Zoals blijkt uit de - zich bij de stukken van het geding bevindende - “akte intrekking cassatie” van 28 juni 2013 is het cassatieberoep (gedeeltelijk) ingetrokken met betrekking tot alle deelvrijspraken gegeven ten aanzien van feit 1.
HR, 22-04-2014, nr. 12/04564
ECLI:NL:HR:2014:956
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2014
- Zaaknummer
12/04564
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:956, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑04‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:148, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2012:BX8128, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2014:148, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑01‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:956, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑06‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/304 met annotatie van N. Keijzer
SR-Updates.nl 2014-0196 met annotatie van J.S. Nan
Uitspraak 22‑04‑2014
Inhoudsindicatie
1. Witwassen, art. 420bis.1 onder a Sr. 2. Kwalificatie. Ad 1. Het Hof heeft met de overweging dat art. 420bis.1 onder a Sr moet worden beschouwd als een voortdurend delict, tot uitdrukking gebracht dat het verbergen of verhullen a.b.i. die bepaling ook ziet op het verborgen en verhuld houden, en derhalve op gedragingen waardoor het verborgen of verhuld zijn voortduurt, zodat het tenlastegelegde feit ook te X kan zijn gepleegd. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ad 2. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat de recente rechtspraak van de HR m.b.t. de nadere motiveringseisen van het oordeel dat sprake is van witwassen in het geval dat verdachte een uit enig door hemzelf begaan misdrijf afkomstig voorwerp heeft verworven of voorhanden heeft gehad, ook betrekking heeft op het bewezenverklaarde verbergen en verhullen a.b.i. art. 420bis.1 onder a Sr. Die opvatting is onjuist.
Partij(en)
22 april 2014
Strafkamer
nr. S 12/04564
AGE/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 21 september 2012, nummer 24/001978-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de akte intrekking cassatie niet is gericht tegen de deelvrijspraken, aan welke beperking evenwel, gelet op HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610, moet worden voorbijgegaan - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit te Drachten is gepleegd, onder meer omdat art. 420bis, eerste lid onder a, Sr moet worden beschouwd als een voortdurend delict.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 24 mei 2011, te Drachten, van voorwerpen, te weten mobiele telefoons (merk: Apple), de herkomst en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, terwijl zij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aanhouding, pagina's 56 tot en met 58, zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 24 mei 2011 omstreeks 17.15 uur hielden wij, verbalisanten, op de Drift te Drachten aan:[verdachte]. We zagen een blauwe auto, voorzien van kenteken [AA-00-AA], en een rood busje, voorzien van kenteken [BB-00-BB], staan. Wij hebben de 4 personen in de rode VW Transporterbus en de 2 personen die zich in de blauwe Passat bevonden meegedeeld dat ze waren aangehouden.
2. Een proces-verbaal van bevindingen, p. 223 tot en met 225, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als bevindingen van verbalisanten:
Op 25 mei 2011 hebben wij te Drachten de inbeslaggenomen voertuigen doorzocht. Dit betroffen de blauwe Volkswagen Passat voorzien van kenteken [AA-00-AA] en een rode Volkswagen Transporter voorzien van kenteken [BB-00-BB]. Achter in de rode Volkswagen Transporter zagen wij spullen in diverse tassen liggen. In een witte boodschappentas met opdruk 'casino' troffen wij een hoeveelheid kleding aan. In een zak van een jas troffen wij een iPhone aan. In dezelfde tas in een zak van een broek troffen we een iPhone aan. In een witte plastic tas troffen wij een hoeveelheid kleding aan. In de zakken van een spijkerbroek troffen wij twee iPhones aan. In dezelfde tas troffen wij in een zak van een spijkerbroek een iPhone in een sok aan. In dezelfde plastic tas troffen we in de zakken van een spijkerbroek 4 iPhones aan. Achter een schot dat de voor- en achterzijde van het voertuig afscheidt troffen we een iPhone aan. We hebben de iPhones inbeslaggenomen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, p.256 tot en met 281, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als bevindingen van verbalisant:
Op 31 mei 2011 werd via internet contact opgenomen met Apple, met de bedoeling de eigenaren van de inbeslaggenomen iPhones te achterhalen. Op 9 juni 2011 stuurde de Privacy Officer van Apple een mail van de 10 IMEI-nummers van de inbeslaggenomen iPhones en onder welke naam deze geregistreerd staan:
1. iPhone4, registered to [betrokkene 1], Sweden. Reactie: mail met daarin een kopie van het proces-verbaal van Zweden. Op 18 mei 2011 werd haar iPhone gestolen in een restaurant in Malmö te Zweden. Betrokkene haalde een kop water. Intussen werd een andere bezoekster naast haar benaderd door een nerveuze vrouw die vroeg of zij iets wilde tekenen. Daarna was haar telefoon weg.
2. iPhone4, registered to [betrokkene 2], Sweden. Reactie: mail met daarin een kopie van het pv. Op 18 mei 2011 werd zijn iPhone gestolen door een jongeman in een restaurant in Malmö te Zweden. De jongeman kwam en drukte een bord tegen hem aan, waarop een handicap tag stond en een tekst in het Arabisch. Intussen werd zijn mobiele telefoon van de tafel weggenomen.
3. iPhone3, registered to [betrokkene 3], Sweden. Reactie: mail waarin [betrokkene 3] mededeelde dat haar telefoon in een coffeeshop in Malmö te Zweden was gestolen. De diefstal zou zijn gepleegd door een Roemeense vrouw, die daar rondliep en geld aan het collecteren was, waarvoor men moest tekenen. Toen zij haar aansprak, was direct erna haar telefoon weg.
4. iPhone4, registered to [betrokkene 4], Sweden. Reactie: mail van betrokkene van 8 juni 2011 dat haar telefoon 3 weken ervoor was gestolen.
5. iPhone4, registered to [betrokkene 5], Sweden. Reactie: op 20 mei 2011 werd in een Thais restaurant te Goteborg haar telefoon weggenomen. De bedeltruc werd toegepast.
6. iPhone4, registered to [betrokkene 6], Sweden. Reactie: mail, met daarin een kopie van het proces-verbaal van aangifte: op 16 mei 2011 zat aangever in de bibliotheek in Vaxjo (Zweden). Hij werd daar benaderd door een jongeman die beduidde dat hij niet kon spreken. Daarna was aangever zijn telefoon kwijt.
7. iPhone4, registered to [betrokkene 7], Sweden. Reactie: mail, met daarin het proces-verbaal van aangifte: op 18 mei 2011 zat aangever in een café en zijn telefoon lag op tafel. Een man kwam naar hem toe en toonde hem een bord met een handicap tag in het Arabisch. Op het moment dat hij daar naar keek, werd zijn telefoon weggenomen.
