Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/5.4:5.4 Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka)
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/5.4
5.4 Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka)
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS399194:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka), Wet van 8 december 1988, Stb. 1988, 566, in werking getreden op 15 juli 1989, houdende regelen inzake de opneming in Nederland van buitenlandse pleegkinderen met het oog op adoptie.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Voor de interlandelijke adoptie zijn de regels vastgelegd in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka).1 De procedure verschilt op enkele punten van de nationale adoptieprocedure. De voorwaarden voor de aanvragers zijn vrijwel gelijk aan de voorwaarden voor de aanvragers van een nationale adoptie. Daarnaast bestaan nog enkele aanvullende procedures.
Het aanvragen van beginseltoestemming. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie besluit op basis van het advies van de raad voor de kinderbescherming tot het verlenen van een beginseltoestemming voor de duur van vier jaar. Onder voorwaarden kan dit voor nog eens vier jaar verlengd worden. Art. 3 lid 1, tweede volzin, Wobka luidt: ‘De (vierjarige, aanvulling door PK) periode (…) overschrijdt evenwel niet het tijdstip waarop één van de aspirant-adoptiefouders de leeftijd van zesenveertig jaren zal hebben bereikt, tenzij bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven’. Dit betekent dat in het algemeen deze aspirant-adoptiefouders op het moment waarop zij contact opnemen met één van de vijf vergunninghouders, jonger dan zesenveertig jaar moeten zijn. Dit is een duidelijk verschil met de nationale adoptie waarbij geen maximumleeftijd geldt. In de Richtlijnen van de Raad, gericht op de plaatsing op de wachtlijst voor de adoptie van een in Nederland geboren kind, is echter opgenomen dat er een maximumleeftijdsverschil van 40 jaar kan bestaan tussen adoptiefouder en kind. Dit betekent dat aspirant-adoptiefouders tot aan de leeftijd van 41 jaar op de wachtlijst kunnen staan voor de opneming van een binnenlands adoptiefkind. Dit is omdat er nooit kinderen ouder dan één jaar worden geadopteerd (althans, niet vanuit het doen van afstand, wel natuurlijk in het kader van stiefouderadoptie of nadat er een pleegzorgroute is gevolgd). Een ander verschil is de maximumleeftijd van het te adopteren kind. Volgens art. 8, onder a,Wobka mag dit kind de leeftijd van zes jaren nog niet hebben bereikt. Ook hier geldt dat in bijzondere gevallen van deze voorwaarde kan worden afgeweken.
Daarna moet contact worden gezocht met één van de vijf vergunninghouders, die toestemming hebben om te bemiddelen. Vergunninghouders zijn: Wereldkinderen, Stichting Meiling, Stichting Kind en Toekomst, Stichting Afrika en de Nederlandse Adoptie Stichting (NAS).
Via deze vergunninghouders kan een gehele of deelbemiddeling plaatsvinden.
De laatste jaren is het aantal buitenlandse adopties meer dan gehalveerd. De aantallen van 528 kinderen in 2011 en 488 kinderen in 2012 laten duidelijk de orde van grootte zien.
Bij een jaarlijks natuurlijk geboorteaantal van 175.000 tot 180.000 vallen deze adopties in het niet. Desalniettemin is de afgelopen jaren uitgebreide regelgeving met begeleidende maatregelen voor de adoptie ontstaan. Mogelijk is dit het gevolg van de plicht die de staat voelt, en ook heeft, om ook deze kinderen de hun toekomende rechten te geven.
Omdat de overheid via een rechterlijke uitspraak het juridisch ouderschap en het ouderlijk gezag overdraagt van de oorspronkelijke op de adoptiefouders, maakt zij zich ook maximaal sterk door wetten, gecreëerde protocollen en begeleidende instanties, o.a. de raad voor de kinderbescherming, om vooral voor de adoptiekinderen de leefsituatie zo optimaal mogelijk te maken. Zij voelt zich verantwoordelijk om dit kind aan in potentie goede ouders te geven, of anders gezegd, om dit kind in een zo goed mogelijk gezin te plaatsen. Eigenlijk is dit een patriarchale instelling. De staat bepaalt welk kind bij welke ouders terechtkomt.
Immers, om zorgvuldig te werk te gaan worden aan de verzoekende toekomstige ouders uitgebreide voorwaarden gesteld. Eigenlijk geeft de staat deze kinderen, die weliswaar meestal met een achterstand beginnen, een duidelijke voorkeursbehandeling. Anders vallen de voorwaarden die aan mogelijke adoptiefouders worden gesteld, niet te begrijpen. Terwijl aan het normale ouderschap geen enkele voorwaarde wordt verbonden, moeten adoptiefouders aan een groot aantal voorwaarden voldoen, o.a. ook een cursus volgen.
Kortom, het ongewild kinderloos zijn van deze personen leidt tot een duidelijk andere rechtspositie om een gezin te stichten.