Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/5.3:5.3 Adoptiewet
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/5.3
5.3 Adoptiewet
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS394398:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie de art. 1:227 en 228 BW, waarover Van Mourik & Nuytinck 2012, nr. 193.
Rb. ’s-Hertogenbosch 10 juni 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BN6040; Rb. Alkmaar 20 oktober 2010, ECLI:NL:RBALK:2010:BQ6551; Rb. ’s-Gravenhage 5 oktober 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8475; Rb. Haarlem 3 mei 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BW5040; Rb. Zutphen 9 mei 2012, ECLI:NL:RBZUT:2012:BW5204. In deze uitspraken werd de termijnstelling in art. 1:231 lid 2 BW strijdig geacht met art. 8 lid 1 EVRM.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Met de Adoptiewet voldoet de wetgever zonder enige twijfel aan het in art. 12 EVRM gestelde dat mannen en vrouwen, dus iedereen, het recht hebben een gezin te stichten; dit nadat ook de wetgever het mogelijk had gemaakt dat mannen en vrouwen (in art. 12 EVRM staat, zoals al eerder werd aangetoond, namelijk niet dat dit alleen het huwen van een man met een vrouw betreft) ook met een partner van gelijk geslacht in het huwelijk mogen treden, dus mannen met mannen en vrouwen met vrouwen. Naast dit huwelijk is ook de iets minder gebonden vorm van het geregistreerd partnerschap gecreëerd. Voor wat betreft het gezagsrecht was dit geregistreerd partnerschap sinds 2002 al praktisch gelijkgesteld met het huwelijk. De Wet lesbisch ouderschap en de Wet in verband met de evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap bevatten de elementen voor deze nivellering in rechtsgevolgen tussen het huwelijk en het geregistreerd partnerschap, met name voor wat betreft de rechtsgevolgen van de afstamming.
Volgens art. 1:227 lid 3, middenin, BW kan het verzoek tot adoptie van een Nederlands kind alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in art. 1:228 BW, wordt voldaan. De beslissing hierover velt de rechter.1
De aan adoptiefouders te stellen voorwaarden zijn:
zij moeten minimaal 18 jaar ouder zijn dan het kind;
zij moeten kunnen aantonen dat zij minimaal drie jaar in een samenlevingsverband geleefd hebben;
zij moeten het kind minimaal één jaar verzorgd en opgevoed hebben (in geval van een eenoudergezin bedraagt deze termijn drie jaar);
zij zijn verplicht tot het volgen van voorbereidingsbijeenkomsten bij de Stichting Adoptievoorzieningen;
zij moeten een medische keuring ondergaan;
zij moeten een medische verklaring overleggen aan de raadsonderzoeker van de kinderbescherming die een gezinsonderzoek uitvoert.
Een aan het kind te stellen voorwaarde is dat het op de dag van het verzoek nog minderjarig moet zijn.
Naast de ‘gewone’ adoptie bestaat ook de stiefouder- of partneradoptie.
Het verschil is:
bij gewone adoptie is geen van de adoptiefouders biologisch met het te adopteren kind verwant;
bij stiefouder- of partneradoptie (die sinds 1 november 1979 mogelijk is) geschiedt de adoptie door de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van één van de biologische ouders van het kind.
Sinds 1 april 2001 bestaat ook de mogelijkheid tot adoptie voor paren van gelijk geslacht. In 2009 is blijkens art. 1:227 lid 4 BW voor lesbische paren de regeling versoepeld. Ook de lesbische partner van de ouder die het kind heeft gebaard en gebruik heeft gemaakt van een ‘anonieme’ donor onder het regime van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting, kan een verzoek tot adoptie indienen zonder dat zij moet voldoen aan het ‘niets meer te verwachten hebben’-criterium van art. 1:227 lid 3 BW. Voor de gehuwde of geregistreerde partner in de lesbische relatie gelden de regels van de Wet lesbisch ouderschap.
Voor interlandelijke adoptie geldt dat dit (buiten)land wel de adoptie door homoseksuele paren moet toestaan. Indien dit niet is toegestaan, blijft er niets anders over dan de adoptie door één persoon en kan na één jaar via stiefouder- of partneradoptie ook het adoptiefouderschap voor de andere partner worden verzocht. Op dit ogenblik, 2014, zijn er in totaal ongeveer 800 adopties per jaar. Intussen zijn er wachttijden van vijf tot tien jaar bij interlandelijke adoptie door een tekort aan kinderen bij de Stichting Adoptievoorzieningen.
Bij stiefouder- of partneradoptie vindt slechts adoptie door één persoon plaats, namelijk de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de juridische ouder. Na adoptie worden overeenkomstig art. 1:229 lid 3 BW de oorspronkelijke banden met deze juridische ouder natuurlijk niet verbroken. Terwijl bij een normale adoptie twee personen (of soms één persoon) treden (treedt) in de rechten van de oorspronkelijke ouders, vindt bij deze stiefouder- of partneradoptie slechts een eenpersoons- of eenouderadoptie plaats (tegenover de tweepersoonsadoptie, zoals de stiefouderadoptie in het begin, in 1979, nog was). De stiefouder of partner treedt in de rechten van één andere ouder, naast de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van deze stiefouder of partner. Op grond van art. 1:3 lid 2 BW kan alleen de echtgenoot of geregistreerde partner van de ouder als stiefouder worden gekwalificeerd. Als het om een andere levensgezel gaat, heet deze officieel geen stiefouder. Daarom ook moet van stiefouder- of partneradoptie worden gesproken. Er is hier dus eigenlijk sprake van een partiële adoptie.
Tot het moment van in kracht van gewijsde gaan van de rechterlijke adoptieuitspraak kan (kunnen) de afstandsouder(s) in principe op het besluit om af te staan terugkomen. Ook belangrijk is in Nederland het recht van herroeping (art. 1:231 en 232 BW).
Overeenkomstig art. 1:231 lid 2 BW kunnen geadopteerden tussen het tweede en vijfde jaar na hun meerderjarig worden, dus als zij tussen 20 en 23 jaar oud zijn, hun adoptie herroepen. Constante jurisprudentie heeft intussen bewezen dat rechtbanken het instellen van deze termijn beschouwen als een ongerechtvaardigde inmenging door de overheid in het in art. 8 lid 1 EVRM aan eenieder toegekend recht op ‘respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven (…)’.2 Bij rechterlijke uitspraak worden dan de familierechtelijke betrekkingen van vóór de adoptie hersteld (art. 1:232 lid 2 BW).