Zie HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302, HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, NJ 2017/218 en HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1226.
HR, 28-11-2017, nr. 15/05982
ECLI:NL:HR:2017:3023
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-11-2017
- Zaaknummer
15/05982
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3023, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑11‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1125, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1125, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑08‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3023, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Oplichting door beleggers met valse vooruitzichten voor bijna 20 miljoen euro in wijnbeleggingsmaatschappij te laten investeren, art. 326 Sr en witwassen, art. 420bis.1 onder b Sr. Witwassen door groot deel van inleggeld (afkomstig van slachtoffers van bewezenverklaarde oplichting) via andere rekeningen in delen over te boeken naar o.m. buitenlandse ondernemingen. Middelen klagen o.m. dat het bewezenverklaarde “omzetten” en “gebruik maken” plaatsvond onder omstandigheden die niet wezenlijk verschilden van “voorhanden hebben en/of verwerven”, waardoor kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing zou zijn. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
28 november 2017
Strafkamer
nr. S 15/05982
CB/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 december 2015, nummer 23/004951-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2017.
Conclusie 29‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Oplichting door beleggers met valse vooruitzichten voor bijna 20 miljoen euro in wijnbeleggingsmaatschappij te laten investeren, art. 326 Sr en witwassen, art. 420bis.1 onder b Sr. Witwassen door groot deel van inleggeld (afkomstig van slachtoffers van bewezenverklaarde oplichting) via andere rekeningen in delen over te boeken naar o.m. buitenlandse ondernemingen. Middelen klagen o.m. dat het bewezenverklaarde “omzetten” en “gebruik maken” plaatsvond onder omstandigheden die niet wezenlijk verschilden van “voorhanden hebben en/of verwerven”, waardoor kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing zou zijn. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/05982 Zitting: 29 augustus 2017 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 23 december 2015 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1 “oplichting, meermalen gepleegd” (als feitelijk leidinggever, EH) en 2 “witwassen, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof de vorderingen van 21 benadeelde partijen toegewezen (al dan niet gedeeltelijk) en de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld, en 7 benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen tot vergoeding van geleden schade.
Namens de verdachte heeft mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, vier middelen van cassatie voorgesteld.
Blijkens het arrest van het hof gaat het in deze zaak – kort weergegeven – om het volgende. In 2002 vindt de oprichting van de wijnbeleggingsmaatschappij [A] B.V. plaats. Deze maatschappij wordt in 2006 in Luxemburg voortgezet onder de naam [B] S.A.R.L. Beleggers kunnen investeren in dure kwaliteitswijnen die – zo wordt de geïnteresseerde beleggers in een aantrekkelijke brochure voorgespiegeld, mede aan de hand van bijgevoegde, maar onware, resultaten uit het verleden – dankzij de expertise en deskundigheid van de wijnbeleggingsmaatschappij(en) en haar wereldwijde contacten met handelaars kunnen worden doorverkocht met een gemiddelde winst van tot wel 30%. Daarbij worden ogenschijnlijk solide garanties gegeven: indien in een periode van 18 of 24 maanden winst uitblijft, is terugkoop van de niet verkochte wijn door de wijnbeleggingsmaatschappij gegarandeerd. Met deze vooruitzichten voor ogen, worden (honderden) beleggers over de streep getrokken; zij investeren in totaal bijna 20 miljoen euro. In werkelijkheid worden de beloofde rendementen echter betaald door de inleg van (steeds) nieuwe investeerders, terwijl medeverdachte [medeverdachte] , die ook wel onder de naam [C] of [D] handelt, de wijn inkoopt bij een Franse groothandel. De inkoopprijzen worden door de verdachte kunstmatig opgeschroefd en doorgegeven aan [medeverdachte] , die deze bedragen op de facturen vermeldt. Zo liggen de aan de beleggers doorberekende prijs van een fles wijn vele malen hoger dan de inkoopprijs. Bovendien blijkt dat veel van het gezamenlijke inleggeld door de verdachte, dan wel door [medeverdachte] in opdracht van de verdachte, ten behoeve van de verdachte is overgeboekt naar bankrekeningen van in het buitenland gevestigde ondernemingen en vennootschappen.
