Hof 's-Hertogenbosch, 12-04-2011, nr. 20-001231-10
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ0905, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
12-04-2011
- Zaaknummer
20-001231-10
- LJN
BQ0905
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ0905, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑04‑2011
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BY0052, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BY0052
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSHE:2010:BL7686, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:6101
Uitspraak 12‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Gevangenisstraf van 12 jaar voor schietpartij op parkeerterrein van McDonald's in Best. Bewezenverklaring van poging tot moord. Verdachte heeft doelbewust op het slachtoffer geschoten. Verdachte is met een wapen in de hand uit zijn auto gestapt en heeft daarmee vrijwel direct 13 keer geschoten. Verwerping verweer noodweer(exces); geen sprake van een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Vrijspraak van poging tot moord op een medewerker van McDonald’s, die zich nabij het schietincident bevond, en onbekend gebleven andere personen.
Partij(en)
Parketnummer : 20-001231-10
Uitspraak : 12 april 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 maart 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-845052-09 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1958],
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte voor het ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van het beslag heeft de
advocaat-generaal gevorderd dat de kleding van verdachte aan hem zal worden teruggegeven en het wapen en de munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte van het onder 1. ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en subsidiair bepleit dat verdachte ter zake van dat feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 02 februari 2009 te Best (telkens) ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, ongeveer 13, althans meerdere malen, in elk geval eenmaal met een vuurwapen op, althans in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen heeft geschoten, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 2.
hij op of omstreeks 02 februari 2009 te Best en/of Eindhoven voorhanden heeft gehad
- -
een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Walther, type P99 AS) met in de loopkamer munitie van categorie III, te weten een volmantelprojectiel, en/of
- -
2 patroonhouders, gevuld met munitie van categorie II, te weten (in totaal) 8 hollowpoint projectielen en/of munitie van categorie III, te weten (in totaal) 21 volmantel projectielen, en/of
- -
een lege patroonhouder.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Deelvrijspraak poging tot moord cq. doodslag op [slachtoffer 2] en/of onbekend gebleven personen
De advocaat-generaal is van oordeel dat verdachte heeft geprobeerd om opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer 2] van het leven te beroven. De advocaat-generaal heeft daarbij - kort gezegd - overwogen dat verdachte meermalen gericht op [slachtoffer 1] heeft geschoten, waardoor verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor [slachtoffer 2], die zich in of nabij de schootsbaan van een of meer door verdachte afgevuurde schoten bevond, van het leven zou worden beroofd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte geen schoten heeft afgevuurd in de richting van [slachtoffer 2] en dat voorts niet vaststaat dat de kogel die een kogelinslag heeft veroorzaakt in het hekwerk, nabij de plaats waar [slachtoffer 2] werkzaamheden verrichtte, afkomstig was uit het wapen van verdachte. Indien daarvan wel wordt uitgegaan, kan uit de door [slachtoffer 2] ter terechtzitting in hoger beroep als getuige afgelegde verklaring worden afgeleid, dat hij geen kogel langs zijn hoofd had zien ‘vliegen’ - zoals hij ten overstaan van de politie verklaarde - maar dat het om een stukje van de schutting ging. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat verdachte op [slachtoffer 2] heeft geschoten en aldus kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de levensberoving van [slachtoffer 2].
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het navolgende gebleken.
Op 2 februari 2009 vond op het parkeerterrein van McDonald’s te Best een schietincident plaats. [getuige 1] was die dag met [slachtoffer 1] in zijn auto, een Audi A8, naar het parkeerterrein aan de voorzijde van voornoemde McDonald’s gereden en parkeerde deze Audi in een parkeervak nabij de hoofdingang van McDonald’s. Verdachte kwam even later met zijn auto, een Volkswagen Caddy, naar hetzelfde parkeerterrein gereden en bracht deze nabij de Audi tot stilstand. Op een gegeven moment heeft verdachte, met zijn vuurwapen gericht naar de voorzijde van het pand, diverse kogels afgevuurd in de richting van [slachtoffer 1], die door een kogel in zijn arm werd geraakt.