4. Een proces-verbaal van verhoor, met nummer PL032V 2011036370-61, deel uitmakend van een proces-verbaal van aanvulling, met nummer PL032R 2011036370-64, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als verklaring van verdachte:
Mijn man, broers en ik waren in Zweden. Mijn broer [betrokkene 8] zei tegen mij: 'Laten we wat telefoons stelen.' Hij had al een telefoon gestolen. Daarna heeft [betrokkene 8] nog 6 telefoons gestolen en ik 4. Ik heb de telefoons verstopt tussen de kleding in de auto en daarna gingen wij naar Denemarken om mijn vader te treffen.
Als vraag van verbalisanten:
Hoe komen die telefoons in de auto van je vader?
Als verklaring van verdachte:
Ik heb de tas waar de telefoons in zaten overgezet in de auto. Ik heb alle 10 telefoons in de tas gestopt tussen de kleding.
In die week in Zweden hebben wij die telefoons gestolen."
2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt luidt - kort gezegd - dat zij zich op 24 mei 2011 in Drachten schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Uit het dossier blijkt - voor zover hier van belang - het volgende.
Op 24 mei 2011 troffen verbalisanten in Drachten een blauwe VW Passat en een rode VW Transporter aan. In en bij de voertuigen werden zes personen aangetroffen; verdachte, haar man, twee broers en haar ouders. Tijdens de aanhouding bevond verdachte zich in de VW Passat. In een tas in de rode VW Transporter werden Iphones aangetroffen, elk afzonderlijk verstopt in kledingstukken. Een aantal van de aangetroffen Iphones bleek afkomstig van diefstallen in Zweden.
Verdachte heeft op 11 augustus 2011 tegenover de verbalisanten verklaard dat zij en haar broers en man vanuit Zweden - via Denemarken - naar Nederland zijn gereden. Zij heeft ook verklaard dat zij samen met een van haar broers in Zweden Iphones heeft gestolen. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij in Denemarken de telefoons tussen de kleding en in een tas in de rode VW Transporter heeft verstopt. Vervolgens zijn zij, haar moeder, broers en man met beide auto's naar Nederland gereden, alwaar haar vader zich bij hen voegde.
(...)
Namens verdachte is ter zitting van het hof voorts aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde in Drachten heeft gepleegd. Dat zal hooguit in het buitenland kunnen zijn gebeurd, maar dienaangaande heeft Nederland geen rechtsmacht.
De raadsman heeft voorts de vraag opgeworpen of de handelingen die verdachte heeft verricht wel kunnen worden gekwalificeerd als het verbergen en/of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing, zoals beschreven in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Het delict, strafbaar gesteld in artikel 420bis, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, moet worden beschouwd als voortdurend delict. Dit brengt mee dat hier dit feit ook door verdachte kan worden gepleegd in Drachten, indien zij ook daar de werkelijke aard, de herkomst, de vervreemding en/of de verplaatsing verbergt en/of verhult, althans verbergt en/of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp was en/of dat voorwerp voorhanden heeft, terwijl zij weet dat het voorwerp afkomstig is uit misdrijf.
Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina's 223 en 224 volgt dat verbalisanten op 24 mei 2011 in Drachten in de rode VW Transporter twee boodschappentassen met daarin kleding hebben aangetroffen. In die kleding werden in de zakken van een viertal broeken meerdere van misdrijf afkomstige Iphones aangetroffen. Een van deze Iphones was verpakt in een sok. Uit de verklaring van verdachte volgt dat zij deze Iphones in Denemarken in de kleding heeft verstopt. Het hof overweegt dat het in deze situatie niet anders kan zijn dan dat met die handelingen is bedoeld de herkomst en verplaatsing van de Iphones te verhullen. Deze situatie heeft verdachte ook doen voortbestaan in Drachten. Gelet hierop heeft verdachte zich in Drachten schuldig gemaakt aan witwassen."
2.5.
Het Hof heeft met de overweging dat art. 420bis, eerste lid onder a, Sr moet worden beschouwd als een voortdurend delict, tot uitdrukking gebracht dat het verbergen of verhullen als bedoeld in die bepaling ook ziet op het verborgen en verhuld houden, en derhalve op gedragingen waardoor het verborgen of verhuld zijn voortduurt, zodat het tenlastegelegde feit ook te Drachten kan zijn gepleegd. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.6.
Het middel faalt in zoverre.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft gekwalificeerd als witwassen.
3.2.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard - kort gezegd - het verbergen en/of verhullen van de herkomst en de verplaatsing van mobiele telefoons, terwijl zij wist dat deze mobiele telefoons van misdrijf afkomstig waren. Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat deze mobiele telefoons deels uit eigen misdrijf afkomstig waren. Het Hof heeft het bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als witwassen.
3.3.
Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat de recente rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de nadere motiveringseisen van het oordeel dat sprake is van witwassen in het geval dat de verdachte een uit enig door hemzelf begaan misdrijf afkomstig voorwerp heeft verworven of voorhanden heeft gehad, ook betrekking heeft op het bewezenverklaarde verbergen en verhullen als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr. Die opvatting is onjuist (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2004:716, rov. 3.4.1.). Het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als witwassen, geeft dan ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
3.4.
In zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014.
Conclusie 07‑01‑2014
Inhoudsindicatie
1. Witwassen, art. 420bis.1 onder a Sr. 2. Kwalificatie. Ad 1. Het Hof heeft met de overweging dat art. 420bis.1 onder a Sr moet worden beschouwd als een voortdurend delict, tot uitdrukking gebracht dat het verbergen of verhullen a.b.i. die bepaling ook ziet op het verborgen en verhuld houden, en derhalve op gedragingen waardoor het verborgen of verhuld zijn voortduurt, zodat het tenlastegelegde feit ook te X kan zijn gepleegd. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ad 2. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat de recente rechtspraak van de HR m.b.t. de nadere motiveringseisen van het oordeel dat sprake is van witwassen in het geval dat verdachte een uit enig door hemzelf begaan misdrijf afkomstig voorwerp heeft verworven of voorhanden heeft gehad, ook betrekking heeft op het bewezenverklaarde verbergen en verhullen a.b.i. art. 420bis.1 onder a Sr. Die opvatting is onjuist.
Nr. 12/04564
Mr. Bleichrodt
Zitting 7 januari 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft de verdachte bij arrest van 21 september 2012 wegens feit 1 “witwassen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 112 dagen, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr en met teruggave van in beslag genomen geldbedragen, zoals in het arrest omschreven.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.1.