Door het hof is bewezenverklaard dat:
“1:
[A] B.V. en [B] S.A.R.L. in de periode van 25 maart 2003 tot en met 4 september 2007 te Amsterdam met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen, personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten:
Datum inleg Belegger/slachtoffer Bedrag (EUR) D-nummer
08-08-2005 [betrokkene 1] 1.120,00 D-023g
26-03-2004 [betrokkene 2] 4.814,00 D-030al
26-01-2006 [betrokkene 2] 1.521,00 D-030am
17-12-2004 [betrokkene 3] 2.425,00 D-021K
13-02-2007 [betrokkene 4] 49.105,00 D-028af
05-04-2007 [betrokkene 4] 101.095,00 D-028ae
27-06-2005 [betrokkene 5] 5.095,00 D-053b
12-10-2005 [betrokkene 5] 2.490,00 D-053C
18-04-2006 [betrokkene 5] 2.710,00 D-053e
05-04-2007 [betrokkene 6] 5.100,00 D-054a
14-05-2007 [betrokkene 6] 2.010,00 D-054b
05-06-2007 [betrokkene 6] 1.469,00 D-054C
13-03-2006 [betrokkene 7] 10.332,00 D-055f
10-04-2006 [betrokkene 7] 49.554,00 D-055g
01-12-2006 [betrokkene 7] 10.305,00 D-055h
20-10-2006 [betrokkene 7] 14.610,00 D-055i
21-07-2006 [betrokkene 7] 12.675,00 D-055j
09-02-2006 [betrokkene 8] 50.000,00 D-064C
14-02-2006 [betrokkene 8] 39.520,00 D-064d
24-11-2005 [betrokkene 9] 10.030,00 D-025b
01-09-2006 [betrokkene 9] 1.165,00 D-0251
30-07-2004 [betrokkene 10] 5.070,00 D-026e
12-11-2004 [betrokkene 10] 9.250,00 D-026g
20-06-2005 [betrokkene 10] 2.186,50 D-026j
05-07-2005 [betrokkene 10] 8.400,00 D-026t
14-09-2005 [betrokkene 10] 10.435,00 D-26y
12-10-2005 [betrokkene 10] 8.960,00 D-26ac
01-02-2006 [betrokkene 10] 9.984,00 D-26af
27-01-2005 [betrokkene 11] 200.811,00 D-006
10-12-2003 [betrokkene 12] 10.500,00 G-14-01 en D-069
14-04-2004 [betrokkene 12] 2.457,50 G-14-01 en D-069
13-04-2004 [betrokkene 12] 10.000,00 G-14-01 en D-069
17-11-2004 [betrokkene 12] 13.875,00 G-14-01 en D-069
30-08-2005 [betrokkene 12] 10.435,00 G-14-01 en D-069
13-09-2005 [betrokkene 12] 10.000,00 G-14-01 en D-069
14-09-2005 [betrokkene 12] 15.280,00 G-14-01 en D-069
15-11-2005 [betrokkene 12] 22.075,00 G-14-01 en D-069
17-01-2006 [betrokkene 12] 25.000,00 G-14-01 en D-069
07-02-2006 [betrokkene 12] 9.248,00 G-14-01 en D-069
07-02-2006 [betrokkene 12] 31.820,00 G-14-01 en D-069
04-04-2006 [betrokkene 12] 21.450,00 G-14-01 en D-069
03-10-2006 [betrokkene 12] 6.982,50 G-14-01 en D-069
04-12-2006 [betrokkene 12] 1.385,00 G-14-01 en D-069
03-04-2007 [betrokkene 12] 39.660,00 G-14-01 en D-069
05-06-2007 [betrokkene 12] 30.818,00 G-14-01 en D-069
04-09-2007 [betrokkene 12] 19.516,00 G-14-01 en D-069
25-03-2003 [betrokkene 13] 10.370,00 G-16-01 en D-073
28-03-2003 [betrokkene 13] 10.316,00 G-16-01 en D-073
08-04-2003 [betrokkene 13] 4.160,00 G-16-01 en D-073
22-04-2003 [betrokkene 13] 5.940,00 G-16-01 en D-073
30-05-2003 [betrokkene 13] 10.370,00 G-16-01 en D-073
09-09-2003 [betrokkene 13] 6.270,00 G-16-01 en D-073
18-09-2003 [betrokkene 13] 32.805,00 G-16-01 en D-073
30-09-2003 [betrokkene 13] 34.235,00 G-16-01 en D-073
03-12-2003 [betrokkene 13] 80.450,00 G-16-01 en D-073
19-02-2004 [betrokkene 13] 90.116,00 G-16-01 en D-073
24-03-2004 [betrokkene 13] 41.677,00 G-16-01 en D-073
27-04-2004 [betrokkene 13] 49.790,00 G-16-01 en D-073
26-05-2004 [betrokkene 13] 38.765,00 G-16-01 en D-073
immers hebben [A] B.V. en [B] S.A.R.L., met vorenomschreven oogmerk opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich tegenover bedoelde personen voorgedaan als bonafide beleggingsmaatschappij die voor bedoelde personen zou beleggen wijn en in die hoedanigheid, bedoelde personen via publicaties en/of telefonisch benaderd en geïnteresseerd in deelname in een of meer wijnaankopen en voorgewend dat:
- het door de beleggers ingelegde geld volledig of nagenoeg geheel zou worden aangewend voor de aankoop van wijn; en/of
- dat met de investering in wijn hoge rendementen konden worden behaald; en/of
- de inleg gegarandeerd was door een terugkoopgarantie; en/of
- verwachtingen gewekt omtrent de goede verkoopbaarheid van de wijnen,
waardoor bedoelde personen werden bewogen tot de afgifte van bovenbedoelde geldbedragen ten aanzien van welke strafbare gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2:
hij in de periode van 1 juli 2002 tot en met 24 september 2007 in Nederland en in Luxemburg en Monaco, geldbedragen, te weten:
- EUR 2.509.852, via [A] BV (totaal overboekingen aan [C] ) en
- EUR 4.900.716, via [A] BV (totaal overboekingen aan [D] ) en
- EUR 707.976, via [B] S.A.R.L. (totaal overboekingen aan [D] ) en
- EUR 3.316.338, via [E] S.A.R.L. te Luxemburg en
- EUR 120.046, via [F] S.A.R.L. te Luxemburg
heeft omgezet en hiervan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat die geldbedragen -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf (te weten oplichting).”