Tegen de rechterzijgevel van McDonald’s was een houten schutting bevestigd, die een afgesloten ruimte creëerde rond een zijingang van McDonald’s. De toegang tot deze ruimte kon worden verkregen door een ijzeren poort. [slachtoffer 2] voerde in deze afgesloten ruimte werkzaamheden uit. Deze afgesloten ruimte was voor verdachte, gezien vanaf de plaats waar hij zich bevond, rechts gelegen. In de houten schutting werd op een hoogte van 1.74 m een doorschotopening waargenomen en voorts werd - in één lijn met deze doorschotopening - in een verticale spijl van de ijzeren poort een inschotopening op een hoogte van 1.84 m waargenomen. Forensisch onderzoekers hebben aan de hand van een op de plaats delict verricht schootsbaanonderzoek geconcludeerd, dat beide schoten zijn afgevuurd vanaf nagenoeg dezelfde plaats, te weten in de nabijheid van de voornoemde Audi A8. [slachtoffer 1] rende, op het moment dat op hem kogels werden afgevuurd, weg langs de voorzijde van McDonald’s.
Gelet op voornoemde conclusies van het forensisch schootsbaanonderzoek en nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de kogels door een ander persoon met een ander vuurwapen vanaf dezelfde plaats zijn afgevuurd, is het hof van oordeel dat verdachte met zijn vuurwapen diverse kogels heeft afgevuurd op en in de richting van [slachtoffer 1] en daarmee, nu de afgesloten ruimte waar [slachtoffer 2] zich in de schootsbaan van de kogel(s) bevond, tevens in de richting van [slachtoffer 2]. Het hof acht daarom niet aannemelijk dat de kogelinslagen in de houten schutting en de ijzeren poort afkomstig zijn uit een ander vuurwapen dan dat van verdachte.
Met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet overweegt het hof het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de levensberoving van [slachtoffer 2] - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het antwoord op de vraag of een bepaalde gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
De te beantwoorden vraag is, of het gedrag van verdachte in het algemeen een aanmerkelijke kans op het intreden van het gevolg, te weten de levensberoving van [slachtoffer 2], met zich mee kon brengen, en of hij zich daarvan bewust is geweest.
Het staat vast dat verdachte, door met een vuurwapen diverse kogels af te vuren in de richting van de (door een schutting afgesloten) ruimte waarin [slachtoffer 2] zich bevond, zich heeft blootgesteld aan de kans dat hij [slachtoffer 2] met die kogel(s) zou raken, met alle gevolgen van dien. Het hof is bovendien van oordeel dat de kans, dat een zich in die ruimte bevindende persoon zou worden geraakt, als aanmerkelijk moet worden aangemerkt, nu de verdachte niet slechts een enkel schot, maar een reeks schoten in bedoelde richting heeft afgevuurd. Het hof is echter van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat verdachte zich van die kans bewust is geweest. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [slachtoffer 2] zich achter een houten schutting bevond, dat hij daardoor in het geheel niet zichtbaar was voor verdachte en dat ook geen andere grond aanwezig is om aan te nemen dat verdachte heeft begrepen dat zich achter die schutting mensen zouden kunnen bevinden. Derhalve acht het hof niet bewezen dat verdachte het opzet had, al dan niet in voorwaardelijke zin, om [slachtoffer 2] van het leven te beroven, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Voorts is niet gebleken dat onbekend gebleven personen zich in of nabij de schootsbaan van de door de verdachte afgevuurde schoten hebben bevonden, zodat hij eveneens zal worden vrijgesproken van de poging tot moord cq. doodslag op onbekend gebleven personen. Weliswaar bevonden zich, naast [slachtoffer 1], tenminste drie personen in of nabij de baan van de door verdachte afgevuurde schoten, maar zij zijn bij name bekend, zodat zij kennelijk niet de in de tenlastelegging bedoelde personen zijn. Het hof merkt ten overvloede op dat, wanneer een geoefend schutter zoals de verdachte, gericht op een vrij staande persoon schiet, de kans dat zich in diens nabijheid bevindende anderen worden geraakt niet zo groot is, dat zonder meer kan worden gesproken van op hun dood gericht (voorwaardelijk) opzet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 02 februari 2009 te Best ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, ongeveer 13 malen met een vuurwapen op en in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 2.
hij op 02 februari 2009 te Best en/of Eindhoven voorhanden heeft gehad
- -
een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Walther, type P99 AS) met in de loopkamer munitie van categorie III, te weten een volmantelprojectiel, en
- -
2 patroonhouders, gevuld met munitie van categorie II, te weten in totaal 8 hollowpoint projectielen en munitie van categorie III, te weten in totaal 21 volmantel projectielen, en
- -
een lege patroonhouder.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, dat verdachte van de poging tot moord c.q. doodslag op [slachtoffer 1] moet worden vrijgesproken. Daaromtrent heeft hij het volgende aangevoerd.
