Vgl. HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:174.
HR, 16-06-2015, nr. 13/04163
ECLI:NL:HR:2015:1655, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-06-2015
- Zaaknummer
13/04163
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1655, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑06‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:923, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:923, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑04‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1655, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑04‑2014
- Wetingang
art. 420bis Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2015/340 met annotatie van N. Keijzer
SR-Updates.nl 2015-0283
NbSr 2015/179 met annotatie van mr. C. van Oort
NbSr 2015/179 met annotatie van mr. C. van Oort
Uitspraak 16‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Witwassen, art. 420bis Sr. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:888. In het onderhavige geval gaat het om een onder verdachte in zijn woning aangetroffen geldbedrag van € 3.100,-. ’s Hofs bewijsvoering houdt in dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Voorts heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat niet “aannemelijk” is geworden dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Door en namens verdachte is ten verwere aangevoerd dat al het aangetroffen geld een legale herkomst had - en dus niet door eigen misdrijf is verkregen -, welk verweer door het Hof t.a.v. het bewezenverklaarde gedeelte is verworpen, terwijl de aanwezigheid van een handelshoeveelheid XTC-pillen en voorwerpen “vermoedelijk afkomstig van een hennepplantage” ook niet zodanig is dat daaruit z.m. volgt dat verdachte het geldbedrag kennelijk onmiddellijk door eigen eerdere verkoop van XTC-pillen of door hem gekweekte hennep heeft verworven of voorhanden heeft gehad. Het middel faalt. Conclusie AG: anders
Partij(en)
16 juni 2015
Strafkamer
nr. 13/04163
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 juni 2013, nummer 23/004750-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.S.A. Bovens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 4 bewezenverklaarde "witwassen" oplevert.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 30 maart 2010, te Amsterdam een geldbedrag van 3.100 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal met nummer 2010079981-12 van 30 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina's 1 t/m 5]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisanten dan wel één van hen:
Ik, 1e verbalisant ben samen met 2e, 3e en 4e verbalisant op 30 maart 2010 naar [a-straat 1] (het hof begrijpt: te Amsterdam) gegaan. De man die de deur opende gaf mij op te zijn genaamd [verdachte], geboren [geboortedatum] 1965, wonende [a-straat 1] te Amsterdam. Ik zag in de woonkamer een voorraadkast. Wij zagen in de voorraadkast twee koolstoffilters en zakken met tuinafval, waarschijnlijk afkomstig van een wietplantage.
Ik, 3e verbalisant, stelde een onderzoek in bij de voorraadkast. Ik pakte uit de kast een bruin gekleurde tas. Ik zag in deze tas een doorzichtig zakje met pillen. Ik zag zes zakjes gevuld met wit gekleurde pillen, ongeveer 100 pillen per zakje, verder zag ik een zakje met bruin gekleurde korrelige substantie. De aangetroffen pillen en de gekleurde korrelige substantie heb ik in beslag genomen. Ik zag verder in de kast een klein kistje zonder deksel liggen. Ik zag in dit kistje 9 patronen. Ik zag in een schoenendoos één patroon liggen. De patronen zijn van het kaliber 9 mm. Op een houten plank in de kast zag ik een blauwgekleurde handdoek, ik zag dat de handdoek om een vuurwapen was gewikkeld. Ik haalde de handdoek weg en zag een pistool, zwart van kleur, van het merk Beretta. Ik zag in de kast een doorzichtig doosje met hierin 18 gekleurde tabletten. Ik heb deze tabletten in beslag genomen. Ik zag in een gescheurde zak met lampenkappen die gebruikt worden bij wietplantages een wit gekleurde zak met hierin bankbiljetten. Ik zag dat het om euro's ging. Later bleek het te gaan om een bedrag van 24.450 euro. Ik, 3e verbalisant, heb dit geld inbeslaggenomen.
