Deze zaak is eerder aan de Hoge Raad voorgelegd. De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3028, NJ 2016/82 m.nt. Keulen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 18 april 2014 vernietigd en de zaak teruggewezen naar dat hof. Het onderhavige beroep in cassatie is gericht tegen het arrest van het hof Den Haag na terugwijzing.
HR, 21-11-2017, nr. 16/01481
ECLI:NL:HR:2017:2962
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-11-2017
- Zaaknummer
16/01481
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2962, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑11‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1271, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1271, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑10‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2962, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑11‑2016
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0470
Uitspraak 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Witwassen, art. 420bis Sr. "Onmiddellijke" afkomst uit "eigen" misdrijf? Vervolg op HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3028. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842 m.b.t. “verwerven” en “voorhanden hebben” a.b.i. art. 420bis.1.b en 420quater.1.b Sr. In het bestreden arrest ligt als het oordeel van het Hof besloten dat het niet aannemelijk is geworden dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. Het Hof heeft daartoe in aanmerking genomen dat door of namens verdachte niet met voldoende concretisering is aangevoerd dat dit geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is, in welk verband het Hof mede betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat verdachte verdere vragen omtrent de herkomst niet heeft willen beantwoorden. ꞌs Hofs oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is – mede gelet op de bewijsvoering en de aard van het bewezenverklaarde feit (het aanwezig hebben van henneptoppen) – toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
21 november 2017
Strafkamer
nr. S 16/01481
NA/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 februari 2016, nummer 22/005090-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als "witwassen".
2.2.1.
Door het Hof is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 14 mei 2009, in de gemeente Rotterdam een contant geldbedrag van in totaal € 93.063,27 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag, geheel dan wel gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
a. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2016 verklaard -zakelijk weergegeven-:
De € 90.000,- is afkomstig van de verkoop van de partij hennep waar nog 9,5 kilo van over was. Die tas met geld is naast de doos met hennep aangetroffen. Over de herkomst van dit bedrag wil ik geen verdere vragen beantwoorden.
b. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 juli 2012 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het geld dat de politie heeft aangetroffen is van mij. Ik bewaarde het geld onder de trapkast in een paar tassen.
2. Een proces-verbaal witwassen d.d. 1 oktober 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2009164536.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 14 mei 2009 werd op [a-straat 1] te Rotterdam een hennepdrogerij aangetroffen. In de woning van verdachte [verdachte] werd een geldbedrag van € 93.063,27 aangetroffen, in coupures van € 500 (1x), € 200 (1x), € 100 (4x), € 50 (1708x), € 20 (32x), € 10 (88x), € 5 (32x) en € 4.883.27 muntgeld.
Er werden diverse aankoopbewijzen aangetroffen van meubels die contant betaald waren in 2008 en 2009.
Witwastypologie → kleine coupures.
3. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 15 mei 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2009164536-15.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 15 mei 2009 afgelegde verklaring van [verdachte]:
Ik heb een WAO-uitkering van 1150,- netto per maand. Ik woon ongeveer 11 jaar op [a-straat 1] te Rotterdam met mijn partner [betrokkene] en haar zoontje.
Niemand anders maakt daarnaast gebruik van de woning. Ik heb een sleutel van [a-straat 1] te Rotterdam en ik deel die met [betrokkene] en mijn moeder heeft een sleutel.
Ik huur mijn woning voor 600 euro per maand en ik betaal 300 euro aan hypotheek voor de woning in Rheezerveen.
Mijn vriendin heeft geen inkomsten. De aangetroffen eurobiljetten zijn mijn levenskapitaal, mijn spaargeld. Rond de 90.000 euro.
De meterkast bevindt zich aan de buitenzijde van mijn woning. Daar zit wel een slot op, maar hij heeft ook een hele tijd opengestaan.
De kwekerij in mijn woning in Rheezerveen is van mij. Ik denk dat er ongeveer 200 planten staan.
Ik geef geen antwoord op vragen over de woning [a-straat 1]."
2.2.3.
In eerste aanleg is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, ten laste van de verdachte tevens bij in zoverre onherroepelijk geworden vonnis bewezenverklaard dat hij:
"1. op 14 mei 2009 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid henneptoppen, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.3.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
De € 90.000,- is afkomstig van de verkoop van de partij hennep waar nog 9,5 kilo van over was. Die tas met geld is naast de doos met hennep aangetroffen. (...)
U vraagt mij naar de herkomst van het bedrag. Over de herkomst van dit bedrag wil ik geen verdere vragen beantwoorden."
2.3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde en bij de stukken gevoegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden onder meer het volgende in:
"In de visie van de verdediging heeft cliënt (...) met voldoende concretisering aangevoerd hoe het aangetroffen geldbedrag in de gangkast onmiddellijk door eigen eerdere verkoop van de partij hennep - waarvan het restant in de gangkast lag - heeft verworven of voorhanden heeft gehad.
Cliënt verklaart ten aanzien van het aangetroffen geld in de gangkast dat dit geld afkomstig is van de handel in hennep. Hij had een partij hennep. Hij was bezig deze te verkopen. Het restant van de partij hennep, te weten ongeveer 9970 gram henneptoppen, was nog niet verkocht en lag in een grote kartonnen doos naast de boodschappentas met geld.
(...)
Naar mijn mening is door de verklaring van cliënt aannemelijk geworden dat het aangetroffen geldbedrag in de gangkast onmiddellijk afkomstig is door een cliënt zelf begaan misdrijf, namelijk het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit 1.