5. Het eerste middel klaagt, in samenhang met de toelichting, met onder meer een beroep op HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714, NJ 2014/303 m.nt. Keijzer dat het hof het onder 2 bewezenverklaarde ten onrechte als witwassen heeft gekwalificeerd. Het tweede middel klaagt (meer in het bijzonder) dat de onder 2 bewezenverklaarde delictsgedragingen “omzetten“ en “gebruikmaken” niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
6. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in (met het oog op de leesbaarheid en het vierde middel geef ik meteen ’s hofs overwegingen met betrekking tot de oplichting weer):
“Het ten laste gelegde feit onder 1 (oplichting)
(…)
Het oordeel van het hof
De oplichting
Medio 2002 is [A] B.V. te Amsterdam begonnen met de verkoop van wijn. Via internet, door toezending van een goed ogende brochure (D-002 en D-003), schriftelijke correspondentie en telefonische informatieverstrekking werd wijn als lucratieve investering aangeboden. De informatie die aan klanten werd verstrekt met de bedoeling hen te bewegen tot afgifte van geldbedragen bleek echter in strijd met de waarheid.
Zo werd in de brochure vermeld dat één van de belangrijkste redenen voor het succes van [A] zou liggen in haar handel op de internationale markten. [A] had volgens de brochure contacten met handelaars, dealers, veilinghuizen, particuliere verzamelaars en commerciële bedrijven wereldwijd. Uit de bewijsmiddelen volgt echter dat [A] helemaal geen internationaal netwerk had en ook geen ervaring of expertise op dit gebied. In werkelijkheid kocht [A] slechts in bij één handelaar (medeverdachte [medeverdachte] , al dan niet handelend onder de naam [C] of [D] ), die op zijn beurt de wijn voor een veel lagere prijs inkocht bij (voornamelijk) een groothandel in Frankrijk ( [G] ).
In de brochure stond ook vermeld dat [A] in het verleden met 95% (brochure D-002) van de gekochte wijnen een substantiële winst heeft kunnen realiseren en dat [A] op jaarbasis een winst van 29,6% heeft gerealiseerd (D-003). Ook in de brieven werd vermeld dat in het verleden duizelingwekkende resultaten waren behaald, tot wel 30% per jaar (D-004). In werkelijkheid was [A] medio 2002 van start gegaan met de voorbereiding van haar activiteiten. De informatie over rendementen uit het verleden was in strijd met de waarheid.
Beleggers werd verder een solide garantie geboden waardoor zij geen verlies konden lijden op hun investering. Mocht immers een klant binnen een periode van 18 (D002), respectievelijk 24 (D003) maanden geen winst hebben gerealiseerd, dan gold een terugkoopgarantie, op basis waarvan [A] de wijn zou terugkopen. Ook in brieven aan de investeerders werd vermeld dat investeren in wijn dankzij de terugkoopgarantie volkomen veilig was. In werkelijkheid waren [A] noch de door haar opgerichte stichting [H] financieel in staat om aan deze verplichting tot terugkoop te kunnen voldoen.
In de brochure stond verder vermeld dat [A] deskundigen, zogeheten “(wijn)consulenten”, in huis had, terwijl in werkelijkheid [A] niet over deskundigen beschikte. Uit het dossier volgt niet dat de personen die werkzaam waren voor [A] en zich voordeden als wijnconsulent aantoonbare ervaring of deskundigheid hadden op het gebied van wijn.
Daarnaast werden de beleggers benaderd door telefonische verkopers en werd gebruik gemaakt van een fraai verzorgde website, allemaal met de bedoeling om bij de beleggers de indruk te wekken dat zij te maken hadden met een bonafide beleggingsonderneming of aanbieder van beleggingsobjecten die het door de beleggers ingelegde geld volledig of nagenoeg geheel zou aanwenden voor de aankoop van wijn. Uit de bewijsmiddelen volgt echter dat slechts een zeer klein gedeelte van het totale bedrag dat door beleggers is ingelegd, daadwerkelijk werd geïnvesteerd in wijn. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [A] circa € 19,4 miljoen van ongeveer 350 investeerders heeft ontvangen (Dl62, AH49, AH61). Van dit bedrag is slechts circa € 1,6 miljoen geïnvesteerd in wijn. Voor de beleggers betekent dit dat gemiddeld slechts 10% van hun inleg werd geïnvesteerd in wijn.