Het staat niet vast dat [slachtoffer 1] is geraakt door de kogels die door verdachte zijn afgevuurd, aangezien verdachte heeft gehoord dat achter hem schoten werden afgevuurd. Het is daarom mogelijk dat [slachtoffer 1] door één van die kogels is geraakt. Voorts kan de ten laste gelegde voorbedachte raad niet worden bewezen, aangezien het ging om een toevallige ontmoeting tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Verdachte is niet opzettelijk naar McDonald’s gereden met de wetenschap dat [slachtoffer 1] zich daar zou bevinden, zodat hij hem van het leven kon beroven. Tevens is verdachte niet onmiddellijk met een vuurwapen in zijn hand uit zijn personenauto gestapt om vervolgens meteen diverse kogels af te vuren op [slachtoffer 1], aangezien hij daartoe lichamelijk niet in staat was. Verdachte heeft pas geschoten op het moment dat [slachtoffer 1] vanuit zijn jaszakken op hem schoot. Van kalm beraad en rustig overleg was mitsdien geen sprake.
Het hof overweegt het volgende.
Anders dan de verdediging gaat het hof er vanuit dat de kogel die [slachtoffer 1] heeft geraakt, afkomstig was uit het vuurwapen van verdachte. Het hof neemt daarbij in overweging dat uit onderzoek verricht door het NFI is gebleken, dat de 13 hulzen die in de directe nabijheid van de Audi A8 zijn aangetroffen - de plaats waar verdachte zich bevond - met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn afgevuurd uit het wapen van verdachte. Voorts kan uit de verschillende getuigenverklaringen in het dossier worden afgeleid, dat [slachtoffer 1] tijdens het schietincident waarschijnlijk ook in het bezit was van een vuurwapen, maar moet worden uitgesloten dat hij zichzelf heeft verwond. Voor de stelling dat niet alleen door de verdachte, maar ook door een zich achter hem bevindende persoon is geschoten, heeft het hof geen enkel aanknopingspunt gevonden. Aangezien ook verder geen feiten of omstandigheden zijn gevonden die aannemelijk maken dat [slachtoffer 1] is geraakt door een kogel die werd afgevuurd door een ander persoon dan de verdachte, wijst het hof de stelling van verdachte van de hand.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt voorts het volgende.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 2 februari 2009 samen met [getuige 1] (naar later bleek [getuige 1]) in een personenauto, een grijze Audi A8, naar McDonald’s te Best is gereden. De Audi werd ter hoogte van de ingang van McDonald’s op het parkeerterrein geparkeerd. Nadat [slachtoffer 1] McDonald’s binnen was gegaan en weer terug liep richting de geparkeerde Audi, voelde hij ineens een harde klap waardoor hij op de grond kwam te liggen. [slachtoffer 1] voelde hevige pijn in de rechterkant van zijn lichaam. [slachtoffer 1] hoorde een knal, hoorde dat iemand iets zei en zag toen de hem bekende [verdachte]. [slachtoffer 1] zag dat verdachte zijn rechterarm gestrekt in zijn richting wees en dat hij een zwart pistool in zijn hand had. [slachtoffer 1] zag dat verdachte het pistool op hem bleef richten en dat hij in zijn richting bleef schieten. [slachtoffer 1] is vervolgens gevlucht naar de nabij gelegen Volvo garage en is later door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
