heeft [betrokkene 2] geroepen en heeft onmiddellijk daarna - blijkens de ter plaatse
aangetroffen kogelhulzen van het kaliber 9 mm. - ongeveer 13 keer met zijn vuurwapen op en in de richting van [betrokkene 2] geschoten. Uit de hiervoor omschreven handelwijze van verdachte, leidt het hof af dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht daarom - anders dan de verdediging, maar met de advocaat-generaal - de voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen."
7.5.
Mijns inziens heeft het hof het bewijs van de voorbedachte raad uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden. Het hof heeft de versie van verdachte, dat hij is aangevallen en in paniek is geraakt, verworpen. Verdachte is met het vuurwapen in de hand uit de auto gestapt toen hij [betrokkene 2] zag en is gaan schieten. Het hof heeft klaarblijkelijk aangenomen dat de verdachte het besluit om op [betrokkene 2] te gaan schieten minstens heeft genomen toen verdachte in de auto zat. Tussen dat moment en het moment van uitvoering is wat tijd verlopen en heeft de verdachte de auto moeten verlaten. Vervolgens heeft hij iets naar [betrokkene 2] geroepen en is beginnen te schieten.
Het hof heeft in zijn overwegingen tot uitdrukking gebracht dat verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van een, zij het korte tijd daarvoor, genomen besluit.11.
Het middel faalt.
8.1.
Het zevende middel klaagt dat het hof het tweede lid van artikel 359 Sv heeft geschonden door niet in het bijzonder de redenen op te geven die het hof hebben geleid tot een afwijking van het door de verdediging voorgehouden onderbouwde standpunt dat de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] onbetrouwbaar zijn.
8.2.
De pleitnota die op 29 maart 2011 is voorgedragen stelt inderdaad dat [betrokkene 2] geen betrouwbare verklaringen heeft afgelegd. [betrokkene 2] was zelf verdachte en had er alle belang bij om zijn eigen straatje schoon te vegen. Geconcludeerd kan volgens de pleitnota worden dat hijzelf een wapen had. Hij stond vijandig tegenover verdachte en van daaruit is te begrijpen dat hem er alles aan was gelegen om verdachte in diskrediet te brengen. Ten onrechte heeft [betrokkene 2] het doen voorkomen dat hij en zijn gezin zijn bedreigd. [Betrokkene 2] is een grote internationaal opererende drugscrimineel die onlangs in België tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld. De verklaringen van [betrokkene 3] zijn evenmin betrouwbaar. Zo heeft deze getuige twijfelachtig verklaard over de redenen van zijn aanwezigheid bij McDonalds en spreekt hij van een toevallige ontmoeting met anderen die echter, zo blijkt uit het afgeluisterde telefoongesprekken, was gepland. Een jaar na de eerste verhoren door de politie is deze getuige door de rechter-commissaris gehoord. Toen wist hij ineens meer details op te dissen waarover hij eerder had gezwegen. Het was duidelijk zijn bedoeling om verdachte in een kwaad daglicht te stellen. [Betrokkene 3] is de adjudant van [betrokkene 2] en is ook in België onlangs tot een lange vrijheidsstraf veroordeeld.
8.3.
Als ik het wel heb, is het de bedoeling van de advocaat geweest om, door het in twijfel trekken van de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze beide getuigen, de gang van zaken zoals verdachte die heeft geschetst te ondersteunen. Als de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] onbetrouwbaar blijken te zijn, zullen verdachtes verklaringen aan kracht winnen. Volgens verdachte is hij eerst beschoten en heeft hij toen in paniek ook geschoten. Het hof heeft het aannemelijk geacht dat ook [betrokkene 2] ter plekke over een vuurwapen beschikte maar heeft geen enkel aanknopingspunt gevonden voor de stelling van verdachte dat ook nog door een zich achter verdachte bevindende persoon is geschoten. Het hof heeft voorts gewezen op de verklaringen van observant NR26 en getuige [getuige 2], die onafhankelijk van elkaar bevestigen dat verdachte met een wapen in de hand uit zijn auto is gestapt en op [betrokkene 2] is gaan schieten. Aldus heeft het hof voldoende doen blijken geen geloof te hechten aan de door verdachte geschetste toedracht en ook de argumenten voor dit standpunt genoegzaam voor het voetlicht gebracht. En dat was, als ik goed zie, de kern van de betwisting door de verdediging van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Deze verklaringen zijn bevestigd door onafhankelijke getuigen voor zover deze verklaringen inhouden dat verdachte met schieten is begonnen. Andere voor een beslissing in de strafzaak relevante elementen in de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] heeft de verdediging niet aangewezen. Het komt er kortom op neer dat voor de toedracht die verdachte heeft geschetst geen enkele steun te vinden is in het materiaal dat het hof voor zich had, terwijl de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] wel bevestiging vinden. Aldus heeft het hof op toereikende wijze de kritiek van de verdediging gepareerd.12.
Het middel faalt.
9.1.
Het achtste middel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer. In de toelichting op het middel wordt uitgebreid geciteerd uit de pleitnota van hoger beroep
9.2.
In zijn arrest heeft het hof het volgende overwogen:
"Strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien hem met betrekking tot de poging tot moord jegens [betrokkene 2] een beroep op noodweer(exces) toekomt. De raadsman heeft daaromtrent aangevoerd dat [betrokkene 2] als eerste meermalen vanuit zijn jaszak op verdachte heeft geschoten en dat verdachte daarop ter bescherming van zichzelf heeft teruggeschoten. Voorts is op de plaats van het schietincident, nabij de plaats waar [betrokkene 2] zich bevond, een huls afkomstig uit een ander wapen dan dat van verdachte aangetroffen zodat ter plaatse minstens eenmaal met een ander wapen is geschoten. Het ligt daarom voor de hand dat [betrokkene 2], gelet op de verschillende getuigenverklaringen dat hij met een wapen is gezien, als eerste op verdachte heeft geschoten. Verdachte is door meermalen terug te schieten wellicht te ver gegaan in zijn verdediging.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Om in het onderhavige geval een geslaagd beroep te kunnen doen op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, is het noodzakelijk dat verdachte weliswaar op en in de richting van [betrokkene 2] heeft geschoten, maar dat dit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, door [betrokkene 2], waaronder mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding door [betrokkene 2].
Uit de verschillende getuigenverklaringen in het dossier kan worden afgeleid dat [betrokkene 2] op 2 februari 2009 ten tijde van het schietincident waarschijnlijk in het bezit was van een vuurwapen. Zoals hiervoor onder het kopje 'bijzondere overwegingen omtrent het bewijs' is overwogen, is uit het onderzoek ter terechtzitting echter niet aannemelijk geworden dat [betrokkene 2] daarmee heeft geschoten, laat staan dat hij daadwerkelijk op of in de richting van verdachte heeft geschoten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit onderzoek van het NFI is gebleken, dat in de zakken van de jas [betrokkene 2] die dag droeg geen beschadigingen en/of sporen zijn aangetroffen die wijzen op het schieten met een vuurwapen uit één van de zakken van die jas. Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die het verhaal van verdachte bevestigen, acht het hof de stelling van verdachte dat [betrokkene 2] vanuit zijn jaszak of anderszins op hem heeft geschoten niet aannemelijk. Voorts heeft het hof bij de bewijsoverwegingen overwogen dat verdachte direct nadat hij uit zijn auto was gestapt, zonder dat anderen daartoe aanleiding gaven, meermalen doelgericht op [betrokkene 2] heeft geschoten. Dit laat zich niet verenigen met de stelling van verdachte, dat hij zich tegen vuurwapengeweld van [betrokkene 2] moest verdedigen.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat op het moment dat verdachte op [betrokkene 2] schoot, sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 2] waartegen verdachte zich moest verdedigen, zodat het hof het beroep op noodweer verwerpt.
Dat in de nabijheid van [betrokkene 2] een huls met het kaliber 7.65 mm is aangetroffen - die niet afkomstig was uit het wapen van verdachte - doet aan het voorgaande niets af, te meer nu niet is komen vast te staan dat deze huls daar op 2 februari 2009 terecht is gekomen.
Nu geen sprake was van een noodweersituatie waarin verdediging door de verdachte noodzakelijk was, wordt eveneens het beroep op noodweer(exces) verworpen."
9.3.
Het middel keert zich in verschillende onderdelen tegen deze motivering. In de eerste plaats constateert het middel een tegenstrijdigheid in de motivering van het hof over de voorbedachte raad en in de motivering van de verwerping van het beroep op noodweer. In de eerste overweging is er nog sprake van dat verdachte [betrokkene 2] eerst heeft geroepen alvorens te gaan schieten. Doordat verdachte [betrokkene 2] heeft aangeroepen is deze wellicht juist als eerste gaan schieten. Het middel ziet eraan voorbij dat het hof het onaannemelijk heeft geacht dat niet verdachte maar [betrokkene 2] als eerste heeft geschoten en steunt op een speculatieve redenering die het hof nu juist heeft verworpen. In de tweede plaats zouden de bevindingen over het ontbreken van gaten in de zak van [betrokkene 2], terwijl verdachte heeft beweerd dat [betrokkene 2] eerst uit de jas van zijn zak heeft geschoten, niet relevant zijn voor een beroep op noodweer omdat [betrokkene 2] daarna nog een keer zou hebben geschoten. Verdachte heeft verklaard dat hij na het eerste schot door de jas heen op [betrokkene 2] is blijven schieten, welke verklaring de steller van het middel heeft aangehaald. Maar het hof heeft geconstateerd dat [betrokkene 2] niet door zijn jas heen heeft kunnen schieten en dat het onaannemelijk dat [betrokkene 2] zelf heeft geschoten. Daaraan ziet het middel geheel voorbij. In de derde plaats doet het middel een beroep op de inhoud van verklaringen van andere getuigen die gezien hebben dat [betrokkene 2] een wapen in zijn hand heeft gehad. Ook het hof heeft het waarschijnlijk geacht dat [betrokkene 2] ook over een vuurwapen beschikte, maar heeft niet aannemelijk geacht dat [betrokkene 2] als eerste heeft geschoten. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en kan in cassatie, anders dan de steller van het middel kennelijk meent, niet verder worden getoetst. De waarschijnlijkheden die het middel aanvoert zijn door het hof gewogen en toereikend gemotiveerd verworpen.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
10.1.
Het negende middel klaagt over de strafmotivering. Ten onrechte heeft het hof ten nadele van verdachte laten meewegen dat verdachte een doorgeladen vuurwapen droeg en dat de patroonhouders om en om waren geladen met expanderende munitie.
10.2.
Het relevante deel van de straftoemetingsoverwegingen luidt aldus:
"Verdachte heeft midden op de dag op een openbare parkeerplaats, nabij een vestiging van McDonald's in Best, ongeveer 13 keer met een vuurwapen op een ander geschoten. Deze heeft kunnen vluchten voor de door verdachte afgevuurde kogels, maar is desondanks ernstig gewond geraakt aan zijn arm. Het hof rekent het verdachte aan dat hij zich door de omstandigheid, dat verschillende personen die zich in McDonald's bevonden ofwel (in de auto) op de nabij gelegen parkeerplaats waar het schietincident plaatsvond daarvan getuige waren, niet heeft laten weerhouden om meermalen op een ander te schieten. Verdachte had een doorgeladen vuurwapen bij zich. Van verdachte, die zelf zegt een ervaren schutter te zijn, mag worden verwacht dat hij zich rekenschap geeft van de gevaren van een dergelijk vuurwapen. Voorts had verdachte bij zijn aanhouding munitie in verschillende patroonhouders bij zich. De patroonhouders bleken 'om en om' met patronen en patronen met zogenaamde expanderende projectielen te zijn geladen. Deze expanderende projectielen zetten bij het raken van hun doel zodanig uit, dat daardoor de mate waarin lichamelijk letsel aan een persoon kan worden toegebracht, die door een dergelijk projectiel wordt geraakt, toeneemt. Verdachte heeft zich daarmee doelbewust voorzien van patronen, die op zijn minst zeer ernstig lichamelijk letsel kunnen veroorzaken."