Ik, 1e verbalisant, stelde een onderzoek in in de schuur welke in de tuin van perceel [a-straat 1] staat. Ik zag dat de schuur een afmeting had van ongeveer vier bij twee meter. Ik zag dat de schuur vol stond met goederen die gebruikt worden bij wietplantages. Ik zag onder meer een zak vol met assimilatielampen en een regenton en twee grote koolstoffilters. Wij, 2e en 3e verbalisant, hebben een onderzoek ingesteld in de slaapkamer van de verdachte. Wij zagen een houten ladekastje staan. In de bovenste lade van deze kast zagen wij een stapel eurobiljetten liggen. Deze stapel bleek later te bestaan uit 88 biljetten van 10 euro en één biljet van 20 euro. Deze biljetten hadden een waarde van 900 euro.
(...)
6. Een geschrift, zijnde een uitkeringsspecificatie van de Gemeente Amsterdam Dienst Werk en Inkomen, gedateerd 23 maart 2010, geadresseerd aan en betreffende [verdachte] [doorgenummerde pagina 126]. Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Betaling rond de 26e op rekeningnummer [001] t.n.v. [verdachte]. € 863,86.
Uitkering: WWB bijstandsnorm alleenstaande."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 4 voorts het volgende overwogen:
"Op 30 maart 2010 zijn bij verdachte thuis geldbedragen van € 24.450,- en € 900,- aangetroffen. Het geldbedrag van € 24.450,- lag in een afgesloten kast waarin eveneens een handelshoeveelheid XTC-pillen, een vuurwapen met munitie, alsmede koolstoffilters en tuinafval, vermoedelijk afkomstig van een hennepplantage, zijn aangetroffen. Het geld lag in een stuk gescheurde zak met lampenkappen die gebruikt plegen te worden bij een wietplantage. Het bedrag van € 900,- (in een stapel kleine coupures) lag in een ladenkastje in de slaapkamer van de verdachte. De verdachte ontving volgens de gegevens van het DWI in maart 2010 enkel een bijstandsuitkering. Voorts heeft de verdachte ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij aan zijn (broodjes)zaak, die hij blijkens nadien overgelegde stukken tot eind 2009 had, alleen verlies heeft overgehouden en dat hij met het (naar het hof begrijpt: aangetroffen) geld zijn schulden wilde betalen.
Het hof constateert dat in de onderhavige zaak geen direct bewijs is verkregen dat het bij de verdachte aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is. De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden zijn echter van dien aard, dat deze - in onderling verband beschouwd - het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Derhalve mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet en verifieerbaar is en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
De verdachte heeft op de terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij een bedrag van € 15.000,- contant heeft ontvangen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voor de overname van zijn broodjeszaak. Dit gegeven hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2], als getuigen bevestigd ten overstaan van de raadsheer-commissaris.
Op de terechtzitting in hoger beroep van 3 juni 2013 heeft de raadsman namens de verdachte kopieën van drie schuldbekentenissen aan het hof overgelegd. Blijkens deze stukken zou de verdachte op 22 februari 2010 de inboedel/inventaris van zijn broodjeszaak voor een bedrag van € 4.250,- hebben verkocht aan [betrokkene 3]. Verder zou verdachte op 21 januari 2010 een bedrag van € 3.000,- hebben ontvangen van [betrokkene 4], als aflossing van een schuld van € 13.000,- in verband met de verkoop van een auto. Genoemde bedragen van € 15.000,-, € 4.250,- en € 3.000,- zouden onderdeel uitgemaakt hebben van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag.
Het hof overweegt dat het in een dermate laat stadium overleggen van deze verklaringen - die bovendien niet origineel zijn - verschillende vragen oproept, maar zal de verklaringen - mede in aanmerking genomen dat uit het dossier blijkt dat de verdachte aan - onder andere - psychische problemen lijdt en aannemelijk is dat hij niet in staat is steeds gestructureerd en tijdig te doen wat van hem wordt (of kan worden) verlangd - in het voordeel van de verdachte bij het oordeel betrekken.
De verdachte heeft hiermee uiteindelijk enigszins concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen afgelegd over de herkomst van een bedrag van in totaal € 22.250,-.
