Rb. 's-Hertogenbosch, 10-06-2008, nr. 171708 / FA RK 08-971
ECLI:NL:RBSHE:2008:BN6040
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
10-06-2008
- Magistraten
Mrs. H.M.A. Opstelten-Dutilh, P.P.M. van Reijsen, A.F.C.J. Mosheuvel
- Zaaknummer
171708 / FA RK 08-971
- LJN
BN6040
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Algemeen
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2008:BN6040, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 10‑06‑2008
Uitspraak 10‑06‑2008
Mrs. H.M.A. Opstelten-Dutilh, P.P.M. van Reijsen, A.F.C.J. Mosheuvel
Partij(en)
Beschikking betreffende herroeping adoptie in de zaak van
[de man]
te dezer zake uitdrukkelijk woonplaats kiezende te [woonplaats],
verzoeker, hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. I. van Oosterhout,
Belanghebbenden zijn:
[adoptief vader]
en
[adoptief moeder]
wonende te [woonplaats],
adoptief ouders verder mede te noemen: de adoptief vader en de adoptief moeder,
advocaat mr. A.M. van Rossum te Arnhem,
procureur mr. P.C.M. van der Ven.
De procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
- —
het verzoekschrift van de man, ter griffier inkomen op 22 februari 2008;
- —
het verweerschrift van de adoptief ouders.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 mei 2008. Verschenen zijn de man bijgestaan door mr. Van Oosterhout, alsmede de adoptief ouders bijgestaan door mr. Van Rossum.
Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De beoordeling
De feiten
De man is op [datum] geboren als kind van mevrouw [A] en de heer [B]
Bij vonnis van de rechtbank te [woonplaats] van [datum] is de adoptie van de man door de adoptiefouders uitgesproken, welk vonnis op [datum] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te [woonplaats].
Het verzoek
De man verzoekt de adoptie van hem door zijn adoptiefouders te herroepen.
De man legt —kort samengevat— aan zijn verzoek ten grondslag dat hij zijn wettelijke status in overeenstemming wil brengen met de feitelijke status. De adoptie heeft iedere betekenis voor de man verloren en hij wenst niet langer met de adoptie te worden geconfronteerd. De man heeft sinds 1993 geen contact meer met zijn adoptiefouders en heeft geen enkele band meer met hen.
De man is door zijn traumatische verleden in behandeling bij diverse psychologische/psychiatrische hulpverleners. Nu de man zijn verleden deels heeft kunnen verwerken, is hij in staat onderhavig verzoek in te dienen. De man was eerder eenvoudig weg niet in staat om onderhavig verzoek in te dienen.
De adoptiefouders voeren verweer. Hoewel zij de wens van de man de adoptie te herroepen betreuren leggen zij zich bij deze wens neer en verweren zij zich niet tegen het eigenlijke verzoek. De adoptiefouders maken wel bezwaar tegen de gronden waarop de man de herroeping uitgesproken wenst te zien. De adoptiefouders refereren zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ontvankelijkheid.
Ter zitting hebben zowel de man als de adoptief ouders hun standpunt uitgebreid toegelicht.
Zowel de man als de adoptiefouders achten toewijzing van het verzoek in het kennelijk belang van de man.
De ontvankelijkheid
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:231 lid 1 BW kan de adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van de geadopteerde worden herroepen.
Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat het verzoek alleen kan worden toegewezen, indien de herroeping in het kennelijk belang van de geadopteerde is, de rechter van de redelijkheid der herroeping in gemoede overtuigd is en het verzoek is ingediend niet eerder dan twee jaren en niet langer dan vijf jaren na de dag, waarop de geadopteerde meerderjarig is geworden (in casu [datum]).
Artikel 8 lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De man stelt zich op het standpunt dat er in onderhavige zaak een uitzondering moet worden gemaakt ten aanzien van de termijn voor het indienen van onderhavig verzoek.
De man stelt dat de gevolgen van de wettelijke termijn een onaanvaardbare inbreuk vormen op zijn recht om zijn eigen identiteit te hervinden en hem daarmee een onaanvaardbare beperking opleggen bij zijn beslissing over een zo fundamentele kwestie als herroeping van de een adoptie te kunnen beslissen.
De termijn die wordt genoemd is, mede gelet op artikel 8 EVRM in strijd is met het beginsel van eerbiediging van het respect voor privé leven.