4.1. Het eerste middel keert zich met een drietal klachten tegen de bewezenverklaring.
4.2 Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat zij “op 24 mei 2011, te Drachten, van voorwerpen, te weten mobiele telefoons (merk: Apple), de herkomst en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, terwijl zij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
4.3 Aan de bewezenverklaring heeft het hof de volgende bewijsmiddelen ten grondslag gelegd:
“1. Een proces-verbaal van aanhouding, pagina's 56 tot en met 58, zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 24 mei 2011 omstreeks 17.15 uur hielden wij, verbalisanten, op de Drift te Drachten aan: [verdachte]. We zagen een blauwe auto, voorzien van kenteken [AA-00-AA], en een rood busje, voorzien van kenteken [BB-00-BB], staan. Wij hebben de 4 personen in de rode VW Transporterbus en de 2 personen die zich in de blauwe Passat bevonden meegedeeld dat ze waren aangehouden.
2. Een proces-verbaal van bevindingen, p. 223 tot en met 225, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als bevindingen van verbalisanten:
Op 25 mei 2011 hebben wij te Drachten de inbeslaggenomen voertuigen doorzocht. Dit betroffen de blauwe Volkswagen Passat voorzien van kenteken [AA-00-AA] en een rode Volkswagen Transporter voorzien van kenteken [BB-00-BB]. Achter in de rode Volkswagen Transporter zagen wij spullen in diverse tassen liggen. In een witte boodschappentas met opdruk 'casino' troffen wij een hoeveelheid kleding aan. In een zak van een jas troffen wij een iPhone aan. In dezelfde tas in een zak van een broek troffen we een iPhone aan.
In een witte plastic tas troffen wij een hoeveelheid kleding aan. In de zakken van een spijkerbroek troffen wij twee iPhones aan. In dezelfde tas troffen wij in een zak van een spijkerbroek een iPhone in een sok aan. In dezelfde plastic tas troffen we in de zakken van een spijkerbroek 4 iPhones aan. Achter een schot dat de voor- en achterzijde van het voertuig afscheidt troffen we een iPhone aan. We hebben de iPhones inbeslaggenomen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, p.256 tot en met 281, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als bevindingen van verbalisant:
Op 31 mei 2011 werd via internet contact opgenomen met Apple, met de bedoeling de eigenaren van de inbeslaggenomen iPhones te achterhalen. Op 9 juni 2011 stuurde de Privacy Officer van Apple een mail van de 10 IMEI-nummers van de inbeslaggenomen iPhones en onder welke naam deze geregistreerd staan:
1. iPhone4, registered to [betrokkene 1], Sweden. Reactie: mail met daarin een kopie van het proces-verbaal van Zweden. Op 18 mei 2011 werd haar iPhone gestolen in een restaurant in Malmö te Zweden. Betrokkene haalde een kop water. Intussen werd een andere bezoekster naast haar benaderd door een nerveuze vrouw die vroeg of zij iets wilde tekenen. Daarna was haar telefoon weg.
2. iPhone4, registered to [betrokkene 2], Sweden. Reactie: mail met daarin een kopie van het pv. Op 18 mei 2011 vverd zijn iPhone gestolen door een jongeman in een restaurant in Malmö te Zweden. De jongeman kwam en drukte een bord tegen hem aan, waarop een handicap tag stond en een tekst in het Arabisch. Intussen werd zijn mobiele telefoon van de tafel weggenomen.
3. iPhone3, registered to [betrokkene 3], Sweden. Reactie: mail waarin Viktorsson mededeelde dat haar telefoon in een coffeeshop in Malmö te Zweden was gestolen. De diefstal zou zijn gepleegd door een Roemeense vrouw, die daar rondliep en geld aan het collecteren was, waarvoor men moest tekenen. Toen zij haar aansprak, was direct erna haar telefoon weg.
4. iPhone4, registered to [betrokkene 4], Sweden. Reactie: mail van betrokkene van 8 juni 2011 dat haar telefoon 3 weken ervoor was gestolen.
5. iPhone4, registered to [betrokkene 5], Sweden. Reactie: op 20 mei 2011 werd in een Thais restaurant te Göteborg haar telefoon weggenomen. De bedeltruc werd toegepast.
6. iPhone4, registered to [betrokkene 6], Sweden. Reactie: mail, met daarin een kopie van het proces-verbaal van aangifte: op 16 mei 2011 zat aangever in de bibliotheek in Vaxjo (Zweden). Hij werd daar benaderd door een jongeman die beduidde dat hij niet kon spreken. Daarna was aangever zijn telefoon kwijt.
7. iPhone4, registered to [betrokkene 7], Sweden. Reactie: mail, met daarin het procesverbaal
van aangifte: op 18 mei 2011 zat aangever in een café en zijn telefoon lag op tafel. Een man kwam naar hem toe en toonde hem een bord met een handicap tag in het Arabisch. Op het moment dat hij daar naar keek, werd zijn telefoon weggenomen.
4. Een proces-verbaal van verhoor, met nummer PL032V 2011036370-61, deel uitmakend van een proces-verbaal van aanvulling, met nummer PL032R 2011036370-64, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als verklaring van verdachte:
Mijn man, broers en ik waren in Zweden. Mijn broer [betrokkene 8] zei tegen mij: 'Laten we wat telefoons stelen.' Hij had al een telefoon gestolen. Daarna heeft [betrokkene 8] nog 6 telefoons gestolen en ik 4. Ik heb de telefoons verstopt tussen de kleding in de auto en daarna gingen wij naar Denemarken om mijn vader te treffen.
Als vraag van verbalisanten:
Hoe komen die telefoons in de auto van je vader?
Als verklaring van verdachte:
Ik heb de tas waar de telefoons in zaten overgezet in de auto. Ik heb alle 10 telefoons in de tas gestopt tussen de kleding.
In die week in Zweden hebben wij die telefoons gestolen.”
4.4 Het hof heeft in reactie op het door de verdediging ingenomen standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, het volgende overwogen:
“Verweren
Het strafrechtelijk verwijt dat verdachte wordt gemaakt luidt - kort gezegd - dat zij zich op 24 mei 2011 in Drachten schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Uit het dossier blijkt - voor zover hier van belang - het volgende.
Op 24 mei 2011 troffen verbalisanten in Drachten een blauwe VW Passat en een rode VW Transporter aan. In en bij de voertuigen werden zes personen aangetroffen; verdachte, haar man, twee broers en haar ouders. Tijdens de aanhouding bevond verdachte zich in de VW Passat. In een tas in de rode VW Transporter werden Iphones aangetroffen, elk afzonderlijk verstopt in kledingstukken. Een aantal van de aangetroffen Iphones bleek afkomstig van diefstallen in Zweden.