10.3.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 maart 2010 het volgende verklaard;
"Ik heb op 2 februari 2009 te Best en/of Eindhoven een pistool van het merk Walther, type P99 AS, twee patroonhouders gevuld met munitie en een lege patroonhouder voorhanden gehad.
Vanaf het moment dat ik van de politie te horen kreeg dat ik op de dodenlijst sta droeg ik een wapen bij me. Het wapen met de patroonhouders heb ik zo gekocht. Met de volgorde van de zich in de patroonhouders bevindende munitie heb ik niets gedaan.
Ik heb op een woonwagenkamp gewoond. Vroeger deden we daar niets anders dan op wagens schieten. We zijn daarmee grootgebracht. Je moet het zien alsof je leert fietsen of schaatsen. Vóór het incident op 2 februari 2009 had ik één keer met dat wapen geschoten."
10.4.
Het hof heeft kunnen aannemen dat verdachte het wapen in doorgeladen staat bij zich had omdat het hof heeft vastgesteld dat verdachte meteen is beginnen te schieten toen hij de auto uitkwam. Daaruit heeft het hof afgeleid en kunnen afleiden dat er geen extra handelingen van verdachte - zoals doorladen - vereist waren om direct met het wapen te kunnen schieten. Een doorgeladen vuurwapen is dadelijk voor gebruik gereed en is daarom in handen van iemand die er kwaad mee wil doen, zoals verdachte dat volgens het hof wilde, een groter gevaar dan een wapen dat nog niet direct afgevuurd kan worden.
Wat betreft de aard van de patronen in de houders heeft het hof gewezen op de verwoestende werking die expanderende munitie bij inslag in het menselijk lichaam heeft. Het hof heeft met de vermelding dat gewone patronen "om en om" waren geladen met expanderende projectielen niet doen blijken dat het beurtelings afvuren van volmantel- en hollowpointkogels juist bijzonder veel schade in een menselijk lichaam kan veroorzaken zoals de officier in zijn op 4 maart 2010 gehouden requisitoir heeft verklaard, met vermelding van een bron voor deze wetenschap. Het hof heeft zich geconcentreerd op de uitwerking van expanderende munitie. Daarom doet het er in de redenering van het hof niet toe of ook volmantelkogels zijn gebruikt. Het hof heeft slechts aan willen geven dat de houders óók hollowpointkogels bevatten en dat dit in het nadeel van verdachte mee moet wegen. Die redenering acht ik niet onbegrijpelijk. De vermelding van het "om en om" geladen zijn van de houders is in de redenering van het hof niet relevant.
Het hof heeft uit de woorden van verdachte in eerste aanleg kennelijk afgeleid dat verdachte, geconfronteerd met de stelling van de officier dat de patronen om en om waren geladen, heeft willen aangeven dat hij in de volgorde van de patronen zoals door hem aangetroffen geen wijziging heeft gebracht en dus op de hoogte was van het feit dat de houders twee soorten munitie bevatten. Het hof heeft daarbij kennelijk ook betrokken dat verdachte van kinds af aan met vuurwapens is omgegaan en zeer goed op de hoogte is van eigenschappen van wapens en munitie. Het zou dan inderdaad zeer vreemd zijn als verdachte zich patroonhouders in de handen laat drukken waarvan hij de inhoud niet zou weten.
Het middel faalt.
11.1.
Het tiende middel klaagt dat het hof heeft verzuimd te beslissen over een inbeslaggenomen katapult. De rechtbank heeft beslist dat voor zover van de in het dictum genoemde voorwerpen nog geen afstand is gedaan, deze onttrokken dienen te worden aan het verkeer, omdat dit voorwerpen zijn met behulp waarvan feit 1 is begaan. Voorts is volgens de rechtbank de in het dictum genoemde katapult eveneens vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Voorts is dit voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen en kan het dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. De rechtbank heeft vervolgens de onttrekking aan het verkeer van de katapult gelast. Het hof heeft evenwel geen beslissing over katapult genomen, terwijl dat wel had gemoeten.
11.2.
Het hof heeft ten aanzien van het in beslaggenomen vuurwapen, de in beslaggenomen munitie en de in beslag genomen patroonhouders geen beslissing genomen, aangezien verdachte daarvan - blijkens een verklaring die zich in het dossier bevindt - afstand heeft gedaan. Kennelijk heeft het hof zich bij zijn beslissing over het beslag geheel en al laten leiden door de beslaglijst waarop deze voorwerpen staan vermeld. Een blik over de papieren muur leert echter dat blijkens pagina 82 van het definitieve dossier tevens een katapult in beslag is genomen. Uit geen van de processtukken kan worden afgeleid dat ten tijde van de terechtzitting van het hof het beslag op die katapult al was geëindigd, bijvoorbeeld door teruggave aan verdachte of een afstandsverklaring van verdachte. Nu het bestreden arrest geen beslissing bevat omtrent dit in beslag genomen voorwerp, klaagt het middel hierover terecht.
12.1.
Het eerste middel klaagt dat tussen het instellen van het cassatieberoep op 12 april 2011 en de ontvangst van het dossier ter griffie van de Hoge Raad op 27 december 2011 meer tijd is verstreken dan de door de Hoge Raad gehanteerde termijn van zes maanden voor het geval dat verdachte in voorlopige hechtenis zit voor de aan de Hoge Raad voorgelegde zaak.
12.2.
De gegevens waar de steller van het middel van uitgaat zijn correct. De inzendtermijn van zes maanden is overschreden. Het hof dat naar mijn mening de zaak opnieuw zal moeten berechten kan, ingeval van strafoplegging, daarbij deze schending van de redelijke termijn betrekken.
13.
Het eerste, vierde en tiende middel komen mij voor gegrond te zijn. De overige middelen falen. Het tweede, derde, vijfde, zevende en achtste middel kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aan getroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑11‑2012
HR 15 november 1996, NJB 1996, 224C, p. 1867.
Anders dan in HR 19 maart 2002, LJN AD8700, waarin de HR in de summiere overwegingen van het hof nog wel een redengeving kon ontwaren. Zie ook HR 1 juli 2002, LJN AE1332. Dat de HR geen overtrokken eisen stelt aan de redengeving blijkt tevens uit HR 30 maart 2010, NJ 2010, 304 m.nt. Buruma.
HR 28 maart 2006, NJ 2007, 38 m.nt. Schalken rov. 4.4.4.
HR 29 april 1997, NJ 1997, 666 m.nt. tH rov. 9.7 e.v.; Prof. mr. B. F. Keulen/Prof. mr. G. Knigge, Strafprocesrecht 2010, XIV, p. 510 e.v.
HR 28 maart 2006, NJ 2007, 38 m.nt. Schalken.
Zie bijv. HR 12 mei 2009, LJN BG6608; HR 7 februari 2012, LJN BU7278.
HR 6 juli 2010, NJ 2010, 509 en 510 m.nt. Schalken.
HR 27 mei 2003, LJN AF6551.
HR 18 december 2007, LJN BB8870; HR 26 april 2011, LJN BP1286; HR 17 januari 2012, LJN BU4211.
Zie recentelijk HR 28 februari 2012, LJN: BR2342; HR 19 juni 2012, LJN: BW8678.
HR 11 juni 2002, LJN AE1743.
HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.2 onder (i) en (ii).
Uitspraak 20‑11‑2012
Inhoudsindicatie
1. Horen getuige met gesloten deuren. 2. Afwijzing verzoek tot het oproepen van een niet verschenen getuige, art. 288.1 onder b Sv. Ad 1. Nu de raadsman ttz. heeft ingestemd met het horen van de getuige buiten aanwezigheid van publiek kan het middel bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2006/239 en HR LJN BL9001. Nu niet blijkt o.g.v. welke concrete f&o het Hof tot het oordeel is gekomen dat de gezondheid en het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ttz. in gevaar worden gebracht en het voorkomen van dit gevaar dient te prevaleren boven het belang van verdachte om haar als getuige te kunnen (doen) horen, is ’s Hofs oordeel dat de hernieuwde oproeping van de getuige achterwege moet worden gelaten, niet zonder meer begrijpelijk. De verwijzing naar een brief die inhoudt dat de getuige zich fysiek en geestelijk niet in staat voelt ttz. als getuige een verklaring af te leggen, is daartoe niet voldoende.
Partij(en)
20 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/02779
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 april 2011, nummer 20/001231-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt over de beslissing van het Hof om de getuige [getuige 1] met gesloten deuren te horen.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2011 houdt in:
"De voorzitter deelt het volgende mee.
(...)
Als laatste heeft het hof besloten dat [getuige 1] vandaag als getuige zal worden gehoord, maar dat zijn verhoor zal plaatsvinden in afwezigheid van eventueel aanwezig publiek.
De advocaat-generaal en de raadsman delen desgevraagd mee dat zij akkoord gaan met het verhoor van getuige [getuige 1] buiten aanwezigheid van publiek."
2.3.
Nu de raadsman van de verdachte ter terechtzitting heeft ingestemd met het horen van de getuige [getuige 1] buiten aanwezigheid van publiek kan het middel bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof op ontoereikende gronden heeft afgezien van het oproepen van de niet verschenen getuige [getuige 2].
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2011 houdt in:
"De voorzitter deelt mee dat zes getuigen zijn opgeroepen voor de zitting van vandaag, maar dat twee daarvan op voorhand te kennen hebben gegeven vandaag niet te zullen verschijnen.
De voorzitter deelt mee dat getuige [getuige 2] reeds eerder had laten weten dat zij niet in staat is een verklaring af te leggen en voorts dat zij een brief heeft gestuurd aan het hof.
De raadsman deelt mee dat hij de brief van getuige [getuige 2] niet heeft ontvangen.
De voorzitter deelt in het kort de inhoud mee van de brief van getuige [getuige 2] d.d. 1 december 2010 waaruit blijkt dat zij zich fysiek en geestelijk niet in staat voelt ter terechtzitting als getuige een verklaring af te leggen.
De raadsman deelt desgevraagd het volgende mee.
Mijn cliënt was niet op de hoogte van de inhoud van de brief van de getuige. Kort voor de zitting bleek dat getuige [getuige 2] niet was verschenen en heb ik dit met mijn cliënt besproken. Hij was toen stellig in zijn standpunt dat hij, hoe vervelend ook voor deze getuige, geen afstand wil doen van het horen van deze getuige, omdat de rechtbank haar verklaring als bewijsmiddel heeft gebruikt. Wellicht kan deze getuige bij de rechter-commissaris of een raadsheer-commissaris worden gehoord, zodat zij de belasting om ter terechtzitting een verklaring af te leggen niet heeft. (...)
De raadsman deelt desgevraagd het volgende mee.
De verdediging heeft er geen bezwaar tegen als getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris of door een raadsheer-commissaris wordt gehoord, maar dan wel in aanwezigheid van mijn cliënt. (...)
Na een korte onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer deelt de voorzitter de volgende beslissingen van het hof mee: (...)
Het hof meent dat een hernieuwde oproeping van getuige [getuige 2] achterwege moet worden gelaten, aangezien de gezondheid en het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar worden gebracht en het voorkomen van dit gevaar prevaleert boven het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen."
3.3.
Ingevolge art. 288, eerste lid onder b, Sv kan de rechter van het verhoor van een niet verschenen getuige afzien indien het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen.
De vraag of dit vermoeden bestaat dient te worden beantwoord tegen de achtergrond van het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op een eerlijk proces. Daaruit volgt dat de rechter zijn oordeel ten aanzien van vorenbedoeld belang van de getuige zal moeten motiveren aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, zoals het oordeel van een deskundige (vgl. EHRM 10 november 2005, nr. 54789/00 (Bocos Cuesta), LJN AU9997, NJ 2006/239, rov. 69 en 72 en HR 6 juli 2010, LJN BL9001, NJ 2010/509).