De verdachte heeft met betrekking tot het resterende deel van het aangetroffen geld, te weten € 3.100,-, geen verklaring kunnen of willen geven. Het kan dan niet anders zijn dan dat het bedrag van € 3.100,- - onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Naar het oordeel van het hof is het ten laste gelegde witwassen daarom wettig en overtuigend bewezen voor wat betreft een gedeelte van het tenlastegelegde bedrag."
2.2.4.
Het Hof heeft het onder 4 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "witwassen".
2.3.1.
Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er - kort gezegd - op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.
2.3.2.
Indien de feitenrechter zijn kwalificatiebeslissing in de hierboven onder 2.3.1 bedoelde zin heeft gemotiveerd, kan die motivering in cassatie worden getoetst. Maar ook indien de feitenrechter de bewezenverklaring zonder hierop gerichte motivering als (schuld-)witwassen heeft gekwalificeerd omdat zich (kennelijk) niet een geval voordoet als hiervoor onder 2.3.1 bedoeld, kan dat (kennelijke) oordeel in cassatie op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.
Het oordeel dat niet sprake is van een onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp zal vooral niet begrijpelijk kunnen zijn indien:
(i) daarnaast sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, door middel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de buit van een door de verdachte zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel
(ii) rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van - kort gezegd - het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel
(iii) de juistheid in het midden is gelaten van hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf. (Vgl. met verdere verwijzingen HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:888, rov. 3.3.1 en 3.3.2.)
2.3.3.
In het onderhavige geval gaat het om een onder de verdachte in zijn woning aangetroffen geldbedrag van € 3.100,-. 's Hofs bewijsvoering houdt in dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Voorts heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat niet in voormelde zin "aannemelijk" is geworden dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Door en namens de verdachte is ten verwere aangevoerd dat al het aangetroffen geld een legale herkomst had - en dus niet door eigen misdrijf is verkregen -, welk verweer door het Hof ten aanzien van het bewezenverklaarde gedeelte is verworpen, terwijl de aanwezigheid van een handelshoeveelheid XTC-pillen en voorwerpen "vermoedelijk afkomstig van een hennepplantage" ook niet zodanig is dat daaruit zonder meer volgt dat de verdachte het geldbedrag kennelijk onmiddellijk door eigen eerdere verkoop van XTC-pillen of door hem gekweekte hennep heeft verworven of voorhanden heeft gehad.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld op 27 mei 2015 en gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2015.
Mr. Jörg is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Witwassen, art. 420bis Sr. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:888. In het onderhavige geval gaat het om een onder verdachte in zijn woning aangetroffen geldbedrag van € 3.100,-. ’s Hofs bewijsvoering houdt in dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Voorts heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat niet “aannemelijk” is geworden dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Door en namens verdachte is ten verwere aangevoerd dat al het aangetroffen geld een legale herkomst had - en dus niet door eigen misdrijf is verkregen -, welk verweer door het Hof t.a.v. het bewezenverklaarde gedeelte is verworpen, terwijl de aanwezigheid van een handelshoeveelheid XTC-pillen en voorwerpen “vermoedelijk afkomstig van een hennepplantage” ook niet zodanig is dat daaruit z.m. volgt dat verdachte het geldbedrag kennelijk onmiddellijk door eigen eerdere verkoop van XTC-pillen of door hem gekweekte hennep heeft verworven of voorhanden heeft gehad. Het middel faalt. Conclusie AG: anders
Nr. 13/04163 Zitting: 14 april 2015 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 17 juni 2013 de verdachte ter zake van 1 “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, 3 “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 4 “witwassen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vier maanden. Voorts bevat het arrest enkele bijkomende beslissingen.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. P.S.A. Bovens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het onder 4 bewezenverklaarde witwassen oplevert.
4. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij op 30 maart 2010, te Amsterdam een geldbedrag van 3.100 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
5. Deze bewezenverklaring berust op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest. Het hof heeft voorts aan deze bewezenverklaring de volgende bijzondere bewijsoverweging gewijd:
“Op 30 maart 2010 zijn bij verdachte thuis geldbedragen van € 24.450,- en € 900,- aangetroffen. Het geldbedrag van € 24.450,- lag in een afgesloten kast waarin eveneens een handelshoeveelheid XTC-pillen, een vuurwapen met munitie, alsmede koolstoffilters en tuinafval, vermoedelijk afkomstig van een hennepplantage, zijn aangetroffen. Het geld lag in een stuk gescheurde zak met lampenkappen die gebruikt plegen te worden bij een wietplantage. Het bedrag van € 900,- (in een stapel kleine coupures) lag in een ladenkastje in de slaapkamer van de verdachte. De verdachte ontving volgens de gegevens van het DWI in maart 2010 enkel een bijstandsuitkering. Voorts heeft de verdachte ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij aan zijn (broodjes)zaak, die hij blijkens nadien overgelegde stukken tot eind 2009 had, alleen verlies heeft overgehouden en dat hij met het (naar het hof begrijpt: aangetroffen) geld zijn schulden wilde betalen.
Het hof constateert dat in de onderhavige zaak geen direct bewijs is verkregen dat het bij de verdachte aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is. De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden zijn echter van dien aard, dat deze - in onderling verband beschouwd- het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Derhalve mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet en verifieerbaar is en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
De verdachte heeft op de terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij een bedrag van € 15.000,- contant heeft ontvangen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voor de overname van zijn broodjeszaak. Dit gegeven hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2], als getuigen bevestigd ten overstaan van de raadsheer-commissaris. Op de terechtzitting in hoger beroep van 3 juni 2013 heeft de raadsman namens de verdachte kopieën van drie schuldbekentenissen aan het hof overgelegd. Blijkens deze stukken zou de verdachte op 22 februari 2010 de inboedel/inventaris van zijn broodjeszaak voor een bedrag van € 4.250,- hebben verkocht aan [betrokkene 3]. Verder zou verdachte op 21 januari 2010 een bedrag van € 3.000,- hebben ontvangen van [betrokkene 4], als aflossing van een schuld van € 13.000,- in verband met de verkoop van een auto. Genoemde bedragen van € 15.000,-, € 4.250,- en € 3.000,- zouden onderdeel uitgemaakt hebben van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag.
Het hof overweegt dat het in een dermate laat stadium overleggen van deze verklaringen - die bovendien niet origineel zijn - verschillende vragen oproept, maar zal de verklaringen - mede in aanmerking genomen dat uit het dossier blijkt dat de verdachte aan -onder andere- psychische problemen lijdt en aannemelijk is dat hij niet in staat is steeds gestructureerd en tijdig te doen wat van hem wordt (of kan worden) verlangd - in het voordeel van de verdachte bij het oordeel betrekken. De verdachte heeft hiermee uiteindelijk enigszins concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen afgelegd over de herkomst van een bedrag van in totaal € 22.250,-. De verdachte heeft met betrekking tot het resterende deel van het aangetroffen geld, te weten € 3.100,-, geen verklaring kunnen of willen geven. Het kan dan niet anders zijn dan dat het bedrag van € 3.100,- - onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Naar het oordeel van het hof is het ten laste gelegde witwassen daarom wettig en overtuigend bewezen voor wat betreft een gedeelte van het tenlastegelegde bedrag.
6. Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van zo'n voorwerp.
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "verwerven" of "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel verwerven of voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen".
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. (Vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001.)
7. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard – kort gezegd – het voorhanden hebben van een geldbedrag, terwijl hij wist dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig was. Blijkens de bewijsvoering heeft het hof kennelijk aannemelijk geacht dat dit geldbedrag uit eigen misdrijf (kort gezegd: de handel in verdovende middelen) afkomstig was. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld dat een deel van het geldbedrag, waarvoor de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, bij de verdachte thuis is aangetroffen in een afgesloten kast waarin eveneens een handelshoeveelheid XTC-pillen is aangetroffen, alsmede koolstoffilters en tuinafval, vermoedelijk afkomstig van een hennepplantage. Ook de omstandigheid dat het geld is aangetroffen in een stuk gescheurde zak met lampenkappen die, zoals het hof overweegt, gebruikt plegen te worden bij een wietplantage, wijst in de richting van de drughandel.