Verdachte heeft op 11 augustus 2011 tegenover de verbalisanten verklaard dat zij en haar broers en man vanuit Zweden - via Denemarken - naar Nederland zijn gereden. Zij heeft ook verklaard dat zij samen met een van haar broers in Zweden Iphones heeft gestolen.
Verdachte heeft voorts verklaard dat zij in Denemarken de telefoons tussen de kleding en in een tas in de rode VW Transporter heeft verstopt. Vervolgens zijn zij, haar moeder, broers en man met beide auto's naar Nederland gereden, alwaar haar vader zich bij hen voegde.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van verdachte als niet betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en daardoor niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Verdachte heeft, al dan niet gedwongen door familieleden, de schuld op zich genomen om de overige familieleden vrij te pleiten, aldus de raadsman.
Het hof volgt de raadsman niet in dit verweer. Op grond van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting bestaat onvoldoende grond om aan de juistheid van deze verklaring van verdachte te twijfelen.
Namens verdachte is ter zitting van het hof voorts aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde in Drachten heeft gepleegd. Dat zal hooguit in het buitenland kunnen zijn gebeurd, maar dienaangaande heeft Nederland geen rechtsmacht.
De raadsman heeft voorts de vraag opgeworpen of de handelingen die verdachte heeft verricht wel kunnen worden gekwalificeerd als het verbergen en/of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing, zoals beschreven in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Het delict, strafbaar gesteld in artikel 420bis, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, moet worden beschouwd als voortdurend delict. Dit brengt mee dat hier dit feit ook door verdachte kan worden gepleegd in Drachten, indien zij ook daar de werkelijke aard, de herkomst, de vervreemding en/of de verplaatsing verbergt en/of verhult, althans verbergt en/of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp was en/of dat voorwerp voorhanden heeft, terwijl zij weet dat het voorwerp afkomstig is uit misdrijf.
Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina's 223 en 224 volgt dat verbalisanten op 24 mei 2011 in Drachten in de rode VW Transporter twee boodschappentassen met daarin kleding hebben aangetroffen. In die kleding werden in de zakken van een viertal broeken meerdere van misdrijf afkomstige Iphones aangetroffen. Een van deze Iphones was verpakt in een sok. Uit de verklaring van verdachte volgt dat zij deze Iphones in Denemarken in de kleding heeft verstopt. Het hof overweegt dat het in deze situatie niet anders kan zijn dan dat met die handelingen is bedoeld de herkomst en verplaatsing van de Iphones te verhullen.
Deze situatie heeft verdachte ook doen voortbestaan in Drachten. Gelet hierop heeft verdachte zich in Drachten schuldig gemaakt aan witwassen.”
4.5 Het middel behelst ten eerste de klacht dat het hof ten onrechte in de hiervoor onder 4.4 geciteerde overweging als redengevende omstandigheid heeft vermeld dat zes personen werden aangetroffen in en bij een blauwe VW Passat en een rode VW Transporter, terwijl deze omstandigheid niet voortvloeit uit de gebezigde bewijsmiddelen en het hof evenmin heeft aangegeven waaraan het deze omstandigheid heeft ontleend.
4.6 Klaarblijkelijk heeft het hof de genoemde omstandigheid ontleend aan het proces-verbaal van aanhouding, dat als bewijsmiddel 1 is opgenomen. Daarin relateren de verbalisanten dat zij een blauwe auto en een rood busje zagen staan en dat zij de vier personen in de rode ‘VW Transporterbus’ en de twee personen die zich in de blauwe Passat bevonden hebben meegedeeld dat ze waren aangehouden. Anders dan de steller van het middel betoogt, volgt de redengevende omstandigheid uit dit bewijsmiddel. Daaraan doet niet af dat het hof overweegt dat de personen “in en bij” de voertuigen werden aangetroffen, terwijl in het proces-verbaal van aanhouding staat vermeld dat op het moment van aanhouding de zes personen zich in de auto’s bevonden. Uit het proces-verbaal volgt immers dat de voertuigen bij elkaar stonden, hetgeen betekent dat de personen die zich in de ene auto bevonden zich tevens bij de andere auto bevonden. Daarbij komt dat het hof in dit verband over de positie van de verdachte ten tijde van de aanhouding geen enkel misverstand heeft laten bestaan door in de volgende zin te overwegen dat de verdachte zich tijdens de aanhouding in de VW Passat bevond.
4.7 In de tweede plaats bevat het middel de klacht dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door te overwegen dat art. 420bis, eerste lid, onder a, Sr moet worden beschouwd als een voortdurend delict. Ook zou het hof hebben blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de termen ‘verbergen’ en ‘verhullen’ als bedoeld in de genoemde bepaling.
4.8 In de onderhavige zaak doet zich de situatie voor dat de verdachte in Zweden gestolen telefoons heeft verstopt in de auto en deze later heeft verplaatst naar de rode VW Transporter, terwijl de verdachte in Drachten is aangehouden. Zij bevond zich op dat moment in de blauwe VW Passat. De tenlastelegging en de bewezenverklaring zien op het verbergen en/of verhullen van de herkomst en de verplaatsing van de telefoons in Drachten. Naar mijn mening staat de enkele omstandigheid dat de verdachte de telefoons al op een eerder moment – buiten Nederland – in de VW Transporter heeft verstopt niet aan een bewezenverklaring in de weg. In de memorie van toelichting behorend bij het voorstel dat heeft geleid tot bij de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606 wordt ten aanzien van de termen ‘verbergen’ en ‘verhullen’ het volgende opgemerkt2.:
"Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben en geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen "verbergen" en "verhullen" impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken.”
4.9 Niet alleen het verbergen, maar ook het verborgen houden kan als doel hebben de herkomst en de verplaatsing te verbergen en te verhullen. Het effect daarvan kan eveneens zijn dat de illegale herkomst dan wel de vindplaats van gelden of voorwerpen aan het zicht van de strafvorderlijke autoriteiten wordt onttrokken. De wetsgeschiedenis staat niet in de weg aan een opvatting waarbij het “verborgen houden” eveneens onder de reikwijdte van art. 420bis, eerste lid, onder a, Sr valt, terwijl een dergelijke opvatting in overeenstemming is met het door de wetgever vooropgezette belang van het bevorderen van een effectieve strafbaarstelling van witwassen. In deze lijn heeft de Hoge Raad in een zaak waarin de verdachte in het buitenland banksaldi had aangehouden op rekeningen op naam van anderen dan de verdachte, die naar de verdachte wist van misdrijf afkomstig waren, in aanmerking genomen dat het “verbergen of verhullen” zoals bedoeld in art. 420bis Sr niet enkel kan bestaan uit gedragingen waarmee wordt bewerkstelligd dat deze saldi op een zodanige rekening worden gestort, maar ook uit gedragingen waardoor plaatsing van die saldi op een zodanige rekening voortduurt.3.