3.4.
In het licht van het hiervoor overwogene is het oordeel van het Hof dat hernieuwde oproeping van de getuige [getuige 2] achterwege moet worden gelaten niet zonder meer begrijpelijk. Immers, niet blijkt op grond van welke concrete feiten en omstandigheden het Hof tot het oordeel is gekomen dat de gezondheid en het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar worden gebracht en het voorkomen van dit gevaar dient te prevaleren boven het belang van de verdachte om haar als getuige te kunnen (doen) horen. De enkele verwijzing naar een brief van de getuige die, naar het Hof heeft vastgesteld, inhoudt dat zij zich fysiek en geestelijk niet in staat voelt ter terechtzitting als getuige een verklaring af te leggen is daartoe niet voldoende.
3.5.
Het middel klaagt hierover terecht.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 november 2012.
Beroepschrift 15‑03‑2012
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE
MIDDELEN VAN CASSATIE
Van : Mr. M.J.N. Vermeij
Inzake:
[verzoeker],
verzoeker tot cassatie van een door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 12 april 2011, onder nummer 20-001231-10 gewezen arrest.
Middel I
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder is geschonden artikel 6 lid 1 EVRM, doordat de inzendingstermijn in cassatie is overschreden.
2. Toelichting
2.1
Onder overschrijding van de redelijke termijn dient mede begrepen te worden de overschrijding van de termijn voor het inzenden van de stukken naar de Hoge Raad nadat beroep in cassatie is ingesteld. Op grond van het bepaalde in HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, is de inzendingstermijn in dit geval zes maanden, aangezien verzoeker zich in voorlopige hechtenis bevindt.
2.2
Verzoeker heeft op 12 april 2011 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 27 december 2011 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden, hetgeen tot strafvermindering moet leiden.
Middel II
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 6 lid 1 EVRM en 269 jo 415 Sv, doordat de beslissing van het Hof om getuige [getuige 1] achter gesloten deuren te horen zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, niet begrijpelijk is.
2. Toelichting
2.1
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 2 september 2010 blijkt dat de raadsman van verzoeker in zijn appelschriftuur verzocht heeft om het horen van getuige [getuige 1]. Dit verzoek is bij brief van 19 augustus 2010 door de raadsman herhaald. Op de terechtzitting van 2 september 2010 deelde de Advocaat-Generaal mee dat hij dit verzoek toewijsbaar achtte. Het Hof beval de oproeping van de getuige tegen de nadere terechtzitting.
2.2
Op de terechtzitting van 21 september 2010 verscheen getuige [getuige 1] echter niet. De raadsman deelde desgevraagd mee dat hij zijn verzoek tot het op de terechtzitting horen van getuige [getuige 1] handhaafde:
‘Deze getuige heeft een sepotbeslissing ontvangen in zijn zaak. Hij kan zich daarom niet meer op zijn verschoningsrecht beroepen. Mijn cliënt heeft het recht om vragen te stellen aan een dergelijk belangrijke getuige in zijn strafzaak. De veiligheid van een getuige kan in een zittingszaal worden gewaarborgd. Deze getuige is zelf naar de politie gegaan om een verklaring af te leggen tegen mijn cliënt. [getuige 1] is de rechterhand van [betrokkene 2]. [getuige 1] is voor [betrokkene 2] opgezet om te verklaren tegen cliënt.’1.
2.3
Het Hof besliste vervolgens dat getuige [getuige 1] op de openbare terechtzitting gehoord diende te worden, en beval zijn oproeping tegen de terechtzitting van 11 januari 2011.
2.4
De dag voorafgaand aan die terechtzitting liet de advocaat van getuige [getuige 1] per brief aan het Hof laten weten dat zijn cliënt niet zou verschijnen, blijkbaar omdat nog geen ‘overeenstemming’ was bereikt
‘(…) over een vorm van verhoor die voor hem niet bezwaarlijk zal zijn’.2.
2.5
Ter zitting reageerde de Advocaat-Generaal als volgt naar aanleiding van de brief die door de advocaat van de getuige was geschreven:
‘Ik heb naar aanleiding van het faxbericht d.d. 31 augustus 2010 van de raadsman van getuige [getuige 1], mr. Oomes, contact gehad met mr. Oomes. De zitting van 2 september 2010 heeft geen doorgang kunnen vinden, omdat het transport van verdachte niet kon worden geregeld. Het is niet zo dat de getuige als gevolg van voornoemd faxbericht niet hoefde te verschijnen op 2 september 2010.
Getuige [getuige 1] is op de zitting van 21 september 2010 niet verschenen en is daarom niet als getuige gehoord. Op de zitting van 21 september 2010 heeft het openbaar ministerie voor het eerst kunnen reageren op de vraag of, en zo ja, op welke wijze de getuige moet worden gehoord. Mijn collega was van mening dat hij kon worden gehoord bij de rechter-commissaris of door een raadsheer-commissaris. Het hof heeft op 21 september 2010 beslist dat getuige [getuige 1] ter terechtzitting moet worden gehoord, zodat het openbaar ministerie dat besluit heeft uit te voeren en hem moet oproepen. Het is daarom aan het hof een beslissing te nemen omtrent de vraag op welke wijze de getuige moet worden gehoord.’3.
2.6
Hierop hield de voorzitter de brief van de advocaat van verzoeker voor, waaruit zou blijken
‘(…) dat de veiligheid van de getuige buiten de zittingszaal volgens de raadsman niet is gewaarborgd en de getuige angst heeft voor de verdachte en zijn familie, zodat hij niet in vrijheid een verklaring zal kunnen afleggen als hij zich met hen in één ruimte bevindt.’4.
2.7
Verzoeker reageerde hierop als volgt:
‘Uit welke duim zuigt hij dat hij bang is voor mij? Dat er iemand bij hem aan de deur is geweest was voor een kop koffie. Nu voelt hij zich ineens bedreigd. Niemand bedreigt hem, mijn gezin niet en mijn zoon ook niet. Het is geen bedreiging als mijn zoon bij hem komt vragen wat er is gebeurd op 2 februari 2009.’5.
De raadsman:
‘[getuige 1] is een cruciale getuige, omdat hij op 2 februari 2009 aanwezig was op het parkeerterrein van McDonald's in Best. (…) Mijns inziens bestaat er op dit moment geen concrete dreiging. [getuige 1] durft de confrontatie met mijn cliënt niet aan. [getuige 1] heeft een onjuiste voorstelling van zaken gegeven bij de politie, zodat het van belang is dat de verdediging in de gelegenheid wordt gesteld hem op een nadere terechtzitting rechtstreeks vragen te stellen. Hij moet daarom niet alleen maar door een rechter-commissaris worden gehoord.’6.
2.8
Verzoeker voegde hier later op de zitting aan toe:
‘Ik wil getuige [getuige 1] zelf op de zitting vragen kunnen stellen, omdat hij erbij heeft gestaan. Ik wil hem vragen wat ik heb misdaan.’7.
2.9
Na een onderbreking voor beraad in raadkamer deelde het Hof mee dat als volgt beslist werd:
‘Getuige [getuige 1] zal tegen de datum en het tijdstip van de nadere terechtzitting worden opgeroepen om een verklaring af te leggen. Omdat het afleggen van een getuigenverklaring in het openbaar het belang van een goede rechtsbedeling zou schaden, beveelt het hof dat de getuige zal worden gehoord in afwezigheid van eventueel aanwezig publiek, maar in aanwezigheid van verdachte.
Zoals door de advocaat-generaal al is aangeboden, verzoekt het hof de advocaat-generaal om in overleg met de raadsman van getuige [getuige 1], mr. C.A.D. Oomes, een veilige manier te vinden waarop de getuige naar de zittingszaal kan worden vervoerd.’8.
(onderstreping MV)
2.10
Op de terechtzitting van het Hof van 29 maart 2011 waren getuige [getuige 1] en zijn advocaat aanwezig. Het proces-verbaal vermeldt:
‘De voorzitter deelt mee dat het hof besloten heeft om [getuige 1] vandaag als getuige te horen.
De verdachte verklaart het volgende.
Ik wil [getuige 1] wel vragen stellen. Al mijn vrienden raak ik kwijt.
De voorzitter deelt mee dat is besloten om [getuige 1] achter gesloten deuren als getuige te horen, omdat openbaarheid naar het oordeel van het hof het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden, maar dat aan zijn raadsman, mr. C.A.D. Oomes, bijzondere toegang wordt verleend. Het publiek wordt verzocht zich naar de gang te begeven.’9.
2.11
In artikel 269 Sv is bepaald dat het onderzoek ter terechtzitting openbaar is. Sluiting der deuren is een inbreuk op het beginsel van openbaarheid die slechts bij hoge uitzondering gerechtvaardigd is.10.
2.12
Het Hof heeft zijn beslissing om getuige [getuige 1] achter gesloten deuren te horen slechts gemotiveerd door te verwijzen naar ‘het belang van een goede rechtspleging’. Dit is inderdaad één van de in artikel 269 lid 1 Sv genoemde mogelijke gronden voor sluiting van de deuren, maar door de enkele verwijzing naar ‘het belang van een goede rechtspleging’, zonder nadere concretisering van de wijze waarop dit belang onder de gegeven omstandigheden aangetast dreigde te worden, heeft het Hof zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beslissing is aldus onbegrijpelijk.
2.13
Dat wordt niet anders door de eerdere verwijzing van het Hof naar de brief van de advocaat van de getuige, die blijkbaar beweerde dat de veiligheid van de getuige buiten de zittingszaal niet zou zijn gewaarborgd, en dat de getuige uit angst voor verzoeker en diens familie niet in vrijheid een verklaring zou kunnen afleggen als hij zich met hen in één ruimte zou bevinden.
2.14
In de eerste plaats heeft het Hof er geen blijk van gegeven de waarachtigheid van de beweringen van de advocaat van de getuige onderzocht of zelfs maar beoordeeld te hebben.
2.15
In de tweede plaats kan niet gezegd worden dat door de bevolen maatregel de (beweerdelijk bedreigde) veiligheid van de getuige buiten de zittingszaal beter gewaarborgd werd dan zonder sluiting het geval geweest zou zijn.
2.16
In de derde plaats is niet duidelijk hoe de rechtspleging in het algemeen, of de getuige in het bijzonder, gebaat kunnen zijn geweest bij het doen verwijderen van het publiek, aangezien uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet blijkt dat van het publiek een specifieke gevaarzetting uitging. Evenmin blijkt uit het proces-verbaal dat de familie van verzoeker (indachtig de door de advocaat van de getuige omschreven vrees voor hen) zich onder het genoemde publiek bevond.
2.17
Tenslotte (in de vierde plaats) kan de door het Hof bevolen maatregel nu juist niet dienstig geweest zijn voor het wegnemen van de vrees voor verzoeker die beweerdelijk (namelijk volgens de advocaat van de getuige) bestond bij getuige [getuige 1], aangezien uitgerekend verzoeker steeds aanwezig bleef.
2.18
Artikel 6 lid 1 EVRM bepaalt dat een verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak. Een verdragsconforme uitleg van artikel 269 lid 1 Sv houdt in, dat alleen indien dat strikt noodzakelijk is (‘strictly required by the circumstances’11.), en voor zover gerechtvaardigd door de in de wet genoemde belangen (waaronder het ‘belang van een goede rechtspleging’), afgeweken kan worden van het beginsel dat het onderzoek ter terechtzitting plaats dient te vinden in het openbaar. Uit de overwegingen van het Hof blijkt niet van een dergelijke strikte noodzaak, ingegeven door de concrete omstandigheden van het geval.
2.19
De beslissing om op 29 maart 2011 de deuren te sluiten tijdens het verhoor van getuige [getuige 1] is hierdoor onbegrijpelijk, en door deze (onvoldoende gemotiveerde) beperking van de openbaarheid lijdt het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2011 aan nietigheid.