(...)
In het onderhavige geval blijkt naar mijn mening zonder meer dat cliënt door eigen verkoop van een partij hennep heeft verworven of voorhanden gehad. Uit het pv van bevindingen d.d. 14 mei 2009 over het binnentreden blijkt dat de doos met henneptoppen naast de boodschappentas met geld stond.
(...)
Ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag in de gangkast, in totaal € 88.180,00, kan naar mijn mening alleen bewezen worden dat hij dit geldbedrag verworven dan wel voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig was van enig misdrijf. Voor het overige verzoek ik u cliënt vrij te spreken.
In de visie van de verdediging is aannemelijk geworden dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit het bewezenverklaarde feit 1.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen is gebleken dat cliënt het criminele geld enkel voorhanden had. Hij heeft niet getracht het geld te verhullen of te verbergen. Gelet op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad verzoek ik u cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu het enkel voorhanden hebben van een geldbedrag - zonder handelingen verricht te hebben om het geld te verbergen dan wel te verhullen - niet als witwassen kan worden gekwalificeerd."
2.4.
Het Hof heeft het onder 2.2.1 weergegeven bewezenverklaarde gekwalificeerd als "witwassen". Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, te dier zake het volgende in:
"De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven dat hij wist dat het in beslag genomen papiergeld van misdrijf afkomstig was. Hij heeft over de herkomst van dit bedrag echter geen verdere vragen willen beantwoorden en daarmee heeft hij niet met voldoende concretisering aangevoerd dat dit bedrag afkomstig was uit een door hemzelf begaan misdrijf."
2.5.
In zijn arrest van 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, NJ 2017/216 heeft de Hoge Raad met betrekking tot de delictsgedragingen "verwerven" en "voorhanden hebben", zoals opgenomen in art. 420bis, eerste lid onder b, en art. 420quater, eerste lid onder b, Sr, het volgende overwogen:
"2.4.1. (...) Ten aanzien van het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die "onmiddellijk" uit "eigen" misdrijf afkomstig zijn, geldt dat die gedragingen niet zonder meer als gewoon (schuld)witwassen kunnen worden gekwalificeerd. Wanneer het gaat om gewoon (schuld)witwassen bestaande in het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit de motivering van de uitspraak kunnen worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtspraak over de kwalificeerbaarheid van gewoon (schuld)witwassen houdt in dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het gewoon (schuld)witwassen van die voorwerpen, een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren respectievelijk twee jaren is gesteld. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
2.4.2.
Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing omtrent de "onmiddellijke" afkomst uit "eigen" misdrijf zijn als factoren vooral van belang of:
(i) naast het tenlastegelegde witwassen sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, door middel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de buit van een door de verdachte zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel
(ii) rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van - kort gezegd - het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel
(iii) de juistheid in het midden is gelaten van hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf."
2.6.
In het bestreden arrest ligt als oordeel van het Hof besloten dat niet aannemelijk is geworden dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Het Hof heeft daartoe in aanmerking genomen dat door of namens de verdachte niet met voldoende concretisering is aangevoerd dat dit geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is, in welk verband het Hof mede betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte verdere vragen omtrent de herkomst niet heeft willen beantwoorden. ꞌs Hofs oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is - mede gelet op de onder 2.2.2 weergegeven bewijsvoering en de aard van het onder 2.2.3 genoemde bewezenverklaarde feit (het aanwezig hebben van henneptoppen) - toereikend gemotiveerd.
2.7.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2017.
Conclusie 03‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Witwassen, art. 420bis Sr. "Onmiddellijke" afkomst uit "eigen" misdrijf? Vervolg op HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3028. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842 m.b.t. “verwerven” en “voorhanden hebben” a.b.i. art. 420bis.1.b en 420quater.1.b Sr. In het bestreden arrest ligt als het oordeel van het Hof besloten dat het niet aannemelijk is geworden dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. Het Hof heeft daartoe in aanmerking genomen dat door of namens verdachte niet met voldoende concretisering is aangevoerd dat dit geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is, in welk verband het Hof mede betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat verdachte verdere vragen omtrent de herkomst niet heeft willen beantwoorden. ꞌs Hofs oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is – mede gelet op de bewijsvoering en de aard van het bewezenverklaarde feit (het aanwezig hebben van henneptoppen) – toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Nr. 16/01481 Zitting: 3 oktober 2017 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Bij arrest van 26 februari 2016 heeft het gerechtshof Den Haag de verdachte wegens “witwassen” veroordeeld en het in beslag genomen geldbedrag van € 93.063,27 verbeurd verklaard.1.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof het bewezen verklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als witwassen.
4. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat:
“hij op 14 mei 2009, in de gemeente Rotterdam een contant geldbedrag van in totaal € 93.063,27 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag, geheel dan wel gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf.”
5. In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld voor – kort samengevat – het aanwezig hebben van een hoeveelheid henneptoppen op 14 mei 2009 (feit 1) en het aanwezig hebben van 238 hennepplanten en 65 (jonge) hennepstekken op 15 mei 2009 (feit 3). De verdachte is vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, te weten de diefstal van elektriciteit in de periode van 1 april 2008 tot en met 14 mei 2009 te Rotterdam. Ter zake van het onder 4 ten laste gelegde (witwassen) is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hoger beroep van de officier van justitie was beperkt tot het onder 4 ten laste gelegde.