Verder volgt uit de bewijsmiddelen (onder andere AH-49) dat de beleggers door de aan hen verstrekte informatie zijn bewogen tot afgifte van geldbedragen, maar ook dat de prijzen die zij betaalden voor de wijn vele malen hoger lagen dan reguliere marktprijzen. Ter illustratie enkele voorbeelden:
De getuige [betrokkene 3] is bewogen tot afgifte door een geplaatste advertentie, telefonisch contact met [betrokkene 14] , door [A] toegezonden informatie en een welkomstbrief (D-021). De getuige [betrokkene 3] heeft onder meer een kist Château Les Fiefs de Lagrange Saint Julien gekocht. De in rekening gebrachte prijs betrof € 1.500, met andere woorden € 125 per fles. [C] heeft de wijn ingekocht voor € 12,30 per fles (D015 nr. 47), ofwel voor nog geen 10% van de inleg (AH 09).
De getuige [betrokkene 1] is bewogen door middel van een toegestuurde brief (D-016), telefonisch contact met wijnconsulent [betrokkene 14] , een nieuwsbrief (D-017) en een welkomstbrief (D-023a).
De getuige [betrokkene 1] heeft in juli 2005 een bestelling geplaatst voor 1 kist Chancelade Medoc 2000, prijs € 1.120. De inkoopprijs bij [G] bedroeg € 4,75 (Dl01 / D 015 nr. 91) per fles, ofwel 5% van het geïnvesteerde bedrag (AH 011).
De getuige [betrokkene 10] is bewogen door middel van internet, folders, krantenberichten, persoonlijk contact met wijnconsulent [betrokkene 14] en de toezegging minimaal de inleg terug te krijgen door het garantiefonds. De getuige [betrokkene 10] heeft net als de getuige [betrokkene 3] onder meer een kist Château Les Fiefs de Lagrange Saint Julien gekocht. De in rekening gebrachte prijs betrof € 1.500, of te wel € 125 per fles. [C] heeft de wijn ingekocht voor € 12,30 per fles (D-015n47), nog geen 10% van het geïnvesteerde bedrag (AH 014).
De prijzen die [A] aan de beleggers doorberekende lagen in sommige gevallen dus 95% hoger dan de reguliere marktprijzen. Deze prijzen kwamen tot stand doordat de verdachte aan medeverdachte [medeverdachte] doorgaf welke bedragen hij op de facturen moest vermelden. Gelet op deze kunstmatig opgeschroefde inkoopprijzen was het naar het oordeel van het hof reeds bij de aanschaf van de wijnen door de aangevers duidelijk dat de verwachtingen omtrent de goede verkoopbaarheid van de wijnen nimmer konden worden waargemaakt.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat dat [A] , en - na verplaatsing van haar activiteiten naar Luxemburg in mei 2007 (DO 17) - [B] Sarl, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen beleggers heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen. Deze gedragingen kunnen naar het oordeel van het hof in redelijkheid worden toegerekend aan die rechtspersonen.
Feitelijk leidinggeven
Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [A] en later [B] Sarl gepleegde oplichting en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte was van 3 juni 2002 tot 2 januari 2006 als Managing Director van [A] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (Dl77, zie ook Dl65). Hij was contactpersoon voor de Stichting [H] (D172, D173) en bezat een volledige volmacht.
De verdachte is bovendien betrokken geweest bij de aankoop van de vennootschap, het opzetten van de constructie, het opstellen van de brochure, de dagelijkse leiding, het aannemen van personeel, de inkoop via [C] , de verkoop van wijn, het onderhouden van contacten met [C] alsmede de verplaatsing van de activiteiten naar Luxemburg.
Dat de verdachte de dagelijkse leiding had bij [A] vindt eveneens zijn ondersteuning in verklaringen van personen die werkzaam waren voor [A] (en later [B] Sarl).
Zo heeft medeverdachte Dekker verklaard dat de verdachte managing director was en verantwoordelijk was voor de dagelijkse gang van zaken. Het idee om [A] op te zetten kwam van de verdachte. De verdachte bepaalde het verschil tussen de prijzen en was verantwoordelijk voor de marketing, financiën en de brochure.
De getuige [betrokkene 14] heeft verklaard dat de verdachte de eigenaar en leidinggevende was van [A] . Hij had (in het begin) de dagelijkse leiding. Hij zorgde voor de inkoop van de wijnen en regelde daarnaast alle juridische zaken. Ook de getuigen [betrokkene 15] en [betrokkene 16] hebben verklaard dat de verdachte bij [A] de dagelijkse leiding had.
De verdachte was bovendien beneficial owner van [A] (via [J] SA te Luxemburg, D174, D163-6, 7, D164) en voor 99% aandeelhouder van [B] Sarl (D174 en D180).