2.20
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel III
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 359 en 360 jo415 Sv. doordat het Hof de bewezenverklaring van feit 1 mede heeft doen steunen op een door ‘NR26’ opgemaakt proces-verbaal (bewijsmiddel 1), zonder in het arrest de bijzondere redenen te vermelden op grond waarvan het proces-verbaal van ‘NR26’ voor het bewijs gebruikt is. De bewezenverklaring is daardoor niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2. Toelichting
2.1
Uit de ‘Aanvulling bewijsmiddelen’ blijkt dat het Hof een door verbalisant ‘NR26’ opgemaakt proces-verbaal voor het bewijs gebezigd heeft (bewijsmiddel 1).
2.2
Het als bewijsmiddel 1 gebruikte proces-verbaal van verbalisant ‘NR26’ is op zichzelf niet een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, in de zin van artikel 344a lid 3, waarvoor de in artikel 360 Sv neergelegde motiveringsplicht geldt. De desbetreffende verbalisant kon immers worden geïndividualiseerd, en de raadsman van verzoeker heeft dan ook verzocht om het verhoor van ‘NR26’ als getuige. Dit verzoek is gehonoreerd.
2.3
Het verhoor van ‘NR26’ heeft in eerste aanleg bij de rechter-commissaris plaatsgevonden, en wel op 13 november 2009. Uit het proces-verbaal van verhoor blijkt dat de rechter-commissaris daarbij met toepassing van artikel 190 lid 2 Sv (oud)12. de vragen zoals omschreven in artikel 190 lid 1 Sv beperkt heeft gesteld. Verbalisant ‘NR26’ is dus bij gelegenheid van zijn verhoor aangemerkt als beperkt anonieme getuige.
2.4
Ter terechtzitting van het Hof op 11 januari 2011 heeft de voorzitter bevestigd dat verbalisant ‘NR26’ als getuige bij de rechter-commissaris is gehoord.
2.4
Dat verbalisant ‘NR26’ in het kader van zijn verhoor bij de rechter-commissaris de status van beperkt anonieme getuige heeft verkregen belet op zichzelf niet dat zijn eerder (onder codenummer opgemaakt) proces-verbaal voor het bewijs kan worden gebruikt. Wel moet daarbij worden voldaan aan de eisen van artikel 344a en 360 Sv.13.
2.5
Ingevolge artikel 360 lid 1 Sv geldt voor het gebruik tot bewijs van een verklaring van een getuige verhoord op de wijze als voorzien in artikel 190 lid 3 Sv14. dezelfde bijzondere motiveringsplicht als voor het gebruik als bewijs van een verklaring van een bedreigde of afgeschermde getuige. Dat betekent dat het Hof in zijn arrest, op straffe van nietigheid, het gebruik van het proces-verbaal van ‘NR26’ in het bijzonder had dienen te motiveren. Het Hof heeft een dergelijke motivering achterwege gelaten.
2.6
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel IV
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 6 lid 3 letter d EVRM en 288 lid 1 jo 415 Sv, doordat de beslissing van het Hof om af te zien van oproeping van getuige [getuige 2] zonder nadere motivering niet begrijpelijk is.
2. Toelichting
2.1
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 2 september 2010 blijkt dat de raadsman van verzoeker in zijn appelschriftuur verzocht heeft om het horen van getuige [getuige 2]. Dit verzoek is bij brief van 19 augustus 2010 door de raadsman herhaald. Op de terechtzitting van 2 september 2010 deelde de Advocaat-Generaal mee dat hij dit verzoek toewijsbaar achtte. Het Hof beval de oproeping van de getuige tegen de nadere terechtzitting.
2.2
Op de terechtzitting van 21 september 2010 verscheen de getuige echter niet. De Advocaat-Generaal reageerde als volgt:
‘Een collega van mij heeft kortgeleden contact met [getuige 2] gehad. Zij heeft toen gezegd dat zij fysiek niet in staat zou zijn om ter zitting te verschijnen. Zij is afhankelijk van een rolstoel. Mijn collega heeft haar toen gevraagd een en ander schriftelijk te verwoorden. Zij zou dit doen maar wij hebben niets van haar ontvangen. Ik heb vervolgens kort voor deze zitting telefonisch contact met haar opgenomen. Zij zei dat ze een brief had gestuurd. Deze brief hebben wij dus niet ontvangen. Zij zei vervolgens tegen mij dat zij inderdaad een fysiek probleem heeft, namelijk dat zij in een rolstoel zit. Ik stel mij echter op het standpunt dat zij ondanks deze handicap kan worden gehoord als getuige bij de rechter-commissaris of de raadsheer-commissaris.’15.
2.3
De raadsman deelde desgevraagd mee zijn verzoek tot het horen van (onder andere) getuige [getuige 2] te handhaven. Door het Hof — dat blijkbaar van oordeel was dat de fysieke handicap geen belemmering vormde voor een verhoor ter terechtzitting — werd andermaal oproeping van deze getuige (nu tegen de terechtzitting van 11 januari 2011) bevolen.16.
2.4
Ook op laatstbedoelde terechtzitting verscheen getuige [getuige 2] niet, in verband waarmee de voorzitter meedeelde
‘(…) dat zes getuigen zijn opgeroepen (…), maar dat twee daarvan op voorhand te kennen hebben gegeven vandaag niet te zullen verschijnen. De voorzitter deelt mee dat getuige [getuige 2] reeds eerder had laten weten dat zij niet in staat is een verklaring af te leggen en voorts dat zij een brief heeft gestuurd aan het hof.
De raadsman deelt mee dat hij de brief van getuige [getuige 2] niet heeft ontvangen.
De voorzitter deelt in het kort de inhoud mee van de brief van getuige [getuige 2] d.d. 1 december 2010, waaruit blijkt dat zij zich fysiek en geestelijk niet in staat voelt ter terechtzitting als getuige een verklaring af te leggen.
De raadsman deelt desgevraagd het volgende mee.
Mijn cliënt was niet op de hoogte van de inhoud van de brief van de getuige. Kort voor de zitting bleek dat getuige [getuige 2] niet was verschenen en heb ik dit met mijn cliënt besproken. Hij was toen stellig in zijn standpunt dat hij, hoe vervelend ook voor deze getuige, geen afstand wil doen van het horen van deze getuige, omdat de rechtbank haar verklaring als bewijsmiddel heeft gebruikt. Wellicht kan deze getuige bij de rechter-commissaris of een raadsheer-commissaris worden gehoord, zodat zij de belasting om ter terechtzitting een verklaring af te leggen niet heeft.
(…)
Met instemming van de raadsman van verdachte en de advocaat-generaal zal het hof overgaan tot het horen van de verschenen getuigen, alvorens verder te beslissen over de onderzoekswensen in de onderhavige zaak.’17.
(onderstreping MV)
2.5
Na het horen van de wel verschenen getuigen deelde de raadsman van verzoeker op de terechtzitting van 11 januari 2011 mee:
‘De verdediging heeft er geen bezwaar tegen als getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris of door een raadsheer-commissaris wordt gehoord, maar dan wel in aanwezigheid van mijn cliënt.’18.
2.6
Het Hof heeft hierna, zoals blijkt uit het proces-verbaal der terechtzitting, als volgt beslist ten aanzien van getuige [getuige 2]:
‘Het hof meent dat een hernieuwde oproeping van getuige [getuige 2] achterwege moet worden gelaten, aangezien de gezondheid en het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar worden gebracht en het voorkomen van dit gevaar prevaleert boven het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen.’19.
2.7
Het Hof heeft bij zijn beslissing weliswaar het juiste criterium (als verwoord in artikel 288 lid 1 letter b Sv) gebruikt, maar dit criterium te lichtvaardig vervuld geacht. Dat de gezondheid en het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter zitting in gevaar zouden worden gebracht — en dus dat de voorgeschreven belangenafweging zou moeten uitvallen in het voordeel van de getuige — heeft het Hof kennelijk met name (zo niet uitsluitend) gebaseerd op mededelingen van de getuige zelf, waaronder de inhoud van de brief van de getuige.
2.8
In deze brief van 1 december 2010 heeft de getuige, aldus het proces-verbaal der terechtzitting, zelf aangegeven — en blijkbaar niet geschraagd door de verklaring van (bijvoorbeeld) een arts — dat zij zich fysiek en geestelijk ‘niet in staat voelde’ om ter terechtzitting als getuige een verklaring af te leggen.
2.9
Zonder nadere medische (of op een andere deskundigheid gebaseerde) onderbouwing van dit gevoelen zijdens de verdachte had het Hof haar belang niet zonder meer zwaarwegender mogen achten dan het (door artikel 6 EVRM gewaarborgde) belang van verdachte om deze getuige te kunnen ondervragen. Bij die belangenafweging had het Hof aandacht moeten schenken aan de waarde van de verklaring van de getuige voor het bewijs (zeker nu de bij de politie afgelegde verklaring van getuige [getuige 2] daadwerkelijk voor het bewijs gebezigd is), aan de omstandigheid dat de verdediging nog niet in staat was geweest deze getuige zelf te ondervragen, en aan een eventuele compensatie voor het niet kunnen ondervragen van de getuige.20.
2.10
In eerste aanleg had de raadsman van verzoeker reeds om het horen van getuige [getuige 2] verzocht, zo blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 30 juni 2009.21. Het verhoor van (onder andere) deze getuige was door de rechtbank opgedragen aan de rechter-commissaris. Het moge zo zijn dat de raadsman van verzoeker vervolgens afstand heeft gedaan van het horen van getuige [getuige 2]22., maar het is niet onaannemelijk dat hieraan dezelfde omstandigheden — een op eigen inzichten en gevoelens van de getuige gestoelde weigering om te verschijnen — ten grondslag hebben gelegen als in tweede aanleg.
2.11
Dat het ‘vervelend’ kan zijn om als getuige een verklaring ter terechtzitting te moeten afleggen is een feit van algemene bekendheid, zeker als het gaat om een zaak, zoals de onderhavige, waarin ernstige feiten aan de orde komen. Dat zich hierbij wellicht nog extra ongemakken voordoen voor een getuige die zich per rolstoel voortbeweegt staat evenmin ter discussie. Uit de door het Hof op de terechtzitting van 21 september 2010 genomen beslissing om getuige [getuige 2] nogmaals op te roepen kan echter (zoals hierboven al is opgemerkt) afgeleid worden dat de rolstoelgebondenheid van getuige [getuige 2] voor het Hof in ieder geval geen grond gevormd kan hebben om af te zien van oproeping.
2.12
Op basis van de dan overblijvende factor, het door de getuige zelf in haar brief vermelde ‘gevoel’ dat zij ‘geestelijk niet in staat’ zou zijn om te getuigen, kan echter niet geconcludeerd worden dat er inderdaad zodanig ‘gevaar’ bestond voor haar gezondheid of welzijn dat het recht van verzoeker om deze getuige te kunnen ondervragen zou moeten wijken. Daar is meer voor nodig. Het Hof had zijn oordeel hieromtrent moeten motiveren aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, zoals het oordeel van een deskundige. De enkele verwijzing naar ‘gevaar voor de gezondheid en het welzijn van de getuige’ is hoe dan ook onvoldoende.23.
2.13
Bovendien betreft de weigeringsgrond van artikel 288 lid 1 letter b Sv slechts het afleggen van een verklaring ter terechtzitting. Het Hof had, mede gezien de door de raadsman van verzoeker nog geopperde mogelijkheid om getuige [getuige 2] (alsnog) buiten de zitting te doen horen, daarom tevens nader moeten motiveren waarom ook een verhoor door een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris het in artikel 288 lid 1 letter b Sv genoemde gevaar in het leven geroepen zou hebben.
2.14
Gezien het voorgaande heeft het Hof zijn beslissing om hernieuwde oproeping van getuige [getuige 2] achterwege te laten onvoldoende gemotiveerd.