[verbalisant 1] (hierna: verbalisant) heeft verklaard dat hij op 2 februari 2009 zag dat een personenauto, een grijze Audi A8, werd geparkeerd op de parkeerplaats van McDonald’s te Best, met de voorzijde in de richting van de hoofdingang van McDonald’s. Verbalisant had een goed en onbelemmerd zicht en zag vervolgens de hem ambtshalve bekende [getuige 1] en [slachtoffer 1], respectievelijk bestuurder en passagier van de Audi A8. [slachtoffer 1] liep McDonald’s binnen en kwam even later weer naar buiten. Op een gegeven moment liep [slachtoffer 1] in de richting van de Audi, bleef even staan aan de bijrijderszijde van de Audi, draaide zich vervolgens om en keek in de richting van een bestelauto, een blauwe Volkswagen Caddy. Verbalisant zag dat uit deze bestelauto een man stapte, te weten verdachte, met in zijn rechterhand een zwart vuurwapen en dat hij het vuurwapen had gericht in de richting van [slachtoffer 1]. Verbalisant hoorde knallen en zag dat er mondingsvuur uit het vuurwapen kwam. [slachtoffer 1] rende vervolgens weg in de richting van een naastgelegen Volvo garage. Verbalisant zag dat verdachte het vuurwapen gericht hield in de richting waar [slachtoffer 1] naartoe rende. Verdachte liep vervolgens rustig naar zijn auto, stapte in en reed weg in de richting van de uitgang van de parkeerplaats.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 2 februari 2009 samen met [slachtoffer 1] (aangever [slachtoffer 1]) richting Eindhoven was gereden, dat zij bij McDonald’s te Best waren gestopt en dat zij de auto voor de ingang van McDonald’s hadden geparkeerd. [slachtoffer 1] ging McDonald’s binnen en kwam even later weer naar buiten gelopen. Op een gegeven moment zag [getuige 1] dat een andere auto achter [slachtoffer 1] en hem stopte, dat uit deze auto een man stapte die iets riep en vervolgens direct op [slachtoffer 1] schoot. [getuige 1] zag dat [slachtoffer 1] vluchtte in de richting van de Volvo garage en hoorde hem zeggen dat hij in zijn arm was geraakt.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 2 februari 2009 haar auto had geparkeerd op het parkeerterrein van McDonald’s te Best. Zij zag dat een auto schuin en midden op de toegangsweg van het parkeerterrein stopte en dat uit deze auto een man stapte. De man stak meteen zijn arm naar voren met daarin een zwart pistool en vuurde doelgericht.
De raadsman heeft betoogd dat getuige [getuige 2] na het voorval zeer emotioneel was en het daarom de vraag is of de waarnemingen waarover zij bij de politie heeft verklaard juist waren. Het hof overweegt daaromtrent echter dat de getuige tot tweemaal toe duidelijk en consistent bij de politie heeft verklaard dat verdachte, daargelaten of hij bij het uitstappen het wapen al in zijn hand had, meteen na het uitstappen doelgericht meermalen met zijn vuurwapen heeft geschoten.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 februari 2009 met een Volkswagen Caddy naar McDonald’s te Best is gereden. Toen hij daar [slachtoffer 1] zag staan, heeft hij diens naam geroepen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij een vuurwapen bij zich had en daarmee op [slachtoffer 1] heeft geschoten.
Uit de voorgaande getuigenverklaringen leidt het hof af dat verdachte - naar eigen zeggen een geoefend schutter - nadat hij [slachtoffer 1] had aangeroepen, met het vuurwapen in zijn hand uit zijn auto is gestapt, althans direct zijn vuurwapen trok nadat hij uit zijn auto was gestapt, en vervolgens meermalen doelgericht op [slachtoffer 1] heeft geschoten. [slachtoffer 1] is daarbij door een kogel in zijn rechterarm geraakt.
Uit een door het NFI verricht onderzoek is gebleken, dat niet met een vuurwapen vanuit een zak van de jas [slachtoffer 1] kan zijn geschoten. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden die de stelling van verdachte, dat hij na te zijn uitgestapt niet direct het vuur opende op [slachtoffer 1], maar dat hij pas heeft geschoten nadat [slachtoffer 1] op hem schoot, kunnen bevestigen. Het hof acht deze stelling van verdachte daarom niet aannemelijk geworden.
Door met een vuurwapen meermalen doelgericht op [slachtoffer 1] te schieten heeft verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] daardoor van het leven zou worden beroofd.
Ten aanzien van de voorbedachte raad overweegt het hof het volgende.