De naam van de verdachte komt verder voor in het “ondernemingsplan” (D59) en in een fax van november 2002, waarin de verdachte naar de getuige [betrokkene 17] schrijft dat ze klaar zijn om geld van [C] naar [J] over te maken (D161).
Dat verdachte de economische begunstigde was van [A] en [B] Sarl vindt voorts zijn ondersteuning in de verklaringen van de getuigen [betrokkene 18] en [betrokkene 19] . Zo heeft de getuige [betrokkene 18] ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 17 september 2014 verklaard dat verdachte de economische begunstigde was van [B] Sarl. De getuige [betrokkene 19] heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 18 september 2014 verklaard dat de verdachte de economische begunstigde was van [B] Sarl en dat [B] en [A] een en dezelfde vennootschap zijn zodat de verdachte feitelijk ook de economische begunstigde was van [B] .
De getuige [betrokkene 17] heeft op 30 oktober 2007 ten overstaan van Luxemburgse verbalisanten verklaard:
‘Ik heb mij nooit met de zaken van [A] in Nederland bemoeid. [verdachte] was voor 99% de feitelijke aandeelhouder en economische begunstigde van [A] krachtens zijn participatie voor 100% in [J] holding. Twee jaar later, in 2004, kocht [verdachte] de firma [B] Sarl met de bedoeling om zijn zaken op internationaal niveau te starten.’
(…)
Geconcludeerd moet dan ook worden dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijke leiding geven aan oplichting, gepleegd door [A] BV en [B] Sarl.
Het ten laste gelegde feit onder 2 (witwassen)
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijk requisitoir gerequireerd tot bewezen verklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van oplichting door [A] zodat het geld dat [A] heeft ontvangen, niet van misdrijf afkomstig is. Indien het hof wel van oordeel is dat sprake van oplichting is, is niet komen vast te staan dat de verdachte beneficial owner was van de bedrijven waarnaar het geld is overgemaakt.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [A] BV en [B] Sarl in totaal € 19.377.852 van beleggers hebben verkregen door middel van oplichting. De verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan de door de vennootschappen gepleegde oplichting en wist derhalve dat de ontvangen gelden van misdrijf afkomstig waren.
Vervolgens is via de rekening van [A] , waarover de verdachte beschikkingsmacht had, in totaal € 2.509.852 overgeboekt naar [C] en in totaal € 4.900.716 naar [D] .
Via de rekening van [B] S.A.R.L., waarover verdachte eveneens beschikkingsmacht had, is in totaal € 707.976 overgeboekt naar [D] .
Vervolgens heeft de medeverdachte [medeverdachte] , al dan niet handelend onder de naam [C] of [D] - in opdracht van de verdachte - in totaal € 3.316.338 overgeboekt naar de rekening van [E] S.A.R.L. te Luxemburg en in totaal € 120.046 naar de rekening van [F] S.A.R.L. te Luxemburg.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de vermelde bedragen door de verdachte, dan wel in opdracht van de verdachte zijn witgewassen, nu de verdachte de van misdrijf afkomstige geldbedragen heeft overgeboekt en/of laten overboeken naar rekeningen van in het buitenland gevestigde ondernemingen en vennootschappen, ten behoeve van hemzelf.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte geen beneficial owner was van de in de bewezenverklaring genoemde ondernemingen en verwijst hiervoor onder meer naar wat reeds is overwogen onder het ten laste gelegde feit onder 1. Het hof wijst voorts op AH-43 waaruit volgt dat verdachte niet alleen economische begunstigde was van [B] (99%) en [A] (via [J] , 98%) maar ook van [E] (99% zie D-056) alsmede [F] (51% zie D-142), wat eveneens zijn ondersteuning vindt in de op 30 oktober 2007 ten overstaan van Luxemburgse verbalisanten afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 17] :
‘Daarna, in 2004, kocht [verdachte] [E] om vorm te geven aan een afspraak met een Nederlandse handelaar op het gebied van kunstvoorwerpen in Groot-Brittannië. Rond 2004 kocht hij [F] als werkmaatschappij voor de kunstvoorwerpen.’”
7. Art. 420bis, eerste lid, Sr luidt, voor zover hier van belang:
“1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie:
(…); b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.”
8. Door het hof is bewezenverklaard dat de verdachte via verschillende ondernemingen geldbedragen heeft omgezet en hiervan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf. Dit grondmisdrijf is in de bewezenverklaring van het witwasdelict nader gespecificeerd als oplichting. In de bewijsoverwegingen van het hof worden de geldbedragen eveneens in verband gebracht met oplichting, dat wil zeggen rechtstreeks met de oplichting zoals onder feit 1 is bewezenverklaard. De gevolgtrekking daaruit luidt dan ook dat de onder feit 2 genoemde geldbedragen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Daarmee is evenwel niet gezegd dat hier de rechtspraak van de Hoge Raad over de kwalificeerbaarheid als witwassen van het "verwerven" en het “voorhanden hebben” van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen van toepassing is.1.