2.15
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel V
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder is geschonden artikel 359 lid 3 jo415 Sv, doordat het Hof bij de bewijsvoering de verklaringen van getuige [getuige 2] en van verzoeker heeft gedenatureerd. De beslissing van het Hof voldoet daarmee niet aan het vereiste dat aan de redengevend geachte inhoud van een bewijsmiddel geen geweld mag worden aangedaan.
2. Toelichting
2.1
De bewezenverklaring van het Hof voldoet niet aan de eis dat de gebezigde bewijsmiddelen niet gedenatureerd mogen worden.
2.2
Het Hof heeft onder de ‘Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs’ (blz. 6, regel 32 tot en met 45 van het arrest) vastgesteld dat getuige [getuige 2] verklaard zou hebben
‘(…) dat zij op 2 februari 2009 haar auto had geparkeerd op het parkeerterrein van McDonald's te Best. Zij zag dat een auto schuin en midden op de toegangsweg van het parkeerterrein stopte en dat uit deze auto een man stapte. De man stak meteen zijn arm naar voren met daarin een zwart pistool en vuurde doelgericht.’
Verdachte zou volgens het Hof verklaard hebben
‘(…) dat hij op 2 februari 2009 met een Volkswagen Caddy naar McDonald's te Best is gereden. Toen hij daar [betrokkene 2] zag staan, heeft hij diens naam geroepen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij een vuurwapen bij zich had en daarmee op [betrokkene 2] heeft geschoten.’
(onderstrepingen MV)
2.3
De verklaring van getuige [getuige 2] is opgenomen als bewijsmiddel 4, en luidt (voor zover relevant):
‘Zij vertelde dat zij de deur aan de bestuurderszijde open zag gaan en dat zij een man uit zag stappen. Zij vertelde dat die man meteen zijn arm naar voren stak met daarin een pistool, zo 'n zwart ding met een loop. Zij vertelde dat zij zag dat die man meteen zo 'n vijf of zes keer zonder twijfelen vuurde.’
(onderstreping MV)
2.4
De verklaring van verzoeker is opgenomen als bewijsmiddel 8 en luidt:
‘Ik reed op 2 februari 2009 als bestuurder van mijn Volkswagen Caddy het parkeerterrein van McDonald's te Best op. Ik zag een mij bekende auto staan, een zilvergrijze Audi A8. Ik stapte uit en zag [betrokkene 2]. Ik riep hem toe. Ik heb dertien schoten afgevuurd. De schoten die ik heb gelost heb ik in de richting van [betrokkene 2] afgevuurd.’
(onderstreping MV)
2.5
Het ‘zonder twijfelen’ op iemand schieten is iets heel anders dan het ‘doelgericht’ op iemand schieten. ‘Zonder twijfelen’ zegt iets over het tijdsverloop terwijl ‘doelgericht’ betrekking heeft op de richting.
2.6
In de eerste plaats heeft getuige [getuige 2], tenzij zij als het ware met verzoeker heeft kunnen ‘meekijken’ over de richtmiddelen van zijn wapen, nooit kunnen waarnemen of verzoeker ‘doelgericht’ schoot. Daartoe had zij zich (bij gebrek aan beter) min of meer achter verzoeker moeten bevinden. Getuige [getuige 2] bevond zich echter terzijde.
2.7
In de tweede plaats kon getuige [getuige 2] niet weten, tenzij zij heeft verstaan wie verzoeker aanriep en bovendien de aangeroepene kende, wie het ‘doel’ geweest had moeten zijn. Ook in dit opzicht kan ‘doelgericht’ hier niet gelden als juiste weergave van ‘zonder twijfel’.
2.8
Uit de verklaring van getuige [getuige 2] volgt dus hoogstens dat verzoeker ‘onmiddellijk’ (na het uitstappen) heeft geschoten, niet (zoals het Hof haar woorden heeft weergegeven) dat hij ‘doelgericht’ in een bepaalde richting heeft geschoten. Het ‘vertalen’ van de woorden ‘zonder twijfelen’ in ‘doelgericht’ past overigens ook bij het oordeel van het Hof over de voorbedachte raad. Immers, als verdachte ‘zonder twijfelen’ schoot, dan volgt daaruit dat hij geen tijd gehad of genomen heeft voor ‘bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering’. In dit opzicht is deze denaturering dan ook ontoelaatbaar.
2.9
Voor wat betreft de verklaring van verzoeker geldt dat hij slechts heeft verklaard (bewijsmiddel 8) dat hij ‘in de richting van’ het slachtoffer heeft geschoten. Dat is niet hetzelfde als (in de weergave van het Hof) ‘op’ het slachtoffer schieten. Dat geldt alleen voor het omgekeerde: ‘op’ iemand schieten betekent uit de aard der zaak altijd ‘in de richting van’. Als echter ‘in de richting van’ iemand geschoten wordt laat dat de mogelijkheid open dat (al dan niet opzettelijk) mis geschoten wordt.
2.10
Met andere woorden: het is heel wel mogelijk om ‘in iemands richting’ te schieten zonder (doelgericht) ‘op’ iemand te schieten. Zoals het Hof zelf heeft vastgesteld is verzoeker een geoefend schutter. Gegeven die vaststelling is het dan ook onbegrijpelijk dat het Hof gesteld heeft dat verzoeker (maar liefst dertien keer) gericht ‘op’ het slachtoffer zou hebben geschoten — vanaf zeer korte afstand — en hem slechts één keer (!) heeft weten te raken. Dat is alleen verklaarbaar als verzoeker doelbewust slechts ‘in de richting van’ het slachtoffer heeft geschoten, zonder ‘op’ hem te schieten, of simpelweg ongericht heeft geschoten.
2.11
Verzoeker heeft overigens op de terechtzitting in eerste aanleg in laatstgenoemde zin verklaard:
‘Toen [betrokkene 2] op mij schoot stond hij links van mij voor de grijze Audi A8, tussen de ingang van McDonald's en beide auto's in. Ik ben niet gevallen. Er is van achteren vanuit de bosjes op mij geschoten. Ik was een openbare schietschijf. Ik was bang en raakte in paniek. Vervolgens heb ik in het wilde weg geschoten’.24.
2.12
Door het weergeven van ‘zonder twijfelen’ als ‘doelgericht", en ‘in de richting van’ als ‘op’ heeft het Hof de verklaringen van getuige [getuige 2] en verzoeker derhalve gedenatureerd.
2.13
Nu de verklaringen van getuige [getuige 2] en van verzoeker door het Hof gedenatureerd zijn steunt de bewezenverklaring niet op de inhoud van de in het arrest opgenomen bewijsmiddelen.
2.14
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel VI
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 289 Sr en 359 lid 3 jo 415 Sv, doordat de door het Hof bewezenverklaarde voorbedachte raad waarmee verzoeker gepoogd zou hebben om [betrokkene 2] van het leven te beroven niet steunt op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, althans de verwerping van het verweer dat verzoeker niet ‘opzettelijk en met voorbedachten rade’ gehandeld heeft, en niet ‘met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg’ gepoogd heeft om deze [betrokkene 2] van het leven te beroven, niet zonder meer begrijpelijk is.
2. Toelichting
2.1
Ten laste van verzoeker heeft het Hof bewezen verklaard dat
‘(…) hij op 02 februari 2009 te Best ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, ongeveer 13 malen met een vuurwapen op en in de richting van die [betrokkene 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
2.2
Ten aanzien van de voorbedachte raad heeft het Hof het volgende overwogen:
‘Voorbedachte raad wijst op een moment van overleg, van min of meer bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering. Vereist is dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft zijn auto tot stilstand gebracht in de nabijheid van de voor de ingang van McDonald's geparkeerde Audi A8, waar [betrokkene 2] naartoe was gelopen. In het midden kan blijven of hij inderdaad, zoals hij heeft verklaard, toevallig kwam aanrijden en plotseling [betrokkene 2] zag, of dat hij welbewust naar McDonald's is gereden omdat hij wist [betrokkene 2] daar te kunnen treffen. Essentieel is naar het oordeel van het hof dat verdachte uit zijn auto is gestapt met het vuurwapen in de hand, althans direct na of bij het uitstappen zijn vuurwapen heeft getrokken zonder dat anderen daartoe aanleiding gaven. Hij heeft [betrokkene 2] geroepen en heeft onmiddellijk daarna — blijkens de ter plaatse aangetroffen kogelhulzen van het kaliber 9 mm — ongeveer 13 keer met zijn vuurwapen op en in de richting van [betrokkene 2] geschoten. Uit de hiervoor omschreven handelwijze van verdachte leidt het hof af dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht daarom — anders dan de verdediging, maar met de advocaat-generaal — de voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen.’
(onderstrepingen MV)
2.3
Het Hof heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
‘1.
Het ambtsedig proces-verbaal van Dienst Nationale Recherche (…) dossierpagina's 104–105 (…) voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende:
het relaas van verbalisant NR26:
(…) Ik zag dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in de richting van de Audi A8 liepen en bleven staan aan de bijrijderszijde van de Audi A8. Ik zag dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zich omdraaiden en in de richting keken van een bestelauto, Volkswagen Caddy, kenteken [00-AA-BB]. Ik zag dat uit de [00-AA-BB] een man (verder te noemen NN3; het Hof begrijpt verdachte) stapte en in zijn rechterhand een zwart vuurwapen vast hield. Ik zag dat hij het vuurwapen gericht hield in de richting van [betrokkene 2]. Ik hoorde acht à negen knallen en zag dat uit het vuurwapen mondingsvuur kwam.
(…)
2.
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte (…) dossierpagina's 98–100 (…) voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende:
de verklaring van aangever [betrokkene 2]:
(…)Ik ben binnen naar het toilet geweest. Ik liep naar de Audi en toen voelde ik een klap en ik kwam daardoor op de grond te liggen. Ik voelde hevige pijn aan de rechterkant van mijn lichaam. Ik hoorde een knal. Ik hoorde dat iemand iets zei. Ik zag toen de mij bekende [verzoeker]. Ik zag dat de rechterarm van [verzoeker] gestrekt in mijn richting wees. Ik zag dat hij een zwart pistool in zijn hand had. Ik zag dat [verzoeker] het pistool op mij bleef richten en ik hoorde en ik zag dat hij in mijn richting bleef schieten. Ik ben gevlucht.
(…)
3.
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor (…) dossierpagina's 364–367 (…) voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende:
als verklaring van getuige [betrokkene 3]:
(…) Op het moment dat [betrokkene 2] McDonald's uit kwam gelopen heeft hij nog even staan buurten. Er stond een andere auto achter ons en daar stapte een man uit. Deze riep iets en begon vervolgens direct op [betrokkene 2] te schieten. Ik zag dat [betrokkene 2] het op 'n lopen zette in de richting van Volvo De Beemd.
(…)
4.
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen (…) dossierpagina's 370–375 (…) voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende:
het relaas van (…) verbalisanten:
Getuige [getuige 2] vertelde (…) dat zij haar auto richting ingang McDonald's had geparkeerd. Zij zei dat een auto aan kwam rijden die schuin midden op de toegangsweg van het parkeerterrein stopte. Zij vertelde dat zij de deur aan de bestuurderszijde open zag gaan en dat zij een man uit zag stappen. Zij vertelde dat die man meteen zijn arm naar voren stak met daarin een pistool, zo'n zwart ding met een loop. Zij vertelde dat zij zag dat die man meteen zo'n vijf of zes keer zonder twijfelen vuurde.
(…)
8.
Het proces-verbaal (met bijlage) van de terechtzitting in de rechtbank 's‑Hertogenbosch van 30 juni 2009 (pag.'s 1–9), voor zover — zakelijk weergegeven — inhoudende de verklaring van verdachte (pag. 3–4):
Ik reed op 2 februari 2009 als bestuurder van mijn Volkswagen Caddy het parkeerterrein van McDonald's te Best op. Ik zag een mij bekende auto staan, een zilvergrijze Audi A8. Ik stapte uit en zag [betrokkene 2]. Ik riep hem toe. Ik heb dertien schoten afgevuurd. De schoten die ik heb gelost heb ik in de richting van [betrokkene 2] afgevuurd’
(onderstrepingen MV).