Voorbedachte raad wijst op een moment van overleg, van min of meer bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering. Vereist is dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft zijn auto tot stilstand gebracht in de nabijheid van de voor de ingang van McDonald’s geparkeerde Audi A8, waar [slachtoffer 1] naartoe was gelopen. In het midden kan blijven of hij inderdaad, zoals hij zelf heeft verklaard, toevallig kwam aanrijden en plotseling [slachtoffer 1] zag, of dat hij welbewust naar McDonald’s is gereden omdat hij wist [slachtoffer 1] daar te kunnen treffen. Essentieel is naar het oordeel van het hof dat verdachte uit zijn auto is gestapt met het vuurwapen in de hand, althans direct na of bij het uitstappen zijn vuurwapen heeft getrokken zonder dat anderen daartoe aanleiding gaven. Hij heeft [slachtoffer 1] geroepen en heeft onmiddellijk daarna - blijkens de ter plaatse aangetroffen kogelhulzen van het kaliber 9 mm. - ongeveer 13 keer met zijn vuurwapen op en in de richting van [slachtoffer 1] geschoten. Uit de hiervoor omschreven handelwijze van verdachte, leidt het hof af dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof acht daarom - anders dan de verdediging, maar met de advocaat-generaal - de voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1. is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2. is:
- -
wat betreft het vuurwapen voorzien bij artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid en onder a, van voornoemde wet;
- -
wat betreft de munitie (onder het eerste en tweede gedachtestreepje) telkens voorzien bij artikel 26, eerste lid, in verband met het bepaalde in artikel 2, tweede lid, categorie II en III, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van voornoemde wet;
- -
wat betreft de lege patroonhouder (onder het derde gedachtestreepje) voorzien bij artikel 26, eerste lid, in verband met het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van voornoemde wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Zij worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien hem met betrekking tot de poging tot moord jegens [slachtoffer 1] een beroep op noodweer(exces) toekomt. De raadsman heeft daaromtrent aangevoerd dat [slachtoffer 1] als eerste meermalen vanuit zijn jaszak op verdachte heeft geschoten en dat verdachte daarop ter bescherming van zichzelf heeft teruggeschoten. Voorts is op de plaats van het schietincident, nabij de plaats waar [slachtoffer 1] zich bevond, een huls afkomstig uit een ander wapen dan dat van verdachte aangetroffen zodat ter plaatse minstens eenmaal met een ander wapen is geschoten. Het ligt daarom voor de hand dat [slachtoffer 1], gelet op de verschillende getuigenverklaringen dat hij met een wapen is gezien, als eerste op verdachte heeft geschoten. Verdachte is door meermalen terug te schieten wellicht te ver gegaan in zijn verdediging.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Om in het onderhavige geval een geslaagd beroep te kunnen doen op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, is het noodzakelijk dat verdachte weliswaar op en in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten, maar dat dit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, door die [slachtoffer 1], waaronder mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding door die [slachtoffer 1].
Uit de verschillende getuigenverklaringen in het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer 1] op 2 februari 2009 ten tijde van het schietincident waarschijnlijk in het bezit was van een vuurwapen. Zoals hiervoor onder het kopje ‘bijzondere overwegingen omtrent het bewijs’ is overwogen, is uit het onderzoek ter terechtzitting echter niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer 1] daarmee heeft geschoten, laat staan dat hij daadwerkelijk op of in de richting van verdachte heeft geschoten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit onderzoek van het NFI is gebleken, dat in de zakken van de jas die [slachtoffer 1] die dag droeg geen beschadigingen en/of sporen zijn aangetroffen die wijzen op het schieten met een vuurwapen uit één van de zakken van die jas. Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die het verhaal van verdachte bevestigen, acht het hof de stelling van verdachte dat [slachtoffer 1] vanuit zijn jaszak of anderszins op hem heeft geschoten niet aannemelijk. Voorts heeft het hof bij de bewijsoverwegingen overwogen dat verdachte direct nadat hij uit zijn auto was gestapt, zonder dat anderen daartoe aanleiding gaven, meermalen doelgericht op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Dit laat zich niet verenigen met de stelling van verdachte, dat hij zich tegen vuurwapengeweld van [slachtoffer 1] moest verdedigen.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat op het moment dat verdachte op [slachtoffer 1] schoot, sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door die [slachtoffer 1] waartegen verdachte zich moest verdedigen, zodat het hof het beroep op noodweer verwerpt.
Dat in de nabijheid van [slachtoffer 1] een huls met het kaliber 7.65 mm is aangetroffen
- -
die niet afkomstig was uit het wapen van verdachte - doet aan het voorgaande niets af, te meer nu niet is komen vast te staan dat deze huls daar op 2 februari 2009 terecht is gekomen.