9. Ik wijs op de volgende rechtspraak van de Hoge Raad. Indien sprake is van het "verwerven" en/of het "voorhanden hebben"2.van voorwerpen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn, geldt dat die gedragingen niet zonder meer als gewoon (schuld)witwassen kunnen worden gekwalificeerd. In een dergelijk geval moet uit de motivering van de uitspraak kunnen worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. De ratio hiervan is dat voorkomen wordt dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het gewoon (schuld)witwassen van die voorwerpen. Daarnaast wordt hiermee bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.3.
10. In de onderhavige zaak heeft het hof het “gebruik maken" en het "omzetten" bewezenverklaard. Op deze delictsgedragingen heeft de hierboven genoemde rechtspraak van de Hoge Raad geen betrekking, behoudens:
“(..) in het bijzondere geval dat zulk (…) "gebruik maken" of "omzetten" van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Voorkomen moet immers worden dat de hiervoor onder 3.3 weergegeven regels worden omzeild enkel door het tenlasteleggen en/of bewezenverklaren van een andere delictsgedraging dan "verwerven" of "voorhanden hebben". In zo een bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als "witwassen", sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft in de hierboven onder 3.3 omschreven zin.”4.
11. Een bijzonder geval als hiervoor bedoeld doet zich in de regel voor in een situatie dat het enkele storten op een eigen bankrekening van contante geldbedragen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn kan worden aangemerkt als “omzetten” of “overdragen” in de betekenis van art. 420bis, eerste lid aanhef en sub b, Sr. In een dergelijk geval zal, om de betreffende gedragingen als witwassen te kunnen kwalificeren, sprake moeten zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen gericht karakter heeft.5.
12. Volgens de steller van het middel doet het voormelde bijzondere geval zich ook in de onderhavige zaak voor. Aangevoerd wordt dat het geld ‘slechts’ is verplaatst en dat de verdachte de beschikkingsmacht is blijven houden over het geld, zodat deze gedragingen niet wezenlijk verschillen van het verwerven en/of het voorhanden hebben van voorwerpen die uit eigen misdrijf afkomstig zijn.
13. Vooropgesteld zij dat de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende termen “omzetten” en “gebruik maken” voldoende feitelijke betekenis hebben en derhalve niet nader omschreven hoeven te worden.6.Blijkens de wetsgeschiedenis gaat het bij gebruikmaken “om het op een of andere wijze aanwenden van het betrokken voorwerp ten behoeve van de witwasser zelf of ten behoeve van derden. Het heeft een element van profijttrekking in zich.” Daarbij worden enkele voorbeelden genoemd, zoals het op reguliere wijze maar met crimineel geld kopen van een dure auto bij een bonafide bedrijf en het gebruik van met crimineel geld gefinancierd onroerend goed voor een (schijn)onderneming, teneinde dat onroerend goed de schijn van legaliteit te geven. Voor het omzetten wordt aansluiting gezocht bij de betekenis die Van Dale daaraan geeft: (geld en goederen) verwisselen met een andere geldswaarde of met zekere handelsartikelen. Daarom kan, aldus de Memorie van Toelichting, het kopen van een luxe auto ook omzetten opleveren en bijgevolg sprake zijn van overlap met het gebruik maken.7.
14. De bewijsmiddelen houden in dat de beleggers ruim 19 miljoen euro hebben geïnvesteerd in [A] B.V. Daarvan zijn ten eerste een drietal bedragen – te weten € 2.509.825,108., € 4.900.716,00, en € 707.976,83 – overgeboekt naar rekeningnummers van [C] respectievelijk [D] (bewijsmiddelen 46 en 50). Deze bedragen zijn blijkens het als bewijsmiddel 30 gebezigde stroomschema vervolgens gedecoupeerd overgeboekt naar bankrekeningnummers van onderscheidenlijk de verdachte, [medeverdachte] – als eerder gezegd de man achter [C] en [D] (bewijsmiddel 47) – en (andere) ondernemingen waaraan zij verbonden waren. De wijnen werden (nagenoeg) enkel ingekocht voor [A] B.V., de verdachte bepaalde de prijzen die aan de beleggers werden gefactureerd (bewijsmiddel 40). [medeverdachte] heeft verklaard dat hij in opdracht van de verdachte geld overmaakte en betalingen deed (met name de bewijsmiddelen 29 en 40). Ik noem als enkele voorbeelden: het overmaken van € 25.000,00 aan een garage met het oog op de aanschaf van een auto voor de verdachte (bewijsmiddelen 36, 37, 38 en 40); de overboeking van een bedrag van € 112.000,00 met omschrijving [verdachte] en de cash opnamen bij de Lloyds Bank in Londen aan “ [verdachte] ”, waarmee volgens de verklaring van [medeverdachte] [verdachte] wordt bedoeld (bewijsmiddel 29); de overboekingen van geldbedragen naar de Luxemburgse bedrijven [E] S.A.R.L. (in totaal € 3.316.338,00) en [F] S.A.R.L. (€ 120.046,00) (bewijsmiddelen 29, 40 en 49); de betalingen die op verzoek van de verdachte door [medeverdachte] verricht zijn met een andere valuta (bewijsmiddel 29). Telkens wordt als naam van de economisch begunstigde de naam van de verdachte genoemd, en met het hof kan worden vastgesteld dat de verdachte ook beneficial owner was van ‘ [E] ’ en ‘ [F] ’ (bewijsmiddel 43). [medeverdachte] heeft verklaard dat hij een percentage van 10 procent inhield op deze betalingen, naar ik begrijp voor zijn verdiensten (bewijsmiddel 48).
15. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het door de beleggers ingelegde geld goeddeels is verplaatst naar, kort gezegd, de twee ondernemingen van [medeverdachte] ( [C] en [D]) en van daaruit verder uit het zicht is verdwenen door het in parten opgedeeld over te boeken naar bepaalde bankrekeningnummers van weer andere (buitenlandse) ondernemingen – waaronder [E] S.A.R.L. en [K] S.A.R.L., waarvan de verdachte beneficial owner was – en waarbij ook andere personen dan de verdachte en [medeverdachte] betrokken waren, zoals [betrokkene 20] en [betrokkene 21] (stroomschema, bewijsmiddel 30). Ook werd het geld gedeeltelijk omgezet in andere valuta of besteed aan de aanschaf voor een auto voor de verdachte, etc.
16. Op grond van het voorgaande luidt mijn slotsom dat het bewezenverklaarde “omzetten” en “gebruik maken” stevig steun vindt in de bewijsmiddelen. Niet doet zich hier het hierboven in randnummer 10 genoemde bijzondere geval voor dat het “gebruik maken" of "omzetten" van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen heeft plaatsgevonden onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft.
17. Mitsdien faalt zowel het eerste middel als het tweede middel.
18. Het derde middel klaagt dat het hof het vonnis waarvan beroep heeft vernietigd, maar vervolgens voor de bewijsmiddelen toch weer naar dat vernietigde vonnis heeft verwezen.
19. Inderdaad heeft het hof het beroepen vonnis vernietigd en in de aanvulling verkort arrest onder het hoofd “De bewijsmiddelen” zelf enkel tien bewijsmiddelen (44 t/m 53) zelf uitgeschreven en wat de overige 28 bewijsmiddelen betreft kortheidshalve verwezen naar de aanvulling verkort vonnis, met de toevoeging dat het hof deze bewijsmiddelen overneemt.
20. Een dergelijke werkwijze is voor zover mij bekend niet ongebruikelijk en mijns inziens biedt de wet ook ruimte voor deze praktische werkwijze. Art. 423, derde lid, Sv bepaalt immers dat bij vernietiging van het vonnis, het hof niettemin bevoegd is bepaalde gedeelten daarvan in zijn arrest over te nemen.9.Dat betekent dat alsdan niet vereist is dat de bewijsmiddelen integraal in het arrest, of de aanvulling, wordt opgenomen. Een andere opvatting zou het bepaalde in art. 423, derde lid, Sv zinledig maken.10.Overigens ontgaat mij het belang bij dit middel. Gaat het de steller van het middel in dit verband alleen maar om dat het hof de bedoelde bewijsmiddelen op zijn beurt nog eens uitschrijft?
21. Het middel faalt.
22. Het vierde middel keert zich tegen het oordeel van het hof dat 17 benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde witwassen, klaagt althans dat dit oordeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
23. In hoger beroep hebben zich in totaal 28 benadeelde partijen gevoegd. Een viertal vorderingen heeft betrekking op de onder feit 1 bewezenverklaarde oplichting en is (gedeeltelijk) toegewezen. Daarop ziet het middel niet. Ook keert het middel zich niet tegen de 7 vorderingen die betrekking hebben op feit 2 en waarin de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het is de steller van het middel te doen om de andere 17 vorderingen.
24. Voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, heeft het hof met betrekking tot die 17 vorderingen het volgende overwogen:
“De vorderingen van de benadeelde partijen
(…)
Beoordeling vorderingen benadeelde partijen in hoger beroep
Het hof is van oordeel dat het witwassen en het misdrijf waaruit die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig zijn, te weten de oplichting in zodanig nauw verband staan tot elkaar dat de benadeelde partijen ook door het plegen van witwassen rechtstreeks schade hebben geleden.
Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen voor zover deze voldoende met onderliggende stukken zijn onderbouwd en uitsluitend voor zover zij betrekking hebben op de aanschaf van wijn. Evenals de rechtbank, houdt het hof rekening met de tussentijdse uitkering door de curator uitkering uit de failliete boedel. Voor het overige levert de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot vergoeding van de geleden schade. Deze kunnen in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
(…).”