6. In zijn arrest van 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1090 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“3.3.1.
Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er - kort gezegd - op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.
3.3.2.
Indien de feitenrechter zijn kwalificatiebeslissing in de hierboven onder 3.3.1 bedoelde zin heeft gemotiveerd, kan die motivering in cassatie worden getoetst. Maar ook indien de feitenrechter de bewezenverklaring zonder hierop gerichte motivering als (schuld)witwassen heeft gekwalificeerd omdat zich (kennelijk) niet een geval voordoet als hiervoor onder 3.3.1 bedoeld, kan dat (kennelijke) oordeel in cassatie op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.
Het oordeel dat niet sprake is van een onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp zal vooral niet begrijpelijk kunnen zijn indien:
(i) daarnaast sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, door middel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de buit van een door de verdachte zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel
(ii) rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van - kort gezegd - het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel
(iii) de juistheid in het midden is gelaten van hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf (vgl. met verdere verwijzingen HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:888, rov. 3.3.1 en 3.3.2).”
7. In zijn eerste uitspraak in de onderhavige zaak heeft de Hoge Raad een vergelijkbare overweging opgenomen.2.Het hof had in zijn arrest dat voorafging aan deze uitspraak de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde voorhanden hebben van € 93.063,27 ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde volgens het hof niet kon worden gekwalificeerd als witwassen. Het hof wees in dat verband op het verweer van de verdediging, dat inhield dat de verdachte zich bezighield met hennepteelt en dat hij niet langer ontkende dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig was uit door hemzelf gepleegde misdrijven. In cassatie werd hierover door het openbaar ministerie met vrucht geklaagd: hetgeen door de raadsvrouwe was aangevoerd kon volgens de Hoge Raad, mede gelet op hetgeen het openbaar ministerie in hoger beroep naar voren had gebracht, bezwaarlijk worden aangemerkt als een voldoende concretisering in de hiervoor onder (iii) bedoelde zin zowel van de door de verdachte gepleegde misdrijven als van het verband tussen die misdrijven en het aangetroffen geldbedrag.
8. Na terugwijzing heeft de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, zo blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting, het volgende verklaard over de herkomst van het geldbedrag:
“De € 90.000,- is afkomstig van de verkoop van de partij hennep waar nog 9,5 kilo van over was. Die tas met geld is naast de doos met hennep aangetroffen. (…)
U vraagt mij naar de herkomst van het bedrag.
Over de herkomst van dit bedrag wil ik geen verdere vragen beantwoorden.”
9. Uit de overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities blijkt voorts dat de raadsman in hoger beroep het volgende heeft aangevoerd:
“In de visie van de verdediging heeft cliënt ten overstaan van Uw Hof vandaag wel met voldoende concretisering aangevoerd hoe het aangetroffen geldbedrag in de gangkast onmiddellijk door eigen eerdere verkoop van de partij hennep - waarvan het restant in de gangkast lag - heeft verworven of voorhanden heeft gehad.
Cliënt verklaart ten aanzien van het aangetroffen geld in de gangkast dat dit geld afkomstig is van de handel in hennep. Hij had een partij hennep. Hij was bezig deze te verkopen. Het restant van de partij hennep, te weten ongeveer 9970 gram henneptoppen, was nog niet verkocht en lag in een grote kartonnen doos naast de boodschappentas met geld.
(…)
Naar mijn mening is door de verklaring van cliënt aannemelijk geworden dat het aangetroffen geldbedrag in de gangkast onmiddellijk afkomstig is door een cliënt zelf begaan misdrijf, namelijk het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit 1.
(…)
In het onderhavige geval blijkt naar mijn mening zonder meer dat cliënt door eigen verkoop van een partij hennep heeft verworden of voorhanden gehad. Uit het pv van bevindingen d.d. 14 mei 2009 over het binnentreden blijkt dat de doos met henneptoppen naast de boodschappentas met geld stond.
Toen wij de doos met zakken uit de gangkast haalden, viel er een wit met blauwe boodschappentas om.
Conclusie:
Ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag in de gangkast, in totaal € 88.180,00, kan naar mijn mening alleen bewezen worden dat hij dit geldbedrag verworven dan wel voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig was van enig misdrijf. Voor het overige verzoek ik u cliënt vrij te spreken.
In de visie van de verdediging is aannemelijk geworden dat dit geldbedrag onmiddellijk
afkomstig is uit het bewezenverklaarde feit 1.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen is gebleken dat cliënt het criminele geld enkel voorhanden had. Hij heeft niet getracht het geld te verhullen of te verbergen. Gelet op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad verzoek ik u cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu het enkel voorhanden hebben van een geldbedrag - zonder handelingen verricht te hebben om het geld te verbergen dan wel te verhullen - niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.”
10. Het hof heeft dit verweer verworpen met de volgende motivering:
“De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven dat hij wist dat het in beslag genomen papiergeld van misdrijf afkomstig was. Hij heeft over de herkomst van dit bedrag echter geen verdere vragen willen beantwoorden en daarmee heeft hij niet met voldoende concretisering aangevoerd dat dit bedrag afkomstig was uit een door hemzelf begaan misdrijf.”