4.10 Uit het voorafgaande volgt dat ook het bestendigen van de verborgen of verhulde toestand in voorkomende gevallen kan worden aangemerkt als het ‘verbergen’ respectievelijk ‘verhullen’ als bedoeld in art. 420bis, eerste lid, onder a, Sr. De overweging van het hof, dat deze bepaling als een voortdurend delict moet worden beschouwd, begrijp ik in deze zin en getuigt aldus bezien niet van een onjuiste rechtsopvatting.
4.11 Ten derde behelst het middel de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte in Drachten enige gedraging heeft verricht als gevolg waarvan het verbergen van de herkomst of de verplaatsing van de telefoons heeft voortbestaan of daadwerkelijk werd bevorderd. Daartoe merkt de steller van het middel nog op dat de verdachte zich niet bevond in de auto waarin de telefoons zijn aangetroffen, zodat niet kan worden geoordeeld dat de verdachte de telefoons in Drachten onder zich of in haar macht heeft gehad.
4.12 De kennelijk aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat van witwassen in de zin van art. 420bis, eerste lid, onder a, Sr in de regel eerst sprake kan zijn in geval de verdachte de desbetreffende voorwerpen onder zich heeft of in zijn macht heeft, vindt geen steun in de wetsgeschiedenis. De toenmalige minister van justitie merkte te dien aanzien op4.:
"Meer in het bijzonder heeft de heer Dittrich mij gevraagd of ik met de strafbaarstelling heb bedoeld dat de verdachte het voorwerp ook echt onder zich moet hebben of in zijn macht moet hebben, om - zo begrijp ik het - de verdachte voor witwassen te kunnen veroordelen. Het antwoord op de gestelde vraag moet ontkennend zijn. Onderscheid moet worden gemaakt tussen de handelingen omschreven in onderdeel a van het eerste lid van de artikelen 420bis en 420quater Sr en de handelingen omschreven in onderdeel b. Laatstbedoelde handelingen ("verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruik maken") veronderstellen inderdaad feitelijke zeggenschap ten aanzien van het voorwerp, al is niet vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid van de verdachte bevindt (zie ook de memorie van toelichting, Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 14/15). Dit is anders bij het "verbergen of verhullen" als bedoeld in onderdeel a. Dit blijkt reeds hieruit dat hieronder ook valt degene die verbergt of verhult "wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft". Dan heeft niet de verdachte, maar juist een ander het voorwerp - in juridische of feitelijke zin - onder zich. Voor de uitleg van de termen "verbergen" en "verhullen" is van belang dat zij een zekere doelgerichtheid impliceren; de handelingen zijn erop gericht om het zicht op de aard, herkomst enz. van voorwerpen te bemoeilijken en zijn ook geschikt om dat doel te bereiken. Onder omstandigheden kan ook iemand zich hieraan schuldig maken die het betrokken voorwerp niet daadwerkelijk onder zich of in zijn macht heeft. Ik denk bijvoorbeeld aan de adviseur die een (papieren) constructie bedenkt en uitvoert, waardoor een voorwerp dat zich in de macht van een ander (zijn opdrachtgever) bevindt, de schijn van legaliteit verkrijgt. Onder omstandigheden zou dergelijk handelen door de rechter onder de nieuwe strafbepalingen kunnen worden gekwalificeerd."
4.13 In dit verband moet dan ook onderscheid worden gemaakt tussen de beide verschijningsvormen van witwassen, zoals neergelegd in art. 420bis Sr. In de onderhavige zaak is niet het voorhanden hebben van de telefoons als bedoeld in art. 420bis, eerste lid, onder b, Sr ten laste gelegd, maar de in art. 420bis, eerste lid, onder a, Sr geregelde variant. Daarbij komt dat uit de bewijsconstructie van het hof volgt dat de verdachte de telefoons in een tas tussen kleding heeft verstopt – onder andere in een sok -, terwijl zij deze vervolgens in de VW Transporter heeft geladen, terwijl de VW Transporter en de VW Passat waarin de verdachte plaatsnam samen in Nederland reden. Het vervoer vond plaats in een ander land dan Zweden, waar de telefoons waren gestolen. Dat betekent dat de voorwerpen uit het economisch verkeer in het land van herkomst zijn gebracht. Het oordeel van het hof, dat de verdachte zich aldus te Drachten schuldig heeft gemaakt aan het verbergen en/of verhullen van de herkomst van de mobiele telefoons – in de ruime zin van het bestendigen van de verborgen of verhulde toestand - terwijl zij wist dat die voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf, acht ik dan ook niet onbegrijpelijk, zodat ook deze klacht faalt.5.
4.14 Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5.1 Het tweede middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat de verdachte de herkomst en de verplaatsing van mobiele telefoons heeft verborgen en/of verhuld als bedoeld in art. 420bis, eerste lid, onder a, Sr. Volgens de steller van het middel kunnen de bewezen verklaarde feiten niet als ‘witwassen’ worden gekwalificeerd.
5.2 In de bespreking van het eerste middel ligt besloten dat ik meen dat ook dit middel niet kan slagen. Ik beperk mij in het onderstaande dan ook tot enkele aanvullende opmerkingen.
5.3 De steller van het middel beroept zich op recente rechtspraak van de Hoge Raad met als strekking dat een verdachte die een uit eigen misdrijf verkregen voorwerp voorhanden heeft of verwerft zich eerst schuldig maakt aan het witwassen van dat voorwerp indien sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben dan wel verwerven van dat voorwerp en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.6.
5.4 De Hoge Raad stelt in de bedoelde rechtspraak voorop dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dat geldt ook voor de in de onderhavige zaak toepasselijke variant van art. 420bis, eerste lid, onder a, Sr. Voor het overige heeft de rechtspraak waarop de verdachte doelt betrekking op de strafbaarstelling van art. 420bis, eerste lid, sub b, Sr en nog meer specifiek op het voorhanden hebben dan wel verwerven van de desbetreffende voorwerpen. Die jurisprudentie kan in verband worden gebracht met de onwenselijkheid van automatische dubbele veroordelingen in het kader van art. 420bis, eerste lid, onder b, Sr. Daarmee correspondeert een zekere voorkeur voor vervolging wegens het gronddelict in plaats van de binnenbocht van een vervolging ter zake van witwassen. Dat risico is hier niet aanwezig, alleen al omdat de regels van rechtsmacht in de weg staan aan een vervolging van de Roemeense verdachte in Nederland voor de diefstal van telefoons in Zweden. Daarbij komt dat de bewijsconstructie van het hof in het onderhavige geval is toegespitst op het verbergen en verhullen van de herkomst en de verplaatsing van de gestolen telefoons.