Nu geen sprake was van een noodweersituatie waarin verdediging door de verdachte noodzakelijk was, wordt eveneens het beroep op noodweer(exces) verworpen.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord alsmede aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van poging tot moord, meermalen gepleegd, alsmede het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ter zake van de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat bij de bepaling van de op te leggen straf rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en - ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde feit - met de omstandigheid dat verdachte het vuurwapen, nadat hij door de politie op de hoogte was gebracht van het feit dat hij voor zijn leven moest vrezen, had gekocht om zichzelf te kunnen beschermen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft midden op de dag op een openbare parkeerplaats, nabij een vestiging van McDonald’s in Best, ongeveer 13 keer met een vuurwapen op een ander geschoten. Deze heeft kunnen vluchten voor de door verdachte afgevuurde kogels, maar is desondanks ernstig gewond geraakt aan zijn arm. Het hof rekent het verdachte aan dat hij zich door de omstandigheid, dat verschillende personen die zich in McDonald’s bevonden ofwel (in de auto) op de nabij gelegen parkeerplaats waar het schietincident plaatsvond daarvan getuige waren, niet heeft laten weerhouden om meermalen op een ander te schieten. Verdachte had een doorgeladen vuurwapen bij zich. Van verdachte, die zelf zegt een ervaren schutter te zijn, mag worden verwacht dat hij zich rekenschap geeft van de gevaren van een dergelijk vuurwapen. Voorts had verdachte bij zijn aanhouding munitie in verschillende patroonhouders bij zich. De patroonhouders bleken ‘om en om’ met patronen en patronen met zogenaamde expanderende projectielen te zijn geladen. Deze expanderende projectielen zetten bij het raken van hun doel zodanig uit, dat daardoor de mate waarin lichamelijk letsel aan een persoon kan worden toegebracht, die door een dergelijk projectiel wordt geraakt, toeneemt. Verdachte heeft zich daarmee doelbewust voorzien van patronen, die op zijn minst zeer ernstig lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft voorts ten bezware van de verdachte acht geslagen op de volgende omstandigheden:
- -
de mate waarin het onder 1. bewezen verklaarde feit in de maatschappij gevoelens van onveiligheid en onrust teweeg brengt;
- -
de omstandigheid dat het onder 1. bewezen verklaarde feit heeft geleid tot ernstig lichamelijk letsel bij het slachtoffer [slachtoffer 1];
- -
de omstandigheid dat het bezit van een doorgeladen vuurwapen en munitie een groot risico voor de algemene veiligheid van personen veroorzaakt en dat dit
- -
illegale - bezit vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad is dat ernstig dient te worden bestraft;
- -
de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
6 december 2010, waaruit blijkt dat verdachte meermalen eerder voor soortgelijke feiten als de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten onherroepelijk is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde voorhanden hebben van een wapen en munitie overweegt het hof, dat in gevallen als het onderhavige een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Het hof ziet in bovenvermelde strafverzwarende omstandigheden aanleiding om, ondanks dat het hof - in tegenstelling tot de rechtbank - slechts één poging tot moord heeft bewezen verklaard, dezelfde straf op te leggen als de rechtbank. Het hof neemt daarbij, naast plaats en tijd van het strafbare feit, vooral in aanmerking dat verdachte reeds meermalen eerder voor ernstige geweldsdelicten en overtreding van de Wet wapens en munitie onherroepelijk is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen. Het hof rekent het verdachte aan dat dit hem kennelijk niet weerhoudt van het wederom plegen van dergelijke ernstige strafbare feiten.
Alles in ogenschouw nemend komt het hof tot het oordeel dat in het onderhavige geval oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Beslag
Van de in beslaggenomen en nog niet teruggegeven kleding van verdachte, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Het hof zal, anders dan de eerste rechter, geen beslissing nemen ten aanzien van het in beslaggenomen vuurwapen, de in beslaggenomen munitie en de in beslag genomen patroonhouders, aangezien verdachte daarvan - blijkens een verklaring die zich in het dossier bevindt - afstand heeft gedaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
- 1.
Poging tot moord;
- 2.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van zijn in beslaggenomen kleding.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven en mr. J.M. Reijntjes,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en op 12 april 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.