8. Het hof heeft het onder 4 bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als witwassen. Aangezien uit ’s hofs overwegingen echter niet kan worden afgeleid dat ten aanzien van het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van dit geld doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag, is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd.1.
9. Het middel slaagt.
10. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑04‑2015
Beroepschrift 24‑04‑2014
Aan de strafkamer van de
Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR
houdende een middel van cassatie in
de zaak van
de heer [verzoeker],
geboren [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ([geboorteland])
verzoeker tot cassatie,
met zaaknummer S 13/04163
Het cassatieberoep betreft een arrest van
het gerechtshof te Amsterdam van 17 juni 2013
(parketnummer 23/004750-10)
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt.
In het bijzonder is er sprake van schending van artikel 420bis Sr. en de artikelen 350, 358 en 359 jo415 Sv.
doordat het Hof tot het oordeel is gekomen dat het onder 4 bewezenverklaarde witwassen oplevert,
terwijl uit het onder 4 bewezen verklaarde, het enkel voorhanden hebben van een geldbedrag van € 3.100, terwijl verzoeker wist dat dit onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit een misdrijf, niet volgt dat verzoeker gedragingen heeft verricht ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag, die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dit geld, nu in het oordeel van het Hof immers besloten ligt dat dit geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf,
zodat 's‑Hofs beslissing in deze ondeugdelijk is te achten, althans onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Het Hof heeft het onder 4 ten laste gelegde bewezen verklaard, aldus dat verzoeker op 30 maart 2010, te Amsterdam een geldbedrag van 3.100 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat -onmiddellijk of middellijk-afkomstig was uit enig misdrijf.
2.
In de bewijsoverwegingen van het Hof ligt besloten dat het naar het oordeel van het Hof aannemelijk is dat het aangetroffen geldbedrag van € 3.100,- afkomstig is uit eigen misdrijf.
3.
Het Hof overweegt in de nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 4 immers dat bij verzoeker een geldbedrag van € 24.450,- is aangetroffen in een afgesloten kast waarin eveneens een handelshoeveelheid XTC-pillen, een vuurwapen met munitie, alsmede koolstoffilters en tuinafval, vermoedelijk afkomstig van een hennepplantage, zijn aangetroffen en dat dit geld in een stuk gescheurde zak met lampenkappen lag, die gebruikt plegen te worden bij een wietplantage. Het Hof overweegt hierna dat onder andere deze feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij het vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
4.
Het Hof heeft tevens het onder 3 ten laste gelegde, het opzettelijk aanwezig hebben van 612 tabletten en/of (ongeveer) 6,86 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, bewezen verklaard. Deze bewezenverklaring ziet op de in de nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 4 door het Hof genoemde handelshoeveelheid XTC-pillen, aangetroffen in de afgesloten kast in de woning van verzoeker.
5.
Ook uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering volgt dat het naar het oordeel van het Hof aannemelijk is dat het bij verzoeker aangetroffen geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf.
6.
De bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde steunt volgens het Hof op twee bewijsmiddelen: het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 30 maart 2010 (bewijsmiddel 1) en de uitkeringsspecificatie van het DWI, gedateerd 23 maart 2010 en geadresseerd aan verzoeker (bewijsmiddel 6).
7.
De uitkeringsspecificatie (bewijsmiddel 6) houdt volgens de aanvulling op het verkort arrest in: ‘Betaling rond de 26e op rekeningnummer [001] t.n.v. [verzoeker]. € 863,86. Uitkering: WWB bijstandsnorm alleenstaanden.’
8.