11. Het in hoger beroep gevoerde verweer hinkt op twee gedachten. De raadsman heeft betoogd dat het geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit het bewezen verklaarde aanwezig hebben van henneptoppen op 14 mei 2009 (feit 1). Ook is betoogd dat de in de gangkast aangetroffen bankbiljetten tot een bedrag van € 88.180,- de opbrengst vormen van de eerdere verkoop van een partij hennep, waarvan het restant naast de desbetreffende bankbiljetten is aangetroffen. Het resterende muntgeld zou spaargeld betreffen. Het hof heeft zulks niet aannemelijk geacht en daartoe verwezen naar de wisselende verklaringen van de verdachte. Het middel strekt zich niet tot dat laatstgenoemde oordeel ten aanzien van het muntgeld uit.
12. In het bestreden arrest ligt als het oordeel van het hof besloten dat niet aannemelijk is geworden dat het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad heeft in de onder 6 besproken rechtspraak geoordeeld dat het oordeel dat niet sprake is van een onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp vooral niet begrijpelijk zal kunnen zijn in drie situaties. Hoewel uit de term “vooral” lijkt te volgen dat het hierbij niet om een limitatieve opsomming gaat, zal ik mij in het onderstaande concentreren op de door de Hoge Raad genoemde gevallen.
13. De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat aannemelijk is dat het geldbedrag van € 88.180,- onmiddellijk afkomstig is uit het bewezen verklaarde feit 1 (de situatie als geschetst in de zaak van 21 april 2015 onder (i)). Ook zonder nader feitenonderzoek moet worden geconcludeerd dat zulks onmogelijk juist kan zijn. Het onder 1 bewezen verklaarde betreft immers het aanwezig hebben van henneptoppen op één dag (14 mei 2009), zodat het bewezen verklaarde geldbedrag niet daaruit afkomstig kan zijn.3.Evenmin vloeit uit de bewijsvoering rechtstreeks voort dat het bewezen verklaarde geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (onder (ii)). De omstandigheid dat het geldbedrag in de woning van de verdachte was aangetroffen waarin ook een hennepdrogerij was gevestigd, is daarvoor niet toereikend.4.Daaraan doet niet af dat het aangetroffen geldbedrag was verdeeld in kleine coupures, hetgeen typerend zou zijn voor de handel in verdovende middelen.5.Ook de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat het geldbedrag afkomstig is van de verkoop van de partij hennep waar nog 9,5 kilo van over was, noopte het hof er niet toe de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing te achten. Daarbij wijs ik er nog op dat in de verklaring van de verdachte slechts wordt gesproken van de verkoop van de partij hennep, terwijl de verdachte niet is vervolgd wegens de verkoop, is vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit, de verklaring geen specifieke informatie behelst over eventueel daderschap van de verdachte en de verdachte niet bereid is geweest verdere vragen over de herkomst te beantwoorden.
14. Resteert de vraag of het hof heeft kunnen oordelen dat zich evenmin het geval voordoet waarbij door of namens de verdachte met voldoende concretisering is ingegaan op het verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf (iii). Niet vereist is dat het gronddelict waaraan de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt in het arrest zoveel mogelijk wordt geconcretiseerd wat betreft plaats, tijd en door de verdachte verrichte handelingen.6.Daarmee is echter nog niet gezegd welke eisen wel mogen (of moeten) worden gesteld aan de concretisering van het (volgens de verdediging) door de verdachte begane grondfeit.7.In elk geval dient de concretisering zowel betrekking te hebben op één of meer door de verdachte gepleegde misdrijven als op het verband tussen die misdrijven en het aangetroffen geldbedrag.8.In zijn annotatie onder dit arrest betoogt Kooijmans dat de Hoge Raad de lat voor de verdediging hoog legt, met name in zaken waarin het openbaar ministerie zich daadwerkelijk heeft ingespannen om het gronddelict op te sporen dat tot het aangetroffen geldbedrag heeft geleid.9.Die uitleg komt mij juist voor. In geval de lat lager wordt gelegd, zet dat de deur open voor straffeloosheid in gevallen waarin een vervolging voor het gronddelict geen haalbare kaart is, maar het er wel alle schijn van heeft dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.
15. Uit het zich bij de stukken bevindende requisitoir van de advocaat-generaal in hoger beroep blijkt dat het openbaar minister onder verwijzing naar onderzoeksresultaten en wisselende verklaringen van de verdachte heeft aangevoerd dat onvoldoende aanwijzingen bestaan om aan te nemen dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit een door de verdachte begaan misdrijf.10.De advocaat-generaal heeft daarbij in het bijzonder gewezen op de relatief kleine door de politie ontdekte kwekerij en op de omstandigheid dat geen aanknopingspunten zijn gevonden voor de aanname dat de verdachte zou hebben beschikt over een dusdanige hoeveelheid hennep, dat de verkoop hiervan € 81.800,- zou hebben opgeleverd. Mede in het licht van hetgeen de advocaat-generaal heeft aangevoerd, is het oordeel van het hof dat de verdachte niet met voldoende concretisering heeft aangevoerd dat het bewezen verklaarde geldbedrag afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat de verklaring van de verdachte geen concrete informatie over een mogelijk daderschap van de verdachte bevat, hij zich niet bereid heeft getoond verdere vragen over de herkomst te beantwoorden en de raadsman het standpunt heeft ingenomen dat het geld afkomstig is uit het onder 1 bewezen verklaarde voorhanden hebben van henneptoppen.
16. Het middel faalt.
17. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
18. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑10‑2017
HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3028, NJ 2016/82 m.nt. Keulen, rov. 3.2.3. Zie ook HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, NJ 2017/218 m.nt. Mevis.