2.4
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad — in de bewezenverklaring nader uitgedrukt met de woorden ‘na kalm beraad en rustig overleg’ — moet komen vast te staan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad, en zich daarvan rekenschap te geven.25.
2.5
Uit de overwegingen van het Hof en de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen volgt echter niet dat er sprake is geweest is van nadenken of reflectie gedurende enige tijd. Integendeel, uit de bewijsmiddelen volgt veeleer dat verzoeker ‘kwam, zag en schoot’, hetgeen wijst op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het Hof overweegt zelf al dat verzoeker ‘direct’ na het uitstappen zijn vuurwapen heeft getrokken, geroepen heeft en ‘onmiddellijk daarna’ geschoten heeft. Op welk moment verzoeker in deze vloeiende reeks gebeurtenissen nagedacht zou moeten hebben wordt niet duidelijk.
2.6
Ook tijdens het schieten heeft geen gelegenheid bestaan voor rustig nadenken. Verzoeker heeft dertien26. schoten gelost binnen zeer korte tijd. Dat blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 8], die blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof op 21 september 2010 verklaarde:
‘(…) dat ik, terwijl ik bezig was met lossen, schoten hoorde, dat ik er meteen van overtuigd was dat er geschoten werd omdat het anders klonk dan vuurwerk en dat het voor mij klonk als een machinegeweer, dit omdat er zo vaak en zo snel achter elkaar geschoten werd.’27.
2.7
Ook uit de omstandigheid dat de dertien patronen uit het vuurwapen van verzoeker ‘gegroepeerd’ (zie bewijsmiddel 6) — dat wil zeggen: in een groepje — op de grond zijn aangetroffen kan afgeleid worden dat de schoten snel achterelkaar zijn afgevuurd vanuit (vrijwel) dezelfde positie. Zou de schutter immers van houding, en het vuurwapen van positie, gewisseld zijn tijdens het schieten (bijvoorbeeld bij het ‘volgen’ van de bewegende en wegvluchtende [betrokkene 2]), dan zouden de patronen telkens op een met de onderscheiden afvuurpositie corresponderende (andere) plek terechtgekomen zijn.
2.8
Uit het voorgaande volgt dat verzoeker niet rustig heeft staan mikken op [betrokkene 2], en zodoende per schot de gelegenheid gehad zou kunnen hebben om zich te bezinnen.
2.9
Verzoeker was bovendien in paniek, zoals hij op de terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard:
‘Er is van achteren vanuit de bosjes op mij geschoten. Ik was een openbare schietschijf. Ik was bang en raakte in paniek. Vervolsens heb ik in het wilde weg geschoten’.28.
2.10
Ter terechtzitting van het Hof op 29 maart 2011 heeft de raadsman van verzoeker (zoals blijkt uit het aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte kopie van de pleitnota, blz. 11) onder andere aangevoerd:
‘Cliënt heeft verder verklaard dat hij op 2 februari 2009 bij toeval bij McDonald's terecht is gekomen. (…) Cliënt is derhalve niet opzettelijk naar McDonald's gereden met de wetenschap dat hij daar [betrokkene 2] zou ontmoeten en dat hij dan met [betrokkene 2] aldaar zou kunnen gaan afrekenen. Uit alles blijkt dat er sprake was van een spontane, plotselinge, verrassende ontmoeting (…). Cliënt verklaarde dat hij het wapen in zijn jaszak had en dat hij eerst nadat hij uit de auto was en er op hem werd geschoten hij het wapen uit zijn jaszak heeft gepakt. Van enig rustig of kalm beraad was van de kant van cliënt dan ook absoluut geen sprake.’
2.11
Dat de ontmoeting toevallig was, zoals de raadsman heeft aangevoerd, is door het Hof overigens niet als essentieel beoordeeld voor de voorbedachte raad. Uit de overwegingen van het Hof met betrekking tot de voorbedachte raad (en wel na de woorden: ‘Essentieel is naar het oordeel van het hof …’) volgt zodoende dat het ‘kalm beraad en rustig overleg’alleen na het uitstappen plaatsgevonden moeten hebben. Met 's Hofs enkele verwijzing naar verzoekers ‘handelwijze’ op die parkeerplaats, na het uitstappen, blijft echter onduidelijk op welk moment verzoeker zich dan wel beraden zou moeten hebben.
2.12
Nu uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat verzoeker ‘met voorbedachten rade’ ofwel ‘na kalm beraad en rustig overleg’ gepoogd zou hebben om [betrokkene 2] van het leven te beroven steunt de beslissing van het Hof niet op de inhoud van de in het arrest opgenomen bewijsmiddelen. De verwerping van het op de voorbedachte raad betrekking hebbende verweer is zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
2.13
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel VII
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder is geschonden artikel 359 lid 2 jo415 Sv, doordat het Hof niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die geleid hebben tot de verwerping van het door de raadsman van verzoeker uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de getuigenverklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] niet betrouwbaar zijn.
2. Toelichting
2.1
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 29 maart 2011 blijkt (blz. 16 regel 36–38) dat de raadsman van verzoeker gepleit heeft overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnota. Een kopie van deze pleitnota is aan het proces-verbaal gehecht. Uit de pleitnota29. blijkt dat de raadsman van verzoeker onder andere het volgende naar voren heeft gebracht:
‘De Rechtbank heeft waarde gehecht aan de verklaring van [betrokkene 2] doch aan de verklaring mag geen waarde worden gehecht omdat [betrokkene 2] absoluut geen betrouwbare verklaringen heeft afgelegd. [betrokkene 2] was bovendien zelf verdachte en had er alle belang bij om zijn straatje schoon te vegen. Uit de diverse verklaringen kan tenminste worden geconcludeerd dat [betrokkene 2] ter plaatse voorzien was van een wapen, wat [betrokkene 2] zelf ook tweemaal heeft bevestigd en daarna weer heeft ingetrokken terwijl ook diverse andere getuigen hebben verklaard dat zij een persoon met een wapen hebben gezien, dit zou [betrokkene 2] moeten zijn geweest. [betrokkene 2] stond bovendien toen hij de verklaringen aflegde zeer vijandig tegenover cliënt en in dit kader is te begrijpen dat [betrokkene 2] er alles aan gelegen was om cliënt te duperen.(…) Opmerkelijk was ook dat [betrokkene 2] bij de RC een geheel andere verklaring aflegde en hij het deed voorkomen of hij het voor cliënt opnam.
(…)
De Rechtbank heeft het bewijs mede gebaseerd op de verklaring van [betrokkene 3] inhoudende dat hij een klein blauw bestelautootje achter zijn auto had horen stoppen en dat de man die uitstapte iets riep en vervolgens direct op [betrokkene 2] begon te schieten. De verklaring van [betrokkene 3] is niet serieus te nemen en [betrokkene 3] is niet betrouwbaar. [betrokkene 3] verklaarde ook dat hij [betrokkene 2] naar Schiphol zou brengen, terwijl [betrokkene 2] verklaarde dat [naam 1] dat zou doen. [betrokkene 3] sprak ook over een toevallige ontmoeting met [getuige 1] en [naam 1] terwijl de afspraak volgens de politie/tapgesprekken in Best was gepland. Bij het politieverhoor op 2 februari 2009 verklaarde [betrokkene 3] dat de schutter een blanke vlek voor hem was en hij van niets wist. Hij wist bij dat verhoor ook niet wat de schutter geroepen had. In deze verklaring rept hij ook niet over cliënt die hij goed kent. Bij R.C. in België circa 1 jaar later wist hij exact dat de schutter [verzoeker] was. Hij gaf vervolgens details welke hij 1 jaar eerder niet had gegeven. Hij was er bij R.C. duidelijk op uit om cliënt te duperen. De verklaring kan dan ook niet serieus genomen worden. [betrokkene 3] was ook de rechterhand van [betrokkene 2] en hij had er evenals [betrokkene 2] belang bij om cliënt te belasten en [betrokkene 2] uit de wind te houden. Hij sprak immers niet over een wapen wat bij [betrokkene 2] en/of eventueel bij hem was. Ook sprak hij niet over de geplande ontmoeting tussen [betrokkene 2] en [getuige 1]. [betrokkene 3] is onlangs in België veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf. Uit de ongeloofwaardige verklaringen van [betrokkene 3] kan en mag geen bewijs worden geput wat de Rechtbank heeft gedaan. (…) Cliënt dient van feit 1 op de dagvaarding te worden vrijgesproken’.
2.2
Het voorgaande, dat door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd is met betrekking tot de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3], kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht.
2.3
Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, maar heeft in strijd met artikel 359 lid 2 (tweede volzin) Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid.
2.4
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel VIII
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 41 Sr en 358 en 359 jo 415 Sv, doordat het Hof het namens verzoeker gedane beroep op noodweer ten onrechte, althans op onjuiste en/of ontoereikende gronden, heeft verwonen.
2. Toelichting
2.1
Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat
‘(…) hij op 02 februari 2009 te Best ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, ongeveer 13 malen met een vuurwapen op en in de richting van die [betrokkene 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
2.2
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 29 maart 2011 blijkt (blz. 16 regel 36–38) dat de raadsman van verzoeker gepleit heeft overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnota. Een kopie van deze pleitnota is aan het proces-verbaal gehecht. Uit de pleitnota blijkt dat de raadsman van verzoeker onder andere het volgende naar voren heeft gebracht:
‘Cliënt erkent dat hij op 2 februari 2009 te Best circa 13 schoten heeft afgevuurd. Cliënt heeft de schoten afgevuurd ter zelfverdediging omdat [betrokkene 2] als eerste op hem geschoten had. Cliënt heeft ter verdediging in de richting van [betrokkene 2] geschoten en cliënt gaat uit van noodweer of noodweer exces en is van mening dat hij ontslagen had moeten worden van rechtsvervolging.30.
(…)
Uit de stukken is het duidelijk geworden dat cliënt en [betrokkene 2] begin 2009 grote onenigheid hadden. Betrokkenen hebben zich echter niet uitgelaten over hetgeen wat er precies tussen hen speelde. Het was echter duidelijk dat het goed mis was. Cliënt had bovendien van de politie vernomen dat hij moest oppassen omdat men voor zijn leven vreesde.31. (…)
Cliënt heeft ook de indruk dat [betrokkene 2] vanuit zijn jaszak schoot.32.
(…)
Cliënt kan nog steeds niet begrijpen waarom er destijds niet onmiddellijk een schiethand/schotrestenonderzoek heeft plaatsgevonden bij [betrokkene 2]. De politie had zulks behoren te doen en in dat geval had men onmiddellijk kunnen vaststellen dat [betrokkene 2] met een wapen geschoten had.33.
(…)
Er is ter plaatse duidelijk één huls gevonden van het type HP7.65 welke niet kan zijn gekomen uit het wapen van cliënt. Er is echter onvoldoende onderzoek ingesteld naar de herkomst van deze huls. De huls was van belang voor het onderzoek en voor de verdediging van cliënt die stelt dat er met een ander wapen op hem is geschoten. In het NFI-rapport van 21 maart 2010 is aangegeven dat de huls niet meer kan worden onderzocht en het onderzoek binnen enkele weken na het voorval had moeten plaatsvinden. Cliënt voelt zich ook in deze gedupeerd.34. (…)
In deze is het opmerkelijk dat een aantal getuigen duidelijk hebben gezien dat naast [verzoeker] een andere man of andere mannen met een pistool in de hand ter plaatse waren. De politie heeft met het vorenstaande niets of althans onvoldoende gedaan.
[getuige 3] verklaarde dat hij een man had gezien met een pistool in de hand en deze man ongelukkig liep en deze man het pistool redelijk raar in zijn arm hield. Het moet hier zijn gegaan om [betrokkene 2] die in zijn arm was geraakt en die richting Volvo-garage liep.