In het proces-verbaal van 30 maart 2010 (bewijsmiddel 1) wordt over de aangetroffen geldbedragen door de verbalisanten of één van de verbalisanten onder andere als volgt verklaard:
‘Ik, 1e verbalisant ben samen met 2e, 3e en 4e verbalisant op 30 maart 2010 naar [a-straat 01] gegaan. De man die de deur opende gaf mij op te zijn genaamd [verzoeker], geboren [geboortedatum] 1965, wonende [a-straat 01] te [a-plaats]. Ik zag in de woonkamer een voorraadkast. Wij zagen in de voorraadkast twee koolstoffilters en zakken met tuinafval, waarschijnlijk afkomstig van een wietplantage.
Ik, 3e verbalisant, stelde een onderzoek in bij de voorraadkast. Ik pakte uit de kast een bruin gekleurde tas. Ik zag in deze kast een doorzichtig zakje met pillen. Ik zag zes zakjes gevuld met wit gekleurde pillen, ongeveer 100 pillen per zakje, verder zag ik een zakje met bruin gekleurde substantie. De aangetroffen pillen en de gekleurde korrelige substantie heb ik in beslag genomen. (…)
Ik zag in de kast een doorzichtig doosje met hierin 18 gekleurde tabletten. Ik heb deze tabletten in beslag genomen. Ik zag in een gescheurde zak met lampenkappen die gebruikt worden bij wietplantages een wit gekleurde zak met hierin bankbiljetten. Ik zag dat het om euro's ging. Later bleek het te gaan om een bedrag van 24.450 euro. Ik, 3e verbalisant, heb dit geld inbeslaggenomen. Ik, Ie verbalisant, stelde een onderzoek in in de schuur welke in de tuin van perceel [a-straat 01]. Ik zag dat de schuur een afmeting had van ongeveer vier bij twee meter. Ik zag dat de schuur vol stond met goederen die gebruikt worden bij wietplantages. Ik zag onder meer een zak vol assimilatielampen en een regenton en twee grote koolstoffilters. Wij, 2e en 3e verbalisant, hebben een onderzoek ingesteld in de slaapkamer van de verdachte. Wij zagen een houten ladekastje staan. In de bovenste lade van deze kast zagen wij een stapel eurobiljetten liggen. Deze stapel bleek te bestaan uit 88 biljetten van 10 euro en één biljet van 20 euro. Deze biljetten hadden een waarde van 900 euro.’
9.
De inbeslaggenomen pillen en gekleurde korrelige substantie zijn in een laboratorium onderzocht en bleken MDMA te bevatten (bewijsmiddel 5). De verbalisanten hebben het inbeslaggenomen geld dus aangetroffen in een ruimte in de woning van verzoeker waarin tevens handelshoeveelheden verboden verdovende middelen werden aangetroffen en waarin goederen werden aangetroffen die gebruikt worden bij een wietplantage. Ook in de door het Hof gebezigde bewijsvoering ligt derhalve besloten dat het bij verzoeker aangetroffen geldbedrag van € 3.100,- afkomstig is uit eigen misdrijf.
10.
Het enkele voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf kan niet worden aangemerkt als witwassen. In dergelijke gevallen zal er sprake dienen te zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die op een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Het vonnis of het arrest zal voldoende duidelijkheid dienen te verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Uit de motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp1..
11.
Het Hof heeft ten aanzien van het bedrag van € 3.100,-, genoemd in het bewezenverklaarde feit 4, niets vastgesteld waaruit kan worden afgeleid dat te dien aanzien gedragingen zijn verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dit geldbedrag.
12.
Het oordeel van het hof dat het onder 4 ten laste gelegde witwassen oplevert is derhalve onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd.
Het arrest van het Hof kan derhalve niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. P.S.A. Bovens, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 24 april 2014
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑04‑2014
Hoge Raad 8 januari 2013, ELCI:NL:HR:2013:BX6909; Hoge Raad 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3302; Hoge Raad 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001; Hoge Raad 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:697