Vgl. HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:888, NJ 2015/339 m.nt. Keijzer, rov. 3.4.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voorafgaand aan het eerdere arrest van de Hoge Raad in deze zaak, alsmede T. Kooijmans, ‘Witwassen van voorwerpen uit eigen misdrijf’, AA 2016, p. 110-120, p. 117.
Vgl. voor een andere casus HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1090.
HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2002, NJ 2014/77 m.nt. Borgers, rov. 3.4.3.
Zie T. Kooijmans, ‘Witwassen van voorwerpen uit eigen misdrijf’, AA 2016, p. 110-120, p. 117.
Zie nogmaals rov. 3.4 in HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3028, NJ 2016/82 m.nt. Keulen en Kooijmans 2016, p. 119.
Kooijmans 2016, p. 119.
Weliswaar is in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet opgenomen dat de advocaat-generaal het woord heeft gevoerd overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde requisitoir, maar aangezien het requisitoir zich in het dossier bevindt, moet dit worden geacht deel uit te maken van het proces-verbaal van de terechtzitting. Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2015, p. 200 en HR 26 juni 1979, NJ 1979/615.
Beroepschrift 11‑11‑2016
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 16/01481
Betekening aanzegging: 20 september 2016
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte],
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaat: mr. R.J. Baumgardt
dossiernummer: 20160257
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 26 februari 2016, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof het bewezen verklaarde strafbaar verklaard en een in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaard.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel 1
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 420bis Sr alsmede 358, 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Ten onrechte heeft het hof het bewezen verklaarde, te weten dat verdachte een contant geldbedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag geheel dan wel gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, strafbaar verklaard en daartoe overwogen dat verdachte niet met voldoende concretisering heeft aangevoerd dat dit bedrag afkomstig was uit een door hem zelf begaan misdrijf nu deze overweging in het licht van hetgeen in de strafzaak onherroepelijk is vastgesteld en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door en namens de verdachte is aangevoerd onbegrijpelijk is.
Toelichting
1.1
In eerste aanleg heeft de politierechter bewezen verklaard, dat verdachte:
- ‘1.
op 14 mei 2029 [a-plaats], opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid henneptoppen, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
- 3.
op 15 mei 2009 te [b-plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [b-straat 2] een hoeveelheid van (in totaal) 238 hennepplanten en 65 (jonge) hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
- 4.
op 14 mei 2009, de gemeente Rotterdam, voorhanden heeft gehad een voorwerp, te weten geldbedragen tot een bedrag van drie en negentig duizend en drie en zestig euro en 27 eurocent (euro 93.063,27), terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf.’
1.2
Ten behoeve van de bewezenverklaringen heeft de politierechter aan aantal bewijsmiddelen gebezigd. Zo heeft de politierechter onder meer als bewijsmiddel (2) gebezigd een door verdachte afgelegde verklaring, inhoudende onder meer:
‘Ik woon ongeveer 11 jaar op het [a-straat 1] te [a-plaats] met mijn partner [betrokkene 1] en haar zoontje van vier jaar oud. Niemand anders maakt daarnaast gebruik van de woning. Ikzelf heb een sleutel. Ik heb niet het idee dat anderen zonder mijn medeweten gebruik maken van mijn woning.’
1.3
Voorts is als bewijsmiddel (3) gebezigd een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende als relaas van waarnemingen van verbalisanten:
‘Op 14 mei 2009 gingen wij verbalisanten naar het [a-straat 1] te [a-plaats]. Op de zolderkamer zagen wij een koolstoffilter, een afzuiginstallatie, drie grote blauwe tonnen waarin hennepresten zaten. Verder zagen wij verpakkingsmateriaal voor het verpakken van hennep, stekbakken en een aantal droogrekken. Wij zagen een werkplank die kennelijk gebruikt wordt voor het versnijden van hennep. Op de grond lagen overal resten van gruis van de henneptoppen. Wij roken een ons ambtshalve bekende henneplucht in deze kamer. Tevens zagen wij allerlei kapot gesneden zakken met hierin nog enige hennepresten. In de gangkast zagen wij op het eerste gezicht een grote kartonnen doos staan waarin grote plastic zakken met hennep lagen. In de doos zagen wij een aantal doorzichtige plasticzakken en een aantal aluminium gekleurde zakken waarin hoogstwaarschijnlijk henneptoppen zaten.’
1.4
Ten behoeve van het bewezen verklaarde feit 3 is voorts een proces-verbaal ‘aantreffen hennepkwekerij’ gebruikt.
1.5
Ten behoeve van het bewezen verklaarde witwassen heeft de politierechter onder meer een ‘proces-verbaal witwassen’ gebruikt, inhoudende:
‘Op 14 mei 2009 werd op het [a-straat 1] te [a-plaats] een hennepdrogerij aangetroffen. In de woning van verdachte [verdachte] werd een geldbedrag van € 93.063,27 aangetroffen, in coupures van € 500 (1×), € 200 (1×), € 100 (4×), € 50 (32×), € 10 (88×), € 5 (32×) en € 4.883.27 muntgeld.
()
In de ‘Aanwijzing witwassen’ is onder meer de volgende typologie gesteld die kenmerkend is betreffende het witwassen van geld met een criminele herkomst ten aanzien van verdachte [verdachte]: het feit dat de handel in verdovende middelen veel geld en kleine coupures oplevert.’