De man wijst op de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 4 juli 2000 waarin de termijn van 3 jaar buiten toepassing is gelaten. De rechtbank Groningen overweegt in die uitspraak dat tussen verzoeker en zijn biologische vader en moeder familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM bestaat en dat hij er in het kader daarvan recht op heeft dat zijn biologische afstamming ook juridisch wordt bevestigd. Ook in onderhavig zaak is het vasthouden aan de wettelijke termijn een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM.
De man heeft recentelijk zijn biologische vader gevonden, heeft regelmatig contact met hem en wil een hechte relatie met hem opbouwen.
De man geeft nog aan dat ook in onderhavige zaak alle partijen, zij het op andere gronden, wensen dat de herroeping van de adoptie wordt uitgesproken. Hij stelt dat de termijn in de wet is opgenomen in het belang van de rechtzekerheid en ter bescherming van de belangen van anderen. In de onderhavige zaak is er volgens de man geen sprake van dat de rechtszekerheid in het geding is en is er niemand die nog een in rechte te beschermen belang heeft bij de handhaving van de huidige situatie zodat de man ontvangen dient te worden in zijn verzoek.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de mogelijkheid tot herroeping rechtstreeks betrekking heeft op de uitoefening van het recht op respect voor het privé leven van de man — in die zin dat hij niet langer juridische banden met zijn adoptief-ouders heeft — en van zijn familie- en gezinsleven met zijn biologische vader, dat ingevolge artikel 8 EVRM bescherming verdient.
De beperking van de termijn waarbinnen een verzoek tot herroeping van de adoptie kan worden ingediend als bedoeld in artikel 1:231 lid 2 BW is aldus te beschouwen als een bij wet voorziene inmenging door het openbaar gezag in het recht op privé- en familie- en gezinsleven van de man.
Beoordeeld zal dan ook moeten worden of deze inmenging in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ter beantwoording van deze vraag overweegt de rechtbank allereerst dat blijkens de wetsgeschiedenis de herroeping van een adoptie aan een termijn is verbonden om te voorkomen dat louter materiële en zelfs onedele motieven een rol spelen en opdat de geadopteerde de herroeping niet kan gebruiken als dreigmiddel jegens zijn adoptiefouders teneinde zo enkele verlangens in te willigen als ook om te voorkomen dat de positie van de echtgeno(o)te en de kinderen van de geadopteerde, die ook in familierechtelijke betrekking met de adoptiefouders staan, teveel afhangt van de handelingen van de geadopteerde.
Aldus spitst voornoemde vraag zich toe op de vraag of de termijnstelling van artikel 1:231 lid 2 BW moet worden beschouwd als een inmenging die noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt dienaangaande dat niet valt in te zien dat de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen alleen kan worden gewaarborgd door de herroeping van adoptie slechts gedurende een beperkte termijn mogelijk te maken. Dergelijke belangen kunnen immers ook bij beoordeling van een later gedaan verzoek worden meegewogen. Het voorgaande klemt te meer nu de termijnbeperking er toe leidt dat een dergelijke, ongetwijfeld zeer ingrijpende, keuze moet worden gemaakt op jonge leeftijd. Het valt bepaald niet uit te sluiten dat een geadopteerde in die periode onvoldoende in staat is de reikwijdte van die keuze te overzien.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot herroeping van de adoptie.
Dat herroeping in het kennelijk belang van de man is is onbetwist en staat, gelet daarop en rekening houdend met de overgelegde verklaringen van de behandelaars van de man naar het oordeel van de rechtbank niet ter discussie.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de herroeping een inbreuk zou maken op de rechten en vrijheden van anderen. De adoptiefouders stemmen in met het verzoek om herroeping. De man is gescheiden en hij heeft geen kinderen. Weliswaar stellen de adoptiefouders dat zij de man een renteloze lening hebben verstrekt, welke de man nog moet aflossen en wordt zulks door de man betwist, maar herroeping van de adoptie is voor het bestaan van een dergelijke verplichting niet relevant.
De rechtbank is dan ook in gemoede overtuigd van de redelijkheid der herroeping.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de man kan worden toegewezen. Tengevolge hiervan worden de familierechtelijke banden tussen de man en zijn adoptief ouders en zijn bloedverwanten verbroken en die tussen hem en zijn biologische vader hersteld.
De beslissing
De rechtbank:
herroept de adoptie, zoals deze is uitgesproken bij vonnis van de rechtbank te [woonplaats] van [datum]
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.A. Opstelten-Dutilh, als voorzitter, en mr. P.P.M. van Reijsen en mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechters, als leden van de meervoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2008 in aanwezigheid van de griffier.