25. Voor toewijzing van de vordering van de benadeelde partij is vereist dat iemand rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit. Daarbij is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende (nauw) verband tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij geleden schade. De concrete omstandigheden van het geval zijn daarbij leidend.11.Het begrip rechtstreekse schade pleegt de Hoge Raad niet al te beperkt op te vatten. Zie bijvoorbeeld HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959, NJ 2014/256. Ten laste van de verdachte was medeplegen van witwassen bewezenverklaard. Het hof had de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 27.371,24. De vordering had betrekking op een direct aan het witwassen voorafgaande diefstal van een geldbedrag. Het hof oordeelde dat er voldoende verband bestond tussen de door de benadeelde partij geleden schade en het bewezenverklaarde witwassen. Daarbij was onder meer van belang dat de verdachte onmiddellijk kon beschikken over het geldbedrag van € 30.000,00 dat op illegale wijze was afgeschreven van de rekening van de benadeelde partij. Het cassatieberoep dat gericht was tegen dit oordeel, werd door de Hoge Raad verworpen. Vgl. ook HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:216, NJ 2015/359 m.nt. Schalken. Van de bankrekening van de benadeelde partij waren twee grote geldbedragen door middel van overschrijvingskaarten overgeboekt naar een bank in Nederland en vervolgens doorgestort naar een bank in Liechtenstein, waar deze geldbedragen door een medeverdachte werden opgenomen en in een pakket in Keulen (eerste overboeking) en in Luxemburg (tweede overboeking) aan de verdachte werden afgegeven. Volgens de Hoge Raad getuigde het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde witwassen van deze geldbedragen en het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf waaruit die geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren, in zodanig nauw verband stonden tot elkaar dat de benadeelde door het medeplegen van witwassen rechtstreeks schade had geleden, niet van een onjuiste rechtsopvatting en was het ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen de uit de bewijsvoering blijkende feiten en omstandigheden. Voorts was dat oordeel, mede in het licht van hetgeen door de verdediging was aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
26. Tegen deze achtergrond acht ik het oordeel van het hof in de onderhavige zaak dat het witwassen en het misdrijf waaruit die geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn – te weten de door de verdachte als feitelijk leidinggever gepleegde oplichting – in zodanig nauw verband staan tot elkaar dat de benadeelde partijen ook door het plegen van witwassen rechtstreeks schade hebben geleden, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigen, noch onbegrijpelijk. Ook was het hof niet gehouden dat oordeel nader te motiveren. Ik wijs er allereerst op dat in de omschrijving van het witwassen (zoals tenlastegelegd en bewezenverklaard) de oplichting specifiek wordt aangewezen als het (grond)misdrijf waarvan de geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren. De bedoelde vorderingen van de benadeelde partijen houden rechtstreeks verband met de investeringen die zij in relatie tot de wijnbeleggingsmaatschappijen [A] B.V. respectievelijk [B] S.A.R.L. hebben gedaan. Deze investeerders is in strijd met de waarheid voorgehouden dat met hun ingelegde geld wereldwijd bij diverse handelaren, dealers, veilinghuizen, particuliere verzamelaars en commerciële bedrijven wijnen werden ingekocht. In plaats daarvan zijn hun geldelijke investeringen weggevloeid naar bedrijven van medeverdachte [medeverdachte] en vervolgens naar bedrijven waarvan de verdachte beneficial owner was. De verdachte had dit alles bedacht en (als feitelijk leidinggevende) geregisseerd, terwijl het bewezenverklaarde witwassen rechtstreeks op die geldstromen was gericht.
27. Overigens meen ik anders dan de steller van het middel dat de opvatting dat uitsluitend is voldaan aan de voorwaarde dat een betrokken benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit als bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv wanneer zij is getroffen in het belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd, in haar algemeenheid geen steun vindt in het recht. Het zijn immers de concrete omstandigheden van het geval, die bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.12.
28. Het middel faalt.
29. Alle middelen falen en kunnen mijns inziens worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
30. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
31. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑08‑2017
Zie bijv. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3028, NJ 2016/82 m.nt. Keulen.
HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714, NJ 2014/303 m.nt. Keijzer.
HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913, NJ 2014/500 m.nt. Keijzer.
Zie HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1770, NJ 2015/314; HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:228 en HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:897 (alsook mijn aan laatstgenoemd arrest voorafgaande conclusie).
Zie voor het voorgaande Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 15.
Ik merk terzijde op dat in de tenlastelegging en de bewezenverklaring abusievelijk een bedrag van € 2.509.852 wordt genoemd.
En dat is wat het hof in de onderhavige zaak heeft gedaan.
Ik wijs ook op de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga vóór HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8386. Zie ook HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:1404 (niet gepubliceerd), waarin een vergelijkbaar middel is afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
Zie bijv. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959, NJ 2014/256.
Zo nog eens in zoveel woorden HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522, NJ 2016/335 (cassatie in het belang der wet).