1.6
In het vonnis heeft de politierechter voorts nog overwogen:
‘Ten aanzien van feit 1
()
De politierechter stelt vast dat de verdachte de huurder was van de woning aan de [a-straat 1] in [a-plaats]. Dat hij die woning ook jaren heeft bewoond. Weliswaar niet in de periode van oktober 2008 tot februari 2009 toen hij in het buitenland verbleef, maar daarna weer wel. De verdachte is dan ook verantwoordelijk te houden voor de in zijn woning aangetroffen hennep.
()
()
Ten aanzien van feit 4
()
Uit de bewijsmiddelen ten aanzien van de in zijn huur- en koopwoning aangetroffen hennepdrogerij en hennepkwekerij blijkt dat de verdachte zich bezighield met hennepteelt. In de woning aan de [a-straat] zijn bovendien op de zolder niet alleen resten van hennep aangetroffen, maar ook benodigdheden voor het verpakken van de hennep en er was een werkbank aanwezig met daaronder resten gruis van henneptoppen. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat (in ieder geval een deel van) het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Wettig en (bedoeld zal zijn: overtuigend —RJB—) is dan ook bewezen dat verdachte feit 4 heeft begaan.
()
De politierechter is van oordeel dat de verdachte op 14 mei 2009 een geldbedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Het gaat hierbij om door de verdachte zelf begane misdrijven.
()
Ingevolge () kan dan wel tot een bewezenverklaring van witwassen worden gekomen in geval een verdachte geld uit enig misdrijf afkomstig voorhanden heeft gehad, maar niet tot de kwalificatie witwassen. Om deze reden wordt de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 4. Het feit kan niet worden gekwalificeerd.’
1.7
Tegen het vonnis heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep richtte zich niet tegen de beslissingen van de politierechter ten aanzien van de feiten 1 en 3. In het (eerdere) arrest heeft het hof vervolgens vastgesteld dat verdachte zich bezig hield met hennepteelt. Voorts heeft het hof overwogen dat door de raadsvrouwe ter zitting is aangevoerd dat verdachte niet langer ontkent dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit door de verdachte zelf gepleegde misdrijven. Vervolgens heeft het hof verdachte te dier zake ontslagen van rechtsvervolging. Nadien heeft het openbaar ministerie vervolgens beroep in cassatie ingesteld, hetgeen geleid heeft tot het arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2015 (HR 13 oktober 2015,NJ 2016,82,mnt. BFK). In dit arrest heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
‘3.3.2.
De in het middel bedoelde rechtspraak over de kwalificeerbaarheid van witwassen strekt ertoe dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf moet een vonnis of arrest voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte en moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302.)
3.2.3.
Indien de feitenrechter zijn kwalificatiebeslissing in de hierboven bedoelde zin heeft gemotiveerd, kan die motivering in cassatie worden getoetst. Maar ook indien de feitenrechter de bewezenverklaring zonder hierop gerichte motivering als (schuld-)witwassen heeft gekwalificeerd omdat zich (kennelijk) niet een geval voordoet als hiervoor onder 3.2.2 bedoeld, kan dat (kennelijke) oordeel in cassatie op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Het oordeel dat niet sprake is van een onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp zal vooral niet begrijpelijk kunnen zijn indien:
- (i)
daarnaast sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, doormiddel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de buit van een door de verdachte zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel
- (ii)
rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van — kort gezegd — het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel
- (iii)
de juistheid in het midden is gelaten van hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf (vgl. HR 16 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1655, NJ 2015/340, rov. 2.3.1 en 2.3.2).
3.2.4.
Indien de feitenrechter het bewezenverklaarde verwerven en/of voorhanden hebben op grond van de hiervoor onder 3.2.2 weergegeven rechtspraak niet als witwassen heeft gekwalificeerd, kunnen bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van die beslissing de hiervoor onder 3.2.3 genoemde factoren evenzeer van belang zijn.
3.3.
In het onderhavige geval gaat het om een in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedrag van ruim € 93.000,-. Het Hof heeft vastgesteld ‘dat de verdachte zich bezig hield met hennepteelt’ en dat door de raadsvrouwe is aangevoerd dat de verdachte ‘niet langer [ontkent] dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit door de verdachte zelf gepleegde misdrijven’. Kennelijk heeft het Hof op grond hiervan met het oog op de hiervoor onder 3.2.3 onder (iii) weergegeven factor geoordeeld dat aannemelijk is dat dat geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit door de verdachte zelf begane misdrijven.
3.4.
Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk nu hetgeen door de raadsvrouwe is aangevoerd — mede gelet op hetgeen het Openbaar Ministerie in dit verband in hoger beroep naar voren heeft gebracht — bezwaarlijk kan worden aangemerkt als een voldoende concretisering in de hiervoren onder 3.2.3 sub (iii) bedoelde zin zowel van de door de verdachte gepleegde misdrijven als van het verband tussen die misdrijven en het aangetroffen geldbedrag’.