Ook de getuige [getuige 4] heeft verklaard dat er een man was die op de grond steun zocht met zijn rechterhand terwijl hij in zijn linkerhand een zwart pistool had. Het ging hier om een man met donker haar en naar haar idee om een man van Turkse afkomst. Het vorenstaande kan niet op cliënt slaan en het moet in feite zijn gegaan om [betrokkene 2].35.
(…)
Ook [getuige 5] zag een man met een pistool in de richting van de blauwe auto gaan zijnde derhalve de auto van cliënt. Ook de getuige [getuige 6] verklaarde dat hij een man had gezien met donkere haarkleur die de indruk gaf allochtoon te zijn met een vuurwapen in de hand. Ook hier gaat het hoogstwaarschijnlijk om [betrokkene 2]. Ook getuige mevrouw [getuige 2] (…) gaf aan dat zij ter plaatse twee mannen met pistolen had gezien. Een van de mannen was een donker type met getinte huidskleur. Dit moet wel [betrokkene 2] zijn. [getuige 7] (…) was in de Volvo-garage en heeft aldaar ook gezien dat [betrokkene 2] zijn wapen gaf aan een man welke [getuige 1] moet zijn geweest. [betrokkene 2] verklaarde aanvankelijk zelf ook tegenover de politie dat hij een wapen had gehad (…), later kwam hij daarop terug. (…) [getuige 7] was (…) gedetailleerd over het zwarte pistool dat de man met de paardenstaart van de gewonde man uit zijn jaszak moest halen etc. In p.v. bevindingen (…) is door verbalisanten opgetekend dat er een onbekende man achter de verbalisanten liep die zei dat hij duidelijk had gezien dat het slachtoffer zojuist een pistool had overgedragen aan de man met de paardenstaart en leren jas.36.
(…)
Volgens de getuigen van de Volvo-garage was [getuige 1] ook de man die in de garage het wapen van [betrokkene 2] overnam en het wapen daarna liet verdwijnen zulks in het belang van [betrokkene 2].37.
(…)
Cliënt verklaarde vanaf het begin dat [betrokkene 2] als eerste enige schoten op hem loste en cliënt vervolgens ter bescherming van zichzelf of in de richting van [betrokkene 2] schoot. Er kan overigens ook geschoten zijn met een wapen wat geen hulzen uitwerpt.
Er is ter plaatse ook een huls, afkomstig uit een ander wapen, gevonden wat er op duidt dat er ter plaatse tenminste eenmaal met een ander wapen is geschoten. De huls lag ook nabij de plaats waar [betrokkene 2] zich bevond. [betrokkene 2] is ook door diverse getuigen met een wapen gezien. Het is dan ook voor de hand liggend dat [betrokkene 2] op cliënt heeft geschoten en cliënt heeft teruggeschoten. Cliënt is daarbij wellicht wat doorgeslagen door meerdere malen te vuren. Er is dan ook sprake van noodweer of noodweer exces.’38.
2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting op 29 maart 2010 heeft verzoeker zelf nog verklaard:
‘Een blinde en een man zonder verstand kunnen weten dat de huls (opmerking griffier: de huls met kaliber 7.65 mm) net was afgevuurd en dat deze er niet al een tijd lag.39.
(…)
[betrokkene 2] schoot twee keer op mij door zijn jas heen. Dat zijn mijn bevindingen. Daarna schoot hij nog een keer toen hij op straat lag. Na zijn tweede schot ben ik blijven schieten.40. (…)
In het rapport van het NFI lees ik dat de huls van het kaliber 7.65 mm vermoedelijk is afgeschoten door een pistool van het merk Manurhin. (…) Ik weet uit ervaring dat [betrokkene 2] zo'n pistool had. Die lijkt namelijk op een Walther PPK.’41.
2.4
Ten aanzien van het beroep op noodweer heeft het Hof in zijn arrest het volgende overwogen:
‘Namens de verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien hem met betrekking tot de poging tot moord jegens [betrokkene 2] een beroep op noodweer (exces) toekomt. De raadsman heeft daaromtrent aangevoerd dat [betrokkene 2] als eerste meermalen vanuit zijn jaszak op verdachte heeft geschoten en dat verdachte daarop ter bescherming van zichzelf heeft teruggeschoten. Voorts is op de plaats van het schietincident, nabij de plaats waar [betrokkene 2] zich bevond, een huls afkomstig uit een ander wapen dan dat van verdachte aangetroffen zodat ter plaatse minstens eenmaal met een ander wapen is geschoten. Het ligt daarom voor de hand dat [betrokkene 2], gelet op de verschillende getuigenverklaringen dat hij met een wapen is gezien, als eerste op verdachte heeft geschoten. Verdachte is door meermalen terug te schieten wellicht te ver gegaan in zijn verdediging.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Om in het onderhavige geval een geslaagd beroep te kunnen doen op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, is het noodzakelijk dat verdachte weliswaar op en in de richting van [betrokkene 2] heeft geschoten, maar dat dit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, door die [betrokkene 2], waaronder mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding door die [betrokkene 2].
Uit de verschillende getuigenverklaringen in het dossier kan worden afgeleid dat [betrokkene 2] op 2 februari 2009 ten tijde van het schietincident waarschijnlijk in het bezit was van een vuurwapen. Zoals hiervoor onder het kopje ‘bijzondere overwegingen omtrent het bewijs’ is overwogen, is uit het onderzoek ter terechtzitting echter niet aannemelijk geworden dat [betrokkene 2] daarmee heeft geschoten, laat staan dat hij daadwerkelijk op of in de richting van verdachte heeft geschoten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit onderzoek van het NFI is gebleken, dat in de zakken van de jas die [betrokkene 2] die dag droeg geen beschadigingen en/of sporen zijn aangetroffen die wijzen op schieten met een vuurwapen uit één van de zakken van die jas. Nu overigens ook geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die het verhaal van verdachte bevestigen, acht het hof de stelling van verdachte dat [betrokkene 2] vanuit zijn jaszak of anderszins op hem heeft geschoten niet aannemelijk. Voorts heeft het hof bij de bewijsoverwegingen overwogen dat verdachte direct nadat hij uit de auto was gestapt, zonder dat anderen daartoe aanleiding gaven, meermalen doelgericht op [betrokkene 2] heeft geschoten. Dit laat zich niet verenigen met de stelling van verdachte, dat hij zich tegen vuurwapengeweld van [betrokkene 2] heeft moeten verdedigen.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat op het moment dat verdachte op [betrokkene 2] schoot, sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door die [betrokkene 2] waartegen verdachte zich moest verdedigen, zodat het hof het beroep op noodweer verwerpt.
Dat in de nabijheid van [betrokkene 2] een huls met het kaliber 7.65 mm is aangetroffen — die niet afkomstig was uit het wapen van verdachte — doet aan het voorgaande niets af, te meer nu niet is komen vast te staan dat deze huls daar op 2 februari 2009 terecht is gekomen. Nu geen sprake was van een noodweersituatie waarin verdediging door de verdachte noodzakelijk was, wordt tevens het beroep op noodweer(exces) verworpen.’42.
2.5
In de eerste plaats zijn deze overwegingen van het Hof deels strijdig met de overwegingen in verband met de voorbedachte raad waarmee verzoeker (volgens het Hof) gehandeld zou hebben. Daarbij overwoog het Hof namelijk:
‘Essentieel is naar het oordeel van het hof dat verdachte uit zijn auto is gestapt met het vuurwapen in de hand, althans direct na of bij het uitstappen zijn vuurwapen heeft getrokken zonder dat anderen daartoe aanleiding gaven. Hij heeft [betrokkene 2] geroepen en heeft onmiddellijk daarna (…) op en in de richting van [betrokkene 2] geschoten.’43.
(onderstreping MV)
2.6
De overweging van het Hof dat ‘dit’ (namelijk: ‘(…) dat verdachte direct nadat hij uit zijn auto was gestapt, zonder dat anderen daartoe aanleiding gaven, meer malen doelgericht op [betrokkene 2] heeft geschoten’) zich niet laat verenigen met de stelling van verzoeker dat hij zich tegen [betrokkene 2] moest verdedigen, komt daarmee geheel op losse schroeven te staan. Het is namelijk heel aannemelijk dat juist het aanroepen door verzoeker er toe geleid heeft dat [betrokkene 2] (als eerste) is gaan schieten.
2.7
In de tweede plaats kan voor de verwerping van het beroep van verzoeker op noodweer(exces) niet dragend zijn dat in de jas van [betrokkene 2] geen sporen zijn aangetroffen die duiden op schieten vanuit een jaszak. Zoals verzoeker heeft verklaard, heeft [betrokkene 2] éénmaal ‘gewoon’ (buiten de jas) geschoten, hetgeen correspondeert met de enkele patroonhuls (van het kaliber 7,65 mm) die op straat terecht is gekomen.
2.8
In de derde plaats heeft het Hof zelf vastgesteld dat diverse getuigen [betrokkene 2] met een vuurwapen hebben gezien. Onder de omstandigheden van het geval (een schietincident) is het zeer onaannemelijk dat [betrokkene 2] daarmee niet geschoten zou hebben en het vuurwapen alleen ‘voor de sier’ ter hand genomen zou hebben.44. De overweging van het Hof dat ‘niet aannemelijk is geworden’ dat [betrokkene 2] geschoten heeft is des te onbegrijpelijker nu ter plaatse juist een patroonhuls is aangetroffen van een kaliber dat correspondeert met het type wapen dat, aldus verzoeker ter terechtzitting, in het bezit was van [betrokkene 2]. Een alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van de 7,65 mm-patroonhuls is overigens niet gegeven.
2.9
De door het Hof vastgestelde omstandigheid dat [betrokkene 2] door diverse getuigen met een vuurwapen in de hand is gezien betekent overigens dat ook verzoeker dit gezien kan hebben. Zelfs al zou [betrokkene 2] niet (als eerste) geschoten hebben (‘een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’), dan kan dus door het louter hanteren van het vuurwapen door [betrokkene 2] (bijvoorbeeld na het aanroepen) wel degelijk sprake geweest zijn van een door verzoeker gepercipieerd ‘onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding door die [betrokkene 2]’.
2.10
Aangezien het Hof het beroep op noodweer(exces) aldus ten onrechte, althans op ontoereikend gemotiveerde wijze heeft verworpen, kan het arrest niet in stand blijven.
Middel IX
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 350 en 359 lid 5 Sv (jo 415 lid 1 Sv), doordat uit het onderzoek op de terechtzitting, noch uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, blijkt dat verzoeker een ‘doorgeladen’ vuurwapen bij zich had alsmede patroonhouders die ‘om en om’ met volmantel- en hollow-pointmunitie geladen zouden zijn geweest waarvan verzoeker zich ‘doelbewust’ zou hebben voorzien, althans, dat zonder nadere motivering niet begrijpelijk is hoe het Hof bij de strafoplegging ten nadele van verzoeker heeft kunnen meewegen dat laatstgenoemde een ‘doorgeladen’ vuurwapen bij zich had alsmede patroonhouders die ‘om en om’ met volmantel- en hollow-pointmunitie geladen zouden zijn geweest, waarvan verzoeker zich ‘doelbewust’ zou hebben voorzien.
2. Toelichting
2.1
Het Hof heeft ten aanzien van de aan verzoeker opgelegde straf onder andere het volgende overwogen:
‘Verdachte had een doorgeladen vuurwapen bij zich. Van verdachte, die zelf zegt een ervaren schutter te zijn, mag worden verwacht dat hij zich rekenschap geeft van de gevaren van een dergelijk vuurwapen. Voorts had verdachte bij zijn aanhouding munitie in verschillende patroonhouders bij zich. De patroonhouders bleken ‘om en om’ met patronen en patronen met zogenaamde expanderende projectielen te zijn geladen. Deze expanderende projectielen zetten bij het raken van hun doel zodanig uit, dat daardoor de mate waarin lichamelijk letsel aan een persoon kan worden toegebracht, die door een dergelijk projectiel wordt geraakt, toeneemt. Verdachte heeft zich daarmee doelbewust voorzien van patronen, die op zijn minst zeer ernstig lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.’