5.5 Het verbergen en/of verhullen van de herkomst en de verplaatsing van de telefoons is in verband met het bepaalde in art. 420bis, eerste lid, onder a, Sr ten laste gelegd en door het hof bewezen verklaard. Bij de bespreking van het eerste middel heb ik uiteengezet dat het desbetreffende oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is. De verdachte heeft de door haar in de kleding en in de auto verstopte telefoons in Nederland verstopt gehouden en buiten het economisch verkeer van Zweden gebracht. Het handelen van de verdachte was erop gericht het zicht op de herkomst, de vindplaats en de verplaatsing van de telefoons te bemoeilijken en was ook geschikt om dat doel te bereiken. Het verstoppen en verstopt houden van uit misdrijf verkregen voorwerpen kan aldus onder het bereik van art. 420bis, eerste lid, onder a, Sr worden gebracht.7.Anders dan de steller van het middel aanvoert, volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de gestolen telefoons in de VW Transporter. Daartoe wijs ik in het bijzonder op bewijsmiddel 4, waarin de verdachte op de vraag van verbalisanten hoe de telefoons in de auto van haar vader komen, antwoordt dat zij de tas waar de telefoons in zaten heeft overgezet in de auto en dat zij de telefoons in de tas tussen de kleding heeft gestopt.
5.6 Ook het tweede middel is tevergeefs voorgesteld.
6. Het derde middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte in de strafmotivering heeft opgenomen dat de verdachte in de VW Transporter van Denemarken naar Nederland is gereden, terwijl dat uit de gebezigde bewijsmiddelen en/of het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken.
6.1 Het hof heeft in de strafmotivering het volgende overwogen:
“Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van Iphones. Zij heeft de Iphones, waarvan zij wist dat deze van diefstal afkomstig waren, in kledingstukken verborgen en deze kleding vervolgens in tassen gestopt en in de VW Transporter gedeponeerd.
Vervolgens is verdachte met anderen met het voertuig vanuit Denemarken naar Nederland gereden. Verdachte heeft door haar handelen opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie onttrokken en de belangen van de rechtmatige eigenaren van de Iphones geschaad.”
6.2 Naar mijn mening berust het middel op een onjuiste lezing van het arrest. Het hof heeft overwogen dat de “verdachte met anderen met het voertuig vanuit Denemarken naar Nederland (is) gereden”. Die overweging impliceert niet dat de verdachte zich in Drachten daadwerkelijk in de VW Transporter bevond. De overweging begrijp ik aldus dat de verdachte en anderen vanuit Denemarken naar Nederland zijn gereden, onder meer met de VW Transporter. Aldus gelezen, is de overweging niet onbegrijpelijk, terwijl de daaraan ten grondslag liggende gegevens ter terechtzitting ter sprake zijn gekomen.
7. Ook het derde middel is tevergeefs voorgesteld.
8. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met toepassing van de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende verkorte motivering. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑01‑2014
Zie de memorie van toelichting bij de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606 (Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 14-15).
Zie HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF5557, NJ 2009/147 m.nt. Borgers. Zie ook de conclusie van voor dit arrest van mijn ambtgenoot Knigge, waarin wordt toegelicht dat een dergelijke opvatting in overeenstemming is met de betekenis die de term ‘verbergen’ elders in het wetboek heeft.
Zie ten aanzien van geld dat is verstopt in een portier van een auto: HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013: BY8957 en ten aanzien van geld dat per vliegtuig naar China wordt overgebracht: HR 27 maart 2012, ECLI:NL: HR:2012:BT8765.
Zie onder meer HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655, HR 19 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1356, HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:898 en HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR: 2013:BX6910, NJ 2013/266, m.nt. Borgers, HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:121 en HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3302.
Vgl. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8957.
Beroepschrift 26‑06‑2013
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Zaaknummer: S 12/04564
SCHRIFTUUR
houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1989, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verzoekster tot cassatie van een haar betreffend arrest van het gerechtshof te Leeuwarden, uitgesproken op 21 september 2012.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften doordat het hof onjuist, onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat artikel 420bis lid 1 onder a Sr een voortdurend delict is en/of op onjuiste, onbegrijpelijke althans ontoereikende gronden heeft bewezen verklaard dat verzoekster zich in Drachten heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
Toelichting
1.
Het hof heeft ten laste van verzoekster bewezen verklaard
‘dat zij op 24 mei 2011, te Drachten, van voorwerpen, te weten mobiele telefoons (merk: Apple), de herkomst en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, terwijl zij wist dat dat voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf.’
2.
Verzoeksters raadsman mr. P.D. Popescu heeft in hoger beroep betoogd dat verzoekster dient te worden vrijgesproken. Dit verweer is door het hof als volgt samengevat:
‘Namens verdachte is ter zitting van het hof voorts aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde in Drachten heeft gepleegd. Dat zal hooguit in het buitenland kunnen zijn gebeurd, maar dienaangaande heeft Nederland geen rechtsmacht.’
3.
Het hof heeft dit verweer als volgt verworpen (verkort arrest, pag. 3):
‘Het delict, strafbaar gesteld in artikel 420bis, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, moet worden beschouwd als een voortdurend delict. Dit brengt mee dat hier dit feit ook door verdachte kan worden gepleegd in Drachten, indien zij ook daar de werkelijke aard, herkomst, de vervreemding en/of de verplaatsing verbergt en/of verhult, althans verbergt en/of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp was en/of dat voorwerp voorhanden heeft, terwijl zij weet dat het voorwerp afkomstig is uit misdrijf. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina's 223 en 224 volgt dat de verbalisanten op 24 mei 2011 in Drachten in de rode VW Transporter twee boodschappentassen met daarin kleding hebben aangetroffen. In die kleding werden in de zakken van een viertal broeken meerdere van misdrijf afkomstige Iphones aangetroffen. Een van deze Iphones was verpakt in een sok. Uit de verklaring van verdachte volgt dat zij deze Iphones in Denemarken in de kleding heeft verstopt. Het hof overweegt dat het in deze situatie niet anders kan zijn dan dat met die handelingen is bedoeld de herkomst en verplaatsing van de iPhones te verhullen. Deze situatie heeft de verdachte ook doen voortbestaan in Drachten. Gelet hierop heeft verdachte zich in Drachten schuldig gemaakt aan witwassen.’