1.8
In zijn conclusie voorafgaande aan het arrest is A-G Vegter ingegaan op de vraag welke maatstaf geldt voor het oordeel dat het voorwerp afkomstig is uit eigen misdrijf. Hij geeft daarbij aan dat er in theorie verschillende mogelijkheden zijn, zoals: grondfeit is bewijsbaar; grondfeit moet vaststaan; grondfeit moet aannemelijk geworden zijn. Hij verwijst daarbij onder meer naar de noot van MJ Borgers (onder HR 17 december 2013,NJ 2014,77) die aangeeft dat het gronddelict tamelijk concreet moet worden benoemd; het daderschap van verdachte moet op meer dan een waarschijnlijkheidsoordeel berusten en vervolging ten aanzien van het gronddelict moet in beginsel een haalbare kaart zijn. Naar de mening van de Hoge Raad was het kennelijke oordeel van het hof (dat aannemelijk is dat het geldbedrag onmiddellijk afkomstig was van een door verdachte zelf gepleegd misdrijf) — mede gelet op hetgeen het openbaar ministerie in dit verband in hoger beroep naar voren heeft gebracht — niet zonder meer begrijpelijk nu hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd bezwaarlijk kan worden aangemerkt als een voldoende concretisering van de door verdachte gepleegde misdrijven als van het verband tussen die misdrijven en het aangetroffen geldbedrag. De Hoge Raad heeft vervolgens het arrest van het hof vernietigd en de zaak naar het hof terugverwezen ‘opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan’.
1.9
Na de terugverwijzing heeft het hof de zaak behandeld op de zitting van 12 februari 2016. In het proces-verbaal is onder meer gerelateerd:
‘De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
De € 90.000,-is afkomstig van de verkoop van de partij net waar nog 9,5 kilo van over was. Die tas met geld is naast de doos met hennep aangetroffen. Het aangetroffen muntgeld was spaargeld.
U vraagt mij naar de herkomst van het bedrag.
Over de herkomst van dit bedrag wil ik geen verdere vragen beantwoorden.’
1.10
In het proces-verbaal is voorts gerelateerd dat de advocaat-generaal het woord heeft gevoerd en de vordering heeft voorgedragen. Wat de advocaat-generaal heeft aangevoerd is niet in het proces-verbaal van de terechtzitting genoteerd; de advocaat-generaal heeft klaarblijkelijk hetgeen is aangevoerd niet in een schriftelijk requisitoir aan het hof overgelegd. Hieraan kan niet afdoen dat bij de door het hof aan de Hoge Raad gezonden stukken zich ook een ‘requisitoir’ bevindt, gedateerd 12 februari 2016, nu het proces-verbaal van de terechtzitting immers niet vermeldt dat de advocaat-generaal overeenkomstig de inhoud van dit stuk haar requisitoir heeft gehouden (vgl. o.m. HR 8 november 2005, NJ 2006, 82,mnt. JMR; HR 3 maart 2009, NJ 2009, 142 alsmede HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1340).
1.11
In het proces-verbaal is daarnaast vermeld dat mr T.P. van Eerden, advocaat te Rotterdam, de raadsman die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bijgestaan, het woord heeft gevoerd overeenkomstig de pleitnotities. In deze pleitnotities is onder meer vermeld:
‘In de visie van de verdediging heeft cliënt ten overstaan van Uw Hof vandaag wel met voldoende concretisering aangevoerd voor het aangetroffen geldbedrag in de gangkast onmiddellijk door eigen eerdere verkoop van de partij hennep — waarvan het restant in de gangkast lag — heeft verworven of voorhanden heeft gehad.
Cliënt verklaart ten aanzien van het aangetroffen geld in de gangkast dat dit geld afkomstig is van de handel in hennep. Hij had een partij hennep. Hij was bezig deze te verkopen. Het restant van de partij hennep, te weten ongeveer 9970 gram henneptoppen, was nog niet verkocht en las in een grote kartonnen doos naast de boodschappentas met geld.
Ten aanzien van van het muntgeld, aangetroffen onder het bed, verklaart cliënt dat het spaargeld was.
Naar mijn mening is door de verklaring van cliënt aannemelijk geworden dat het aangetroffen geldbedrag in de gangkast onmiddellijk afkomstig is door een cliënt, zelf begaan misdrijf, namelijk het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit 1.
()
In het onderhavige geval blijkt naar mijn mening zonder meer dat cliënt door eigen verkoop van een partij hennep heeft verworden of voorhanden gehad. Uit het pv van bevindingen d.d. 14 mei 2009 over het binnentreden blijkt dat de doos met henneptoppen naast de boodschappentas met geld stond.
Toen wij de doos met zakken uit de gangkast houden, viel er een wit met blauwe boodschappentas om.
Conclusie:
Ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag in de gangkast, in totaal € 88.180,00, kan naar mijn mening alleen bewezen worden dat hij dit geldbedrag verworven dan wel of voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig was van enig misdrijf. ()
()
In de visie van de verdediging is aannemelijk geworden dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit het bewezenverklaarde feit 1.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat cliënt het criminele geld enkel voorhanden had. Hij heeft niet getracht het geld te verhullen of te verbergen. Gelet op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad verzoek ik u cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu het enkel voorhanden hebben van een geldbedrag — zonder handelingen verricht te hebben om het geld te verbergen dan wel te verhullen — niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
()’
1.12
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
‘hij op 14 mei 2009, in de gemeente Rotterdam een contant geldbedrag van in totaal € 93.063,27 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag, geheel dan wel gedeeltelijk — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf.’
1.13
In het arrest heeft het hof onder meer overwogen:
‘De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven dat hij wist dat het in beslag genomen papiergeld van misdrijf afkomstig was. Hij heeft over de herkomst van dit bedrag echter geen verdere vragen willen beantwoorden en daarmee heeft hij niet met voldoende concretisering aangevoerd dat dit bedrag afkomstig was uit een door hemzelf begaan misdrijf.()’
1.14
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het hof een aantal bewijsmiddelen gebezigd. Zo heeft het hof als bewijsmiddel (1) gebezigd de door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, inhoudende:
‘De € 90.000,- is afkomstig van de verkoop van de partij hennep waar nog 9,5 kilo van over was. Die tas met geld is naast de doos met hennep aangetroffen. Over de herkomst van dit bedrag wil ik geen verdere vragen beantwoorden.’