(onderstrepingen MV)
‘Doorgeladen’
2.2
Uit het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt niet dat vast is komen te staan dat verzoeker zijn vuurwapen doorgeladen bij zich droeg. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dit evenmin.
2.3
Uit de bewoordingen van het Hof (‘de gevaren van een dergelijk vuurwapen’) lijkt bovendien te volgen dat het Hof in de veronderstelling verkeert dat het doorgeladen-zijn een kwaliteit is die het vuurwapen als zodanig aankleeft. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat ‘doorgeladen’ slechts betekent, dat zich in de kamer van een vuurwapen een patroon bevindt. Bovendien gaat het Hof er blijkbaar vanuit dat van een doorgeladen vuurwapen een grotere gevaarzetting uitgaat dan van een niet-doorgeladen vuurwapen, hetgeen gezien 's Hofs overweging dat verzoeker een ‘ervaren schutter’ is zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. Nederlandse politiefunctionarissen — eveneens geoefende schutters — dragen hun vuurwapen bijvoorbeeld ook doorgeladen bij zich.
‘Om en om’
2.4
Uit het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt evenmin dat vast is komen te staan dat de patroonhouders die in het bezit van verzoeker waren ‘om en om’ geladen waren met ‘(…) patronen met zogenaamde expanderende projectielen’. Dit blijkt overigens ook niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
2.5
Op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 maart 2010 is door de officier van justitie, blijkens bladzijde 6 van de aan het zittingsproces-verbaal gehechte kopie van het requisitoir, het volgende voorgehouden:
‘(…) in de volle houder die verdachte in zijn zak had zitten zaten 15 patronen, waarvan 9 volmantel en 6 hollowpoints. In de patroonhouder die in het wapen zat, zaten nog 14 patronen. Daarvan zijn er 11 volmantel en 3 hollowpoints’.
2.6
Het is zonder nadere motivering, die echter ontbreekt, onbegrijpelijk waarom het Hof blijkbaar ten nadele van verzoeker heeft laten meewegen dat de patroonhouders ‘om en om’ — in de zin van ‘de een na de ander’ — geladen waren met patronen voorzien van volmantel- en hollowpoint-projectielen.
2.7
In de eerste plaats was het gegeven de genoemde aantallen fysiek onmogelijk om de patroonhouders ‘om en om’ te vullen met de onderscheiden typen munitie. Immers, ervan uitgaande dat de betreffende patroonhouders maximaal vijftien45. patronen kunnen bevatten is het onmogelijk om de eerst aangetroffen patroonhouder met negen volmantelpatronenen en zes stuks hollowpointmunitie ‘om en om’ te vullen. Onvermijdelijk zitten er bij deze aantallen minimaal twee (en mogelijkerwijs veel meer) volmantelpatronen achter elkaar in de patroonhouder. Dit effect is vanzelfsprekend nog veel groter met de voor de tweede patroonhouder genoemde aantallen en typen patronen (elf volmantel en drie hollow-point).
2.8
Dat het Hof met ‘om en om’ iets anders bedoeld zou hebben dan ‘de een na de ander’ is niet aannemelijk, mede gezien de door de officier op de terechtzitting in eerste aanleg gegeven toelichting (eveneens te vinden op bladzijde 6 van het aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte requisitoir):
‘De wijze van laden wordt door kenners omschreven als ‘american loading’: het geeft een maximaal effect in stopkracht door eerst een volmantel af te schieten en daarna een hollow point’
(onderstreping MV)
2.9
Deze toelichting wordt overigens niet bevestigd door informatie uit algemeen toegankelijke bron.46. Zoeken op ‘american loading’ levert geen webpagina's op waar het om-en-om vullen van patroonhouders wordt aangeprezen om ‘stopkracht’ te maximaliseren. Met ander woorden: het is geen feit van algemene bekendheid (en overigens ook niet juist) dat door het ‘om en om’ vullen van een patroonhouder de ‘stopkracht’ gemaximaliseerd wordt.
2.10
Mede daardoor is het, in de tweede plaats, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk waarom het Hof ten nadele van verzoeker heeft laten meewegen dat door het ‘om en om’ vullen van diens patroonhouders (onder de gegeven omstandigheden niet eens mogelijk) een grotere mate van gevaarzetting in het leven zou zijn geroepen. De gevaarzetting wordt door het Hof — in navolging van de officier van justitie — immers gezocht in het ‘expanderende’ karakter van de aangetroffen hollow-pointmunitie. Het lijkt echter allesbehalve logisch dat (dit specifieke aspect van) de gevaarzetting groter is geworden door het doelbewust verminderen van het aantal patronen met — juist — die expanderende werking, of, in de woorden van de officier van justitie, ‘stopkracht’. Als het streven naar maximale ‘stopkracht’ of trauma-potentieel bij verzoeker voorgezeten zou hebben, zou het immers voor de hand gelegen hebben om alle patroonhouders te (doen) vullen met uitsluitend hollow-pointpatronen.47.
2.11
Daarbij verdient het opmerking, dat het Hof doelbewust spreekt over ‘expanderende’ projectielen en daaraan een extra gevaarzettende werking toekent, terwijl exact hetzelfde type munitie in (bijvoorbeeld) artikel 3 letter k van de Ambstinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en anders opsporingsambtenaren, wordt omschreven als ‘niet-penetrerende munitie’. Het is een feit van algemene bekendheid dat hollow-pointmunitie (tevens) als positief kenmerk heeft dat het ‘doorschof’-gevaar voor derden (personen die zich bijvoorbeeld achter een getroffene bevinden) gereduceerd wordt.48.
‘Doelbewust’
2.12
Dat verzoeker zich ‘doelbewust’ zou hebben voorzien van patronen, die op zijn minst zeer ernstig lichamelijk letsel kunnen veroorzaken is, tenslotte, ook niet vast komen te staan tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg of in hoger beroep.
2.13
Integendeel, op de terechtzitting van 4 maart 201049. verklaarde verzoeker juist:
‘Het wapen met de patroonhouders heb ik zo gekocht. Met de volgorde van de zich in de patroonhouders bevindende munitie heb ik niets gedaan’.
2.14
Gezien het bovenstaande heeft het Hof dus niet over de strafoplegging beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting, en is het zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk waarom blijkbaar ten nadele van verzoeker is meegewogen dat hij een ‘doorgeladen’ vuurwapen bij zich had alsmede patroonhouders die ‘om en om’ met volmantel- en hollow-pointmunitie geladen zouden zijn geweest en waarvan verzoeker zich ‘doelbewust’ zou hebben voorzien.
2.15
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel X
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 36b Sr en 353 lid 1 jo 415 Sv, doordat het Hof verzuimd heeft een beslissing te nemen over de onder verzoeker in beslag genomen katapult.
2. Toelichting
2.1
In zijn vonnis van 18 maart 2010 heeft de rechtbank, onder ‘Beslag’, vermeld50. dat bij verzoeker een katapult is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit. Dit voorwerp, aldus de rechtbank, zou kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
2.2
Het vonnis vermeldt als uitspraak terzake:51.
‘Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 pistool, merk Walther, type P99 AS, 3 patroonhouders, 29 patronen en 1 katapult’
2.3
Op de terechtzitting van 29 maart 2011 heeft de Advocaat-Generaal gevorderd:
‘Voorts vorder ik de onttrekking aan het verkeer van het wapen en de munitie en de teruggave aan verdachte van zijn inbeslaggenomen kleding.’52.
2.4
Het Hof heeft, onder ‘Beslag’, als volgt beslist in zijn arrest van 12 april 2011:
‘Van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven kleding van verdachte, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Het hof zal, anders dan de eerste rechter, geen beslissing nemen ten aanzien van het in beslaggenomen vuurwapen, de in beslaggenomen munitie en de in beslag genomen patroonhouders, aangezien verdachte daarvan — blijkens een verklaring die zich in het dossier bevindt — afstand heeft gedaan.’
2.5
Zodoende heeft het Hof verzuimd om een beslissing te nemen ten aanzien van de (eveneens) in beslag genomen katapult, van welk voorwerp de aangehaalde verklaring blijkbaar niet vermeldt dat verzoeker hiervan (eveneens) afstand heeft gedaan. Dat de Advocaat-Generaal geen vordering heeft gedaan ten aanzien van de katapult maakt dit niet anders, gezien het bepaalde in artikel 353 Sv.
2.6
Het arrest kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door M.J.N. Vermeij, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
M.L.N. Vermeij
Den Haag, 15 maart 2012
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 15‑03‑2012
Proces-verbaal van de terechtzitting van 21 september 2010, blz. 5, regel 2–8.
Proces-verbaal van de terechtzitting van 11 januari 2011, blz. 4, regel
Idem, regel 19–32.
Idem, regel 34–37.
Idem, regel 40–43.
Idem, blz. 5, regel 4–18.
Idem, blz. 15, regel 34–35.
Idem, blz. 16.
Proces-verbaal van de terechtzitting van 29 maart 2011, blz. 6.
Zie bijvoorbeeld de Conclusie van A-G Aben voor HR 30 maart 2010, LJN BK5618.
Zie bijvoorbeeld EHRM 26 september 1995, Diennet t. Frankrijk, zaaknr. 18160/91, par. 26.
Thans lid 3.
Zie de Conclusie van A-G Hofstee voor HR 26 oktober 2010, LJN BO1726, NJ 2010, 589, par. 50–51.
D.w.z. artikel 190 lid 2 Sv (oud).
Blz. 4.
Blz. 7–8.
Blz. 3–4 en 6.
Blz. 14.
Blz. 16.
Zie bijvoorbeeld HR 17 november 2009, LJN BI3847.
Blz. 8.
Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 december 2009, blz. 1.
Zie HR 6 juli 2010, LJN BL9001, NJ 2010, 509.
Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 maart 2010, blz. 4, regels 7–10 (onderstreping MV).
HR 28 februari 2012, LJN BR2342.
Zie bewijsmiddelen 6 en 7.
Blz. 3, regels 11–14 (onderstreping MV).
Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 maart 2010, blz. 4, regels 7–10 (onderstreping MV).
Blz. 14–18.
Blz. 1, regel 5–11.
Blz. 2, regel 21–26.
Blz. 4, regel 9–10.
Blz. 5, regel 6–10.
Blz. 5, regel 18–26.
Blz. 6, regel 13–27 en blz. 8 regel 1–2.
Blz. 7, regel 1–30
Blz. 8, regel 14–16
Blz. 10, regel 2–13.
Blz. 2, regel 35–37.
Blz. 5, regel 23–25.
Blz. 14, regel 8–17
Blz. 8–9.
Blz. 7 van het arrest, regel 23–28. Ook getuige [betrokkene 3] (bewijsmiddel 3) heeft verklaard dat verzoeker eerst geroepen heeft.
Zoals Tsjechov naar verluidt ooit opmerkte: ‘Als er in de eerste akte een pistool aan de wand hangt, dan moet er in de laatste akte mee geschoten worden.’
Hetgeen — zoals een korte zoektocht middels Google uitwijst — overeenkomt met de specificaties van de bij het betreffende vuurwapen horende standaard-patroonhouders.
Lees: een zoektocht via Google.
Het slachtoffer is geraakt door één enkel volmantelprojectiel. Van de dertien patronen die verschoten werden met het door verzoeker gebruikte vuurwapen is niet vastgesteld om wat voor type munitie het ging.
Het Hof had dus ten voordele van verzoeker kunnen laten meewegen dat in totaal slechts negen van de negenentwintig aangetroffen patronen van het (niet-penetrerende) type ‘hollow point’ waren.
Proces-verbaal terechtzitting, blz. 5.
Blz. 9.
Blz. 10.
Blz. 16, regel 23–25.