4.
Volgens de bewijsvoering van het hof heeft verzoekster samen met haar broer iPhones gestolen in Zweden, heeft zij deze iPhones in Zweden in een tas tussen kleding verstopt in een auto, is verzoekster met haar twee broers en echtgenoot vanuit Zweden naar Denemarken gereden om aldaar hun vader te treffen, heeft verzoekster de tas met kleding in Denemarken overgebracht naar de auto van haar vader alsmede de telefoons in de tas tussen de kleding gestopt, is verzoekster met haar broers, moeder en echtgenoot met beide auto's naar Nederland gereden en is zij in Drachten aangehouden als een van zes personen die zich bevonden in een blauwe Passat en een rode Volkswagen Transporter (vgl. bewijsmiddelen 1, 2 en 4 en pag. 2 en 3 van het verkorte arrest).
5.
In de nadere bewijsoverweging van het hof wordt als redengevende omstandigheid vermeld dat zes personen werden aangetroffen in en bij een blauwe VW Passat en een rode VW Transporter. Deze omstandigheid volgt evenwel niet uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt (daaruit blijkt slechts dat vier personen zich in de rode VW Transporter bevonden, en twee zich in de blauwe Passat, zie bewijsmiddel 1), terwijl het hof evenmin heeft aangegeven waaraan het deze omstandigheid heeft ontleend: enkel is vermeld dat dit ‘uit het dossier blijkt.’ Daarmee is niet voldaan aan de eisen die artikel 359 Sv stelt en kan het arrest reeds om die reden niet in stand blijven.
Vgl. ook HR 24 juni 2003, NJ 2004/165 m.nt. Reijntjes
6.
's Hofs opvatting dat artikel 420bis lid 1 onder a Sr moet worden beschouwd als een voortdurend delict getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Dat geldt eveneens voor zijn uitleg van de termen ‘verbergen’ en ‘verhullen’ als bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder a Sr, erop neerkomend dat verzoekster het in Denemarken verstoppen van telefoons heeft doen voortbestaan in Drachten. Althans zijn die oordelen onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd.
7.
Naar zijn wettelijke omschrijving kan van artikel 420bis lid 1 onder a Sr niet worden vastgesteld dat dit als voortdurend delict is vormgegeven, ofwel daaruit blijkt niet van strafbaarstelling van een verboden toestand.
Vgl. J. de Hullu, Materieel strafrecht, 2012, II.2.11
8.
In de memorie van toelichting op artikel 420bis Sr is erop gewezen dat ‘verbergen’ en ‘verhullen’ in de zin van deze bepaling een zekere doelgerichtheid impliceren: de handelingen moeten erop zijn gericht het zicht op de aard, herkomst enz. van voorwerpen te bemoeilijken en moeten voorts geschikt zijn om dat doel te bereiken. Voorts blijkt uit de memorie van toelichting dat slechts onder zeer bepaalde omstandigheden verbergen of verhullen in de zin van artikel 420bis lid 1 onder a Sr kan plaatsvinden in de situatie dat de verdachte het voorwerp niet onder zich of in zijn macht heeft:
‘Onder omstandigheden kan ook iemand zich hieraan schuldig maken die het betrokken voorwerp niet daadwerkelijk onder zich of in zijn macht heeft. Ik denk bijvoorbeeld aan de adviseur die een (papieren) constructie bedenkt en uitvoert, waardoor een voorwerp dat zich in de macht van een ander (zijn opdrachtgever) bevindt, de schijn van legaliteit verkrijgt. Onder omstandigheden zou dergelijk handelen door de rechter onder de nieuwe strafbepalingen kunnen worden gekwalificeerd.’
9.
Zelfs als moet worden aangenomen dat ‘verbergen’ en ‘verhullen’ als bedoeld in de witwasbepalingen ook het effect van die transacties (het aan het zicht onttrokken zijn van de voorwerpen) omvat, derhalve verborgen of verhuld houden, geldt dat louter passief blijven voor de invulling daarvan onvoldoende is. Ter illustratie: verbergen als bedoeld in artikel 189 Sr omvat volgens het gestelde in Noyon Langemeijer Remmelink mede verborgen houden, mits hierdoor het verborgen blijven van de voorwerpen daadwerkelijk wordt bevorderd.
Vgl.:
- —
NLR, aant. 7 op artikel 189, noot 2
- —
conclusie AG Knigge voor HR 9 december 2008, NJ 2009/147
10.
Volgens Uw Raad kan verbergen of verhullen zoals bedoeld in artikel 420bis Sr bestaan uit gedragingen waardoor dat voortduurt. Zo kan het beheren van uit misdrijf afkomstige banksaldi bij buitenlandse banken verbergen of verhullen in vorenbedoelde zin opleveren. Als het (enkele) voeren van beheer vanuit de woonplaats van de verdachte in Nederland geschiedt, kan derhalve als pleegplaats Nederland worden aangenomen.
Vgl. HR 9 december 2008, NJ 2009/147
11.
Verzoekster bevond zich niet in de auto waarin alle telefoons zijn aangetroffen en kan niet worden geoordeeld de telefoons in Drachten onder zich of in haar macht te hebben gehad. Enige gedraging, gepleegd in Drachten, als gevolg waarvan het verbergen of verhullen van de herkomst of verplaatsing van de telefoons aldaar heeft voortbestaan of daadwerkelijk werd bevorderd en die de door de wetgever vereiste doelgerichtheid impliceren, kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid.
12.
Derhalve is de bewezenverklaring onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed.
13.
Gelet op deze omstandigheden kan het arrest niet in stand blijven.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften doordat het hof onjuist, onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat verzoekster de herkomst en de verplaatsing van mobiele telefoons heeft verborgen en/of verhuld als bedoeld in artikel 420bis lid 1 onder a Sr, althans de bewezenverklaarde feiten als ‘witwassen’ heeft gekwalificeerd.
Toelichting
1.
Het hof heeft ten laste van verzoekster bewezen verklaard
‘dat zij op[datum], te Drachten, van voorwerpen, te weten mobiele telefoons (merk: Apple), de herkomst en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, terwijl zij wist dat dat voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf’.
2.
Het hof heeft voorts dit feit gekwalificeerd als
‘witwassen.’