1.15
Voorts heeft het hof als bewijsmiddel (2) gebezigd een proces-verbaal, inhoudende onder meer:
‘Op 14 mei 2009 werd op het [a-straat 1] te [a-plaats] en het drogerij aangetroffen. In de woning van verdachte [verdachte] werd een geldbedrag van € 93.063,27 aangetroffen, in coupures van € 500 (1×), € 200 (1×), € 100 (4×), € 50 (1708×), € 20 (32×), € 10 (88×), € 5 (32×) en € 4.883.27 muntgeld.
()
Witwastypologie kleine coupures’
1.16
Ook heeft het hof (net als de politierechter) als bewijsmiddel (3) gebezigd de door verdachte bij de politie aflegde verklaring, inhoudende onder meer:
‘()
‘Ik woon ongeveer 11 jaar op het [a-straat 1] te [a-plaats] met mijn partner [betrokkene 1] en haar zoontje van vier jaar oud. Niemand anders maakt daarnaast gebruik van de woning. Ikzelf heb een sleutel. Ik heb niet het idee dat anderen zonder mijn medeweten gebruik maken van mijn woning. ()
()
De kwekerij in mijn woning in [b-plaats] is van mij. Ik denk dat er ongeveer 200 planten staan. ()
()’
1.17
Uit het arrest kan volgen dat het hof bewezen heeft verklaard dat de verdachte contante geldbedragen voorhanden heeft gehad en dat een groot gedeelte van dit geldbedrag afkomstig is geweest uit enig misdrijf. Zijn oordeel met betrekking tot de criminele herkomst heeft het hof niet anders in de bewijsmiddelen aangeduid dan te verwijzen naar de verklaring van de verdachte waarin deze heeft verklaard dat € 90.000,- afkomstig is van de verkoop van de partij hennep waar nog 9,5 kilo van over was. Voorts heeft het hof in dat verband verwezen naar het aantreffen van de hennepdrogerij en hennepkwekerij, die in de bewijsmiddelen aan de verdachte worden toegeschreven. Daarnaast heeft het hof in één van de bewijsmiddelen verwezen naar één van de witwastypologieën, te weten: ‘kleine coupures’. Het voorhanden hebben van ‘kleine coupures’ is evenwel niet iets waaruit een criminele herkomst kan volgen. In feite heeft het hof het betreffende proces-verbaal gedenatureerd nu uit het vonnis van de politierechter volgt dat de verbalisanten in het bewuste proces-verbaal hebben aangegeven dat in de ‘Aanwijzing witwassen’ onder meer een typologie is gesteld die in de onderhavige zaak kenmerkend is betreffende het witwassen van geld met een criminele herkomst: ‘het feit dat de handel in verdovende middelen veel geld en kleine coupures oplevert’. Gelet op het hier bovenstaande volgt dan uit de onherroepelijk geworden vaststellingen van de politierechter in eerste aanleg met betrekking tot de feiten 1 en 3 gevoegd bij hetgeen het hof in de onderhavige zaak in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat het geld afkomstig is geweest uit een de door verdachte zelf begaan misdrijf, zodat de kwalificatiebeslissing en/of verwerping van het verweer onvoldoende met redenen is/zijn omkleed.
1.18
Indien het arrest niet reeds vanwege het hierboven staande moet worden vernietigd, is het volgende van belang. De opvatting dat voor toepasselijkheid van de kwalificatie-uitsluitingsgrond vereist is dat het (grond)delict waaraan verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt zoveel mogelijk geconcretiseerd moet worden voor wat betreft plaats, tijd, en de door verdachte verrichte handelingen, is niet juist (aldus nog HR 17 december 2013,NJ 2014,77,mnt. MJB). Voorts moet in de onderhavige zaak worden vastgesteld dat hetgeen door en namens de verdachte ter zitting in hoger beroep met betrekking tot de herkomst van het geldbedrag is aangevoerd, moet worden aangemerkt als een voldoende concretisering van de criminele herkomst, mede gelet op de omstandigheid dat het openbaar ministerie hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw te dier zake hebben aangevoerd niet (inhoudelijk) heeft betwist. Anders dan in HR 13 oktober 2015,NJ 2016,82 het geval is geweest kan i.c. derhalve niet worden gesteld dat hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw is aangevoerd, gelet op hetgeen het openbaar ministerie in dit verband in hoger beroep naar voren heeft gebracht, als een onvoldoende concretisering kan worden aangemerkt. In dit verband wordt opgemerkt dat (ook) aangenomen mag worden dat hetgeen het openbaar ministerie in eerdere instanties heeft aangevoerd niet als op de onderhavige zitting in hoger beroep is herhaald nu uit het proces-verbaal van de zitting (ook) niet blijkt dat het openbaar ministerie dit heeft verzocht èn dat het hof daarmee akkoord is gegaan, zoals ook het geval is bij verweren en verzoeken die door en namens de verdachte in eerdere instanties worden gevoerd/gedaan (zie o.m. HR 26 mei 2015,NJ 2015,299,mnt. NR).
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 11 november 2016
advocaat