3.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de telefoons afkomstig zijn uit door verzoekster zelf in Zweden en/of Denemarken gepleegde misdrijven, althans uit deels door verzoekster zelf gepleegde misdrijven. Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster in Denemarken de telefoons in een VW Transporter in een boodschappentas met kleding heeft verstopt en dat zij ‘deze situatie’ in Drachten heeft doen voortbestaan, doordat verzoekster met anderen met twee auto's (een VW Passat en een VW Transporter) vanuit Denemarken naar Nederland is gereden, alwaar zij in Drachten in de VW Passat is aangehouden.
4.
In de toelichting op het eerste middel is er reeds op gewezen dat volgens de memorie van toelichting, om van ‘verbergen’ en ‘verhullen’ in de zin van artikel 420bis Sr te kunnen spreken, de verweten handelingen erop moeten zijn gericht het zicht op de aard, herkomst enz. van voorwerpen te bemoeilijken en voorts geschikt moeten zijn om dat doel te bereiken. De memorie van toelichting vermeldt voorts dat het vaak zal gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren:
‘Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meer handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken.
Juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat werkelijke aard, herkomst, vindplaats, rechten enzovoort buiten beeld blijven. Het voorgaande sluit niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen zou kunnen opleveren, hoewel in zo'n geval waarschijnlijk eerder gesproken kan worden van een van de gedragingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van de artikelen 420bis en 420quater (zie hierna).’
Vgl. Kamerstukken II 1999/00, 27 159, nr. 3, pag. 14 en 15
5.
Over de invulling van het verbergen of de verhulling van de verplaatsing wordt in de wetgeschiedenis niet meer opgemerkt dan dat dat vaak zal neerkomen op het verbergen van de vindplaats:
‘De trits feiten die volgens de richtlijn verhuld kunnen worden (werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of eigendom van voorwerpen), is in zijn geheel in artikel 420bis, eerste lid, onder a, overgenomen. Veelal zullen feiten samenvallen, dat wil zeggen tezamen door een en dezelfde witwashandeling worden verhuld. Zo zal het verbergen of verhullen van de vervreemding of de verplaatsing vaak neerkomen op het verbergen van de vindplaats of de rechthebbende.’
Vgl. Kamerstukken II 1999/00, 27 159, nr. 3, pag. 15
6.
Volgens Uw Raad maakt een verdachte die een uit eigen misdrijf verkregen voorwerp onder zich heeft of verwerft zich eerst schuldig aan het witwassen van dat voorwerp indien sprake is van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp gericht karakter heeft.
Vgl.:
- —
HR 8 januari 2013, NJ 2013, 266
- —
HR 18 juni 2013, LJN C3302
7.
Uit enkele arresten van uw Raad, gewezen op 8 januari 2013 en 18 juni 2013, blijkt dat de daarin onderscheidenlijk vastgestelde feiten de kwalificatie witwassen niet konden dragen, ofschoon het steeds (mede) ging om het ongezien vervoeren en/of verstoppen van uit misdrijf verkregen voorwerpen (het in de kleding in een afgetaped pakje meegedragen van uit misdrijf afkomstige 50 euro-biljetten, het bewaren van uit misdrijf afkomstig geld in een kluis in de woning, het buiten het zicht van diverse banken en de Belastingdienst houden van uit misdrijf verkregen gelden en het verbergen van uit misdrijf afkomstig geld in een zak in een vaste halkast alsmede in een keukenla onder een bestekbak).
Vgl:
- —
HR 8 januari 2013, LJN BX4449
- —
HR 8 januari 2013, LJN BX4605
- —
HR 8 januari 2013, LJN BX6910
- —
HR 18 juni 2013, LJN CA3302
8.
Het enkele ‘doen voortbestaan’ van de plaatsing van telefoons in kleding in een tas in een auto levert nog niet op een reeks van handelingen die het zicht op de herkomst of de verplaatsing bemoeilijkt en is daartoe evenmin geschikt. Daartoe kan in aanmerking worden genomen dat een mobiele telefoon doorgaans buiten het zicht van derden in bijvoorbeeld kleding wordt bewaard.
9.
Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen in verzoeksters zaak blijkt weliswaar dat zij heeft verklaard de telefoons te hebben verstopt, maar daaruit volgt nog niet dat deze gedraging ook (kennelijk) gericht is geweest op het (daadwerkelijk) verbergen of verhullen van de criminele herkomst of de verplaatsing van de telefoons. Het hof heeft dit miskend. Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen kan juist worden afgeleid dat op kennelijk eenvoudige wijze kon worden achterhaald wie de eigenaren van de in beslag genomen telefoons waren en derhalve dat de telefoons van misdrijf afkomstig waren (daartoe was slechts nodig het verzenden van de IMEI-nummers naar Apple, vgl. bewijsmiddel 3). Zo bezien heeft het arrest een zweem van innerlijke tegenstrijdigheid.
10.
Voorts kan uit de bewijsmiddelen niets worden afgeleid omtrent verzoeksters bewustzijn van de aanwezigheid van telefoons in de andere auto (de VW Transporter) in Drachten.
11.
Derhalve is de bewezenverklaring, althans de kwalificatiebeslissing, onjuist althans onbegrijpelijk dan wel onvoldoende met redenen omkleed.
12.
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel 3
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften doordat het hof onjuist, onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd in de strafmotivering heeft aangenomen dat verzoekster in de VW Transporter van Denemarken naar Nederland is gereden, terwijl dat uit de gebruikte bewijsmiddelen en/of het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken.
Toelichting
1.
Het hof heeft het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 112 dagen onder meer als volgt gemotiveerd:
‘Verdachte (…) heeft (…) Iphones, waarvan zij wist dat deze van diefstal afkomstig waren, in kledingstukken verborgen en deze kleding vervolgens in tassen gestopt en in de VW Transporter gedeponeerd. Vervolgens is verdachte met anderen met het voertuig vanuit Denemarken naar Nederland gereden. Verdachte heeft door haar handelen opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie ontrokken en de belangen van de rechtmatige eigenaren van de Iphones geschaad.’
2.
Deze overweging onbegrijpelijk nu daarin tot uitdrukking is gebracht vermeld dat verzoekster in de VW Transporter — waarin zich de gestolen telefoons bevonden — naar Nederland is gereisd, terwijl het hof in zijn nadere bewijsoverweging is vastgesteld dat verzoekster is aangehouden in een VW Passat en voorts uit de bewijsmiddelen noch het verhandelde ter terechtzitting kan blijken dat verzoekster in de VW Transporter reisde.
3.
Gezien deze omstandigheden is de strafmotivering onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed. Daarom kan het arrest niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. W.H. Jebbink, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam aan het Singel 362, die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster in cassatie.
Amsterdam, 26 juni 2013,
W.H. Jebbink